Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

-42- A.J.M. Janssens: ‘Iets over kunst’

De verschillige scholen, die in alle kunstvakken, de letterkunde niet uitgezonderd, elk op hunne wijze, het Schoone betrachten, zijn een treffend bewijs van den drift die den mensch naar 't verhevene, 't oneindige, 't ongeschapene drijft, en tevens een bewijs der menschelijke onmacht om tot dit einde te komen.

't Volmaakte Schoone is God zelve. Hem aanschouwen en kunnen wij maar hiernamaals. Enkel kunnen wij somtijds vluchtige glansen der Opperste Schoonheid hier beneden ontvangen, en in kunstwerk bewaren. Schemerglansen die den mensch

[pagina 212]
[p. 212]

niet en kunnen voldoen, en die gedurig zijne begeerte naar klaarder en volmaakter schoonheidslicht aanprikkelen.

't Schoone gelijkt aan een ongenaakbaar en wonderlijk kasteel, staande te midden eenen dichtbeplanten bosch, met breede wateren omringd. Als we rond die wateren wandelen, treffen onze oogen, van tijd tot tijd, eene prachtige dreef aan, langswaar ze nieuwsgierig heenvliegen en in wier diepte zij, dan den eenen, dan den anderen kant van het wonderkasteel ontwaren mogen en in verrukking bewonderen; maar nooit en kunnen wij 't kasteel in zijn geheel, noch van nabij, aanschouwen.

In alle tijden hebben er groote geesten geweest, die, door hunne wonderbare begaafheden, de kunst hunner eeuw verpersoonlijkt hebben, en die nu nog, te midden den twist der leerstelsels, als de baken van 't menschelijk verstand blijven schitteren.

Achter de meesters komen de scholen, achter de kunstwerken de leerstelsels, die ontleden maar nooit en scheppen.

De scholen zijn gelijk de rustplaatsen op den koninklijken trap der kunst.

Velen, die niet hooger en kunnen, of die naar hooger niet op en zien, vinden dat het daar goed is om blijven, en wijzen met minachting naar de leegere rustplaatsen neer.

De invloed der groote kunstenaars heeft bijna altijd noodlottig geweest voor hunne navolgers.

Hoe komt dat? Zou 't niet zijn omdat de kracht der groote meesters, ten grooten deele, in de kracht hunner opvatting ligt, in het persoonlijke van hun zien, hun gevoelen en hun denken?

Nu, het is juist het persoonlijke dat hunne navolgers, voor eigen rekening, laten varen, om te werken naar de weerspiegeling van huns meesters persoonlijkheid.

Wat kan daar anders van komen als smakeloos afkooksel?

Nuttig is den kunstenaar, nochtans, de studie der meesters; niet om ze na te volgen, maar om de kunstvormen te leeren bedwingen en te schikken onder zijne macht, gelijk de klaviertoetsen, die stom liggen te wachten, onder de handen des toondichters, totdat zijne ziel hun 't leven geve.

De kunst is van natuur persoonlijk.

Een andermans manier nabootsen en is maar goed om, met de minste moeite, den uitwendigen schijn der kunst weer te geven.

Duizenmaal beter, maar duizendmaal moeilijker is het de manier, den vorm te doen spruiten uit de diepte zelf van eigen gevoel en eigen gedacht. Dan zal 't gedacht hem bewegen in eigen kleeding, en niet in een vreemd tooisel gewrongen zitten.

Het zoeken en herzoeken naar den juisten vorm en zal geen verloren moeite zijn.

Zoolang er nog een sprankel blijft glanzen van het ingevend gevoel, zullen die opzoekingen, die mijnwerken ging ik zeggen, hunne juiste richting houden, en bijna altijd uitloopen op eenen vorm die veel gepaster, veel schooner, veel eigenaardiger is als dezen, die men aan den besten meester zou kunnen ontleenen.

De eigenaardigheid in de kunst is het gevolg van groote hoedanigheden, zij en is in haar zelven geene hoedanigheid die weerde heeft.

't En zal niemand tot eer strekken te durven wat nog niemand en dierf, maar wel te vinden wat nog niemand en vond, en te kunnen wat nog niemand en kost.

Hij, die met de meeste juistheid ziet, het diepste gevoelt, en met de meeste kennis en gloed kan wedergeven, die is de eigenaardigste en ook de schoonste.

De kunst, die persoonlijk is, moet natuurlijk medegaan met tijden en geslachten.

Langen tijd en kan de kunst niet stil staan of ze versteent, gelijk de Russische en de Chineesche schilderkunst, wier beoefenaars, gelijk de mieren en de bieën, zeer fijn werk verrichten, maar eeuwig hetzelfde: ofwel ze doet eene tegenwerking ontstaan, die, hoe langer bedwongen, hoe heviger wordt, en die, wanneer zij eindelijk uitberst, niet alleen

[pagina 213]
[p. 213]

de verouderde overleveringen wegstoot, maar alle gezag, allen eerbied, alle waarheid, gelijk wij het op dezen oogenblik zien gebeuren met de zoogenaamde jonge school.

De jonge school is de school der schoolhaters, de leering der leeringloozen, en hare volgelingen zijn de aanhangers van den eigenzin. Knoopt dat aaneen.

Loffelijk zijn de pogingen die gedaan worden om de kunst te verfijnen en te verdiepen, in het vluchtig spel der vormen; maar men mag niet vergeten dat dit alles moet dienen om geest en hert te verheffen.

Loffelijk is het verouderde overleveringen door jongere te vervangen; doch de groote wijsgeerige regelen die alle werk beheeren en mag men niet straffeloos verwaarloozen. Het doel, de evenredigheid, de eenheid enz. zullen altijd hoofdvereischten blijven, buiten dewelke er geene kunst en is.

Om eenen leerling in de kunst op te leiden, is er zooveel vadergoedheid als meesterkennis noodig. Want het eerste vereischte om in dien weg voort te gaan is moed, en die moed en kan niet zonder een woordeken lof worden ingegeven. Hij die 't werk van zijnen stiel, van zijne bediening, verricht, mag gerust zijn, als hij zijn beste heeft gedaan, vandaar het spreekwoord: wie doet wat hij kan is een eerlijk man.

Hij die werkt voor het Schoone en mag noch en kan gerust zijn, vooraleer zijn werk wordt schoon gevonden; die voldoening is den jongen kunstenaar volstrekt noodig, om den moed te hebben te volherden.

De kunst zoekt altijd hooger te vliegen.

Ongelukkiglijk en zijn het maar de beste en de zuiverste kunstenaars, wier kunst kan opklimmen, gelijk de rook van Abels offerande. De kunst der anderen komt, met kronkelende bochten naaf de aarde terug, gelijk de rook der offerande Caïn's.

Onder al de kunsten is de dichtkunst de eerste. Meer bepaald als de toonkunst, is zij even onstoffelijk; en nochtans wordt zij 't minste geacht.

Buiten het onderwijs wordt zij overal verstooten.

Duizenden menschen verdringen malkander om een concert bij te wonen, of om een tentoonstelling van schoone kunsten te zien. Wie loopt er om eene dichterlijke lezing te gaan hooren? Neen, de Poëzie moet nederig blijven wachten aan de deur der feestzalen, tot dat een tooneelspeler of een zanger haar kome bij de hand nemen, haar opleide en hare eenvoudige schoonheid voor het volk doe gelden, met het driftig spel der gebaren of met de betoovering der muziek.

Gelukkiglijk is de invloed der Poëzie dieper en langduriger als die der andere kunsten en misschien wordt het Schicht en lied van Longfellow nog meer als eens bewaarheid.

 
En vindt men 't liedje van weleer
 
Geheel en gansch in een vriendenhert weer.

Die hoop geeft den dichter kracht en spoort hem tot werken.

Nascuntur poëtae leeren de Latijnen, 't is een geboorte, zou de Vlaming zeggen, dichter te zijn. Een ongeluk gelijk een ander, zou men er haast bijvoegen, en men is weinig bekommerd met des dichters werk. Nu, indien er iets van den dichter geboren wordt, dan is het enkelijk de vastbaarheid zijner ziel voor het dichterlijk schoone, en anders niets.

Al 't geen die vatbaarheid scheidt van het voltrokken kunstwerk, bekwaam om eens anders vatbaarheid te roeren en te verrukken, dat alles is werk en enkel werk.

Werk, gedurig door hooger ideaal getrokken, door diep gevoel aangespoord, langs dorheden en moedeloosheden voortgezet, werk dat nooit gedaan en is, omdat het ideaal nooit en wordt bereikt. Werk dat, wanneer het niet hooger meer geraken en kan, de leste spooren van zijn eigen zorgvuldig verdwijnen doet, de lezer zeggen mag: ‘Hoe gemakkelijk! men ziet het wel, 't is een geboorte!’

[pagina 214]
[p. 214]

Doch, zal een kunstenaar ooit spijt hebben om 't geen hij gedaan heeft voor het Schoone?

O neen. God dank!

 

Sint-Nicolaas.

 

a.het belfort.
b.Tijdschrift toegewijd aan Letteren, Wetenschap en Kunst.
c.Gent.
d.Drukker: S. Leliaert, A. Siffer & C°, Hoogpoort 52, [Gent].
e.‘Iets over Kunst.’
f.7e jg., 1892, I, pp. 31-35.
g.Alfons Jozef Maria janssens* (Sint-Niklaas 1841-Luzern 1906), industrieel en letterkundige. Was van 1885 tot 1906 voorzitter van het Davidsfonds te Sint-Niklaas en lid van het hoofdbestuur van het Davidsfonds. Lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde en corresponderend lid van de Academia Arcadia te Rome in opvolging van Dr. Schaepman. Vanaf 1904 voorzitter van de redactieraad van het katholiek-volkskundig tijdschrift Vlaamsche Zanten. Van 1892 tot 1900 katholiek volksvertegenwoordiger. Auteur, van enkele dichtbundels en prozaschetsen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Alfons Jozef Maria Janssens