Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

-67- Cyriel Verschaeve: ‘'t Oneindige, doel der Kunst.’

‘De laatste eigenschap, die, naar mijne overtuiging, den schoonheidszin niet ontbreken mag, is het gevoel van het oneindige, dat den adel uitmaakt der menschelijke natuur. Kunt ge u den vriend van het schoone voorstellen volkomen en blijvend bevredigd door hetgeen hij in zijn kort leven van het schoon aanschouwen mag?’ (Pierson).

[pagina 294]
[p. 294]

Wat die geleerde hoogleeraaf en predikant zoo gematigd, als de laatste eigenschap tot het welzijn van den schoonheidszin voorstelt, hijsche ik hoog op om de name te zijn en de zelfstandigheid aan te duiden van allen schoonheidszin en kunstgevoel.

Wat zoekt de mensen in de kunste? waartoe streeft zijn jagen achter 't schoone?

Daarop komt seffens een antwoord van de verschillige deelen onzes wezens, volgens de gesteltenis en de heerschappij van 't een deel op het andere in een gegeven persoon; maar het ware doel der kunste moeten wij nasporen in hetgeen het menschdom altijd aan haar vroeg en de gesteltenis waaruit zij opsproot.

Sedert lange leeft de mensch, onder lucht en hemel, midden steen en plantenwereld, naast zeën en bergen, sedert lange spreekt hem de wind, der vloeden stem en de storm, de dieren ook en de zielen: dat alles herschept zijn geest, oefent er zijne gave in uit van afzonderen en vergaren tot algemeene begrippen; 't herte streeft er van weg of naar tot binnen of buiten de palen van Gods orde. Maar hoe stelt het de mensch hier op aarde, hoe gevoelt hij zich onder die wet en die orde, dat naloopen of vluchten, dat ommegaan met zijne medeschepselen, dien geheelen samenhang die het leven uitmaakt?

Dat zal de kunste verklaren, daar is heur openbarende doel, en zij is het welke het menschdom bezigde om zijnen staat van wel of wee te openbaren.

Luisteren wij: waarvan spreken de eeuwen? Gelijk voor eenen bijzonderen mensch het oogenblik ‘heden’ zoodanig vluchtig is dat hij het voor 't zijne niet en rekent, en geheel en gansch zijn leven telt met de weleer geleefde dagen en deze van de toekomst, zoo is 't bestaan van 't menschdom aleenlijk een groot herdenken en eene groote hoop.

Luide klagen, ja klagen, die beide stemmen, en vertolken wat de menschheid behoefde, zocht en moest blijven begeeren. Al 't verleden roepen zij een beeld op vol volmaaktheid: eenen hof vol wellusten, eenen verzaden geest, een berustigd hert; al den kant der toekomst begroeten zij vol verlangen het weêrbeeld dier eerste volheid, sedert het christendom nog onzeggelijk verwijd en verhoogd, zoodat de twee uiteinden der wereldgeschiedenisse zijn: eene volheid verloren, eene volheid toelachend uit de verten.

Doch nooit zag de mensch, en dààr is zijne eere, een goed dat edel, groot, ja meerder dan zijn wezen en vermogen was, of hij poogde in pijnen en angsten er bij te geraken, en uit de vereeniging ermeê te stijgen en 't beeld zijner inwendige schoonheid dieper uit te beitelen. Die goederen lagen verre lijk de groene weiden lachen in de diepende woestijnen, de geruchten schoten neêr van steile klippen ontoegangbaar, en geweldig rees eene stem op, eene vraag van leven of dood, aan den geest vóór alle kennis, aan het hert vóór alle neiging, aan de geerte vóór alle voorwerp, en ten allen tijde des levens gesteld: zal de mensch maar later bezitten of nu, zal hij wachten of zal hij niet wachten?

Het antwoord gaf de mensch duizende keeren, eeuwig op hetzelve doch op twee wijzen: de zonde riep: ‘niet wachten,’ en de deugd, al zoo verre als zij het mogelijk zag zonder Gods gebod te overtreden, riep ook: ‘niet wachten’... De geest zei het met het herte, de drift zoo breed in haren vleugelslag, met de ziele zoo groot dat zij haar eigen zelven niet kan doorgronden.

Doch de zonde steelt en is dubbel onbestand die verre volledigheden te bereiken: zij streeft immers blind en omarmt een schepsel dat eenen stond begoochelt, en wijders sleept zij bitteren nasmaak achter: den worm van de wroeging.

De deugd wil ook niet wachten, doch slaat eenen weg in die der ziele zelfs geene begoocheling geeft van het bezit der volheid; hare vrede is ernstig en geeft slechts de volheid door geloof en hoop, gelijk de verduldigheid de pijnen verdragelijker maakt zonder ze te verminderen. Dat is de strenge waarheid. ‘Maar dat is toen eene onmogelijke zake, eene ware ellende te leven, een klakkende last op een bedorven schepsel, een zekere weg naar 't volmaakt ongeluk!’ Zoo roepen de moedeloosheid en de ontsteltenis des menschen.

[pagina 295]
[p. 295]

En inderdaad, in die volledige wederbeelding van God, de schepping, waar ieder des Heeren eigenschappen hare schaduw op werpt in eene navolging, waarin geen eene note der bovenwereld de onderwereld van hare overeenstemmende beroofd laat, waar de wonderste harmonie de werelden, hunne beweging en hun leven mengelt en spiegels van malkander maakt, zou er geene note gehoord, geen beeld, geenen stond gevonden worden om dat hoogste oogenblik der hemelwereld te schetsen, waarop eene ziele de oneindigheid ontvangt en omstrengelt, om het oneindige bezit hier te laten doorstralen gehjk de eeuwiige waarheid het doet?

De ziele moet wachten... Maar, in Gods namen, wat zal zij uitrichten binst heur wachten? Denkt de wachtende niet aan dezen die komen moet, en vereenigt hij hem alzoo reeds nu met zijn zelven niet, daar alle denken, naar 't zeggen der wijsgeeren, 't voorwerp van 't gedacht reeds eenigerwijze in onze oogen, inbeelding en 't innigste der ziele brengt?

Neen, daar moet eene wijze zijn, bestaande op aarde, om de oneindigheid te vangen: geheel en gansch en in eenen keer, ofschoon op eene geëindigde wijzen, en vrede barend.

Die weg ligt in het genieten, ‘'t Genot bevredigt de ziele’ (S. Thomas). Twee deelen vragen genot: 't lichaam dat lichte voldaan is en, bijgevolg, geen groot en hooge werk kan doen ontstaan tot zijne bevrediging; de ziele dan die wijd en wijder hare eischen uitstrekt naarmate zij hooger klimt, zoo onvermoeid dat zij op 't laatste verlangt zonder perken, en een voedsel moet krijgen zonder perken om nog te kunnen stillen: zulk een voorwerp, zulk een voedsel ziet zij niet op aarde: al dat bestaat is einde en pale. Nochtans hier op aarde moet zij dat voorwerp hebben, en bestaat het niet, zij moet het maken.

Zij maakt het: de kunste is daar, die alle schoonheden opeen tast in een nieuw en glanzend wezen, 't kunstgewrocht: glansde een gedacht door zijn eigen, de kunst doet er nog de prachten van den schrijftrant, het tooveren van mate en zang, de galmen van de rijme bij; of beter en echter gesproken: in 't verstand zelve is het dat zij hare wonderen werkt: daar brengt zij wel degelijk een beeld te wege dat de ziel volop doet genieten: het oorbeeld, zoo hooge boven al wat aardsch is, verheven, dat het, waneer het voorbeeld wordt in de uitvoering, onmogelijk op aarde kan gebracht worden, daar het in eenen anderen luchtkring door het zwanger gaan van eenen geest, de ziel, geboren wierd.

't Schoone dus der kunste: zooveel te stralender schoon, hoe meer krijgers door hem naar de gelederen geroepen worden, gerangschikt en geëenigd in het meesterstuk: scharen van lijnen in de gothieke kerken malkaar volgend, schragend, gelegerd in de eenheid der orde; benden van kleuren en van tonen versmolten tot eene harmonie; alle trappen en standen van menschen met legers gevoelens en gedachten in eene nieuwe wereld herschapen in het treurspel: altijd streeft de kunste om in éénen trek eenen overvloed van genuchten te plengen; zij spreekt samen aan geest en gevoel, aan zin en oordeel, en slaat met éénen slag den mensch in al zijne vermogens met eenen stortvloed van volheid.

Op dit oogenblik roept hij uit, 't is prachtig! 't is subliem! en die woorden zijn eene veropenbaring: 't is subliem: met dat woord beschrijft hij iets dat niet schoon, groot, diepe, hooger meer en is, maar boven de schoonheid steeg die hij gewoonlijk in 't gedacht heeft, eene volheid; bij het uitspreken voelt hij iets in 't herte, dat hem aan de voeten zou doen zijgen van den kunstenaar die zulk eene zonne kan doen rijzen, hem bewonderende als eene grootheid die hij zelf niet kent, waarop hij ziet al zeggen[d]: ‘hadde ik zulk eene gave, kon ik zulke stonden scheppen, mijne mate van verlangen ware vol.’

Dat is 't dan wat de ziel beoogt in de kunste: niet wachten, niet wachten, maar hier reeds volheid. Daar is wel haar kreet en de waarheid, klaarblijkend tot in het genot dat

[pagina 296]
[p. 296]

zij in der nature beschouwing najaagt. Hemel en zee zijn twee oneindigheden, en in de lente, wen de hemel vol sterren zijne koninklijke onmeetbaarheid uitspreidt, hij is ontegensprekelijk hooger, wijder, dieper, schooner, meer oneindig dan de zee. Nochtans, waar zal de mensch langer op staren, zelfs spijts de gewoonte, met steeds evenveel benieuwdheid, vermaak en ontroering? De zee! De hemel hangt te hooge, 't is eene oneindigheid die de zijne niet en is, die hij niet kan bezitten; maar de zee, die is de onze, daar kan onze hand aan, ons schuitje erop, zij is op de aarde.

Ook waarom wordt het schoone ons bij sprankels al geschonken zooniet om te bezitten?

't Ware, zegt een schrijver, is het oorbeeld geloofd, 't goede 't oorbeeld verlangd, het schoone 't oorbeeld bemind. Beminnen is vereenigen, bezitten. Het schoone wordt ons dus ontsluierd om ons 't bezit te schenken, en al is het waar dat er op aarde schier aleene geloof en hope bestaan en tot hunne volmaaktheid kunnen geraken, 'k en zou toch niet durven de liefde loochenen noch van de menschen noch van God. Dat bezit is onze troost, onze ballingvriend, door de ziele uitgevonden om hare volheid te krijgen en uit te storten, en reeds met het gedacht den voorsmaak te smaken dier oneindigheid tot dewelke zij hare onsterfelijkheid geroepen voelt; dat bezit, dient ook om haar verlangen eenen spoorslag te geven, daar geëindigde volheid ook haar niet voor goed berust, maar enkel de wanhoop verdrijft: 't schoone immers verzaadt niet, al schreef ik de woorden: ‘Volop genieten, volheid.’ Genot geeft het, in de hoogste meesterwerken zoo hoog dat het naar volheid zweemt, en dat aan geest, hert en zinnen; doch nooit aan ieder en al die deelen hunne volle mate: hetgene aleene den naam van verzadigen verdient. Naar 't oneindige streeft de kunste: zei ik ievers dat zij het bereikt? Deed zij het, zij gave duurzame rust aan de ziel; doch alle kunstenaren zullen met mij doen als ik hun vrage: als gij het schoone zaagt, ontwaakte er vooreerst geen begeeren in U om dat schoon klaarder te zien en door die kennis te bezitten? zocht gij daarna in 't langer beschouwen geene verzading, ongegeven door den indruk van genot? voeldet gij niet altijd, op den eigensten oogenblik van 't waarnemen dier schoonheid, 't gemis van iets vollers, 't gemis dat zaad is van begeerte en al de deelen uws wezens deze wat veranderde verzen van Gezelle tot God, den oneindige, deed roepen:

 
Ik misse U waar ik henenvaar
 
Of waar ik henenkeer,
 
In bidden en in werk, doch wen
 
Ik 't schoone zie nog meer!

Dat is 't wat de diepe droefheden en groote klachten der kunstenaarslevens geheel en gansch verklaart.

Dat lijden door 't gevoel van 't oneindige, en het werk der kunstenaars eruit voortvloeiende, moet voorzeker, 'k hoop het en vertrouw op zekerheid, God bevallen. Hij is aleen de oneindigheid, Hem is 't dien wij in 't lijden van 't kunstwerk zoeken; ons verlangen en lijden moet Hem aangenaam zijn, gelijk het eenen vriendenherte eenigerwijze zoet is te weten hoe zijn vriend naar hem verlangt en om 't verlangen lijdt.

 

a.De Vlaamsche Vlagge.
b.Tijdschrift voor het Vlaamsen Studenvolk, verschijnende elk schoolverlof.
c.Brugge.
d.Drukker: Adolf Van Mullem, Geerolfstraat, [Brugge].
e.‘'t Oneindige, doel der kunst.’
f.22e jg., nr 2, Paaschverlof 1896, pp. 90-95.
g.Ondertekend: Zeemeeuwe = pseudoniem van cyriel verschaeve* (Ardooie 1874-Solbad Hall [Oostenrijk] 1949), priester, letterkundige. Was ook een der voornaamste
[pagina 297]
[p. 297]
medewerkers aan het tijdschrift Jong Dietschland waarin hij publiceerde onder het pseudoniem I. Oorda.
Hij debuteerde in dit tijdschrift als dichter van zwaarmoedige belijdenislyriek.
Zette zich in voor het zelfbestuur van Vlaanderen, waarvoor hij bereid bleek met Duitsland samen te werken tijdens de Tweede Wereldoorlog en aan de zijde stond van de oostfrontstrijders. In augustus 1944 zag hij zich verplicht uit te wijken. Hij werd bij verstek door de krijgsraad te Brugge op 11 december 1946 ter dood veroordeeld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Cyriel Verschaeve