Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

-4- Albrecht Rodenbach: ‘Soorten en Ondersoorten in de Dichtkunst.’

Deze onzer lezers die van mijne oudde zijn of daaromtrent - ik behoorte tot het bataillon sacré des âmes de vingt ans - moeten, onder andere gedenkenissen hunner kinderjaren, deze onthouden hebben van de letterkasse waarmede men ons leerde spellen, ten tijde dat ae, ue en y zaliger bezig waren met bezwijken onder de overmacht van aa, uu en ij. De letterkasse was eene soorte van triptique; de zijdeuren waren kaskens met plankskens in met letters op, die juiste pasten in een zeker getal coulissen waaruit het middenpanneel bestond. (Ik hebbe er twee fransche woorden moeten inslaan, maar elkendeen weet nu toch wat eene letterkasse is, en dat vertroost mij). Nu, verbeeldt u vier groote kamers, elke kamer in drie mindere verdeeld, en in elkeene dier verdeelingen een zeker getal letterkassen, verschillig onder elkander en elk met eene bijzondere soort van letterteekens; heet deze vier kamers: poésie lyrique, poésie épique, poésie dramatique en poésie didactique; de verdeelingen elker kamer: genre simple,

[pagina 30]
[p. 30]

genre tempéré en genre sublime; en de verschillige letterkassen met verschillige soorten van letterteekens: ode, dithyrambe, poean, élégie, romance, chanson, poème épique, poème héroi-comique, tragédie, comédie, comédie bourgeoise, enz. enz. - zie Nyssen en Cie - en gij hebt het schoonste en treffendste beeld mogelijk van hetgene Letterkunde en Letterkunste is volgens de Poétiques en Essais de Poétique die Vrankrijk ons jonde, en die hier nu nog als evangelie gelden waneer men ze reeds lang uitgelachen en vergeten heeft in het land van hunnen oorsprong.

- Belet wel, als het u belieft, ik spreke hier tegen deze Poétiques en Essais de Poétique in concreto, geenszins tegen het zeer groot, zeer schoon, zeer eerbiedweerdig, en ook zeer noodzakelijk werk der wijsgeerte op de letterkunde en op de kunst in het algemeene, in aesthetiek, kritiek en paedagogiek. -

Wij moeten er toch bijvoegen om de waarheid te zeggen en niet te liegen, dat men hier end daar, reeds verre afgekomen is. Ja, het zal meermaals gebeuren dat aanhangers van het oude stelsel u in samensprake of redetwist menig dingen zullen toestaan: zoo zal men zeggen, b.v., sprekende van het oude stelsel: ‘Och ja, men leert dat wel, maar men moet den jongens toch iets leeren van préceptes wege, andere redens nog daargelaten. Ik geloove toch in den grond dat die verdeeling te verre gaat. Les divisions de la poésie doivent ètre plus simples, et, quant à moi, je crois qu'on peut, sans trop de romantisme, diviser la poésie en trois genres - poésie lyrique, épique, dramatique, - sous lesquels viennent se ranger ensuite un certain nombre d'espèces de poésies, dont quelques unes appartiennent peut-ètre rigoureusement soit au style simple, sout au style élevé, mais dont la plupart peuvent ètre conçues dans l'un ou dans l'autre style’

Dat heet toegeven. Doch men geve toe zoveel men wil, wat geeft dat? Het stelsel is valsch in zijn eigen, en, hoe men het ook wijzige, heel dat gebouw, regels en ordeneringen, steunt op slechte gronden.

Voor wat den vorm dier regels en stelsels betreft, hij heeft eene kluchtige eigenschap, te weten deze, dat men er altijd ja of neen kan op zeggen: hij en is niet duidelijk, nooit en zet hij zijnen zin naakt en vatbaar voor het verstand. Dit ware hem ten anderen dikwijls onmogelijk, om reden der tegenstrijdigheden en onwezenlijkheden die hij te duiken heeft. Van daar menige twijfel in de zoekende geesten en menige verlorene en onnuttige redetwist zonder einde noch uitkomst. Al en hadde men deze stelsels maar dit te verwijten, het ware van zelfs reeds genoeg op ze te moeten doemen.

Zoo moet men den zin der préceptes zeer dikkens gaan zoeken in de wijze waarop men ze toepast en in het werk stelt. Nu, indien men alzoo dat stelsel van verdeeling der poësis in zijn gebruiken en toepassen nagaat, zal men gemeenlijk ondervinden dat zijn' innige zin verstaan wordt als volgt: niet dat men door die drie namen drie verschillige uitingen, drie veropenbaringen verstaat van dat vreemd en moeilijk vatbaar dingen dat men poësis heet; maar dat alle dichterlijk gewrocht tot eene van die drie soorten moet behooren, waarvan de eerste de stukken bevat die gevoelens uitdrukken, de tweede, deze die verhalen of beschrijven, de derde, deze waar de dichter andere wezens onder elkander rechtstreeks spreken en handelen doet.

Dat er gedichten van elkeene dezer soorten bestaan en hoeft niet gezegd. Maar dat en belet niet dat die verdeeling en dat stelsel valsch is.

Het is valsch omdat het het samenleven en inloopen dezer zoogezegde dichtsoorten vergeet en geheel en gasch van kante laat: alzoo scheidt het de bepaling der poësis in het ontwikkelend verstand, belet het den innigen band te zien, b.v., van lyrism en dichterlijk verhaal of beschrijving, in andere woorden, van gevoel en schepping in het dichten; en daardoor is het de schuld dat het jong verstand, verre van naar recht en reden in zijn roeken en zoeken geholpen te worden, in de zedelijke onmogelijkheid gesteld wordt zich een gedacht te vormen van hetgene een groot deel van het onderwerp zijner studien uitmaakt, de poësis.

[pagina 31]
[p. 31]

Men zal misschien zeggen: ‘Maar hoe wilt gij dat men in de middelste scholen, b.v., waar reeds tamelijk van poësis sprake is, uitkomen met zulke abstracte - “afgetrokkene!” - begrippen?’ O, ik en zal niet loochenen dat het moeilijk is; en de take des professors hebbe ik steeds geëerbiedigd, o.a., als eene der moeilijkste waartoe een mensch zich begeven kan. Maar in allen gevalle en mag men toch nooit die dingen, hoe moeilijk ook, door andere vervangen die eenvoudig zijn op de wijze van den sabelkap waarmede Alexander zoo gemakkelijk den knoop losmiek ; stelsels a priori ; vormen op reeds gebakken koeken gedowen tot grooter schade en schande der koeken ; regels, eenvoudig, ja, maar valsch, en soms een heel leven lang valschheid barende en ontwikkelende in de verstanden waarin men ze gevestigd heeft.

Voor wat nu het samenleven en ineenloopen betreft van hetgene men de dichtsoorten heet, laat ons vooreerst naar de zoogenaamde poésie lyrique gaan. Haar eigenschap is het uitdrukken des gevoels. Welnu, gewoonlijk heeft het gevoelen waaruit het gedicht ontstaat, zijn voorwerp, dat hem gedurig bezig houdt en rond hem speelt, somtijds met andere voorwerpen in betrek, en alzoo soms gansche handelingen en tafereelen barend. Ten anderen, beschouwing is de gewoonlijke natuurlijke bronne van lyrism en begeestering. En alzoo komt het dat de dichter natuurlijker wijze zeer dikwijls te midden het uitdrukken des gevoels, al met eens aan het beschrijven of aan het vertellen gaat. Ja, sommige lyrische gedichten en zijn niets anders dan eene driftige beschrijving: b.v. het lied waarmede het derde bedrijf van Schillers Räuber begint: Schön wie Engel voll Walhallas Wonne. Ten anderen, de dichter heeft eene tale op zijn eigen, die hare twee bijzonderste eigenschappen, de eene aan het toonwezen, en de andere, in eenen zekeren zin, aan het plastiekwezen ontleent: welluidendheid en beeld ... Ut pictura poësis. Welnu, door die algemeene eigenschap harer tale, bevat de poësis altijd en overal in alle hare uitingen een deel dat eigenlijk deze poësis behoort die bijzonderlijk uit de verbeelding ontstaat, te weten, de verhalende of beschrijvende, de scheppende poësis. Schepping dus in de uitdrukking des gevoels.

Van eenen anderen kant moeten wij ook zeggen: werkzaamheid des gevoels in alle scheppende poësis. Het verstand kan ook beschrijven en verhalen: de concrete bepaling is eene beschrijving; de concrete beschrijving eener vrije werkzaamheid, een verhaal. Hetgene maakt dat een beschrijving, een verhaal, dichtwerken zijn, 't is dat zij uit het samenwerken ontstaan van des menschen dichtende krachten: verbeelding en gevoel. Zoo werkt het gevoel bij alle dichterlijke beschrijving. Het kleurt ze, beschingt ze gelijk de zonne de landschap, doet ze treffender leven voor onze oogen, helpt den dichter deze diepe blikken door de wezens en de daden werpen, bij dewelke hij soms beter, vollediger, verstaat, door eene soorte van begeesterd raden, dan de redeneerende denker. Zoo trilt, b.v., het lyrism onder de beschrijving waneer Leconte-Delisle dicht, sprekende van zijnen gier op de naakte rotsen gezeten in het dumsteren van den nacht:

Lui, comme un spêtre, seul au front du pic altier,

baigné d'une lueur qui saigne sur la neige,

il attend cette mer sinistre qui l'assiége.

Een nog schoener voorbeeld van lyrism in het beschrijven, is het stuk van Musset in eene zijner Nuits:

Lorsque le pélican lassé d'un long voyage, enz.

Doch, buiten dit lyrism dat in het fransch le lyrisme implicite zoude kunnen heeten, hoe dikkens en gebeurt het niet dat het lyrism, naar hetgene wij hierboven zegden, natuurlijker wijze uit de beschouwing geboren, al met eens losbreekt, zoo dat het, in zijnen eigenlijken vorm, verhaal of beschrijving onderbreekt. Dat is zoodanig waar en natuurlijk en gewoon bij de groote meesters, dat de zoogezegde klassieken het meermaals nagevolgd, het is te zeggen, naar hunne gewoonte, geparodieerd hebben. Ziet als

[pagina 32]
[p. 32]

voorbeeld Boileau's Passage du Rhin. Een dichter in wiens verhalen alle stappe het lyrism doorbreekt, is Musset. Dat bewijst o.a., zijn ongelukkig meesterstuk:

Dors-tu content, Voltaire, et ton hideux sourire, enz.

O la fleur de l'Eden, pourqu'oi l'as tu fanée? enz.

Zoo gaat het ook in Ledegancks Burgslot van Somerghem, in zijne Zinnelooze, enz. en zoo zal, meene ik, in Lodewijk De Konincks Menschdom Verlost, de zang der Dood uit de beschrijving van den Golgotha spruiten. Zoo ook nog in eene menigte musiekstukken met of zonder woorden ontstaat de eigenlijke zang uit een beschrijvend recitatief. Ik wete er één waar beide versmelten.

Het drama onderscheidt van zelfs zijn bijzondere vorm. Doch, deze vorm daargelaten, hier slaat het ineenloopen der dichtsoorten nog meest van al in de oogen. Trouwens alle stappe vooreerst gaan de personen van het spel aan het beschrijven of aan het vertellen.

Ce que l'oeil ne peut voir, qu'un récit nous l'expose, vertaalde Boileau uit Horatius. En sommige dramatische dichters hebben daar zelfs een schromelijk misbruik van gemaakt, o.a., onze Vondel. Elkendeen kent het - overigens zeer ontijdig - verhaal van Théramène, en hoe Ginna op het tooneel komt vertellen hoe hij den blauwvoet gespeeld heeft tegen keizer Augustus. Zoo ook in het komische: b.v. Launce's verhaal van de perten die zijn hond gespeeld heeft, in Shakespeare's Two gentlemen of Verona, en het allerkluchtigste verhaal der gevaartenissen van don César de Bazan in Ruy-Blas, enz. - Voor wat het lyrism in het drama betreft, men zal misschien zeggen: de menigvuldige chooren in het klassieke treurspel en de menigvuldige liedjes en liederen in het romantisch drama en maken eigenlijk geen deel van het spel en zijn lyrische stukken op hun eigen. Dat is goed, maar is het dan geen lyrism in den mond der handelende personen, elken keer dat de drift die hen in beweging zet, op elkander stuwt, en de handeling tot drama schept, tot eenen zekeren graad van hevigheid stijgt? Is het geen lyrism waneer Prometheus van op zijn rotse aan het huilen gaat:

Ω διοζ αιΘηρ Ϟαι ταϰνπτεροι πνοαι, enz.

en wanneer koning Lear te midden den storm schreeuwt terwijl het regent en waait en dondert:

Blow, wind, and crack your cheeks! enz.

Alles loopt dus ineen in de poësis in de bonte nature, en dat moet men, wilt men volgens de waarheid denken en spreken, in het gedacht hebben en uitdrukken, waneer men de poësis verdeelt om ze te bestuderen. Overigens mij dunkt dat die verdeeling in lyrism, beschrijvende of verhalende poësis, en spel, zelfs met dat gedacht van ineenloopen in den geest, nog niet heel en gansch juist en is. Trouwens, die drie deelen en zijn niet evenboortig: het deel dramatische poësis komt van eene verdeeling op een ander standpunt gedaan dan dit waarop men staat waneer men in de poësis lyrism en schepping onderscheidt. Schepping en uitdrukking des gevoels, gezamenlijke werkzaamheid van verbeelding en gevoelen, dat is eigenlijk heel de poësis, drama en alles erin begrepen. De historische ontwikkeling der poësis heeft dan, natuurlijker wijze, of soms kunstmatiger wijze, naar volkswezen, volksaard, gewoonten en geplogenheden, beschaafdheid, weelde, enz. verschillige bijzondere vormen van dichtwerken doen ontstaan, als het lied, de sage, de dithyrambe, het poean, het homerisch heldendicht, de ballade, enz. steeds gewijzigd volgens de tijden en omstandigheden, en die de letterkunde slechts het recht heeft te bestuderen, geenszins te bepalen noch te beperken, noch in hun eigen noch in hun getal. Onder andere vormen bestaan alzoo de zeer menigvuldige dramatische vormen, b.v.: de groote grieksche trilogie door hare kluchte gevolgd, de klassische tragoedie, zoogezegd naar de deelen der grieksche trilogie gemaakt, het middeleeuwsch abelspel, het sinnespel der rederijkers, enz. en eindelijk het negendiendeeuwsch drama dat nog alsan aan het ontwikkelen is.

[pagina 33]
[p. 33]

Eenen anderen keer spreken wij over het onderscheiden en beperken van den style simple, style tempéré, style sublime.

 

a.De Vlaamsche Vlagge.
b.Tijdschrift voor het Vlaamsche Studentenvolk.
Motto: Met 't Kruis in top / Zoo varen wij / Door 't Wereldtij / Ten hoogen hemel op.
c.Brugge.
d.Drukker; Modest Delplace, Geerolfstrate, Brugge.
e.‘Kunst - Soorten en ondersoorten in de dichtkunst’.
f.4e jg., 1878, nr. 3, pp. 100-105.
g.Ondertekend met de naam Harold, pseudoniem van Albrecht Rodenbach* (1).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Albrecht Rodenbach