Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

-118- Gust van Noorden: ‘De Literatuur van Noord & Zuid.’

Lang geleden en ver achter den rugge, van ons jongsten uit Vlaanderen, liggen de wordingsperioden der moderne letterkunde. Dien tijd, met al zijn pijnende weeën, zijn strijd, zijn verlichtende opkomst, kennen we slechts door de historisch-litteraire schriften. De beweging der 80' in Holland, der 90' ers in Vlaanderen, die alle conventie, alle bindende regels, alle academische vóórschriften, met 'n ferme schudding van zich wierp; die de taal deed worden 'n vrijë zwierigheid en 'n juister beeld van gevoelens, was reeds de machtige en ëënige geworden, toen wij begonnen denken en lezen.

Wel kregen we in onze school-leesboeken nog uitsluitend brokken der ouden te slikken, maar toen we kwamen tot denkkracht en bewustzijn, toen we wankelend zochten naar opleidende, nieuwere literatuur, toen we tastten naar schoonheidswerken, lag kant en klaar vóór ons het zon-beschenen veld der modernen, met hun werk als geurig hooi, tot heerlijke schelfen gebouwen. Ze was de eenige, reeds bij onze geboorte, we kenden geen andere, en dit is wel 'n brok van de reden, waarom we zoo 'n zuiver beschouwing ervan hebben. Wijl we ze doorwerkten en doorvoelden met de zuiverste, jongste, onbesmetste geestkracht, is het duidelijk en klaar dat we ze door en door kennen, en wellicht beter dan anderen de leemten zien.

Ook, en dit is de grootste oorzaak, wijl we jong en opstandig voelen, niets van vroegers aan ons hebben - daar we van vroeger niet zijn - wijl we de reinste producten zijn van dien gedurend wentelenden tijdgeest, en dragen in ons het wezen eener toekomst, kunnen we uitdrukken hoe wij hopen te zien en te doorleven 'n allernieuwste literatuur die met de goede bestanddeelen van de huidige, zich glanzend en krachtig volmaken zal.

'k Ben nog zoo jong, zoo onervaren en schroom voor dat stoute durven, bij de mannen van nu, voor wie ik zelf in groote bewondering leef, leemten aan te duiden. Maar, wijl ik ze meen te voelen en te zien, in waarachtigheid, blijf ik eerlijk en oprecht, ook al mocht mijn voelen en zien onjuist zijn. Om 't even, ik voel in me den gloeienden drang het uit te zeggen wat die leemten zijn, om dan te wijzen naar het nieuwe, dat krachtiger en schooner opleeft uit enkele jongen, opleven zal uit de jongsten. Om te gaan naar die leemten en dat wijzen naar het nieuwe, moet ik eerst spreken over het werk van nù, uit Noord en Zuid. Er is een merkbaar en toch niet groot verschil tusschen de Noord en Zuid-Nederlandsche literatuur.

Als 'n kleurenrijk, terzelfdertijd zacht, gemoedelijk, spel van licht en van lijnen is de vlaamsche letterkunde. Ze is 'n frissche bloem van den sappigen, frisch-groenen bodem, waaruit ze rees; zonne-flitsen, deenistering en kleurige avonden spelen gemoedig om koren-aren, boomgaarden en stille, welige rivieren. Stille rust, doortinteld van een verren, schallenden zang, klinken van 'n zeis, verre klanken die worden aangedeind door opene breed-ademende winden, - ligt over de landen. In de huizen zijn stil-levens, op de bouwlanden is zwijgend gewroet; zoo trekt zich het leven, zonder groot-beweeg,

[pagina 443]
[p. 443]

eenvoudig, zacht voort. Zóó: zonnig, stil-landelijk, klaar van eenvoud zijn de vlaamsche schrijvers. 'n Tint van den vlaamschen bodem, 'n geur van 't vlaamsche volk - dat alleen in de steden aan 't ontwaken gaat - ligt over hun werk. Zilvrend en groenend geëts van Vlaanderens lokkende kleurenrijkheid met middenin als 'n zwart dingje, het kleine figuur van 'n mens...

Eentoonig grijs-blauw, hoog van zware winden die waaiën, en bruischend zwieren langs wijde polders, doorzengd van water-geuren, doorschokt van dreunend stadsleven, woelend, zwaar, overweldigend, hangen in Noord-Nederland de breede luchten, 't Is 'n sober, plomp, ruw buitenleven, met koude winters en natte zomers; hard klompgeklots dat ijlend door de lucht klabettert: stil, nijdig, morsend wroeten. De steden geweldig van leven, magnetisch aansnokkend de menschen-lijven: één gewriemel van geleerde menschen, één gestommel van bewuste arbeiders die aan 't vechten gaan. 'n Vaak-treurige grijsheid hangt in de menschen, maakt de landen kil en de steden droef.

Zóó: zwaar, geweldig, wind-door stoven zijn de Hollandsche auteurs, 'n rijk blauwe kleur hangt over het Noorden, waarin somber en zwart de silhouetten staan van compacte huizenrompen, verre lijn-ombogen landen, zware, gebukte menschen-figuren... Rijp van kleureneenvoud, zwaar van grijsheid en leven: Zuid en Noord. Landen om welig te baren vruchtbare, intense, diepvoelende kunstenaars.

Edoch, heeft die strijd van toen, om 't welig en vrij gebruik der taal, hen misleid tot 'n te groote liefde voor taal, énkel taal; of heeft de lokkende kleurenrijkheid, bij d'eenen, de wriemel van leven bij d'anderen hen bevangen, en weerhouden van dieper doordringen? - 't Feit staat er, de talrijke schare letterkundigen zijn voor 't allergrootste deel woordkunstenaars, goochelend en spelend met knap gevonden uitdrukkingen, pralend met 'n taal vol sierlijke zwaaiën en kleurige bochten, 't Feit staat er: er is geen voelen of beelden van leven- innerlijk ziele of hartstochtleven; bij d'aller meesten, alleen 'n zien van buiten af, 'n typeeren van gevallentjes, geen doordringen.

Bij velen der vlamingen staat de taal heerlijk-lyrisch te zingen, doch 't is helaas niet meer dan 'n zang. De woorden zijn gestapeld in hersenloos vermaak, de woorden alleen opzichzelve beduiden schoonheid. Zoo zijn er vlaamsche werken met 'n trachten naar psychologische beelden, waarin met drie lijnen de psychologie, de gedachte, het leven-voelen, krachtloos wordt neergesameld, terwijl aan den kader, aan het midden waarin het beeld zich beweegt, heele bladzijden worden besteed.

O, ik heb 'n groote vereering in me voor de taal en de woorden. Hoe lyrischer de zang zwelt, hoe heviger 't beeld gesmeed in woorden, hoe schooner, hoe welluidender het werk wordt. Maar met 'n rijke taal, moet niet kwistig gemorst worden om te etsen, enkel te etsen de uiterlijkheid, het uitzicht der dingen.

Schijnt het nù dat bij de Noord-Nederlanders de letterkunde heel wat meer om 't lijf heeft, dit is niet zoo. Wie 'n oogenblik verblind wordt door zware woorden-stapels, daar waar in schijn wordt gehouwen diep leven, opene brutaal de oogen. Hij bemerkt dan, hoe 't is één getypeer van gevallentjes, van geziene toestanden en waargenomen voorvallen; wordt daaraan meer relief gegeven door wat uit de werkelijkheid overgenomen platheden, goor omwerkt door des schrijvers fantaisie, het draagt hier ook geen waar, innerlijk leven, geen gedachte.

Niet in Holland alleen, maar ook bij sommigen in Vlaanderen, is al te duidelijk waar te nemen, 'n schijn van realisme dat groflieid wordt. Het is één azen op typische en komische, prikkelende of stekende wellust-dingetjes, die perversen tot smullen aanlokken, blootleggen de ontaarding van den mensen in den schrijver.

Realisme. Waarom baart dat woord nog steeds 't idee van grofheid en vuilheid? Realisme: werkelijkheid, is een woord dat of tot de kunst niet behoort, ofwel er heelemaal in opgaat, en dan vanzelf, als onderdeel der kunst, erin verdwijnt? Want, is niet alles

[pagina 444]
[p. 444]

realisme; is alle voelen van leven, zoo ziele, geesteleven geen werkelijkheid? Is alles wat onze ziele, onze geest doorvoelt: liefde, smart, wanhoop, vrees, blijdschap, leven, is dat alles geen te tasten en te voelen realisme?

De werkelijkheid van 't ding, wordt opgeslorpt door de ziel, gevoeld, dan verwerkt door het persoonlijke, afgelegen, scheppingselement, dat hetzelfde opgeslorpte ding heelemaal anders baren kan, dan het in werkelijkheid is. Zoo verdwijnt realisme van zelf.

En nù verder, woordkunst, waarneemkunst zijn nù de hoofdelementen in de literatuur van Noord en Zuid. Nochtans die elementen mogen slechts zijn: factoren helpende de zuivere gedachte tot nader zien, en tot mooier uitdrukken. Alzoo: de mangel bij de meeste onzer letterkundigen, aan het essentieële, aan de gedachte.

De luchten onzer tijden dragen vreemd, diep leven. Wij allen menschen ademen met de lucht dat leven in.

Tijdstippen van sociale beroeringen, van opgaan naar hooger leven, van meer en meer individueel alleen staan der menschen, van strijd, van vreemde, onopgeloste levensvragen, van gedachte, van diep innerlijk leven, bezwangeren de wereld.

We voelen ons zelf vreemder en vreemder worden aan alles; mystische duisternissen van onwetendheid hangen in ons; de schoonheid alléén bekoort niet meer, er is 'n angstig getast, 'n nog vaag gehunker naar dieper leven. Dat wordt de echte werkelijkheid.

Leven en dood, vreemde levensvragen; 't tegenwoordige en de toekomst, ongeziene dingen, suggereeren ons. De zienenden en'voelenden geest dringt naar zulk een leven.

Daardoor, vol van gedacht, en vol van zuivere, diepe, intense, vreemde levensbeelding wordt de letter-kunst.

Als 'n factor zal de waarneemkunst 'n stoot te meer geven aan de voel-kunst, wijl waarnemen de voel-kunst dikwijls voorafgaat. Machtiger factor wordt de taal. Geen woorden-pronk, geen ijl gezwier van linten noch strikken mag ze hier nog zijn, waar ze moet groeiën tot 'n schoonen vorm van de naar uiting zoekende gedachte; klank en rythme, lyrisme kunnen verheerlijken, maar het hart van den nieuwen arbeid moet zijn het hoogst schoone, het hoogst menschelijke. De epische-gedachte-zang moet zwellen in stoere kracht, opruischen in onmerkbare harmonie met schoone duidelijke woorden.

En daarom is het op verre na niet voldoende dat de mensch 'n ferm zanger of 'n scherp ziener is, om kunstenaar te worden, schepper van ware, nieuwe kunst. Hij weze daarbij, vooral mensch; mensch met 'n aller subtielste ziel, 'n aller fijnst voelen.

Hij weze 'n lijder van z'n martelend voelen. Hij loope door de wereld met 'n opene borstwonde waarin pijnend druppen tranen van miserie, als 'n sproei omhoog geweld, bij 't zelf ondergaan van alle gebeelde leven.

Reeds klimmen enkelen, stoer en hardnekkig, naar de plateau's van die hoogste kunst.

Er zijn er die zetten 't ontleedmes zoo handvast in 't leven, dat 't opspringend warm bloed hen zelf verblindt, zóó Querido en Van Deyssel, en Steynen en Van der Meer, in hun laatste werk.

In stil-weelmoedigen ernst arbeidt Karel van de Woestyne, sedert lang in die richting, al is het steeds de beelding van eigen voelen die we bij hem zien. Herman Teirlinck, deed 'n poging in ‘'t Bedrijf van den Kwade;’ zal hij verder gaan?

Het nieuwste werk en de heerlijkste belofte voor Noord en Zuid-Nederland is het werk van Aug. Verrneylen: ‘De wandelende Jood.’

Dat allen zijn kunstenaars met 'n heerlijke ziel en 'n prachtig voelen. Onbewust ligt de menschelijkheid als 'n roer in hen.

[pagina 445]
[p. 445]

Ze bakenen den weg naar hooger, schooner kunst, dan ooit heeft geleefd. Ze gaan 'n lange slinger-baan met vastheid, bewustzijn. In 't kunstnaarshoofd hangt de warme gedachte.

 

a.Nieuw Leven.
b.Halfmaandelijks blad voor kunst en leven.
c.Gent
d.Drukker: Moderne Drukkerij J. Reiniers, Slijpstraat, Gent.
e.‘De Literatuur van Noord & Zuid.’
f.1e jg., nr 4, 25 augustus 1907, pp. 25-28.
g.gust van noorden = pseudoniem van paul gustaaf van hecke* (Gent 1887-Brussel 1967). Publiceerde ook onder het pseudoniem Johan Meylander. Toneelregisseur en toneelauteur (o.m. het drama De Schoone Droom, 1911), dichter, journalist (in de jaren dertig hoofdredacteur van het Gentse socialistische dagblad Vooruit), essayist (o.m. auteur van het essay ‘Fashion’ (1921), een pleidooi voor het decadentisme in de Vlaamse cultuur) en kunstcriticus. Werkte mee aan de tijdschriften, De Boomgaard, Nieuw Leven en Het Roode Zeil en was stichter en leider van de Franstalige tijdschriften Le Centaure, Sélection en Variétés. Hij was een van de belangrijkste kenners en promotoren van het expressionisme en surrealisme in de Vlaamse (en ook buitenlandse) schilderkunst.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Paul-Gustave van Hecke