Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

-99- August Vermeylen: ‘Iets over ons’

Tien jaar geleden is 't, sedert ‘Van Nu en Straks’ midden in het provinciale wereldje der Vlaamsche lettern kwam opduiken. Het hoefde niemand af te breken: het verscheen, en had het gezag in handen. Het bleef het zuiverst en invloedrijkst orgaan van 't opgroeiende Vlaamsche geestesleven, en heeft hier heel een geslacht opgekweekt: zelfbewust, in zang en gedachte.

[pagina 372]
[p. 372]


illustratie

[pagina 373]
[p. 373]

't Is ook zoowat tien jaar geleden, dat de Dichter, die meer dan een kwart eeuw gezwegen had, de oude Meester, dien ze doodgetreiterd waanden, zijn stil en klaar hoofd weêr verhief: in 1893 kwam Tijdkrans uit, dan Rijmsnoer. Door ‘Van Nu en Straks’ werd Guido Gezelle voor de eerste maal (Maait '96) als de grootste Nederlandsche dichter van zijn tijd erkend en gewroken. In denzelfden jaargang gaf Streuvels zijn eerste stuk van beteekenis. Westvlaanderen ontspande zijn krachten voorgoed, het sap brak los, en daar ging het aan 't bloeien als één geweldige bloeiende boom, - een hooge vreugd voor immer.

Het bleek dan ook dat elke groep, in Vlaanderen als in Brabant, gedragen was door breedere strooming, en dat de zaak der literatuur hier niet staan of vallen zoude met persoonlijk inzicht of scheppingswil van een paar ‘leiders.’ Want nieuwe werkers zagen we opkomen, hier en ginder, in elke gouw, en zij brachten weêr wat anders, hun eigen werkelijkheid.

Terzelfdertijd was het Vlaamsche bewustzijn maar aldoor aan het stooten en 't opstuwen, strevend naar hooger zelfstandigheid in hechter-gevoelde gemeenschap. De Vlaamsche Beweging bleef niet enkel een strijd voor het verkrijgen en handhaven van taalrechten; zij wilde niet alleen meer op staatkundige, maar rechtstreeks op sociale toestanden inwerken, en tevens trachtte zij meer en meer de wetenschap en heel ons verstandelijk leven te omvatten.

Die verschillende krachten drongen in dezelfde richting. Nu hebben ze elkaar herkend, en treden vereend op. De denkbeelden der jongeren zijn haast gemeengoed geworden. Wat in 't ouder geslacht onzuiver was ligt gebroken en lam, maar wat wezenlijk leefde is eerder verjongd, en sluit zich aan bij onzen nu rijperen wil. Jeugdiger talenten zijn bij gesprongen, en scharen zich mede om de nieuwe vlag. Geen bijzondere groep meer, maar het dichtende en denkende ‘Vlaanderen’ komt hier aan 't woord.

Die samenwerking bleek nu noodzakelijk, want klaarder dan ooit staat de taak vóór ons. Dat onze goede schrijvers, in de aanzienlijkste tijdschriften van Noord-Nederland zeer gewild zijn, dat hun boeken er met bijval begroet worden, is heel verheugend, maar blijft toch bijzaak: zij moeten in het Vlààmsche volk kunnen doordringen, daar vasteren voet krijgen. Wat zij zeggen en zingen mag niet meer over de hoofden heen slaan, hun eigen akker moeten zij bevruchten, tot grooter macht van 't gezamenlijke taalgebied. Hier ligt hun plicht, hier ligt ook hun beste loon. Hier moet een ruimer publiek opgekweekt, óns publiek, dat het best de stem zal begrijpen die opklinkt uit zijn eigen hart.

Is er geen wondere samenhang van dichter en volk? Het dadelijke en natuurlijke beeld,de spontane schakeeringen der taal, den grondtoon van 't bewegende gemoed, haalt de ‘vinder’ het niet al uit de natuur en de menschelijkheid die hem omgeeft en meêleeft met hem? En zullen het eindelijk dan toch die menschen van zijn land niet zijn, die zijn geheime schoonheid het best in zich zullen opnemen en ze maken aldoor tot nieuwe schoonheid?

Vlaanderen ligt niet meer aan 't sluimeren, het wil groeien. Het zal nog wat duren eer het met zekerder smaak de zijnen zal herkennen en ten volle begrijpen en liefhebben. Maar wie geduldig wachten kan en zich maar niet laat afleiden, zal zijn werk dan sterker voelen en duurzamer. Wie nog heel een leven vóór zich heeft, zorge voor de vreugd van zijn ouden dag.

Niet om onze literatuur gedrukt te krijgen hebben we een Vlaamsch orgaan noodig, maar wel en alleen om op ons eigen land in te werken. Onze Hollandsche vrienden zullen wel aannemen dat wij best weten wat hier moet gedaan worden. Maar wilden zij dat niét aannemen, één reden is voldoende om het bestaan van dit eigen orgaan te rechtvaardigen: de Hollandsche tijdschriften van eenige beteekenis vinden in

[pagina 374]
[p. 374]

Vlaamsch-België niet den minsten aftrek, en alle pogingen om die een uitgebreider lezerskring te bezorgen bleven vergeefs.

Wat bewijst, duidelijker dan alle uiteenzettingen, dat er nog altijd een groot verschil is tusschen Noord- en Zuid-Nederland.

Sedert drie eeuwen hebben Noord en Zuid zich niet ontwikkeld onder dezelfde staatkundige noch dezelfde godsdienstige toestanden. Het Noorden heeft drie eeuwen onafgebroken rijke beschaving achter zich, en daar loopt de taal in vaste schoenen; zij heeft er zich gevormd en geplooid naar alle mogelijke geesteswendingen. En hier? hier strijdt het Nederlandsche voet voor voet tegen een vreemde spraak; ons wezen ontwindt zich en klaart eerst op uit den ‘Belgischen’ schijn; de wetenschap en 't hooger verstandsleven zijn nog grootendeels verfranscht. Wij streven naar een eigenmachtige kuituur die ons allen vereenigen zal, ons geheel dragen, ons steviger stap zal geven en voller en zekerder zwier van ge dachtebeweging: maar die kuituur hebben we nog niet. In dat opzicht mogen we Holland veel benijden, - al is onze jeugd en onze dadelijker, spontaner gevoelsuiting ook wel iets meer waard dan een nuchter glimlachje. De Vlamingen zijn dus, doorgaans, met ándere gebreken behept dan hun ‘Noorderbroeders.’ Voorloopig kan 't hiermeê volstaan: beschouwen wij onze letterkunde in haar geheel, dan zien wij er iets anders in dan in de Hollandsche (dit niet alleen om sommige dialectische eigenaardigheden, waar men zich wel eens aan vergaapt). En daar valt nu niet veel over te twisten: de toekomst alleen kan ons leeren, wie op den breedsten grondslag zal gebouwd hebben.

Misschien mogen wij eens den droom van een Groot-Nederlandsche beschaving en een Groot-Nederlandsche literatuur in 't volle vaste daglicht begroeten. Maar niet vroeger, dan wanneer wij geheel ons eigen geworden zijn, wanneer dit volk zich opgewerkt zal hebben volgens eigen aard en eigen groeikracht.

Men zegge nu niet, ginder boven, dat wij ons wenschen af te zonderen, 't Ware overbodig daar een woordje van te reppen, had ik niet in een paar bladen gelezen dat we in ‘Vlaanderen’ eenvoudig maar aan de Hollandsche kritiek wilden ontsnappen!... Hoezoo? Sinds eenigen tijd hebben we over de genegenheid dier kritiek waarlijk niet te klagen! Is een eigen orgaan het eenig middel om hier alle ‘slapende botten’ te doen schieten, toch laten wij den wakkeren wind uit het Noorden er zoo lustig mogelijk om waaien en spelen. Om een eigen kuituur te bereiken heeft Vlaamsch-België het intellectueele Holland nóódig. Maar ook alleen door een Vlaamsche uitgave als deze kan het Vlaamsche publiek bekend worden met de Hollandsche schrijvers. Door onze boekbesprekingen zullen wij die hier binnenbrengen. En, tusschen haakjes gezegd, aan de kritiek der goeie Vlamen zullen zij misschien ook wat hebben.

Wel ja, onze literatuur is anders. Zij kan in heel het Vlaamsche volk doordringen, en 't is geen ijdele droom, dat sommigen onzer beste dichters en novellisten hier eens zullen bekend en gelezen worden als Con[s]cience, wat voorloopig niet te verwachten is van de mooiste verzen van Verweij of het pittigste proza van Van Looy. Daarom, en nog eens: hier ligt ons werk.

De toekomst onzer literatuur is onafscheidelijk van de toekomst van ons volk. Wie onder u, Vlaamsche vrienden, zal de aandoening beelden die woelend in hem heldert of het leven dat daarbuiten onder 't hemellicht aan 't leven is, wie onder u zal met die aandoening en dat leven in zich over zijn tafel gaan buigen, zonder dat de idee der wedergeboorte van 't Vlaamsche volk, hij wete 't of niet, overeind achter hem staat? Wat is onze literatuur, als het land daar lam ligt en blind en doof? Zij stelt hare hoop in al wat hier aan 't gisten en 't heffen gaat, al wat de korsten breekt; zij is maar een deel van dien grooten ingespannen drang die 't land herschept, de literatuur voélt hier dat ze samenhangt met wetenschappelijke en sociale beweging, met al de krachten die, van

[pagina 375]
[p. 375]

waar ook gekomen, van welken godsdienst, van welke partij ook, ons volk bewustmaken en ontvoogden willen. Een tijdschrift, dat daar geen rekening meê houdt, kan hier niet voldoen.

Er is al zooveel gesproten uit dezen wildsappigen grond, al ligt hij nog grootendeels braak; wat zal het eerst zijn, als invretende ellende en verfransching eens wijken moeten? En hoe zouden we met onverschillig oog naar den strijd kunnen kijken, wij die toch weten wat in dit veie Vlaanderland nog overal aan 't sluimeren is, in de diepe aarde, en eens onder lauwere luchten rijpen zal en rijpen...

Moge dan Groot-Nederland oogsten! Wij doen intusschen het beste werk dat onze handen te doen vinden, zoo gewetensvol mogelijk.

 

a.Vlaanderen.
b.Maandschrift voor Vlaamsche Letterkunde.
c.Brussel.
d.Drukker-uitgever: C.A.J. van Dishoeck te Bussum en de Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen.
e.‘Iets over ons’
f.1e jg., nr 1; januari 1903, pp. 42-46.
g.August Vermeylen* (34).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • August Vermeylen