Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

-5- Pol de Mont: ‘Over Critiek’

Indien er een vak der letteren is dat bij ons verwaarloosd wordt, dan is het voorzeker de critiek. Sla het eerste het beste onzer tijdschriften open, en onderzoek met den besten wil der wereld de zoogezeide ‘beoordeelingen’ die men er u opdischt. Welke miserie! Welke oppervlakkigheid van beschouwing! Welk gebrek aan schoonheidskennis en grondig oordeel! Ten andere, het tegenovergestelde alleen zou verwondering moeten baten! Trouwens, welke namen vindt men gewoonlijk onder die ronkende ‘beoordeelingen’? Namen van ‘poëten’ die gisteren hunnen eersten rijmenbundel hebben uitgegeven; namen van ‘romanschrijvers’ die zich hebben doen kennen door eene of andere novelle over Hij en zij, van 16 bladz. kl.-8o minstens! Voeg daarbij een aantal zoogenoemde ‘medeopstellers,’ wier namen elk jaar in 't eerste nommer worden afgekondigd, gevolgd door al hun titels et quibusdum aliis, doch wier gansche medewerking bestaat in het schrijven van eene dier vermelde critieken! Namen van letterkundige farceurs, in een woord, die niet eens weten wat schoonheid, lijn, kleur, wet, gedacht en vorm zijn, en wier gansche geleerdheid bestaat in ... 't van buiten kennen van eenige verzen uit Boilseau's art poétique, verzen die zij met den meesten ernst der wereld op elke bladzijde sterotyperen, als zijn, b.v.:

‘Polissez le sans cesse! et le repolissez!’

Of ‘soyez plutot maçon si c'est votre métier!’ iets dat zij altijd vergeten op hun eigen toe te passen!

Ik weet niet welke schrijver gezeid heeft ‘il suffit d'une ignorance bien prouvée pour faire partie d'un jury.’ Maar dat gezegde is volkomen toepasselijk op den toestand der critiek in ons land: ‘il suffit d'une ignorance bien prouvée pour être critique.’ En nochtans niets is meer te betreuren! De critiek is het geweten der kunst; zij is het die de kunst moet leiden langs de baan der Waarheid, haar wet en regel moet doen eerbiedigen, haar terugwijzen naar hen waar de kunst er van afwijkt, haar belonen als zij die getrouw blijft dienen! Zij moet als eene andere Themis, geblinddoekt zijn, en noch vrienden noch vijanden kennen; niet zien van wie het kunstwerk voortkomt, maar zien naar het werk zelve, en, naar geweten, met de maat der waarheid hetzelve onderzoeken!

Zij moet voor stelregel hebben, dat niet de hoeveelheid maar de hoedanigheid aan een gewrocht weerde en luister geeft, en b.v., gelijk sommigen deden, niemand met den eerenaam van grooten Dichter betitelen, omdat hij zijne bundels met het pond verkoopt.

[pagina 34]
[p. 34]

en daarbij alle vakken behandelt, maar niets dan behandelt! Zij moet eindelijk niet den klomp goud verwerpen omdat de hand des meesters hem nog niet heeft besneden en besnoeid, maar, al was hij nog zoo ruw, zijne waarde van kostbaar metaal herkennen, en hem niet veroordeelen tot den hoop der verworpelingen! Dat is, zij moet elk gedacht, elke schepping, zowel als en meer dan den meest volmaakten vorm en de rijkste kleuren weten naar waarde te schatten!

Die beschouwingen zijn het die mij overhaalden aan de lezers van het Pennoen eenige gedachten mee te deelen over de ware critiek, die geene kwaadspreekster is maar een goede geest, die gewetensvol de kunst bestudeert; die den kunstenaar niet aanziet als een misdadiger, die in een gerechtshof moet gevonnis[t] worden, maar als een man die hare kennissen ingroept,om nader en nader de Waarheid te komen! die niet gebruikt wordt als een wapen ter beschikking van afgunst en kleingeestigen nijd, maar als de dienares der Waarheid, die zoowel eene oog heeft voor de goede hoedanigheden als voor de gebreken, voor de bewijzen van meesterschap en kunde als voor de onvolmaaktheden!

 

Wat is dan de critiek?

Ik meen niet beter te kunnen antwoorden dan met de beteekenis van xplvw, vanwaar het woord voortkomt. Kplvw beteekent: ziften, d.i. he[t] kaf van het koren scheiden.

Daarin ligt heel de rol der critiek. Ziften! scheiden! het goede van het kwade, het verheffende van het verlagende, het veredelende van het verderfelijke! Alle drift blijft daar buiten! Met het licht der waarheid moet zij het kunstwerk onderzoeken, er de schoonheid van doen uitschijnen, er de onvolmaaktheden van aantonen! Loven en verheerlijken mag zij de eerste, laken en schandvlekken de tweede, doch om het goede en om het kwade alleen en niet om de hand des makers!

De critiek is tweevoudig: contemplatief en oordeelvellend ; contemplatief, als bij de Franschen Thomas, la Harpe, Marmontel, - te Roomen bij Cicero, in de Nederlanden, bij Busken-Huët en anderen! Oordeelend, als bij Ste Beuve, Leon Gauthier, en in Vlaanderen, bij Max Rooses. Contemplatief, waar zij als spiegel dient der verschillende tijdvakken der letterkunde; oorsprong, ontwikkeling, elk op beurt vertoont, en eigenlijk de historische studie der letteren mag heeten! Oordeelend, waar zij een werk, eenen schrijver, een tijdvak of zelfs eene geheele litteratuur, zoodanig in oogenschouw neemt, dat zij niet enkel voor doel heeft u te doen kennen, - gelijk de dogmatieke critiek van Aristoteles - wat reeds gedaan werd, maar tevens - men heet haar in dit geval ook conjecturaal - zich voorste[l]t voor de toekomst nut te stichten, gezonde wenken te geven, nieuwe wegen aan te wijzen, en de latere of tegenwoordige kunstenaars iederen doolweg te doen kennen en iederen stronkelsteen.

De contemplatieve critiek lost op de vraagpunten der oorzaken van bloei en verval, van groote vruchtbaarheid of krachteloosheid; daar de andere meer bepaald voor doel heeft de tegenwoordige letteren te doen bloeien, en te volmaken! De eerste bewondert liever de grootheid van het genie, gelijk Aristoteles deed voor den grijzen Homeros en sluit met voorliefde de oogen voor de mindere vlekjes die de meesterwerken zouden mogen bevatten, gelijk de zonne zelf de hare bevat! De tweede gelijkt meer aan een leermeester, die gewapend met eene grondige kennis der aesthetiek, bij de werken der jongeren blijft stilstaan, en ze onderzoekt en ontleedt, hier voorzichtig lovende, ginds voorzichtig berispende; prijst wat er is en aantoont wat nog ontbreekt!

Buiten die beide hoofdverdeelingen, onderscheidt men nog de kritiek in twee verschillige soorten, die ik heeten zal, de eene: de zedelijke, de andere: de physiologische.

[pagina 35]
[p. 35]

De zedelijke kritiek vergenoegt zich niet met den kunstenaar, den schrijver in meer bepaalden zin, te beschouwen in zijn genie of zijn talent, eenvoudig om te bestatigen welke meesterschap hij, b.v. bezit over vorm, kleur, licht en bruin, vers en rijm; hooger richt zij heur doel, en, iedereen volkomen recht latende wedervaren onder elk dier oogpunten, onderzoekt zij ook hoe de kunstenaar zijn genie heeft gebruikt tot het verheerlijken en bereiken van Waarheid en Goede. De physiologische integendeel, beperkt geheel haren werkkring bij 't ontleden van het werk, enkel om te ontdekken tot hoeverre de kunstenaar waarlijk kunstenaar is, tot hoeverre zijne gaven, - verbeelding, gevoel en vinding - reeds ontwikkeld zijn ; doch niets meerder! niets verder!

Dat deze tweede school, - die van Mr Taine, bij de Franschen, - op eenen valschen grond steunt, loop in de oog voor allen die eene ware kennis hebben van de menschelijke natuur, hare bestemming, en de voorwaarden om tot deze te geraken. Taine ziet niets anders in den mensch dan ‘un animal d'espèce supérieure, qui produit des philosophies et des poèmes à peu près comme les vers à soie font leurs cocons, et les abeilles leurs ruches!’ De praktijk der deugden, zoowel als die van alle kwaad, - moord, diefstal, echtbreuk, overdaad en wat anders ook! - dat alles is voor Taine niets meer dan eene noodzakelijke vrucht van het instinkt, dat wil zeggen, van de domme stof, handelende volgens de wetten der stof, zonder vrijen wil of keus! Voor zulken is alle hoogere kunstbeschouwing onmogelijk, en moet de kritiek natuurlijkerwijze op den zelfden rang staan als de natuurlijke historie, welker rol volbracht is als zij eenen dooden romp heeft ontleden, de verschillige bloedvaten beschreven, de onderscheidene deelen bestudeerd! ‘Is er talent? Is er genie?’ Dat is de vraag, en dat is alles voor de school van Taine! En niemand heeft het recht rekening te vragen aan diegenen die van hunne gaven een middel van bederf maken, niet meer als men het recht zou hebben den bliksem ter dood te veroordeelen omdat hij eenen tempel heeft doen branden!

Zulke methode is volstrekt buiten alle waarheid. De mensch is niet enkel ‘un animal d'espèce supérieure’, dat handelt onder 't geleide van het stugge instinkt, maar een wezen, bedeelt met vrijheid in wil en geerte door de ziel en het licht van het verstand! Door die vrijheid zelve is de mensch verantwoordelijk voor zijne daden, en deze moeten hem tot eere of tot schande strekken, naar gelang hij zijne vrijheid gebruikt ter verheerlijking van de Waarheid, of ter verheffing van de Logen!

Daarom juist beperkt zich de ware katholijke kritiek niet bij het enkel bestatigen van het aestethieke gedeelte in een voortbrengsel, maar dringt zij dieper in de beteekenis van hetzelve door, en onderzoekt strekking en de zedeleer! Zal zij daarom onrechtvaardig zijn jegens den kunstenaar die zijn gave nutteloos verspilt, of, gelijk eilaas! zoovele uitgelezene geesten, zijn talent en zijn genie besteedt, om de kwade driften des menschdoms aan te jagen en te verzaden? In geenen deele! - Zij zal den kunstenaar, den dichter onderscheiden van den vrijhandelenden mensch ; bij den eersten, b.v. bij eenen de Musset, èn zijn diepte van gedacht, èn zijne volmaaktheid in den vorm, èn zijne bijtende ironie, naar waarde weten te prijzen: doch bij den tweede zal zij, streng en onverbiddelijk, zijne zedeloosheid weten te brandmerken.

Ik vervat dus alles in één gedacht, en zeg: de eenige leiddraad, de eenige toetsteen aller critiek weze: ‘Waarheid’ Waarheid, die onder artistiek oogpunt, het eigenaardige van het gestolene, de schepping van de Vertaling, den griekschen Laocoon van de caricatuur, de natuur van het gezwollene, het rechtzinnige van het gebaarde weet te onderscheiden! Waarheid, die onder oogpunt van zedenleer, loonverdienende deugd van wraakroepende ondeugd, kinder des lichts uit zonen des nachts weet te herkennen!

In een volgend artikel behandelen wij, als 't God belieft, de ‘Waarheid onder aesthethiek oogpunt beschouwd,’ aldus den eenigen leiddraad gevende waarvan geene kunst mag afwijken.

[pagina 36]
[p. 36]
a.Het Pennoen.
b.Tijdschrift voor het Vlaamsch Studentenvolk, verschijnende elk schoolverlof.
c.Leuven-Antwerpen.
d.Drukker: Modest Delplace, Geerolfstrate, Brugge.
e.‘Over Critiek.’
f.2e jg., nr. 1, Nieuwjaarsverlof 1878, pp. 4-8.
g.Het artikel is ondertekend met de naam Olympio, pseudoniem van Pol De Mont* (Wambeek 1857-Berlijn 1931), schrijver, criticus, kunsthistoricus, volkskundige en redenaar, die naast Albrecht Rodenbach de Vlaamse studentenbeweging leidde en als schrijver uitgroeide tot de leidende figuur van de modernistische stroming in de jaren tachtig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Pol de Mont