Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
CL geestlyke gezangen (1766)

Informatie terzijde

Titelpagina van CL geestlyke gezangen
Afbeelding van CL geestlyke gezangenToon afbeelding van titelpagina van CL geestlyke gezangen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (82.62 MB)

Scans (60.07 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

CL geestlyke gezangen

(1766)–Abdias Velingius–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 627]
[p. 627]

II Van het leven der Bondgenooten Gods.

A. Van goede Werken en Christelyke deugden in het gemeen.

Gebed om eenen voorzichtigen wandel in alle Godzaligheid en eerbaarheid.
CV Lied.

 
1 O God zoo groot van magt, O bron
 
van zegeningen, Die 't al hebt voortgebracht,
 
Van Wien wy 't al ontfingen, Zyt
 
my naar 't lichaam goed: Dat, in 't
 
gezonde lyf, Een onbevlekt gemoed En
 
rein geweten blyf.
 


illustratie

[pagina 628]
[p. 628]
 
2 Geef dat ik altyd snel Dat alles moog
 
verrichten, Waar toe my Uw bevel En myn
 
beroep verplichten. Geef, dat 'k ter rech-
 
ter tyd Tot alles vaardig zy; En als 'k
 
my daar van kwyt, Dat zulks my dan
 
verbly.
 
3 Laat ik met ydelheên My nimmermeer
 
bemoejen: Dat geen onnutte reên Van
 
myne lippen vloejen. En, eischt myn
 
ampt van my, Dat ik eens spreken zal,
 


illustratie

[pagina 629]
[p. 629]
 
Geef, dat zulks krachtig zy, En yder wel
 
gevall'!
 
4 Raak ik in tegenspoed, Laat my dan
 
niet vertzagen; Schenk my een helden-
 
moed En help my smerten dragen, Dat ik,
 
door zachtheid, Heer! Verwinn'hem, die
 
my haat, En als ik raad ontbeer, Schenk my
 
dan goeden raad.
 
5 Laat my doch, vergenoegd, Met elk
 
in vriendschap leven, Zoo ver 't een Chris-
 


illustratie

[pagina 630]
[p. 630]
 
ten voegt: En wil Uw hand my geven
 
Een deel in tydlyk goed, Zoo schenk my
 
ook daar by, Dat nooit eens anders bloed
 
Of zweet daar onder zy.
 
6 En, zal ik hier benêen Een reeks van
 
Jaren tellen, En zullen bitterheên Myn
 
levensloop verzellen, Geef my geduld!
 
o Heer! Dat ik geen kwaad bejaag', Maar
 
dat ik eens met eer De kroon der grys-
 
heid draag'.
 


illustratie

[pagina 631]
[p. 631]
 
7 Laat my op Christus dood Gerust en wil-
 
lig sterven; Myn Ziel in Abrams schoot
 
Het eeuwig heil beërven. Myn Zielloos
 
lichaam zy By vroomen in het graf, Zoo
 
rust ik eindlyk bly Van zorgen zonder
 
straf'.
 
8 Als Gy de dooden weêr Uit hunnen
 
slaap zult wekken, Laat dan Uw hand, o
 
Heer! Zich naar myn grafstee strekken;
 
Wek dan, door Uw geluid Myn lichaam
 


illustratie

[pagina 632]
[p. 632]
 
uit het stof Verheerlykt, naar 't besluit In
 
't zalig hemelhof.
 
9 God Vader U zy eer! Op Aard' en ook
 
hier booven! God Zoon, myn Borg en
 
Heer, U zal ik altyd loven. Door al de
 
waereld heen Word 's Geestes lof verbreid!
 
Zoo zy U, God Drieën! De prys in eeu-
 
wigheid!
 


illustratie



illustratie

[pagina 633]
[p. 633]

Gebed om waschdom en voortgang in de Heiligmakinge en Christelyke deugden.
CVI Lied.
Voize Lied CV

 
Myn God, Gy zyt geweest De Bron-
 
wel van myn leven, Een redelyken Geest
 
Heeft my Uw Gunst gegeven: Bestuur Gy
 
myne paên: Uw Geest geleide my: Dat
 
my, in al myn daân, Uw invloed bly-
 
ve by.
 
2 Doe 't vleesch, dat my verleid, Van my
 


illustratie

[pagina 634]
[p. 634]
 
ver heenen wyken, En myne naarstigheid
 
In 't geestlyk leven blyken. Geef Heer!
 
dat myn gemoed Bevegt' het zondig kwaad,
 
En ik in tegenspoed, Zoek by uw hulp
 
en raad.
 
3 Laat ik, als Christen, Heer! Myns Hei-
 
lands woord ontfangen, En aan Zyn'
 
wyze Leer Met aandacht blyven hangen:
 
Sterk het geloov' in my, Dat ik het spoor
 
verlaat' Des waereldlings, als hy Myn ziel
 


illustratie

[pagina 635]
[p. 635]
 
Uw woord ontraad.
 
4 Ontsteek toch myn gemoed, Dat ik U
 
moog beminnen, En, vol van liefdegloed,
 
Myn evenmensch bezinnen. Verleen my
 
lydzaamheid In wrange smert en pyn;
 
En, als 't geluk my vleit, Laat my dan
 
nedrig zyn.
 
5 Laat my kloekmoediglyk Om 't eeuwig
 
Ryk hier stryden, Op dat ik zegeryk
 
Moog op de hoogte ryden. Wie naar de
 


illustratie

[pagina 636]
[p. 636]
 
Zaligheen Voor alle dingen tracht, Wordt
 
ook wel, met het geen, Dat tydlyk is,
 
bedacht.
 
6 Laat nimmer huichlary O Heer! myn
 
ziel besmetten: Laat valsheid, hovaardy,
 
Of haat my nooit bezetten: List, wrevel,
 
gierigheid Heersch nooit in myn gemoed:
 
Geen haatlyk onbescheid Word' in myn
 
hart gevoed.
 
7 Dat my Uw Rechtehand Gelei ten allen
 


illustratie

[pagina 637]
[p. 637]
 
tyden: Hoed my aan allen kant, Zoo zal
 
myn voet niet glyden; Zyt Gy in tegen-
 
spoed Myn hulp, die my verlost, En my
 
gestaag behoed Wen 'k sta op mynen post.
 
8 Verlos my eindlyk dan Van 't geen my
 
kan bezwaren; Wanneer ik eenmaal van
 
Dit Aardryk heen zal varen, Sta my dan
 
gunstig by Met Uw genade hand, En voer
 
my eindloos bly In 't eeuwig Vaderland.
 


illustratie

[pagina 638]
[p. 638]

Gebed om Geloove, Liefde, Hoope, Zachtmoedigheid, Demoedigheid en Bestendigheid.
CVII Lied.
Voize Psalm XCI.

 
1 Help my, myn God! help, dat myn
 
hart Naar U steets moog verlangen En tot
 
U zuchten als my smart En wroegend'
 
angsten prangen! Ai! geef, dat ik - Elk
 
oogenblik U in myn kruis moog vinden:
 
Dat my voortaan - Geen euveldaan Met
 


illustratie

[pagina 639]
[p. 639]
 
snoode strikken binden!
 
2 Geef, dat ik, met berouw bedeest, My
 
U moog' overgeven, En steets, met een
 
gebroken Geest, In waare boete leven: Voor
 
U moog trêen - Myn schuld beween:
 
Geef dat ik my der armen, In hunnen
 
nood, - Van hulp ontbloot, Mildadig
 
moog erbarmen!
 
3 Laat Heer! de lust van 't zondig vleesch
 
Op my nooit zegepralen: Geef, dat ik U
 


illustratie

[pagina 640]
[p. 640]
 
recht liev' en vreez'. Uw Geest laat my
 
bestraalen! Laat my in nood, - Tot in-
 
den dood, U en Uw Woord belyden:
 
Geen tydlyk goed - Trek myn gemoed
 
Dit zalig spoor bezyden.
 
4 Maak my van felle gramschap vry; Laat
 
zachtheid my bestieren: Ontsla myn Ziel
 
van hovaardy; Laat ootmoed haar versie-
 
ren: Wil 't heimlyk zaad - Van 't zon-
 
dig kwaad Uit mynen boezem trekken;
 


illustratie

[pagina 641]
[p. 641]
 
Wil Uw genaa - My vroeg en spaa, Door
 
Troost en vreugd, ontdekken.
 
5 Sterk myne liefde, sterk 't geloov; Laat
 
nooit myn hoop bezwyken; Dat niets my
 
myn vetrouwen roov', Nooit moet ik van
 
U wyken: Bewaar myn mond, - Dat hy
 
geen grond Van vreeze moog verwekken:
 
Voed Gy myn lyf; - Maar dat het blyv'
 
Bevryd van geile vlekken!
 
6 Geef, dat ik trouw en vlytig zy, In 't
 


illustratie

[pagina 642]
[p. 642]
 
geen ik moet beschikken: Dat Eerzucht,
 
Stoutheid, Huichlary My nimmermeer
 
verstrikken: Dat nimmer haat; - Of ei-
 
genbaat, Of wulpsheid my beheeren: Een
 
wreevle zin, - Of boos gewin Moet nooit
 
myn Ziel onteeren!
 
7 Doe my steets volgen trouwen raad, Vlien
 
dwaling en gebreken: Den armen bystaan
 
met de daad: Voor vriend en vyand smee-
 
ken, Een yder man, - Zoo veel ik kan
 


illustratie

[pagina 643]
[p. 643]
 
Verplichten: 't booze haten: Naar Uw
 
gebod, - O hooge God! Tot ik zal d'aard'
 
verlaten.
 


illustratie

B. Van Jesus Liefde.

CVIII Lied
Voize Lied LXXVIII.

 
1 O Ziele licht! volzalig Heer! Wiens
 
liefd', aan my gebleken, Zoo groot is,
 
dat ik nimmermeer Daar van naar eisch kan
 
spreken, Geef, dat myn hart U weder-
 


illustratie

[pagina 644]
[p. 644]
 
om, Met liefd' en met verlangen, Moog
 
ontvangen, En als Uw eigendom, Alleen
 
aan U blyv' hangen.
 
2 Geef, dat 'er niets in myn gemoed Dan
 
Uwe liefde wone: Dat ik Uw teedre lief-
 
de gloed Acht', als myn schat en kroone:
 
Wil all' de boejen, die myn hart Noch
 
knellen, gunstig slaken, Want zy maken,
 
Dat ik, tot myne smart, Niet in Uw min
 
kan blaken.
 


illustratie

[pagina 645]
[p. 645]
 
3 Hoe vriendlyk, zalig, lief en schoon
 
Zyn Uwe liefdeblyken! Als ik die smaak,
 
o Davids Zoon! Moet alle droefheid wy-
 
ken. Wel aan! laat my dan nimmermeer
 
lets denken, of beminnen En bezinnen
 
Dan Uwe liefd', o Heer! Die alles kan ver-
 
winnen.
 
4 Om my zyt Gy, myn toeverlaat! In
 
nood en dood getreden. Gelyk een moor-
 
der hebt G', o smaad! Aan 't Kuis om
 


illustratie

[pagina 646]
[p. 646]
 
my geleden, Bespot verguist en zwaar ge-
 
wond: Ach! mocht ik aan Uw wonden,
 
t' Allen stonden, Gedenken, en uit grond
 
Myns harten, die verkonden!
 
5 Hoe kostlyk, goed en rein is 't bloed,
 
Het geen Gy hebt vergoten! Maar ach!
 
hoe boos is myn gemoed En als een steen
 
gesloten! Ach! mocht Uw bloed, zoo
 
vol van kracht, Myn steenen hart verbre-
 
ken, En doorweeken, Op dat het, door
 


illustratie

[pagina 647]
[p. 647]
 
die magt, Werd' in Uw min ontsteken!
 
6 Ach! dat myn hart geopend werd', En
 
al die droppen gaarde, Die Gy vergoot,
 
toen U de smert Zoo kruipen deed op
 
d'aarde! Ach, dat myn oogen nu een vloed
 
Van heete tranen gieten! Dat zy vlieten,
 
Als by hen, dier gemoed Mag teedre min
 
genicten!
 
7 Trek my, o Liefste! dan zal my Het
 
loopen niet verdrieten: Ik haak naar Uwe
 


illustratie

[pagina 648]
[p. 648]
 
lekkerny: U wilik Heer! genieten: 'k Ver-
 
lang, dat Gy dat troostryk woord Zult
 
aan myn Ziel verkonden, Dat de Zonden
 
En alles, dat my stoort, Zyn door Uw
 
kracht verslonden!
 
8 Myn troost, myn schat, myn heil, myn
 
licht, Myn eenig goed, myn leven, Toon
 
my Uw gunstryk aangezicht; 'k Heb my
 
aan U gegeven, Want buiten U is 't en-
 
kel pyn. Ik vind, waar ik moog treden,
 


illustratie

[pagina 649]
[p. 649]
 
Bitterheden; Niets kan my troostryk zyn:
 
Niets lust my hier beneden.
 
9 Maar Gy, Gy zyt de rechte rust: In U
 
is vreugd' te vinden: Geef, dat ik Heer
 
met nieuwen lust My moog' aan U ver-
 
binden: Zyt Gy myn vlam en brand in my,
 
Myn Balzem, die myn pynen Doet ver-
 
dwynen, De smerten, die ik ly, En my
 
doen dikwerf kwynen.
 
10 Zou niet Uw liefd' een volheid zyn
 


illustratie

[pagina 650]
[p. 650]
 
Van allerhande gaven? Zy is myn Star,
 
myn Zonneschyn, Myn bron, die my
 
kan laven, Myn zoete wyn, myn hemelsch
 
brood, Myn kleed, dat myne vlekken
 
Zal bedekken, Myn kroon, myn schild
 
in nood, Myn huis, daar 'k in kan trekken.
 
11 Wat voordeel is 't my, als Gy wykt
 
Heer, dat ik ben gebooren? Wanneer my
 
uwe Gunst niet blykt, Is al myn goed verloren.
 
Geef des, dat ik myn Waarde Gast, U
 


illustratie

[pagina 651]
[p. 651]
 
met myn liefde banden Ziel en handen
 
Onscheidbaar houde vast, Wat my ook aan
 
moog randen.
 
12 Uw Goedheid zag my telkens aan: Gy
 
deed my tot U komen: Eer dat ik had iets
 
goeds gedaan, Hebt Gy my aangenomen.
 
Laat toch Uw licht, o Zalig Heer! Zich
 
over my verspreiden, En my leiden! Uw
 
trouw laat nimmermeer O Jesus! van my
 
scheiden!
 


illustratie

[pagina 652]
[p. 652]
 
13 Laat my Uw liefd', in mynen stand,
 
O Heer! gestaâg verzellen: Wyk ik, ter
 
recht' of linkerhand, Wil my in 't spoor
 
herstellen. Geef my toch altyd U wen raad;
 
Wil my het goed doen leeren, Zonden wee-
 
ren En val ik in het kwaad' Wil my dan
 
ras bekeeren.
 
14 Uw liefde geev' my vreugd' in pyn,
 
In zwakheid kracht en leven, En als ik,
 
wen 't voleind zal zyn, My ga ter rust be-
 


illustratie

[pagina 653]
[p. 653]
 
geven, Wil dan Uw' trouw' o Heer! aan
 
my Genadig openbaren, My bewaren, Dat
 
ik, getroost en vry, Ten Hemel in moog-
 
varen!
 


illustratie

De Zaligheid van hem, die Jesus lief heeft.
CIX Lied.
Voize Lied LXXII.

 
1 O Jesus! Jesus, 's Vaders Zoon,
 
Myn Broeder; myn Genadetroon, Myn
 
blydschap uit den hoogen, Gy weet dat
 


illustratie

[pagina 654]
[p. 654]
 
ik niets valschs verdicht, 't Is klaarer voor
 
U dan het licht, Aan 's Hemels ruime boo-
 
gen: Niets Heer! Is meer Hier op aarde
 
My van waarde. 'k Zal U minnen En,
 
met al myn hart bezinnen.
 
2 Dit krenkt myn Ziel, dit baart my smart,
 
Dat ik niet meer met al myn hart, In lief-
 
de vuur kan gloejen; Want 'k vind van
 
dag tot dag, o Heer! Dat, hoe 'k U min
 
des noch te meer Myn liefde drift moest
 


illustratie

[pagina 655]
[p. 655]
 
groejen. Zyt my Steets by, Laat Uw Ze-
 
gen, Als een regen My besproeyen, Zoo
 
zal myne liefde groeyen.
 
3 Geef, dat ik recht dit doel beschiet!
 
Dat 'k U zoo veel myn plicht gebied En,
 
naar myn lust, moog lieven; Want niets,
 
dat d'aard in zich bevat, Van pracht, van
 
wellust, eer of schat, Kan myne ziel ge-
 
rieven; Of my, Als Gy My wildt laten,
 
Immer baten. Uwe liefde Trooste my,
 


illustratie

[pagina 656]
[p. 656]
 
als smert my griefde.
 
4 Gy hebt o Heer! Uw grootsten lust Aan
 
die U mint: Gy schenkt hem rust, Ver-
 
vrolykt zyn geweten: Het ga hem, zoo
 
als 't wil, op aard; Hy zal na 't Kruis, dat
 
nu bezwaardt Zyn rampen haast vergeten.
 
O Ja! Hier na Zal zyn lyden In verblyden
 
Eens verkeeren; Dan zal hem geen smart
 
meer deeren.
 
5 Geen oor heeft immer dat gehoord,
 


illustratie

[pagina 657]
[p. 657]
 
Geen oog gezien, of opgespoort, Geen
 
mensch kan ooit beschryven, Wat vreugd,
 
wat Hemelheerlykheid Die by en van U
 
zyn bereid, Die in Uw liefde blyven. Wie
 
kan Iets van Al die schatten Ooit bevat-
 
ten, Of waardeeren, Die Gods Gunst ons
 
zal vereeren?
 
6 Des zal, o Jesus! my voortaan Die zorg
 
alleen ter harte gaan, Dat 'k u moog recht
 
beminnen, En alles, dat aan U behaagt,
 


illustratie

[pagina 658]
[p. 658]
 
En daar Uw heilwoord van gewaagt, Betracht'
 
met Ziel en zinnen: Tot my Eens zy, Na
 
dit leven, Dat gegeven, Dat 'k mag ko-
 
men, Daar, daar nooit wordt angst ver-
 
nomen.
 
7 Daar zal ik Uwe zoetigheid, Dat He-
 
melsch man, voor my bereid, In reine
 
liefde smaken: Daar zal 'k Uw lieflyk aan-
 
gezicht Aanschouwen, in een helder licht,
 
Geen vrees zal my genaken. Voorwaar
 


illustratie

[pagina 659]
[p. 659]
 
Zal daar Na myn stryden My verblyden,
 
t' Zegenvieren, En een hemelkroon my
 
sieren.
 


illustratie

De Jesus hoogschattende, en de waereld met alle haare heerlykheid verachtende.
CX Lied.
Voize Psalm CXL.

 
1 Weg! spreek my niet van goud of
 
schatten, Van pracht en schoonheid dee-
 
zer aard': Al, wat de waereld moog bevat-
 
ten, Is in myn oog geen blydschap waard.
 


illustratie

[pagina 660]
[p. 660]
 
2 De waereld met haar ydelheden Vergaat,
 
de schoonheid raakt te niet: De tyd, die
 
nimmer wordt verbeden, Vernielt het al-
 
les wat men ziet.
 
3 In Jesus vind ik all' myn vreugde, Myn
 
Goud, myn schat, myn hoogste lust, In
 
Hem myn oog zich vaak verheugde, In
 
Hem vind myne ziele rust.
 
4 Hy is alleen myn licht en leven, De
 
waarheid zelv, het eeuwig woord, De
 


illustratie

[pagina 661]
[p. 661]
 
boom, die my zal voedzel geven, Myn
 
rots, myn steunzel, dat my schoort.
 
5 Hy is de Koning aller eeren: Hy is de
 
Heer der heerlykheid: Hy kan myn smart
 
in vreugd' verkeeren: Hy heeft my eeuwig
 
heil bereid.
 
6 Geen magt kan Zyne sterkte dwingen:
 
Zyn Ryk zal door geen tyd vergaan: Zyn
 
Troon kent geen verwisselingen, Maar zal
 
in eeuwigheid bestaan.
 


illustratie

[pagina 662]
[p. 662]
 
7 Nooit is Zyn Rykdom te doorgronden:
 
Zyn schoon gelaat, al wat men ziet, En al
 
wat aan Hem wordt gevonden, Verandert,
 
of veroudert niet.
 
8 Door Hem kan ik ten Hemel streven En
 
worden aan Zyn glans gelyk; Hy zal my
 
zoo veel schatten geven Dat ik word' on-
 
uitputbaar ryk.
 
9 Al moet ik dan hier veel ontbeeren,
 
Zoo lang ik treed' in 't aardsche stof, Geen
 


illustratie

[pagina 663]
[p. 663]
 
nood! Hy zal my mild vereeren Met heil
 
in 't Heerlyk Hemelhof!
 


illustratie

C. Van het Vertrouwen op God.

CXI Lied.
Voize Lied LXXXV.

 
1 Op God, zoo goed, als groot, Ver-
 
trouw ik, in myn nood; Hy kan my wel
 
bevryden, Uit droefheid angst en lyden,
 
Hy kan my voorspoed schenken: 't Draait
 
alles naar Zyn wenken!
 
2 Schoon my myn schuld beticht, Myn
 


illustratie

[pagina 664]
[p. 664]
 
hoop niet ganschlyk zwicht: Ik zal op
 
Christus bouwen, Op Hem alleen vertrou-
 
wen; Ik zal, in dood en leven, My aan
 
Hem overgeven.
 
3 Daal ik ter grafsteed' in, De dood is
 
my gewin; Want Christus is myn leven,
 
'k Heb my aan Hem gegeven, Al sterv' ik
 
nu, of morgen, Hy zal myn Ziel ver-
 
zorgen. 4 O Jesus! die myn schuld Zoo lydzaam
 


illustratie

[pagina 665]
[p. 665]
 
hebt vervuld, En zyt aan 't Kruis gestor-
 
ven, Die my hebt heil verworven; Ja al
 
Uw volk by 't sterven Het hemelryk doet
 
erven.
 
5 Hoor my, genadig Heer! 'k Val aan Uw
 
voeten neêr; Help my, als 'k zal bezwy-
 
ken, Uw opzicht laat niet wyken: Wil
 
my ten Hemel leiden, 'k Zy zalig by 't
 
verscheiden.
 
6 'k Zeg amen t'allen stond: 'k Vertrouw
 


illustratie

[pagina 666]
[p. 666]
 
uit 's harten grond: Gy zult ons nooit be-
 
geven, Zoo lang w' op aarde leven, Op
 
dat wy eens te samen U eeuwig pryzen,
 
amen!
 


illustratie

Van de gelatenheid en vergenoeginge in Gode.
CXII Lied.
Voize Psalm XCI.

 
1 Niets zy 'er, dat Gods Raad belett';
 
Zyn wil is hoogst te pryzen; Die zyn ver-
 
trouwen op Hem zet, Dien zal Hy hulp
 


illustratie

[pagina 667]
[p. 667]
 
bewyzen. God helpt uit nood; - Zyn
 
troost is groot, Zyn bystand booven
 
maaten: Die God vertrouwt, - En op
 
Hem bouwt Word nooit van Hem ver-
 
laten.
 
2 God is myn troost, myn toeverzicht,
 
Myn hoop, myn vreugd, myn leven:
 
Werwaards de Heer myn gangen richt',
 
Ik zal niet tegenstreven: Zyn woord is
 
waar! Hy heeft myn hair Geteld: niets
 


illustratie

[pagina 668]
[p. 668]
 
kan ons deeren! Hy houdt de wacht, -
 
By dag en nacht, Om 't kwaad van ons
 
te weeren.
 
3 Al moet ik zondaar grafwaards heen,
 
Naar 't Godlyk welbehagen, ik zal my
 
zonder naar geween In God gerust gedra-
 
gen; 'K beveel aan God Myn eeuwig lot,
 
In myne laatste stonden: O magtig Heer! -
 
Gy hebt wel eer Schuld Hel en dood ver-
 
slonden.
 


illustratie

[pagina 669]
[p. 669]
 
4 Noch eens o Heer! ik roep u aan;
 
Gy zult my Gunstig wezen, Als my de
 
booze Geest wil slaan: Ach! laat my
 
dan niet vreezen! Bestraf hem Heer!
 
Uw Naam ter eer, Ai! wil hem toch
 
beschamen: Uw heilryk woord, -
 
Blyft ongestoord: Des zeg ik vrolyk,
 
Amen!
 


illustratie



illustratie

[pagina 670]
[p. 670]

Overgeving aan Gods wille,
CXIII Lied.

 
1 Zalig zyn, die hunne harten Wat
 
hen dreig' aan allen kant, Stellen in des
 
Hoogsten hand, Die niet, door verborge
 
smarten, 't Kwaad vermeerdren, dat hun
 
ziel Overviel.
 
2 'T kan toch nimmer voordeel geven,
 
Dat de broze sterveling Zich verteer door
 
pyniging, Wyl de schenker van ons leven,
 


illustratie

[pagina 671]
[p. 671]
 
Al het geen ons moet geschiên, Heeft
 
voorzien.
 
3 Schenkt de Hemel u Zyn zegen, Dan
 
zal d'aarde vruchtloos woên: Zy zal u
 
geen hinder doen: Maar, treedt Gy op
 
duistre wegen, Gy kunt 't onheil, door
 
weerstaan, Niet ontgaan.
 
4 Worstelt Gy met ongelukken, Zorgt,
 
dat Gy niet hooploos klaagt; Hy die zorg
 
voor alles draagt Zal u 't onheil weêr
 


illustratie

[pagina 672]
[p. 672]
 
ontrukken: Gy wordt toch ter rechter tyd
 
Eens verblyd!
 
5 Is een ander meer gegeven Schoon hy
 
op de zondenbaan Voortrent, denk, des
 
Heeren pâan Zyn zeer ver r' van ons ver-
 
heven, En het is toch alles goed, Wat Hy
 
doet.
 
6 Vreest Gy voor der boozen lagen; Hun-
 
ne boosheid heeft geen kracht, Z' is be-
 
paaldt door 's Hoogsten magt: Hebt gy
 


illustratie

[pagina 673]
[p. 673]
 
nood en dood te dragen, Is 't geweld van
 
hel en aard' 'T saam gepaard;
 
7 Hy, dien d' Almagt wil behoeden,
 
Word door donder niet geveld, Schoon
 
de wolken met geweld Branden, schoon
 
de blikzems woeden, Ja schoon 't gansche
 
waereld rond Ga te grond.
 
8 Geef u vrolyk in Gods handen: Wagt
 
van d' Oppermajesteit, 'T geen Hy U
 
heeft toegeleid: Schik U zelfs tot pyn en
 


illustratie

[pagina 674]
[p. 674]
 
banden: Zwygt gerust in alles stil, Wat
 
God wil.
 
9 God weet alles wel te maken; Hy
 
die onbezweken staat, En zich op zyn
 
hulp' verlaat, Die zich gaarn in alle za-
 
ken Naar zyn welbehagen voegt, Leeft
 
vernoegt.
 


illustratie



illustratie

[pagina 675]
[p. 675]

D Van de zelvkennis en demoedigheid.

CXIV Lied.
Voize Lied LXXI.

 
1 Wat wil d' aarde zich verheffen?
 
Wat roemt toch der wormen spys? O
 
mocht yder eens beseffen Nedrigheids on-
 
schatbren prys: Hun, hun past alleen te
 
roemen, Die hun Goed hun Heiland
 
noemen.
 
2 Roemt dan vry: maar houdt voor oo-
 


illustratie

[pagina 676]
[p. 676]
 
gen O Gy nietig menschen kind! Dat al-
 
leen in Gods vermogen Stof tot heilig
 
roemen vind, Die zich mag als nietig ken-
 
nen, En aan ootmoed zoekt te wennen.
 
3 Val aan Jesus voeten neder: Volg Ma-
 
riás voorbeeld na: Ween en zucht en kus
 
Hem teder: Smeek Hem nedrig om genâe:
 
Zoek zyn liefde dus te steelen, Dat Gy
 
in zyn gunst moogt deelen.
 
4 Dan, dan zult Gy eerst ontvangen On-
 


illustratie

[pagina 677]
[p. 677]
 
bepaalde roemens stof: Zalig zyn, die dat
 
erlangen! Gy o Heer zyt al myn lof'! Gy
 
o Jesus zult het wezen Dien 'k zal roe-
 
men lieven vrezen.
 
5 Wat kan eigen roem toch baten? Die
 
hier in zyn grondslag vind Ziet zich eer-
 
lang gansch verlaten; Die vervliegt gelyk
 
de wind. Zy zy mogen zich beroemen,
 
Dien de Heer Zyn volk wil noemen.
 
6 O Myn Schepper en myn Voeder! Van
 


illustratie

[pagina 678]
[p. 678]
 
U zy myn roem en eer. Blyf myn Hei-
 
land, myn behoeder, Tot in eeuwigheid,
 
o Heer! My deert hel noch waerelds poo-
 
gen, Zoo 'k geval in 's Heeren oogen.
 


illustratie

De hovaardigheid haatende Christen.

CXV Lied
Voize Psalm CXL.

 
1 Zal dan hetstof, o schand! noch pra-
 
len? Het stof, dat wegstuift voor den wind,
 
Dat ras de schuldstraf moet betalen Wan-
 


illustratie

[pagina 679]
[p. 679]
 
neer 't de felle dood verslint.
 
2 O dwaasheid! meenen teere bloemen
 
Noch lang te pryken met die pracht, Daar
 
z' in den uchtendstond op roemen? He-
 
laas! zy sterven voor den nacht!
 
3 O blindheid! meent een damp te bly-
 
ven En in de vrye lucht te staan? Het
 
Zonlicht zal hem ras verdryven: Een oo-
 
genblik ziet hem vergaan.
 
4 O zwakheid! waanen leeme hutten,
 


illustratie

[pagina 680]
[p. 680]
 
Dat haar de tyd niet sloopen zal? Helaas!
 
niets kan haar onderstutten: Zy neigen eer
 
men 't weet ten val.
 
5 O traagheid! mensch, wilt gy niet wee-
 
ten Dat gy zyt schaduw rook en wind!
 
Gy kunt met recht een niets u heeten, O
 
teder blad! o magtloos kind!
 
6 O ramp! Gods gramschap zal u knellen,
 
Wanneer uw hoogmoed ryst ten top!
 
God zal den trotsaart nedervellen, Ach Zon-
 


illustratie

[pagina 681]
[p. 681]
 
daar, Zondaar, merk hier op!
 


illustratie

E Van de zelvverloocheninge.

CVXI Lied.
Voize Psalm C.

 
1 O magtig God! Die zielensterkt, En
 
in haar 't geestlyk leven werkt, Wat moet
 
ik doen? wat is Uw wil? Gebied my Heer,
 
ik volg U stil.
 
2 Ik kan niets doen, dit 's U bekend: Ik
 
weet niet waar 'k my heenen wend', Maar
 


illustratie

[pagina 682]
[p. 682]
 
Uwe magt is onbepaald, En Uwe Wysheid
 
nimmer faalt.
 
3 Gy zyt de Raad, de Kracht, de Held,
 
By U is raad en rust besteld; Gy zyt de
 
kracht in 't droevigst lot; Uw Naam is Held,
 
o Wonder-God!
 
4 Gy heilrots, red my, ziet ik ly; Gy le-
 
venstroom bevochtig my, Besproei myn
 
Ziel, o Heiland! keer, Keer tot my armen
 
Zondaar weêr.
 


illustratie

[pagina 683]
[p. 683]
 
5 De tyd is boos en vol bedrog; Ik weet
 
niet, hoe 'k zal leven, doch; Gy zyt een
 
Heer, die groot van Raad, Een God, die
 
magtig is van daad.
 
6 Doe my o God! Uw wil verstaan: Ik
 
klop, ach! wierd my opgedaan! Gy hoort
 
het wel, ik roep al weer; Wat moet Ik
 
doen? o Zalig Heer!
 


illustratie



illustratie

[pagina 684]
[p. 684]

F. Verloochening van eige wysheid.

CXVII Lied.
Voize Lied LXXI.

 
1 Weg met waan en ydelheden, Daar
 
de waereld roem op draagt, Dat my van
 
Hem af doet treden, Aan wien 't nedrig
 
hart behaagt, Nimmer in zyn magt vol-
 
prezen, Onbevatbaar in zyn Wezen.
 
2 Wat my, zeg ik, niet kan voeren tot den
 
Allerhoogsten Heer, zal myn lust voortaan
 


illustratie

[pagina 685]
[p. 685]
 
niet roeren, Enkel vuilnis is 't, niet meer.
 
Dit is wysheid, hoog te schatten, Dat
 
my Jesus doet bevatten.
 
3 Vraagt Gy, wat het toch moog wezen,
 
Dat myn hart zoo zeer begeert? 't Is, wan-
 
neer men God mag vreezen En den groo-
 
ten Schepper eert: Dit 's de wysheid, dit
 
is 't leven, Hemelburgeren gegeven.
 
4 't Kwaad te myden, 't goed te zoeken,
 
Jagen naar Godzaligheid, 's Waerelds ydel-
 


illustratie

[pagina 686]
[p. 686]
 
heen te vloeken En al, wat eens van ons
 
scheid: Dit is wysheid, dat zyn gaven,
 
Die en ziel en lichaam laven.
 
5 Wilt Gy dit nu niet gelooven, O Gy
 
valsch beroemde kunst? Wis! Gy wordt,
 
als stof verstoven: Waar? waar blyft dan
 
menschen gunst? Ach hoe ras is 't al ver-
 
slonden, Dat wy niet op Christus gronden!
 


illustratie



illustratie

[pagina 687]
[p. 687]

G. Verloochening en verachting van de Waereld.

CXVIII Lied
Voize Lied LXXI.

 
1 Ei wat vraag 'k naar 't aardsch gewe-
 
mel? Als Gy Heer! maar by my zyt, Is
 
my d'aarde zelf een Hemel, Hel en wae-
 
relds list ten spyt, Dierbre Jesus! o myn
 
Koning! Maak in myne Ziel Uw woning.
 
2 Ei wat zou my rykdom baten, Ryk ge-
 
noeg in God myn schat? Wat vraag ik
 


illustratie

[pagina 688]
[p. 688]
 
naar hooge staten, Booven is de glorie stad!
 
O myn Schepper dit vertrouwe Toch Uw
 
Tortel in haar rouwe.
 
3 Ei! wat vraag ik naar den Hemel? Jesus
 
liefd' is Hemelvreugd. Weg gy, 's waerelds
 
snood gewemel, Gy verdooft, dat my ver-
 
heugt: Schatten, nu bedekt voor d'oogen,
 
Zyn by my van meer vermogen.
 
4 Ei! wat vraag ik naar het smalen, Als
 
myn Ziel het kwade myd? 's Heeren wil
 


illustratie

[pagina 689]
[p. 689]
 
kan 't al bepalen, Loogens zwichten door
 
den tyd; Eindlyk zal de waarheid leven,
 
En haar held'ren luister geven.
 
5 Ei wat vraag ik naar het loven, Wyl
 
myn deugd 'er niet door blykt? Waare lof
 
komt maar van booven, Van Hem, Die
 
het hart doorkykt, Dat kan 's menschen
 
deugd betogen, Dat hy geld' in 's Heeren
 
oogen.
 
6 Ei, wat vraag ik naar U allen Hemel,
 


illustratie

[pagina 690]
[p. 690]
 
Aarde, Geld en Eer, Als ik God mag wel-
 
gevallen? Ei wat wil, wat wil ik meer?
 
'k Hang aan God met all' myn' krachten
 
Als myn lyf en Ziel versmachten.
 


illustratie

H. De van de waereld zich losrukkende en zyne ruste in Gode zoekende.

CXIX Lied
Voize Psalm XXV.

 
1 Overdierbaar Ziele leven Aan zoo wei-
 
nigen bewust, Als de Geest mag opwaarts
 
streven, Naar d'onschatbre Hemelrust! Ach!
 


illustratie

[pagina 691]
[p. 691]
 
hoe ydel is de waan, Daar zich 't vleesch
 
door laat verblinden! 't Kleeft vergangbre
 
schatten aan, 't Tracht zyn heil in rook te
 
vinden.
 
2 Ach! langs welke kronkelpaden Dwaald'
 
ik, in dien duistren nacht, Toen 'k myn
 
neigingen en daden Niet zorgvuldig hield
 
in acht? Achl hoe vaak moest my de tyd
 
Myne dwaasheid duidlyk leeren, Toen ik
 
Heer (ik klaag 't in spyt) My in onrustging
 


illustratie

[pagina 692]
[p. 692]
 
verteeren?
 
3 'k Heb wel vaak 't besluit genomen, Om
 
te breeken uit dat net; Maar als 't tot de
 
daad zou komen, Vond ik my van kracht
 
ontzet. 'k Ben gevangen! wee my! ach!
 
Ach! wie breekt dat net aan stukken? Rots
 
des heils, hoor myn geklag! Kom m' uit
 
's duivels strikken rukken.
 
4 Jesus, sterkte der vertzaagden, Die Gy
 
geeft den matten rust, Waare toevlugt der
 


illustratie

[pagina 693]
[p. 693]
 
geplaagden, Neig myn hart en geef my
 
lust, Dat ik 't geen myn oog hier ziet,
 
Als een enkel niet moog achten, En, hoe
 
'k best Uw gunst geniet, Moog met al myn
 
hart betrachten.
 
5 Ach vermaal dat snood verlangen; Dat
 
noch aan de waereld kleeft; Neem die boo-
 
ze lust gevangen, Die zich U niet over-
 
geeft; Laat ik waereld, eer of geld Nooit
 
myn zorgen waardig achten, Wyl Gy my
 


illustratie

[pagina 694]
[p. 694]
 
hier hebt gesteld, Om naar beter goed te
 
trachten.
 
6 Laat Uw Goedheid in myn' oogen Schy-
 
nen, geef, by dat gezicht, My ook krach-
 
ten, dat myn pogen Naar den Hemel zy
 
gericht. Maak U Zelv' bekend aan my:
 
Doe myn hart in liefd' ontbranden, Dat
 
myn Ziel U eigen zy: Knoop m' aan U
 
met vaste banden.
 
7 Wykt, wykt ydele gedachten, Stoort
 


illustratie

[pagina 695]
[p. 695]
 
niet verder myne rust; Ik wil heen, met
 
all' myn krachten, Naar myn Jesus, al myn
 
lust. Hem alleen, Hem geev' ik Eer:
 
'k Wil my zelv' in Hem verliezen: Niets
 
behaagt m' op aarde meer: 'k Wil alleen
 
Zyn liefde kiezen.
 


illustratie



illustratie

[pagina 696]
[p. 696]

I. Van de Geestelyke Waakzaamheid.

Opwekking tot waken en bidden.
CXX Lied.
Voize Lied CXXXI.

 
1 Nu is het uur voorhanden; Ryst,
 
ryst ten rustbedd' uit; Doet Uwe lampen
 
branden, O Christnen! hoor 't geluit Ver-
 
spreid zich wyt en zyd, Gy moet U vaar-
 
dig maken Met bidden en met waken, In
 
deezen laatsten tyd.
 


illustratie

[pagina 697]
[p. 697]
 
2 Daar roepen van de tinnen De wach-
 
ters Gods, waakt op! Waakt op, gystou-
 
te zinnen! Geef hovaardy den schop, En
 
neemt den ootmoed aan: De hel heeft haa-
 
re kaken Met brullen en met kraken Ont-
 
zachlyk opgedaan!
 
3 Waakt op! waakt op, 'k hoor 't woe-
 
den Van 's duivels vreeslyk heir, 't Zal
 
bazilisken broeden; Het trotst ons meer
 
en meer. Zyn gramschap gaat al voort:
 


illustratie

[pagina 698]
[p. 698]
 
Dat w' ons, dan vaardig maken, Door bid-
 
den en door waken, Naar 's Heeren raad
 
en woord.
 
4 Ontwaakt uit 's vleesches lusten! Waak
 
op, o huichelaar! Ei wil niet zorgloos rus-
 
ten, Ontvlied het doods gevaar, Dat u uw
 
schuld bereid: Ei richt all' Uwe zaken
 
Tot bidden en tot waken, Ter Uwer Za-
 
ligheid.
 
5 Gy die daar ligt te ronken In zorgeloos
 


illustratie

[pagina 699]
[p. 699]
 
vermaak, Van weeld' en wellust dronken,
 
Waakt op, ducht 's hemels wraak! Ach!
 
wilt gy die ontgaan, Gy moet u vaardig
 
maken Tot bidden en tot waken En zoo
 
gewapend staan.
 
6 Ai! ziet doch alles streven Naar zynen
 
ondergang; De vroomen doet men sne-
 
ven: Het onrecht gaat in zwang: Het
 
kwaad heerscht wyd en zyd: Niets kan
 
de gruw'len staken: Komt laat ons bid-
 


illustratie

[pagina 700]
[p. 700]
 
dend' waken, In deezen boozen tyd!
 
7 Ai! wilt met aandagt letten Op won-
 
dren zonder tal, Wilt daar Uw hart op zet-
 
ten: Waakt op! geen los geval Brengt all'
 
die dingen voort: God wil ons wakker
 
maken Tot bidden en tot waken, Eer Hy
 
't heelal verstoort.
 
8 De waereld wordt verbroken: Dit von-
 
nis heeft de mond Der waarheid zelv ge-
 
sproken, Doch niemand weet den stond,
 


illustratie

[pagina 701]
[p. 701]
 
Wanneer dit wezen zal; Dus moeten w'
 
ons met waken En bidden vaardig maken,
 
Eer ons dit overvall'.
 
9 Wel hem dan, die wil hooren Dienood-
 
stem, die hem wekt, En zich aan 's Hoog-
 
sten tooren, Door waar berouw, ontrekt!
 
Die zich aldus bereid, Zal eens na biddend
 
waken Volzalig heilgoed smaken In 't Ryk
 
der Eeuwigheid.
 


illustratie



illustratie

[pagina 702]
[p. 702]

Opwekking tot Waakzaamheid, wegens de toekomst van Christus.
CXXI Lied.

 
1 Ach waakt, ach waakt toch op! Het
 
eind begint te naken: Ach waakt, ach
 
waakt toch op! Ach wildt U vaardig ma-
 
ken! God komt, met bliksem stralen, Om
 
Zondaars te betalen.
 
2 Ach waakt, ach waakt toch op! Hoe
 
kunt gy zorgloos slapen? Ach waakt,
 
ach waakt toch op! Kom aan grypt 't ziele
 


illustratie

[pagina 703]
[p. 703]
 
wapen! De lampen nu genomen! De Brui-
 
degom zal komen.
 
3 Ach waakt, ach waakt toch op! Gy
 
hoort bazuingeschallen. Ach waakt, ach
 
waakt toch op! Wilt biddend nedervallen!
 
Roep, Vader wil ons sparen, En om Uw
 
Zoon bewaren!
 
4 Ach waakt, ach waakt toch op, In dee-
 
ze bange tyden! Ach waakt, ach waakt
 
toch op! 't is nu een tyd van stryden;
 


illustratie

[pagina 704]
[p. 704]
 
Want waereld, duivel, zonden, Zyn nu
 
helaas! ontbonden.
 
5 Ach waakt! ach waakt toch op! Zyt
 
nuchtren: bid gestadig: Ach waakt! ach
 
waakt toch op! Dat God ons zy genadig!
 
De waereld is aan 't kraken; Haar val moet
 
ras genaken.
 
6 Ach waakt! ach waakt toch op! Noch
 
staat Gods Gunst U open. Ach waakt! ach
 
waakt toch op! Noch moogt g' op vreede
 


illustratie

[pagina 705]
[p. 705]
 
hopen. Vliedt van uw snoode zonden,
 
Zoo wordt 'er heil gevonden.
 
7 Ach waakt! ach waakt toch op! Gy hard
 
versteende zinnen! Ach waakt! ach waakt
 
toch op! Wat wildt gy toch beginnen?
 
Sluit Gy, helaas! Uw oogen Fn ooren
 
onbewogen?
 
8 Ach waakt! ach waakt toch op! Hoe
 
kunt g' U zoo verstokken? Ach waakt!
 
ach waakt toch op! Wyl God U noch wil
 


illustratie

[pagina 706]
[p. 706]
 
lokken. God zal toch wrekend' komen Al
 
't heil is dan benomen.
 


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank