Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 369]
[p. 369]

-98- Rene de Clercq: ‘Kunst - Waarom zij schrijven.’

De schoenlapper werkt met het eisen, de keermaker met de naald, de verwer met de borstel, de metser met het truweel, de schrijver met de pen: schrijven is een stiel als een ander.

Een auteur is een mensen wien ge p[r]ecies niet kunt opleggen op zulken tijd zulk een werk te vervaardigen - alhoewel dat nu mode wil worden - maar toch iemand van wien ge niet recht moogt verwachten dat hij, zoo geregeld elk jaar, een meesterstuk levere aan een goedkoopen prijs: anders is hij geen auteur van vertrouwen en kon evengoed beenhouwer geworden zijn.

Schrijvers, zei er een, zijn goochelaars. Ge weet niet waar ze 't vandaan halen, maar ze tooveren daar iets voor uw oogen, uw ooren, en ge blijft er met ronde monden op gapen. En 't ligt niet in den overvloed der woorden; ik ken een heel dictionnaire op mijn duim en 't gaat niet. Het ligt niet in de logica der gedachte; ik zeg den langen leergang van Pr Hulin zoo logischglad van buiten op dat er geen iota aan hapert, en 't gaat niet. Het ligt evenmin in een evenredig gepaard-gaan van beide, want ik. ge weet, nietwaar?... en 't gaat niet! Die mannen dààr hebben der den Teem van; daarom zegt ik, 't zijn escam-oteurs!

De gezeten en gezette lui steken voor dat volkje hun schouders op: het zijn artisten en zulken hebben ze meer gezien op den schouwburg, in 't orkest, in den circus. Moest het evenwel gebeuren dat mijnheer een oud versje vlieskittelig in het oor komt ronken, zoodat hij denkt dat hij 't zelf heeft gevonden, terstond voelt hij zich een voetje gegroeid, en laat het door zijn gracieuse dochter in schoonschrift brengen op een prachtig verguld album als een bewaard bewijs van papa's litterairen aanleg. Op dat album geraken ook een Duikrijmpje van Gezelle en een eindje Makame van Ferguut en... mijnheer wordt liefhebber.

Een liefhebber is zot van één auteur of zot van alle. In Laethem vindt hij Van de Woestijne, in Antwerpen zoekt hij De Bom. Van ver bewondert hij den baard van De Mont en de lippen van Schaepman, en dat maakt hem gelukkig. Hij heeft ook gehoord dat Gezelle eens zijn kousen uitspeelde voor een arm vrouwtje en barvoets naar huis trok; hij vertelt dat overal voort en: o ja, 't was een braaf mensch die Guido en een groot artist. Die kousen zou hij kussen.

Een liefhebber stelt zijn eisenen: Streuvels ziet goed, schrijft goed, maar moest hij, liefhebber, die àl zoo wel den buiten kent een zelfde onderwerp behandelen, het zou er zoo grijs en zwart niet uit zien : hij zou wel middel scheppen om de menschen te doen lachen met datgene waar ze nu om krijschen, want God! waar voert dat akelig pessimisme ook heen?

En niet alleen de liefhebber, maar de staat, de priester, de vrijmetselaar, de liberaal, de socialist stellen hun eisenen, schrijven hun wetten voor, palen uw perk af, sluiten u in! Arme artisten!

Vanhier, vanhier, profanen, die komt met breidel en gareel om de kunst als een lastpaard te doen stappen tusschen de tramen van een tendensieuze gedachtekens, en ze te voeren op een draai van uw hand! Vanhier die ze wilt spannen aan den dissel van uw politieke vuilniskar om mest te sproeien over den grond van uw platte baatzucht! Vanhier, vanhier!

De kunst is het vrije veulen uit de wilde weide. Geen zadel stramt zijne lenden, geen kam strijkt zijne manen, geen toom kwetst zijnen mond. Het rent en tuimelt over het hooge gras; het draaft, het vlucht, het vliegt en staat. Zijn losse levensvolte doomt zijn opgesperde neusgaten uit, het edele schuim vlokt van zijn breede borst op zijn vóórgeplanten

[pagina 370]
[p. 370]

voet, zijn staat slaat op en rond, zijne ooren staan gespitst en het briescht zijn fiere lust over de wijde vlakten.

De kunst is goddelijk als de zon die scheurt door de wolken en licht schept over de wereld, een licht vol boomen zilver en boomen goud, een licht vol fri[s]sche warmte die dringt in de harten der menschen om ze een stond te doen vergeten dat hun voet geprent staat in de aarde, om ze een stond te doen gedenken dat hun hoofd reikt naar den hemel.

Kunst is hooge kracht en diepe wijsheid. Kunst is sterker dan drift en reiner dan liefde.

O zwijgt me nu van vaderland, zwijgt me van wereld. Ik zie vóór mij slechts ùùne vrouw, machtig volmaakt is haar wilde schoonheid, het edele hoofd omkranseld met stralen van goudharen licht, en den slanken voet zacht opgeheven onder een donkere golfplooi van haar sterrenmantel!

O gij, Aanbedene, wat vlucht uw vlugge voet het lage land van meersen en heide, wat daalt ge niet neder tot hier om de bijziende nachtuilen die leven bij fletsch-zieke olielampjes, blind te slaan met de klaarte van uw zon, en ons, die gelooven in u, die verlangen naar u, te verblijden met den dageraad van uwe komst. Verschijnt, en wij hangen aan uw heerlijkheid, en stijgen tot u in een geurig offer van zielen, die wegvlammen voor het schoone. Kom, vrije, goddelijke, eenige en ééne kunst!

Waarom zij schrijven de kabouter mannekens piepelend om onzen Parnassus?

Waarom? omdat ze mannen zijn van tel en titel die een zeker plaatsje bekleeden in de vlaamsche letterkunde;

omdat ze in een versje gezakt zijn dat door Blockx of Tinel op noten werd opgeholpen;

omdat ze met lappen en lijmen een dramatje hebben aaneengeflanst dat te Harelbeke ofte Deynze met veel bijval werd opgevoerd en met... truntentran hen uitgewischt;

omdat ze in een deftig-stijve novelle den werkmansstand, de burgerij, den adel en den koning hebben geparodieerd;

omdat pastoor X. hoog oploopt met de strekking van hunnen laatsten tenden[s]roman, en Juffrouw Z. zoo gecharmeerd is om de slot- de verzoeningscene, van hun laatste comedie;

omdat... enfin omdat ze reeds geschreven hebben en hun naam in de hoogte moeten houden.

Daar zijn er die schrijven tot ontlasting van het verlichting zoekende publiek. - Wie, verduiveld, zou zich verstouten iets af te dingen op het noodzakelijk bestaan van openbare piscines?

Anderen schrijven om hunne principes te verdedigen. Heeft den dag van vandaag niet iedereen zijn principes die hij voorstaat met hand en tand in 't belang van zijn eigen geldzak?

Een als 't wel gaat, - de nederigste, bekent dat hij schrijft om zich te oefenen! Best, best, jongen, maar wij hebben geen oefenaars van doen. Krabbel, wrijf en wroet zooveel het u lust op uw kamer, op uw lessenaar, op uw papier; doch houd u te huis, en draagt ze voor, die dingetjes, voor vader die u bewondert, voor uw vriend die u vergoodt, voor u zelf die wegzwijmt in zalige ontroering. Kom er in godsnaam niet meê buiten, in het licht van den dag. Laat er niet een gebenedijden letter van drukken. Of gij zijt de mijne, de onze, de man van 't publiek; en wordt gij dan beschimpt[,] begekt en bespot en van den rechter ter dood verwezen, 't is uwe zaak. Vraagt men aan zondaars en bandieten of ze zich oefenen?

Vecht gij voor uwe gedachten doe het dan eenvoudig weg, zonder aanstellerij, zonder schijn van litterairen hoogmoed, en wij laten u de zaak uitspinnen met proselieten van uw rang en andere richting.

[pagina 371]
[p. 371]

Blijft van ons veld, stoot ons niet aan met stompige ellebogen, of wij vatten u bij den riek en gooien u boomen ver, spijts uwe principes!

En gij, uitdorschers van ijdel stroo, die leeft van reminicentie en memorie, zuigt niet aan uwe duimtoppen om dat nieuw motiefje van over pas drie honderd jaar terug te vinden. Schudt uw kaffen hersenen niet uit: het volk zal lezing hebben zonder u!

Mannen zijn u voorgegaan die schreven wat gij woudt schrijven, verstaanbaar, hel en niet hoog, o neen, niet hoog, door elk gemakkelijk op kijken, en wel eens over kijken kon.

Die spraken kinderlijk met kinderen. Gij praat dwazelijk met dwazen.

Wij, wij schrijven voor het volk, schrijven in zijn taal, de levende, zijn streven en strijden, zijn peilen en polen, zijn denken en voelen. Wij zullen niet afzakken tot het volk, maar blijven in, en stijgen met het volk.

Of waant gij dat gij het volk kent, of van het volk zijt, gij die het vernedert en veracht, niet beseffend dat gij zelve zijt oolijke paddestoelen, daar elk met recht in schopt.

En gij, opgeblazenen, die schrijft om te schrijven, uit den weg, gij komt ons te na! Gij ligt te laag om hoovaardig te zijn.

Wij schrijven om het schrijven, wij! Niet om ons gedrukt te zien, maar om de hooge vreugd van een werk, een wereld in ons te dragen en goddelijk schoon te scheppen, wij schrijven om te genieten de landschappen die wij opwerpen, om te hooren de melodijen die ons omruischen, om te lachen, te schreien, te huilen, te zingen ons gevoel, ons leven, onze ziel.

O, nu komt het nieuwe rijk, het rijk der kracht! Nu komt witgloeiend lava de bergen neergebrand en jaagt den sch[r]ik in de valleien.

Nu worden land en luchten vuur en vlam.

Nu ziedt, nu rookt, nu laait het!

Nu woedt de roode zuivering.

En als de nieuwe scheppingswind zal waaien, als versche wolken den hemel zullen omzeilen, en een klare zon de smachtende aarde omvangen, dan zal ook alles kiemen, schieten, groenen en groeien in liefdeblijden levenslach.

O wisten zij 't!

 

a.Jong Vlaanderen.
b.Katholiek Vlaamschgezind Maandblad.
c.Gent.
d.Drukker: Plantijn, Korte Koestraat 3a, Gent.
e.‘Kunst’ - ‘Waarom zij schrijven’
f.3e jg., 1902, pp. 26-31.
g.Rene De Clercq* (95).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • René de Clercq