Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

-116- Jozef de Cock: [‘Pleidooi voor het volkse in de letterkunde’]

De Review of Reviews wijst op het pleidooi dat Mr J.A. Spender in de Nineteenth Century houdt voor het volksche in de letterkunde. Het is een gezond-verstandig en krachtig verzet tegen de Farizeën der beschaving - een hoognoodige verdediging van de rechten der groote gemeente. Mr Spender bejammert de strekking van den hedendaagschen woordkunstenaar om uitsluitend op te gaan in gegoochel-met-woorden en zich af te sperren van de groote levensdingen. ‘Tegenwoordig,’ zegt hij, ‘hebben we schrijvers met ontzaglijk veel lezers die bescliokshouderd worden door de letterkundige lui, en letterkundige lui met hooge begaafdheid die onverschillig voorbijgegaan worden door 't groote publiek.’ Men neemt aan ‘dat de groote gemeente gewone, grove dingen vraagt, terwijl de letter-lieden vernuftigheden en fijnigheden voortbrengen die de meerderheid niet in staat is te waardeeren.’ Dit is volgens Mr Spender, Euphuisme en hij voegt er bij: ‘In zoover als 't van den stijl afhangt, behoort de eigenschap van boven de hoofden van 't volk te zijn niet tot de beste, maar alleen tot de tweed[e]-beste letterkunst.’

Een overdreven bekommerdheid met het mechanisme der letterkunde, zoo betoogt hij, ‘beteekent haast altijd afwezigheid van genie, ofschoon ze stellig het teeken kan zijn van een hoogen graad van bedrevenheid-in-'t vak.’ Keats, Shelley en Wordsworth, en later Carlyle, Ruskin, Dickens en Thackeray, waren ‘zoo vervuld van hun onderwerp dat ze geen tijd hadden om aan woordgekunstel te denken.’

De man die de scheidslijn trok tusschen de Filistijnen en de uitverkorenen, de beschaafde weinigen en de onbeschaafde velen, was Matthew Arnold. Zijn leering ‘bevorderde het geloof dat letterkunde, in den waren zin van 't woord, het bezit was van weinigen.’

Er rees een school op van stylisten, waaronder Pater de eenige man van aanzien was, die den kring langsom nauwer trok en zich richtte tot een minderheid in de minderheid. De invloed van Arnold en Pater, inwerkend op de ontwikkelde klassen, verarmde de letterkunde.

Tegen deze snobsche laatdunkendheid, deze kapellekens-literatuur, beroept zich Mr Spender op het algemeen oordeel van bet volk. Hij zegt: ‘Het kan niet betwijfeld worden dat over 't algemeen, het publiek in dit opzicht een door-en-door gezonden smaak getoond heeft en wanneer we ontwikkelde personen de stiuversbladen en volkstijdschriften hooren betichten van den openbaren smaak te hebben bedorven, dan herinneren wij hen dat dit groote publiek dat zij minachten maar niet kunnen bereiken,

[pagina 439]
[p. 439]

Stevenson leest, Tennyson leest, Carlyle en Ruskin leest, en nu bij honderden en duizenden de volksuitgaven koopt van de groote klassieke schrijvers die van de pers komen gestroomd. En indien het voor moderne romans en moderne essays overgeleverd is aan schrijvers die van hun letterkundigen arbeid een handelszaak maken, dan ligt dit ofwel daaraan dat ons letterkundigen ontbreken met naturen breed en eenvoudig genoeg om zich tot de groote menigte te kunnen richten, ofwel daaraan dat de mannen die het hadden kunnen doen, liever wetens en willens hun schrijfkunst gebruiken alsof ze een kunst was ten bate van weinigen.’

We kunnen het genie, dat thans noodig is, niet uit den grond stampen, maar we kunnen er een gunstige atmosfeer voor gereed maken door ons uit al onze kracht te verzetten tegen ‘de letterkundige dwingelandij die het gebied der letteren gestadig vernauwt en die de jonge schrijvers van heden wijs maakt dat het niet fatsoenlijk is zich te wenden tot het groot publiek.’

Dit is voor Mr Spender een aanleiding om een verkwijning van 't scheppingsvermogen vast te stellen. De groote letterkundigen der vorige eeuw waren thuis op alle gebied. ‘Tegenwoordig zijn onze goede schrijvers haast allemaal specialisten... Dat ligt aan den overgang uit een ethische in een artistieke atmosfeer. Van Byron tot Matthew Arnold preekte en veralgemeende iedereen.’ Wat verschil tegen nu!

Mr Spender hamert nog op een anderen kapellekensafgod, door te loochenen dat de scholen en de goedkoope pers de groote menigte zouden onbekwaam gemaakt hebben om goede boeken te lezen:

‘Er zijn uitzonderingen, dat spreekt vanzelf, maar de volkstijdschriften van hedendaags zijn oneindig beter dan hun soortgelijken van twintig, dertig jaar geleden; en de meening die onder sommige boekenschrijvers de heerschende is, als zou de openbare smaak door die schriften bedorven worden, is, mijns inziens, haast teenemaal ongegrond. Zouden we niet eerder mogen zeggen dat sommige leden van 't letterkundig gild veel te min oordeelen over 't volk? De eene helft schrijft óver 't volk heen, de andere helft schrijft erònder heen - en beide doen het volk te kort op hun manier. Het gevolg is dat we twee even kunstmatige voortbrengsels krijgen - de letterkunde van de overbeschaafden en de letterkunde van de onderbeschaafden.’

We hebben, gelijk Mr Spender zegt, weinig werken van den eersten rang. Voor dit gemis, kunnen de klassieken onzer letterkunde ons niet troosten. We hebben levende schrijvers vandoen om het heden te vertolken. Het publiek is rijp voor betere dingen. Daarom is het dringend noodig de ware leering te verbreiden dat letterkunde nòch een ambacht is te beoefenen door minderwaardige schrijvers nóch een geheim te behoeden door meerwaardige schrijvers, maar de toespraak van de besten tot het grootste getal hunner landgenooten.’

Mr Spender schreef voor Engeland, maar, mutatis mutandis, geldt zijn artikel ook voor Nederland. Nu en dan gaat er een nederlandsche stem op die 't zelfde euvel aanklaagt als de engelsche stem. Zoo is er in Kleefstra's boek over De School der Toekomst een beschuldigende bladzij over de literatuur der Tachtigers. En Emm. De Bom spreekt in dezelfde richting waar hij in Vlaanderen schrijft: ‘De primitieve vertelkunst is een kostelijke gave. Al de rest schenk ik u, als gij dàt kunt, o romanschrijver! Al 't overige is talent, maar dàt is: gave, natuur. Dàt krijgt men van huis mee, of men krijgt het nooit. Want dàt ligt in den aard, in 't wezen van den mensch, die zich naderhand tot een schrijver ontpopt. De goede verteller is iemand die zich danig vrij voelt tegenover de menschen: en daarom gaat het hem zoo vlug van de hand. Daar zitten ‘achter zijn hoofd’ geen buitenissigheden, hij legt geen klemmen, doet niet aan diepzinnigheid: hij ‘vertelt zoo maar wat’- en 't wordt het simpele verhaal van 't diepste, van 't ellendigste en van 't heerlijkste dat een mensch kan gebeuren. Geen

[pagina 440]
[p. 440]

oogenblik moet hij, de verteller van nature, daarvoor op hooge stelten gaan staan; onopgeschroefd is zijn taal: kunstmiddeltjes heeft hij niet van doen, zijn phrasen worden niet op zeurige wijze aaneen gelijmd, hij zegt eenvoudig wat hem beweegt. O 't is zoo heerlijk een eenvoudig mensch te zijn, en... zoo verhekst moeilijk voor wie er naar ‘trachten’ moeten.

Vertellen!... Denkt er maar niet klein over. 't Is de kunst van eeuwen: de kunst van den Bijbel, die van onze oude volksboeken, van de oude Kronijken, zij die nog heerscht op den keldermond in onze Vlaamsche steden! Conscience kende ze, de Engelschman Stevenson was een meester daarin, en de oude Dumas onnavolgbaar!

Dét is de groote kunst waarbij al 't andere - diepe denkbeelden, grandioze wijsgeerige levensbeschouwing, synthese, analyse, en andere theorie - niets is dan: naalden zoeken in den hooitas. Schep leven! Doe mij gelooven! Dat is 't eenige gebod.’

 

a.Hooger Leven.
b.Verschijnende eiken Zaterdag.
c.Leuven.
d.Drukker: Bomans en Vanbrusselen, Parijsstraat 81, [Leuven].
e.Zonder titel. Het artikel is aangeduid als de 16de kroniek in de. rubriek ‘Van Letteren.’
f.2e jg., nr 29, 20 juli 1907, [p. 3].
g.Ondertekend: J.D.C. = jozef de cock* (66).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jozef de Cock