Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Trouwe vrienden (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Trouwe vrienden
Afbeelding van Trouwe vriendenToon afbeelding van titelpagina van Trouwe vrienden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.32 MB)

Scans (35.67 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Illustrator

O. Geerling



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Trouwe vrienden

(1916)–Jan Veltman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XXIV.

Na een zeer kortstondige ziekte stierf mijnheer Tylkemeijer, bij wien Dekker, de vader van Rinus, op 't kantoor was. Deze had altijd veel van zijn patroon gehouden, en bedreef hartelijk rouw over hem. Doch ook om andere reden trof hem dit sterven als een zware slag, omdat hij al heel kort na de begraving

[pagina 149]
[p. 149]

hoorde, dat deze zaak niet zou worden voortgezet. En nu zou hij dus - in elk geval vooreerst - zonder betrekking zijn.

Dat bracht in 't rustige gezin onrust, zorg, bekommernis. 't Was er meestal stil, maar 't was een blijmoedige stilte; nu werd die stilte drukkend. Want er was geen denken aan, dat er hier op 't dorp een betrekking voor hem te vinden zou zijn: als jongen was hij al bij mijnheer Tylkemeijer gekomen.

Gelukkig kwam er nog eerder dan men had durven hopen, uitkomst. Maar - van nogal ver; uit een heel andere provincie. Daar in de hoofdstad woonde een broer van mijnheer Tylkemeijer, die daar eenzelfde zaak had. En deze wilde niet alleen de zaak van de weduwe overnemen, maar ook wel Dekker daar aan zijn zaak verbinden. En het salaris zou daar aanzienlijk hooger zijn.

Vooral ook voor Rinus zou dit een heele uitkomst wezen, want - daar in die stad was een Christelijk gymnasium. En vader en moeder hadden al toestemming gegeven, dat hij daar zou leeren.

Natuurlijk moest Bram dit heuglijke feit per eerste gelegenheid aan George meedeelen; en deze kon weer terstond aan Rinus berichten, hoe blij hij met deze uitkomst was. Geen van beiden dacht er in de eerste opwelling der blijdschap aan, dat dit vertrek naar een verre stad hun scheiding zou bestendigen en nog bitterder zou maken; dat ze - misschien in geen jaren - elkander zouden wederzien. Ze dankten den Heer reeds voor - - wat niet méér was dan een droom. En te laat zouden ze ontwaken.

 

Voor Rinus waren het prettige dagen, want van 's morgens tot 's avonds hielp hij druk mee inpakken voor de verhuizing. Eigenlijk deed hij er het meeste aan, omdat zijn vader nog zooveel op 't kantoor te

[pagina 150]
[p. 150]

beredderen had, en moeder over haar eigen vrouwelijke zaken ging.

Om tijdig genoeg klaar te zijn, was het noodig dat er iemand meehielp, en daarvoor klampte Rinus Klaas Mispel aan. In den laatsten tijd leefden ze op zeer goeden voet met elkander, omdat Rinus den jongen schoenmaker liet opsnijen zooveel hij wilde. En Klaas was een goede, hulpvaardige kerel, als je zijn, door hem zelf hooggeroemde, bekwaamheden maar een beetje eerde.

Nu ook, bij 't inpakken en versjouwen deed hij zijn uiterste best. Wel moest hij nu en dan zijn hooge geleerdheid uitkramen, en uitleggen hoe de beroemde kunstenaars zoo'n beker, zoo'n mandje, kistje, kwast of wát ook, maakten, doch Rinus hoorde 't met geduld, en zonder eenige tegenspraak aan. Klaas echter kon die hooge ernst nooit lang volhouden, en had voor afleiding telkens behoefte aan een onzinnige kuur. Dan zette hij plots een gezicht als Blauwbaard, hief zijn hand dreigend naar Rinus op en zei op hoogdravenden toon: ‘Gij, adderen-gepeupel! zink weg in de vleiende orkaan van den trotschen afgrond!’ of:

‘Gij, wanprofoost! wat vermeet gij mij, om in mijn schaduw te aanschouwen!’

Rinus raakte aan die koolverkooperij gewend, hoewel hij soms - als hij even over het uitgesprokene nadacht - 't hoofd schudde van al den onzin.

‘Dat heb je zeker in een boek gelezen, Klaas!’

Dan kwam Klaas weer bij.

‘Nee, dat verzin ik zoo maar zelf; net als de beroemde boekenschrijvers!’

‘Maar je leest toch wel boeken!’

‘Ja, zeker! - De beroemde geleerden doen dat ook!’

‘Lees je wel in den Bijbel, Klaas?’

‘Ja wel, maar ik geloof er niks van. Er is geen een beroemde geleerde, die er een sikkepit van gelooft.’

[pagina 151]
[p. 151]

‘Welk boek geloof je wél, Klaas?’

‘Van Thijl Uilenspiegel, want de grootvader van mijn moeder heeft hem gekend, en hem mee begraven. Als je op 't gymnasium komt, zal je daar wel van moeten leeren!’

In eens kreeg hij een nieuwe gedachte.

‘Rinus, als je daar eenmaal bent, wil je dan eens rondzien, of er niet iemand is, die eens wat wil uitgevonden hebben? Dan meld je mij maar aan. Schrijf mij dan maar even; dan kom ik. Zal je dat voor mij doen?’

‘Ja, als er iemand je noodig heeft, zal ik het je dadelijk schrijven.’

Klaas werd bleek van aandoening, en stak Rinus de hand toe.

‘Rinus, jij bent mijn vriend! - ik zweer je eeuwige trouwe plechtigheid. Jij zult ook beroemd worden! - Ik verklaar het je op mijn eer van 't woord.’

Wat waren 't lichte, luchte dagen voor Rinus, want deze voorbereiding voor de verhuizing naar de groote verre stad was als de schoone avond vóór een dag, dien hij voor een feestdag hield.

En eindelijk was heel de verhuisboel in 't schip, dat nu wegvoer naar zijn nieuwe wereld. Van de familie Mispel werd het laatst afscheid genomen. Den baas en de vrouw stonden de tranen in de oogen, want lange jaren hadden ze als naaste buren in vriendschap samen geleefd. Het was een hartelijk afscheid. Klaas was ook aangedaan, en toen hij Rinus voor 't laatst de hand drukte, zei hij:

‘Trouwe, onvergetelijke vriend! - ik.... ik.... mijn gemoed.... mijn overstelping....’

Rinus maakte er een eind aan.

‘Nou, als ik je eens dienen kan met dit of dat, schrijf mij dan maar!’

Hij moest er even den looppas inzetten, om zijn vader en moeder, die al waren opgestapt, in te halen.

[pagina 152]
[p. 152]

In de drukte van 't inpakken, had hij bijna niet aan George kunnen denken; maar nu in de tram - voor 't eerst van zijn leven! - en in den trein - ook voor 't eerst! - nu op reis - en wát 'n reis! - dacht hij telkens aan George. Bij 't vele genieten voelde hij zich zoo gelukkig, en docht het hem, dat George even gelukkig en blij was, als hij zelf. En over drie, vier maanden zou hij zelf ook op 't gymnasium gaan, evenals George, en dan....

Dat de trein hem immer verder wegvoerde van zijn vriend, daaraan dacht hij niet.

Toen al de bekende dingen in de nieuwe woning in de verre stad weer een eigen, vaste plaats hadden gekregen, en Rinus ook weer zijn eigen kamertje had, en daar zat, alleen, wilde hij dit George laten weten. Maar.... hier was geen Bram. En 't adres van George was nog steeds onbekend. Maar al was het bekend, dan zou hij toch niet aan George durven schrijven, omdat dit den goeden, trouwen vriend allicht in gevaar zou brengen. Vader en moeder zeiden ook, dat hij niet rechtstreeks aan George moest schrijven.

Rinus bad den Heer om wijsheid; er om bidden, dat hij en George weer bij elkander mochten komen, deed hij maar niet meer: 't leek nu immers onmogelijk! Toch wou hij 't zóó graag, dat hij dikwijls wenschte, dat hij en George maar dagloonersjongens waren, want dan zouden ze samen uit werken gaan op 't veld, en altijd bij elkaar zijn; en dan zou hij - omdat hij veel sterker was - een groot deel van George zijn werk ook nog doen; en toch zouden ze dan beiden evenveel verdienen. George zou 't dan heel gemakkelijk hebben.

Hij kwam op de gedachte, om Klaas Mispel te schrijven, en hem in 't geheim in te wijden: dit zou juist iets voor Klaas zijn. Klaas moest dan met Bram in aanraking zien te komen. Moeder vond dit plan heel goed, en Rinus schreef een uitvoerigen brief aan Klaas.

[pagina 153]
[p. 153]

Reeds vier dagen daarna had hij een heel grooten brief terug; een brief vol geweldige, geleerde en beroemde woorden; slechts één zin was er in, die beteekenis had, deze namelijk, dat Bram niet meer bij Rits, den bode, was, maar nu op zee voer, en dat zijn vader zelf niet wist, waar hij was.

Nu eerst werd de geschiedenis voor Rinus zeer treurig, en allermeest, omdat hij zich het lot van George nog veel treuriger en vol somberheid dacht. Want George zou nu altijd, altijd alleen zijn; zonder een enkelen vriend, en steeds het voorwerp van spot onder de gymnasiasten. Zeker, hij zou wel altijd den Heere nabij zich weten, maar 't was toch geen leven voor zoo'n lieven zachten jongen, om altijd moederziel alleen te zijn. En Rinus kon niets voor hem doen, niets - dan bidden. Doch dat deed hij dan nu ook meer dan ooit.

En weer schreef hij aan Klaas, of die niet eens zoo in de heg een praatje kon aanknoopen met een der jonge Blankerds, om eens te vragen, hoe 't met George ging.

Op dezen brief kwam in lang geen antwoord, en Rinus hield dit voor een goed teeken; Klaas zou wel zoeken naar de geschiktste gelegenheid, om wat van George te hooren!

Eindelijk. - Wát weer een brief! Vol onzinnige hoogdravendheid, vol belachelijke bombarie. Maar voor Rinus toch een ontzettend ernstige brief. Klaas had George in den tuin gezien, ‘bleek als een doode muur, en zoo mager als een uitgebottelde bloem.’

De brief trilde in Rinus' handen.

‘Moeder! - George is ziek! - Hij is weer thuis!’

Hij las haar - met weglating van belachelijke uitdrukkingen - de merkwaardigste gedeelten voor.

‘Ja, mijn jongen! - zei ze - 't zal wel uitkomen, zooals ik vaak gedacht heb: George is een bloem, die niet voor de aarde, maar voor den hemel is geplant.’

[pagina 154]
[p. 154]

Rinus ontroerde hevig.

‘Denkt u dan, moeder, dat hij sterven zal?’

Zij had er niet aan gedacht, hoe deze woorden haar jongen zouden schokken.

‘Och, wij weten van niets. De Heere vermag alles!’

Rinus staarde somber vóór zich.

‘Moeder! 'k zou zoo graag naar hem toe gaan. Als 'k hem nog maar ééns zag! - Als 't te veel kost voor reisgeld, wil ik liever niet op 't gymnasium.’

Moeder zei, dat hij daarover maar eens met vader moest spreken. Dat gebeurde 's avonds, en toen vader den brief gelezen had, zei hij:

‘Hoor eens, wij kunnen niet afgaan op wat Klaas schrijft; wij weten wel wie Klaas is. Ik zal dadelijk zelf eens aan vrouw Mispel schrijven. Die kan gemakkelijk eens informeeren, hoe 't met George is. - En als we antwoord terug hebben, kunnen we overleggen, wat we zullen doen.’

‘Maar vader, mag ik dan daarom toch nog wel een brief aan Klaas schrijven?’

‘Zeker, dat mag je wel doen.’

Dadelijk begonnen beiden aan een brief. Rinus verzocht Klaas, om aan George - als hij hem te spreken kon krijgen - te zeggen, dat hij, Rinus, nog altijd aan hem dacht: ook iederen morgen als hij opstond en 's avonds als hij naar bed ging. Klaas niet, maar George wel zou begrijpen, wat hij daarmee bedoelde.

Niet alleen een postzegel, maar ook een velletje papier en een briefomslag werd er bij elken brief ingesloten: zóó had Rinus het op moeders raad telkens gedaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken