Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Brabbeling (1614) (2013)

Informatie terzijde

Titelpagina van Brabbeling (1614)
Afbeelding van Brabbeling (1614)Toon afbeelding van titelpagina van Brabbeling (1614)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (4.64 MB)

tekstbestand






Editeur

Anneke C.G. Fleurkens



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brabbeling (1614)

(2013)–Roemer Visscher–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Studie-uitgave met inleiding, annotaties en commentaar


Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

II.2.2 T'Loff vande mutse (1612); inleiding en gedichten niet voorkomend in de Brabbeling van 1614Ga naar voetnoot1

De teksten zijn opgenomen in de volgorde waarin ze in T'Loff vande mutse voorkomen. Behoudens de gedichten in het voorwerk en de drie langere gedichten die in de latere Brabbeling tot de afdeling ‘tepel-wercken’ behoren en hier aan het gebundelde materiaal voorafgaan, zijn alle andere gedichten individueel genummerd. Ze zijn verdeeld over drie boeken, met elk een eigen nummering. Die nummering heb ik overgenomen, voorafgegaan door het sigle Lm waarmee ik overal in deze editie T'Loff vande mutse aanduid.Ga naar voetnoot2

Tot den goetwillighen leser.Ga naar margenoot+aant.

 
Als de velden besneeuwt sijn, en quaet om wandelen:
 
Als den avont verbiet d'onrust van't handelen:
 
En als ghy niet doen kont dan kijcken en gapen,
 
Geeuwen, knickebollen, sluymeren oft slapen:
5[regelnummer]
Om dan den tijt te verdrijven, neemt dit Boeck ter handt:
 
Daer in suldy lesen verscheyden Quicken om te scharpen u verstandt.

Voor-reden.Ga naar margenoot+
Den Drucker tot den verstandighen Leser.aant.

1Dewijl dese laest verloopen heete Hondts-daghen, 2nae ouder ghewoonte, in onse Leydsche Academie niet gheleert 3en werde, ende met der Professoren lessen oock der Studenten 4oeffeninghen op hielden: ende mijn Druck perssen dieshalven by 5nae stil stonden, en soo seer niet en craeckten als wel op ander tijden; Soo heb 6ick, om niet leech te sitten, dit werck ter handt ghenomen, denckende dat be- 7ter een halff ey was dan een leeghen dop. Misschien sullen eenighen dit niet 8wel nemen, en sullen op't sicht van dese Boerten terstont haer neus en voor- 9hooft fronsen; en deur haer ghebardeerde baert op den onnoselen Aucteur 10tieren en baeren: die hem villicht aen haer droevich wesen niet en stoot. 11Doch wy willen haer in haer wesen laeten. Die tot Boerten en Jocken niet 12gesint en is, die lese droevighe Threnen. Alle sulcke de werelt-gestorvene ende 13beghevene luyden moghen haer int gilt vande Timones ende Heracleiti be- 14gheven. En soo wie liever schreyt, dan lacht, mach inde plaets van dit Boeck te 15lesen, ayuyn eeten. Wy moeten ons herteken somwijlen te speelen dra- 16ghen: de booch mach altijt niet ghespannen sijn. Laet een ander schreyen: wy 17houdent met het lachen van Democritus. Dit staet ons best aen. Jae de wijse 18Socrates, Plato, ende ander veel meer wel soo deftighe en treftighe, maer min 19gheveynsde, Philosophen sijn hier toe gheneghen gheweest, om de bitterheyt vande 20swaermoedighe ende melancholijckxe ghepeynsen met desen hoonich te ver-Ga naar margenoot+ 21soeten en te versachten. Ey lieven, aenghesien het menschen leven niet dan el- 22lendt en droefheyt en is, wat raserije ist doch het selffde met onnutte swaeriche- 23den meerder te bedroeven ende te becommeren? Twelck wy voorwaer doen, 24by aldien wy alle vermaeckelickheyt en vrolickheyt de deure voort hooft sluy- 25ten, en den wech voor by wijsen. Dat veele houte menschen doen: die hier 26over rechtelick bestraft behooren te werden; dan ick vreese voor haer roode 27wijnbraeuwen. Men mach wel al te lichtvaerdich sijn, en oock wel al te stem- 28mich. Maet is te prysen. Tusschen beyden deur te gaen is niet beus. 'Tquaet te 29mijden, en het goet nae te speuren is sonderling pryselick. 'Tgheen dat tus- 30schen beyden is, en noch goet noch quaet en is, en can ick niet misprysen 31oft verwerpen. Dusdanich verstant heeft my onder ander redenen tot het uyt- 32gheven beweecht. Soo veel vorder belanght, en sommighe gaern weten sou- 33den; D'Aucteur is mijn onbekent, sonder wiens kennisse ende weete oock dit 34sijn werck deur den druck ghemeen ghemaeckt werdt. Tot dit feyt hebben wy 35ons verstout. Soo't niet heel tegen sijne wille en danck gheschiede, t'gaet 36wel: wy en stooten ons aen een cleyntgen niet. Dat hy een Amsterdammer 37is, oft ten minsten dat dese Boerten off Quicken t'Amsterdam gheschreven sijn 38ende ghemaeckt, gheven sy selff op sommighe plaetsen ghenoechsaem te ken- 39nen: oock wordender eenighe over den hekel ghehaelt, die nerghens anders 40t'huys hooren als daer. Dieghene die dese Dichten mijn ter handen schickte, 41meynde dat het niet van noot en was des Aucteurs naem soo nau te ondersoec- 42ken; alsoo daer, sijns achtens, niet meer aen belangt en was, dan te weten waer 43de wijn ghewassen mocht wesen, die anders goet van geur en smaeck werde 44bevonden. Dan ick heb wel hooren segghen en roemen van eenen Roemer,Ga naar margenoot+ 45wiens gelijck niet en was in dusdanige Quicken ende Boerten: die oock over 46sulcx ghenoemt werde de tweede Martialis: Welckers Poeets Epigrammata de 47gheheele werelt door niet minder bekent en zijn ende vermaert, dan selve sijn 48Vaderlant Spangien is. Laet ons eens aenhooren het beginsel van een seecker Nederlandsch gedicht Jonckh. Jans vander Does, in zijn leven Heer tot Noort- 50wijck, en Register-meester van Holland, etc. aen Henrick Laurenszoon 51Spieghel Amsterdammer:

 
O die op Pindus hooch deur weetzucht wert ghedreven,
 
O Spieghel onghevalst van een gherustich leven,
 
Dair menich idioot, doch te vergeefs, nair haict,
55[regelnummer]
Wat is het, dat in u 'tgoet oordeel heeft ghestaict,
 
Om Dousam, dijnen vrunt, tot uwer hoogher tinnen
 
Te brenghen aen den dans der Duytscher Pierinnen?
 
U bet bekent, dan my: deur soo veel schrijvens, ach!
 
Wat ist doch, dat in u dees domheyt baren mach?
60[regelnummer]
Lais, om dat wy ons laest eens hadden onderwonden
 
De Duytsche Poesye, als s'onlangs es ghevonden,
 
Te speuren nair, hoe wel met een' onduytsche slach,
 
(Zulx als de domme jeucht deur onbedochtheyt plach)
 
Aenroerende de Luyt, ghestelt op onser spraken:
65[regelnummer]
Oic my misschien verstout een Liedeken te craken
 
Op een soo dunnen riedt, om thart van sorghen swairGa naar margenoot+
 
Wat te verquicken (ziet) moet ick dairom de snair
 
Weer roeren aen op nieus met vinghers onbedreven?
 
O schadelick ghesangh, en qualick opgheheven!
70[regelnummer]
Sal ick dan mijn selfs schand' ontblooten? Sal ick t'gunt
 
Maer biecht te voren was, een yeder maecken cundt?
 
Oft in een anders Oust mit mijne sen gaen strijcken?
 
Zulx ver van ons moet zijn. Laet u met uws ghelijcken
 
De Minen onser spraeck, deur een constrijcke gheest,
75[regelnummer]
Voirt brenghen aen den dach. Laet Roemers soet ghequeest,
 
Deur d'onghehoirde clanck der Nederlandscher Luyten,
 
Int' Oost, West, Zuyd, en Noord, in allen ooren tuyten:
 
En maecken wijt beroemt den tweeden Martiael.
 
Laet voir my Jan van Hout ons Vaderlandsche Tael
80[regelnummer]
Verrijcken: en t'gheluyt der Venusijnscher Lieren
 
Verdoven met t'ghesangh: jae deur de wolcken swieren
 
Voir den *Thebaenschen swan,Ga naar voetnoot3 met zijne vlercken ras:
 
Oick draghen wech den prijs voir Ronsard, en Bartas.

84Dit sal misschien veroorsaeckt hebben, dat een seecker goet Heer comende 85by gheval op mijne Druckerie, als dese Boerten onder handen eerst waeren 86ghenomen, enckel wilde datmen daer vooren op de tytel Roemers 87Brabbeling soude settten; alsoo hy daer aen niet en twijfelde. Ende 88nu bevinde ick sulcx oock waer te wesen. Siet het 50 Epigramma ofte QuickGa naar margenoot+ 89van't eerste Boeck; daer wort de naem bescheydelick uytghedruckt. Ende Brab- 90belingh worden dese Dichten van den Aucteur selve ghenoemt, voor aen't 91eerste Boeck tot den Leser, ende in het eerste Quick van't derde Boeck. So ne- 92derich en laech hout hy hem, noemende zijn eyghen werck Brabbeling, dat 93een dinck is met beuselingh. Op dese Quicken sal sonder twijfel veel gheseyt 94werden, d'een sal dit, d'ander sal dat schorten, alle sullen sy ghenoech weeten te schimpen, ende, soo veel in haer is, berispen: haer beroepende op de maet, 96ende Fransche snee; op de syllaben, off die lanck off cort sijn, ende dierghelijcke 97neuswijsicheyt meer. Dan seecker dit en heeft niet oft weynich om't lijff: Soo 98veel de aerdicheyt ende soet-suyre bevallicheyt der Quicken betreft, ick meyne 99niet dat yemant lichtelick dien Hercules den knodse uyt de handt sal wreecken. 100Des mach hy zijn roem wel draghen. Maer hy en isser soo niet aen: ende hy 101schijnt Roemer te heeten, ghelijck by de Latinisten het oorlooch bellum, (dat 102is schoon en pryselick) gheseght wert,Ga naar voetnoot4 verkeerdelick quansuys, sijnde recht an- 103ders, ende int minste niet schoon off pryselick. Alsoo averecht wort onse Au- 104cteur Roemer ghenoemt, die gantsch niet en roemt. Dan dese sijn sedighe 105beleeftheyt sal niet ongheloont blijven by de nacomelinghen: ende ick achte 106dat sijn naem deur dese levendighe ende aerdighe Quicken eeuwich leven 107ende op de tongh der Const-lievenden roemelijck blijven sal: Soo nu daer ye- 108mandt wilde segghen, dat veel van deze Quicken uyt het Latijn ghenomen 109waren, ende overgheset: die moet weten dat dit den Aucteur gheen schande 110en is; jae grootelijcx tot eere streckt: dewijl dese Oversettinghe meestendeel, 111(insonderheyt daer hy den Poeet Martialis uytdruckt) soodanighe zijn, dat deGa naar margenoot+ 112translatien de originelen in geesticheyt by nae te boven gaen. Doch men moet 113niet meynen datse van woorde tot woorde overgheset zijn: d'Aucteur is soo 114slecht niet: hy wiste wel datse dan niet veel aerdts of bevallicheyts souden heb- 115ben: ende was van Horatius gheleert, daer hy seyt dat een ghetrou oversetter 116niet trachten sal yet van woorde tot woorde te vertalen. Alsmen 'tmerch 117alleen neemt ende de sin treft, tis ghenoech. Hoe gheluckich dat dese Aucteur 118hier in geweest is, sult ghy inde verglijckinghe van't Latijn ende Duytsch wijs 119werden. Siet eens, bid ick u, dees Quicken. Ende

Verghelijcktse met de Latijnsche Epigrammata.

Int eerste boeck   Martialis ep. lib.
het met  
18.   7,2.
23.   48,4
Int tweede boeck   Martialis. ep. lib.
het met  
19.   26,3.
27.   80,1
34.   14,10.
35.   42,1.
42.   65,1.
57.   9,7.
83.   63,3.
90.   13,10.
Int derde boeck   Martialis ep. lib.
het met  
10.   101,2
13.   99,1.
16.   63,5.

120Ander dierghelijcke Quicken sijnder meer, die ick niet al ghedencken en can.Ga naar margenoot+ Laet eenighe neuswijse sotten seggen wat sy willen; sy en weten niet beter: 122stoot u daer niet aen, Leser. Hier in en hebbe ick Roemers meester niet ghesien. 123Wat wil ick hier op haelen de uytmuntende ±QuickenGa naar voetnoot5 daer hy de dobbelsinnic- 124heyt onser Nederduytsche Spraecke waerneemt, ende speelt op de woorden? 125Dese en sijn niet om te verbeeteren. Leest en herleest, ghy sult u verwonderen. 126Dan 'tis te weeten dat dese Quicken allegaer niet even goet sijn, oft van een al- 127loye: daer sijnder onder van H.L.S. ende oock slechter: dat de gheleerde 128neussen lichtelick sullen connen ruycken. T'waer te wenschen dat d'Aucteur 129(terwijl hy noch int leven is, soo ick verstae) dese baster-kinderen eens belieffde 130uyt te monsteren, ende andere wettelicke in de plaets wilde stellen. Doch 131nietemin al en sijnt de sijne niet, sy sijn noch haer lesen wel waert. Nu wel 132aen, gaet hem toe; het sien sal voort segghen gaen. Dan op dat ghy van voorenGa naar margenoot+ 133tot achter onverhindert sout moghen passeren, soo sijn eerst eenighe Druck- 134fauten en mistellingheGa naar voetnoot6 te beteren: die hier noch deur gheslopen zijn, hoe 135nauwe ooghen daer toe gheweest hebben om sulckx te beletten. Maer daerom 136en is het werck niet te minder; aen lieve kinderen en sietmen gheen leet.

SonnetGa naar margenoot+

Tot loff desers Ghedichten.aant.

 
Een Boeck dat leven sal, en eeuwich mach beclijven:
 
Dat gantsch gheen vrees en heeft om deur de Doot te blijven
 
Inden Vergeetel-vloet; moet hart zijn en niet dweech:
 
Van vleys, van bloet, van moet, van als versien te deech.
5[regelnummer]
Daer op noch weer, noch wint, noch vier en heeft te winnen:
 
Dat noch het woedich sweert, noch tijt oeyt sal verslinnen.
 
Want wat soetsaepich is vergaet met eene clik;
 
Als daer off zijn ghetuych Jaeps Veersen bol en dick:
 
Nochtans soo roemt hy veel. Wie can sulck roemen lijden?
10[regelnummer]
Fy! eyghen loff die stinckt. Een Roemer die niet roemt,
 
En sijn werck binnen hout, jae schier ter hel verdoemt,
 
Mijns oordeels, spant de croon. O Phoenix onser tijden,
 
Dat u Boeck leven sal, slaet niemant twijfel aen,
 
Die op u Quicken siet, en 'twoort Quick can verstaen.

Victurus genium debet habere liber.

Lm.1.57Ga naar margenoot+aant.

 
Boudewijn heeft cleeren ghecoft voor hondert pont,
 
Van fluweel en taf, en van zijden satijn;
 
Dat heeft hy ghewonnen in corter stont.
 
Waer aen doch? aen coren, linnelaecken, off aen wijn?
5[regelnummer]
Neen: dan alleen met proncken en praelen,
 
En dat hyse niet meent te betaelen.

Lm.1.62Ga naar margenoot+aant.

 
Gy dicht noch spreeckt rijm, Dirck, en gy wilt een poeet,, zijn:
 
Weest wat ghy wilt, maer laetet in secreet,, zijn.

Lm.1.84Ga naar margenoot+aant.

 
Een soet Neen, en een weygheren mede,
 
Verchiert met een lachsken o schoone Maecht:
 
Dat voecht u soo wel, en' tis een goe zede,
 
En een teycken dat mijn wel behaecht;
5[regelnummer]
Useert dat vry, wie datter over claecht,
 
Mijn segghende Neen, Laet staen, Sit stille;
 
En laet my daer neffens al doen wat ick wille.

Lm.2.39Ga naar margenoot+aant.

 
Laudaet had vier tanden in haer mont,
 
En sy heefter twee verlooren met hoesten,
 
Daer nae noch twee in corter stont
 
Werde sy quijt met fniesen off proesten:
5[regelnummer]
Nu sou sy al den dach wel hoesten en fniesen,
 
Sonder schade van tanden off van haer kiesen.

Lm.2.41Ga naar margenoot+aant.

 
Off ghy anderen behaecht, daer wil ick niet nae vraghen;
 
Dan ick heb in u ganschelick gheen behaghen.

Lm.2.45Ga naar margenoot+aant.

 
T'vermanen vande doot Hans Vreckaert seer bedroeft;
 
Niet om dat hy mee sterft, en hier van daen sal vaeren:
 
Maer datmen coopen moet een kist tot zijn behoeft,
 
Die hy soo niet begheert, maer liever t'gelt sou spaeren.

Lm.2.47Ga naar margenoot+aant.

 
Laest creech ick een haes vande liefste mijn,
 
En sy onboot dat ick seven daghen schoon soud zijn:
 
Sy moet rasen, peyns ick, off sijn beseten,
 
Off sy heeft noyt van een haes gegheten.

Lm.2.97Ga naar margenoot+aant.

 
Aen den cool-eetende haes heb ick my ghewroken;
 
Ick heb hem gejaecht, gevangen, en doot gesmeeten;
 
Met costelicke cruyden heb ick hem laten coocken;
 
Veel vrunden heb ick daer op genoot ten eeten,
5[regelnummer]
Die ick de wijn moet schencken ongemeeten:
 
Dus wort schade dat ick meende dat vordel was,
 
De gejaechde jaecht weder t'gelt uyt mijn tas.

Lm.2.103Ga naar margenoot+aant.

 
Hans Moff is ghelijck een guyt,
 
En van ravens cost is hem niet versch:
 
Rijnsche bay giet hy selden onder sijn snuyt,
 
Dan drinckt aen beyde zijden even versch:
5[regelnummer]
En hy spreeckt bout met groot vermeeten:
 
Dan ick hou meer vande luy die bout eeten.

Lm.3.55Ga naar margenoot+aant.

 
Die met der kinderen lust eet zijn breeck-vasten,
 
En 'smiddachs de taelmans mach vergasten;
 
Met de vrouwen onbyten nae de noen;
 
Dan 'savonts met de coopluy sijn maeltijt doen,
5[regelnummer]
Daer toe drincken een slaep-dronck om sorgh te verdrijven,
 
Soud' sulcken man wel moghen van hongher doot blijven?

Lm.3.98Ga naar margenoot+aant.

 
Ick danck u, mijn Heeren, voor goeden chier
 
Van gister avont, voor wachten en bringhen;
 
Voor ghesoden, gebraden, voor wijn en bier;
 
Voor snick voor snack oock sonderlinghen;
5[regelnummer]
Dan noch danck ick u voor meer dan ghy gelooft,
 
Dat is, nu ick ontwake, voor een cranck hooft.

Lm.3.110Ga naar margenoot+
Graf-schrift vanden wijtberoemden hoochgheleerden Mr Hadrianus Junius, van Hoorn, Medicijn ende Histori-schrijver van Hollandt ende West-Vrieslandt.aant.

 
Hadrianus Junius, die ander gaff
 
Off 'tleven verlangde, leyt in dit graff:
 
Heeft de Musen gheeert, en is van haer verheven:
 
Der Catten Historie heeft hy beschreven,
5[regelnummer]
En Britten; diemen hem voor turven getelt,, heeft:
 
By alle Rotten sijn naem hooch vermelt,, leeft.

Lm.3.111Ga naar margenoot+
Op't Boecxken van Poësij deur Jan vander Noot.aant.

 
Machiavel herpote tyrannelick verstant:
 
Calvinus heeft de Catholijkckheyt gereformeert:
 
Duc d'Alva bracht crijchsghebruyck int lant:
 
Paracelsus heeft de Medicijne gecorrigeert:
5[regelnummer]
Magellanus die heeft de Zee-vaert verveert:
 
En op dat van vaeck niet soud blijven doot
 
De Poésie, soo waert ghy ons Jan van noot.

Lm.3.113Ga naar margenoot+
Aen N.N.aant.

 
Atlas zijnde door ouderdom vermast,
 
Ombequaem te dragen des Hemels last,
 
Is ontladen deur Herculis stercke crachten;
 
Dus moet ghy treden inden selffden graet
5[regelnummer]
Die u Vader hier voormaels had inden Raet,
 
Daermen hem sijn eer wel sach betrachten:
 
Wat salmen van u dan anders verwachten,
 
Dewijl wy u Vader in u verjeught,, sien,
 
Dan dat de Ghemeente deur u sal alle deught,, schien?

Lm.3.116Ga naar margenoot+
Op het Boeck van Henrick Laurisz. Spiegel.aant.

 
Als een Basilisque in een Spiegel mach aensien
 
Sijn eyghen figure, soo sterft hy terstont:
 
Dit sal u, Nijdighe Spinnen, oock gheschien,
 
Soo ghy dit Boeck deurleest met valschen gront.
5[regelnummer]
Ghy vint venijn, maer dat u selfs wont.

Lm.3.117 (onderdeel)Ga naar margenoot+aant.

 
Floreren sal Const, sy is verresen,
 
Vreucht nu bedrijft, en fantasijen staeckt,
 
Gheneucht en blijschap met tijt-corting veroorsaeckt,
 
Practiseren wilt, ghy wort ghepresen,
5[regelnummer]
Verheucht u constich, en Ghedichten maeckt,
 
Deucht oorboort, Geesten nu ontwaeckt.

voetnoot1
Zie verder alhier par. I.2.2.
voetnoot2
Als bladvulling is ook nog een viertal afzonderlijk genummerde raadsels toegevoegd. Omdat die allemaal in de Brabbeling zijn opgenomen kunnen ze hier buiten beschouwing blijven.

margenoot+
p. [2] (§1v)

margenoot+
p. [3] (§2r)
margenoot+
p. [4] (§2v)
margenoot+
p. [5] (§3r)
margenoot+
p. [6] (§3v)
voetnoot3
In de marge: ‘Pindarus’.
margenoot+
p. [7] (§4r)
voetnoot4
In de marge: ‘Similiter Parcas dictas volunt Grammaticorum filii, quod minimē parcant.
margenoot+
p. [8] (§4v)

margenoot+
p. [9] (§5r)
voetnoot5
In de marge: ‘±Siet voornemelick, int eerste Boeck numero 5.6.7.8.9.12.15.16.17.18.19.20.21.22.2.5 [sic].27.29.32.36.38.41.43.44.47.49.50.51.52.56.76.79.80.82.89.90.91.95.103.106.110.
Int tweede Boeck, numero 1.7.8.20.23.25.27[.]28.32.54.60[.]62.64.65.101.102.106.
Int derde Boeck, numer 5.12.30.31.32.34.38.107.110.’
margenoot+
p. [10] (§5v)
voetnoot6
De genoemde drukfouten zijn bij de desbetreffende gedichten verantwoord onder de rubriek ‘Varianten’ met de aanduiding Lmc. Het gaat in totaal om negentien correcties; Waterschoot (‘Een literaire maskerade’, p. 363) telde er zeventien. Overigens is de opgave niet uitputtend, gezien de afsluitende opmerking dat de verstandige en welwillende lezer andere kleine fouten zelf wel zal kunnen herstellen.

margenoot+
p. [11] (§6r)

margenoot+
p. 28 (2D2v)

margenoot+
p. 30 (2D3v)

margenoot+
p. 38 (2E3v)

margenoot+
p. 65-66 (2I1r-v)

margenoot+
p. 66 (2I1v)

margenoot+
p. 67 (2I2r)

margenoot+
p. 68 (2I2v)

margenoot+
p. 88 (2L4v)

margenoot+
p. 90-91 (2M1v-2r)

margenoot+
p. 116 (2P2v)

margenoot+
p. 135 (2R4r)

margenoot+
p. 140 (2S2v)

margenoot+
p. 140-141 (2S2v-3r)

margenoot+
p. 141-142 (2S3r-v)

margenoot+
p. 143 (2S4r)

margenoot+
p. 144 (2S4v)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over T'loff vande mutse, ende van een blaeuwe scheen


auteurs

  • over Hadrianus Junius

  • over Jan van der Noot

  • over H.L. Spiegel