Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Goden en grenzen (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Goden en grenzen
Afbeelding van Goden en grenzenToon afbeelding van titelpagina van Goden en grenzen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.71 MB)

Scans (3.71 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Goden en grenzen

(1920)–Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 116]
[p. 116]

De drievuldige vorm

 
Ik woonde een koning in een schoone wereld,
 
Maar in mij woelde aldoor een wreed verlangen
 
Naar altijd anders ongebonden leven
 
Dat ik daarna mocht binden tot gestalte.
 
En om de wissling en 't vergaan van tijden
 
Doortoog mijn vreugden een aanhoudend klagen.
 
 
 
Een ondertoon van droef en woordloos klagen
 
Welde in het lied dat rees naar de open wereld,
 
Blijmoedige zang door lichte en donkre tijden.
 
Een onderstroom van onverlost verlangen
 
Dreef tot de knieën meê om de gestalte
 
Waaraan mijn lust zichzelf genoot en 't leven.
 
 
 
Toch was de blijdschap om 't geschapen leven
 
Dat zich geheel kon zien in vreugd en klagen,
 
Onsterflijk als het blonk in de gestalte,
 
Zoo klaar en zeker dat ik nooit mijn wereld
 
Wou laten, 't onverzadigbaar verlangen
 
Verwees naar andre ruimten, andre tijden.
 
 
[pagina 117]
[p. 117]
 
Een kader trok ik heen om de eigen tijden,
 
Een omtrek schreef ik voor aan dit mijn leven,
 
Een vaste vorm omving de golf verlangen
 
Die maatloos oprees vol van nacht en klagen,
 
Mijn hart verlatend, hunkrend naar de wereld
 
Waar zij alleen kon leven als gestalte.
 
 
 
En vorm na vorm, gestalte naast gestalte,
 
Stond in dit eene kader van mijn tijden
 
Dat zelf gestalte was en vorm van wereld,
 
En in die wereld enkel liep mijn leven,
 
Zoo blij en krachtig dat ik nooit kon klagen
 
En schijnbaar nooit het leed droeg van verlangen.
 
 
 
Maar als een zee diep in mij bleef verlangen,
 
Meedoogenloos, een hater van gestalte,
 
- Zoo scheen het soms in pijnlijk-bitter klagen -,
 
Een hand die kloppen leek aan grens van tijden.
 
Dan zwol mijn afgrond uit naar ander leven,
 
Naar ongekende en bandenlooze wereld.
 
 
 
Temidden van mijn vormen-rijke wereld
 
Gelijk een zuil van lava rees verlangen,
 
En juichen deed ik om 't ontbonden leven
[pagina 118]
[p. 118]
 
En niet een oogwenk dacht ik aan gestalte,
 
Maar zag het eind van mijne en alle tijden
 
En in een feest van vuur het eind van klagen.
 
 
 
De vlammen laaiden als het laatste klagen
 
Van de eindlijk uit haar ban ontslaakte wereld,
 
Een andre dan behoorde aan de aardsche tijden.
 
En als een droom die vlood zag ik verlangen,
 
Een in de lucht ontluikende gestalte -
 
Fata morgana - spiegeling van leven.
 
 
 
Onwerklijk waar, waarder dan alle leven
 
Benam het de adem aan elk menschlijk klagen,
 
Maar in mijn hart weerklonk 't: o blijf gestalte!
 
En doodstil in mijn morgenkoele wereld
 
Bleef die gedaante, een stofloos-klaar verlangen
 
Boven het stille en vaste gaan van tijden.
 
 
 
En niet verging ze, want in taal van tijden
 
Behield ik dit als ieder vorig leven.
 
Mijn woorden werden de afglans van 't verlangen,
 
Het lichaam van het eertijds woordloos klagen,
 
Een in mijn zang eindloos geklonken wereld,
 
Een onverganklijk durende gestalte.
 
 
[pagina 119]
[p. 119]
 
En vorm naast vorm, gestalte naast gestalte,
 
Trok haar de vormenrijkdom die de tijden
 
Geschapen hadden in mijn zichtbre wereld
 
Mee in zijn ronde, een deelpunt van mijn leven,
 
Een zoon van vreugde met in 't hart het klagen
 
Van, hoe vervuld, toch onvervuld verlangen.
 
 
 
Want eindloos, onuitspreekbaar blijft verlangen,
 
Het schreiend beeld in zon van sneeuwgestalte,
 
Een juichen diep doorruischt van dropplend klagen,
 
En zichtbaar eeuwig woelt het door de tijden
 
Als de onderstroom van het geschapen leven,
 
Als donkre wilkeur onder heldre wereld.
 
 
 
Daarom is dwars door tweewerf zaalge wereld
 
De nood die drijft tot aldoor nieuw verlangen:
 
De bandelooze drang naar vormloos leven
 
Herschept zich tot noodwendige gestalte.
 
En al wat tijdloos scheen voegt in de tijden
 
De maatslag van zijn juichen, van zijn klagen.
 
 
 
De pijn van 't schepsel is dit troostloos klagen:
 
Dat altijd weer droom worden moet tot wereld,
 
Dat altijd weer de vastheid van de tijden
[pagina 120]
[p. 120]
 
Iets overlaat van onvervuld verlangen,
 
Dat iedre liefde als moeder van gestalte
 
De bijslaap hoeft van het beheerschend leven.
 
 
 
De noodzaak van de smart doorsplijt het leven,
 
Geen zichtbre vreugd zonder verborgen klagen,
 
De blijdschap en het licht van de gestalte
 
Staat altijd boven de afgrond van een wereld
 
Waarin de dreiging joelt van 't luid verlangen
 
Naar wankling van de schoongevoegde tijden.
 
 
 
Sluit om mij heen uw ring, volbouwde tijden,
 
Gij zijt de sterk-bemuurde tuin van 't leven,
 
Het zichtbre deel van 't ongepeild verlangen
 
Dat nacht en dag mij zuchten deed en klagen.
 
Doch niet zijt gij alleen geheel de wereld:
 
Diep in mij dringt een andre naar gestalte.
 
 
 
Een andre volheid werd als gij gestalte,
 
Zij 'hoorde u, maar gij haar, en door de tijden
 
Gaat gij tezaam als dubbel-eenge wereld.
 
Geboorne uit menschen zijt gij saam ons leven.
 
Nochtans welt in ons het verborgen klagen,
 
Na al 't verloste een onverlost verlangen.
 
 
[pagina 121]
[p. 121]
 
Verlossing zoekt aldoor in ons 't verlangen,
 
En telkens weer verkrijgt een golf gestalte.
 
Dan blijft er na een onbedwingbaar klagen,
 
Het fel verlangen haat de vaste tijden.
 
Het stijgt: ook dat vindt duurbre vorm van leven,
 
Maar diepste nood in ons verlost geen wereld.
 
 
 
Doch nooit ook, wereld, dooft ge in mij 't verlangen
 
Dat ik in 't leven zien moge een gestalte -
 
Die meer dan tijden is en vrij van klagen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken