Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van Zon-zaliger. Door hem zelf (ca. 1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van Zon-zaliger. Door hem zelf
Afbeelding van Van Zon-zaliger. Door hem zelfToon afbeelding van titelpagina van Van Zon-zaliger. Door hem zelf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (5.69 MB)

ebook (3.76 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Illustrator

Edmond van Offel



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van Zon-zaliger. Door hem zelf

(ca. 1920)–René Vermandere–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 91]
[p. 91]


illustratie

Een zijsprong.

Terwijl mijn stoffelijk overblijfsel naar het graf schommelde, kreeg ik lust de plaats nog eens te bezoeken waar mijne wieg had geschommeld. Negen rijtuigen vol leute en lol was meer dan plezier genoeg voor mijn begrafenisdag.

Ik snakte naar een beetje verdriet om mijnentwille, naar een hert dat aan mij iets verloren had en zijn leed zou voelen verzachten onder mijne onzichtbare tegenwoordigheid.

Kom, dacht ik, laat ons de arme sukkel gaan troosten, die nu moet zitten weenen over de asch van onzen uitgedoofden heerd.

Geheel het rouwtuig was reeds opgevouwen en met een karreken weggevoerd: wellicht naar een ander

[pagina 92]
[p. 92]

sterfhuis. De geloken vensters had men ontsloten en mijn woonst zag weer de toekomst in met al haar oogen open. Morgen zou het daar weer naar verschen koek rieken in plaats van naar wierook en hofmansdruppelen, morgen zou er weer dagelijksch brood gekneed worden uit mijne bloem, gelijk ik eens het meel had opgebakken dat vader zaliger in den zak had gelaten.

Mijn weduwe zat niet alleen te weenen in de droeve stilte van een verlaten huis: Zes buurvrouwen waren mij voor en namen luidruchtig de taak ter herte die ik daar in alle bescheidenheid kwam vervullen. Nathalie weende zelfs in 't geheel niet. Voor elke troosteres stond een borreltje anijs, die brandewijn der ontstelde vrouwen. Mijn weduwe, reeds tamelijk opgebeurd, had even met een diep gevoel van erkentelijkheid om het luidruchtig medeleed, de glaasjes gevuld. Troostredens vernam ik daar eigenlijk niet; lofredens integendeel in overvloed.

Ware er een gulden penning te winnen geweest voor het schoonste en beste begraven van wederhelften, voorzeker zou de raad die aan de anijstafel zetelde, hem eenstemmig aan mijne vrouw toegekend hebben.

Vooral de rijke oogst van visietkaartjes werd druk besproken. Deze gebruikelijke offergang waaraan

[pagina 93]
[p. 93]

geen einde kwam, strekte naar het scheen mijne vrouw, niet mij, ter eer.

- En of zij gehoord had dat er Mijnheer Wagemans en Mijnheer Van den Heuvel ook waren? wilde vrouw Hamels weten.

- Och schaap toch, ik heb geen levende ziel gezien of gesproken, buiten juffrouwke Pittoors, Eulalieke, die is komen vragen of Frans toch wel alles had gehad wat hij hebben moest. - Maar wat voor 'nen hoed had ze daar weer aan! En dat zijn me nu menschen die nog voor geen honderd duizend frank uit hunnen weg moeten gaan!

Die bezoekster was het die haar vertelde dat het zegenen zoolang had geduurd, en dat er zoo veel volk medereed naar 't kerkhof.

Over het getal rijtuigen was men niet eens: vrouw Laenen had er elf geteld, vrouw Devries veertien.

- Maar nu valt er te zien, buurvrouw, of zij allen medereden tot op het kerkhof, alhoewel zij in de rij stonden.

- Ik heb een schoone begraving gewild, besloot mijn weduwe, 't was toch 't eenige dat ik voor hem nog doen kon! - Hier werd zij, ocharme, weer ontroerd: met een diepen zucht vulde zij nogeens de glaasjes, zonder dat een enkele troosteres er aan dacht

[pagina 94]
[p. 94]

de gewone tegenstribbeling ‘voor mij niet meer, Madam, oprecht niet!’ te laten gelden.

En toen aldus het verdriet zijn schrootjen recht had verkregen, kwam eensklaps de bezorgde huisvrouw voor den dag. Eerst was het tusschen mijn weduwe en vrouw Laenen een stil gevezel over de matras, met begeleiding van aanhoudend hoofdgeknik.

- Wat er met de kleederen zou gedaan worden? wilde vrouw Melis weten, die aan het gesprek in 't duikertje kwam deelnemen.

En zie, hoe bedeesd en schaars hoorbaar geopperd, bracht die vraag algemeen stilzwijgen teweeg. De knecht had juist mijne gestalte, en 't geen mijn weduwe nu ging antwoorden zou tot grondslag dienen van een hoog gebouw, teenemaal met veronderstellingsteentjes opgetrokken. Maar de vraag werd met vrouwensluwheid ontweken.

- Piet Austruweel is al met een deel van de kleeren weg en Frans had zijn beste kostuum zoo goed als beloofd aan den gast....

Van die belofte herinnerde ik mij volstrekt niets, doch ontgaf het mij; ik mocht het ja vergeten hebben. Maar eensklaps werd mij klaar wat zij zelve in 't diepste van haar ziel aan den gast beloofd had, voor het haar aleens werd gevraagd. Ik zag wat hij, benevens dien jas van zijn baas, ook nog van zijn bazin zou

[pagina 95]
[p. 95]

krijgen, en dan, dan vatte ik perfekt goed dat het onder of boven op een heele kleerkas vol jassen niet meer aankwam!

De vrouwen knikten, alsof de uitleg ze ten volle bevredigde; maar wat zou dit beste kostuum niet te lijden hebben van heden nanoen af! Het ging als tafelkleed uitgespreid worden overal waar onder drie koffieminnende zielen de gebuurlijke wederwaardigheden ter sprake werden gebracht.

Van de kleederen viel men op de woning, en nu ontwikkelde mijne Nathalie een heel plan, al te goed ineengezet om niet reeds ontworpen te zijn geweest voor ik mijne oogen sloot. Zichtbaar was zij bezorgd om de woon zoo goed mogelijk de droeve gebeurtenissen der laatste dagen te doen vergeten.

- Nieuw papier op mijn kamer, en den gevel doen herschilderen, vrouw Laenen. Frans had daarin zijn eigen zin: ‘'t heeft nu zoo lang alzoo gegaan’, maar 'k zeg ik voor mijn redens, als ge nu met een kleenen kost een groote verbetering kunt doen.... Of is dat per exempel zoo schoon, die groene ruitjes in den winkel, en blaaikens van 't oud model, met bouten nog, en dan die vermolmde schabben in 't winkelbeslag.... Maar zoo een was Frans, goed genoeg, dat zal ik niet betwisten, maar altijd den ouden slenter, en den dag van vandaag ge moet al doen wat ge kunt

[pagina 96]
[p. 96]

om uw klanten te behouden; 't is nu zoo, ze willen wat ‘luxe’.

Het koor der buurvrouwen viel goedkeurend in, en herhaalde kwansuis woord voor woord 't geen mijn vrouw gezegd had.

- Ja, ja, dat was zeker en waar!

En nu rolden er over tafel allerhand jammervolle geschiedenissen van menschen die hunne kalandizie zagen te niet gaan, omdat zij den goeden inval niet gekregen hadden dien ik kreeg: de plaat te poetsen en mij met den ‘ouden slenter’ te laten begraven.

Och wat een potsierlijk figuur maakte ik hier toch! Ik geleek den schrijver die rekent onder daverend handgeklap op het tooneel geroepen te worden, en die niet anders verneemt dan gejouw en gefluit dat hem door merg en been snijdt.

Gelukkiglijk bleef mij een middel over dat den dramaturg niet ten dienste staat: Ik kon van schaamte in mijn graf kruipen.

Redens genoeg had ik dus om mijn incognito niet af te leggen en op mijn voorvoeten, figuurlijk gesproken, schoof ik buiten.

Niets en bleef hier nog van mij over, en mijn plaats was voortaan aan den overkant van den zevenvoudigen jammerstroom. In mij was iedereen gerust en mijne dood scheen allen gansch natuurlijk. Ja, ik was

[pagina 97]
[p. 97]

reeds vervangen in mijn huiselijke aangelegenheden en, 't zij God geklaagd, tot in de genegenheid van mijne vrouw, bij zoo verre dat, ware ik in vel en vleesch over mijn dorpel getreden, ik aan 't achtbaar gezelschap over de stoornis hadde verschooning moeten vragen.

De ruimte van een grafkuil vullen, scheen wel en degelijk mijn eenige taak nog hier beneden.

Buiten gekomen blikte ik weemoedig op mijn winkelbord. Dát was nog van mij: Frans Van Zon.

Een oogenblik stond ik in beraad of ik het niet medenemen zou.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken