Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Brabbeling (1614) (2013)

Informatie terzijde

Titelpagina van Brabbeling (1614)
Afbeelding van Brabbeling (1614)Toon afbeelding van titelpagina van Brabbeling (1614)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (4.64 MB)

tekstbestand






Editeur

Anneke C.G. Fleurkens



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brabbeling (1614)

(2013)–Roemer Visscher–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Studie-uitgave met inleiding, annotaties en commentaar


Vorige Volgende

Raetselen.

Ra.1

Door de Heer der heren is ons allen iets gegeven dat we niet kunnen missen en toch zoeken mannen en vrouwen naar manieren om dat te verdrijven. Dit raadselachtige geschenk blijkt de tijd te zijn.

Hadrianus Junius, voor wie Roemer Visscher een grafschrift schreef (Lm.3.110), behandelt in zijn verzameling raadsels, de als aanhangsel bij diens Emblemata gepubliceerde Aenigmata uit 1565, eveneens het verschijnsel tijd (raadsel 42). Zijn benadering is volstrekt anders dan die van Visscher. Junius stelt dat het te raden fenomeen aan iedereen in gelijke overvloed is gegeven en dat zowel de minsten als de aanzienlijksten er in gelijke mate behoefte aan hebben. Na de nuancering dat het eveneens voor de een in hoge mate en voor de ander te weinig ter beschikking staat, sluit hij vragenderwijs af met het juiste gebruik ervan. Van enige overeenkomst met Visscher is geen sprake.

 

De nummering van de eerste acht raadsels op pagina 126-127 is in de redactie Br1 volledig in het ongerede geraakt. De volgorde van de nummers aldaar is 14, 15, 12, 13, 11, 7, 8, 18. Het is de vraag hoe deze storende vergissing heeft kunnen ontstaan. Wellicht droegen de raadsels aanvankelijk een andere nummering en werd bij het zetten van de tekst niet opgemerkt dat de volgorde inmiddels gewijzigd was. In elk geval werd deze slordigheid in Br2 hersteld en vanaf raadsel negen is ook in Br1 de nummering correct.

Annotaties

1 van: door
2 Yet wat: iets; moghen ontbeeren: kunnen missen
3 nochtans: toch: van: door

Overlevering

Br2/1 p. 126

Varianten

Nr. 1. Br2 < 14. Br1 (zie inleiding alhier)
1 ghegeven van de Br2 < ghegheven vande Br1
4 verdrijven. Br2 < verdryven. Br1

Bron
Junius, Aenigmata 42 (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1043

 
Est, cuius cunctis aequa est data copia: cuius
 
Ex aequo egemus infimi atque maximi.
 
Quid, quod idem nimium huic, aut parce suppetit illi,
 
Ut quisque recte seciusve eo utitur?

Ra.2

Gedicht met een aantal raadselachtige omschrijvingen die uiteindelijk allemaal van toepassing blijken op een bed.

Annotaties

1 By daech: overdag; meest: meestal
2 verdruckingh: platgedrukt worden
3 goe lieven: ware geliefden; ploeghen: bedrijven de liefde (voor ‘ploegen’ in erotische zin, zie: WNT 12.2, kol. 2680, 2703; zie ook: Winkelman, ‘Ploegende boeren’, p. 12-13); om vrucht: omwille van het genot (maar tevens associaties opwekkend met ‘vrucht’ in de betekenis van ‘nageslacht’. Ook het eigenlijke ploegen heeft tot doel om ‘vrucht’ in de zin van gewas voort te brengen)
4 Sinte Luyerijns: pseudo-heilige, schutspatroon van de luiaards; in grooter waerden: hoog in ere
5 vel: omhulsel; meest lydende ghewas: vlas, de grondstof voor linnen, dat tijdens het productieproces hardhandige bewerkingen onderging als roosteren, kneuzen, beuken en hekelen
6 inghewant: binnenste (de vulling van vogelveren en -dons); by: in

Overlevering

Br2/1 p. 126

Varianten

Nr. 2. Br2 < 15. Br1 (zie inleiding bij Ra.1)

Editie

VdL 1, p. 94, 187-188

Ra.3

Gedicht met een aantal raadselachtige omschrijvingen over uiterlijk en functie van een voorwerp dat uiteindelijk een roemer blijkt te zijn. De cryptische omschrijvingen doen recht aan de kenmerken van een destijds geliefd type drinkglas, de roemer, dat bestond uit een bolle doorzichtige kelk, een holle open stam met noppen en vaak een voet bestaande uit gewonden draad.Ga naar voetnoot1044

In de laatste versregel (vs. 10) legt Roemer Visscher de koppeling tussen de naam voor dit type wijnglas en zijn eigen voornaam, een relatie waar hij ook al op zinspeelt in zijn inleiding tot de Brabbeling (aldaar p. [5]). Daarmee voorziet hij dit gedicht van een extra eigen signatuur.

Annotaties

1 In ... Gheest: verwijst naar het glasblazen, een proces waarbij de menselijke adem (als een ‘levendighen Gheest’) een essentiële rol speelt
2 heb: ben
3 knurven: knobbels; ghechiert: versierd; by de gront: aan de basis
4 barckhout: barghout (eigenlijk houten betimmering aan de buitenzijde rondom een schip ter versteviging aangebracht, hier verwijzend naar de randen rondom een roemer, zie: WNT 2.1-2, kol. 1022 (‘barghout’), kol. 1879 (‘berghout’)); gladde mont: verwijst naar de gladde, open kelk van een roemer
6 Men ... rock: men kijkt helemaal door mijn heldere omhulsel (= de kelk van het wijnglas) heen
7 aendiender: aanbrenger; verdryver van rou: datgene wat droefenis doet verdwijnen (= wijn)
9 Voort: verder; lichter van de kan: iets wat de (wijn)kan lichter maakt (tevens referentie aan de frase ‘de kan lichten’ (van drinken houden, stevig drinken en dergelijke))
10 ghenan: naamgenoot

Overlevering

Br2/1 p. 126

Varianten

Nr. 3. Br2 < 12. Br1 (zie inleiding bij Ra.1)
9 van de Br2 < vande Br1
10 die dit Br2c/1 < dit Br2

Editie

VdL 1, p. 94, 188

Ra.4

Gedicht over een raadselachtig fenomeen dat binnen in zich een vol spinrokken heeft en zonder handen kan breien en garen spinnen. Bovendien is het van de partij als er voor de vogelvangers gebeden wordt. Het blijkt om een spin te gaan, en deze oplossing maakt de duistere frase over deelname aan het gebed voor de vogelaars (vs. 3-4) duidelijker. Immers: als de vogelaars, dank zij die gebeden, een goede vangst hebben, dan vermindert dat het risico van de spin om door de vogels opgegeten te worden.

 

Ook bij de uit 1565 daterende raadels van Hadrianus Junius, door Visscher later vereerd met een grafschrift (Lm.3.110), komt er een over een spin voor (Aenigmata raadsel 20). De enige inhoudelijke verwantschap, die veel van doen heeft met het verschijsel spin als zodanig, is bij beiden in de eerste twee versregels te vinden, namelijk dat de spin haar draden weeft zonder handen en verder de vruchtbaarheid van haar buik in dat opzicht. De formuleringen verschillen echter nogal. Zo geeft Junius bijvoorbeeld als extra informatie dat het weefwerk met de voet verricht wordt. Van Visschers ingenieuze wending naar de bede voor de vogelaars (vs. 3-4) ontbreekt bij Junius elk spoor. Deze laatste blijft zich beperken tot het echte werk van de spin, te weten de valstrikken die ze in een ruitvormig net voor de vliegen maakt en de kwaliteit van haar draden waarvoor die van zijde moeten wijken. Deze twee versies zijn dan ook niet anders te betitelen dan als op zichzelf staande uitwerkingen van raadsels over een verschijnsel met uitgesproken eigen kenmerken, de spin, die bepaalde overeenkomsten kunnen veroorzaken.

Annotaties

1 spinrocken: stok waarop bij het spinnen het te bewerken materiaal (wol, vlas) wordt gestoken (een mooie afbeelding geeft de pictura van ‘sinnepop’ 1.38)
2 brayen: breien
3 Vogelaers: vogelvangers; ront en smal: of ze nu dik of dun zijn (lees: ‘alle’)
4 Soo ... ghetal: dan ben ik eveneens van de partij

Overlevering

Br2/1 p. 126

Varianten

Nr. 4. Br2 < 13. Br1 (zie inleiding bij Ra.1)
na 4 Spinne. Br2 < Spinne, Br1

Editie

De Vooys e.a., Letterkundig leesboek, p. 191

Bron
Junius, Aenigmata 20 (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1045

 
Usus abest manuum; ducens pede stamina texo:
 
Alvus lanigera fertilitate scatet.
 
Cum pedicas muscis, scutulatum rete, facesso,
 
Concedunt tramis serica fila meis.

Ra.5

Gedicht met een aantal raadselachtige omschrijvingen die allemaal van toepassing blijken te zijn op de kaatsbal. In eerste instantie klinkt alles redelijk neutraal, maar in de laatste twee versregels (vs. 8-9) wordt tamelijk cryptisch, maar voor de goede verstaander duidelijk genoeg, de vinger gelegd op het gokken waarmee het kaatsen gepaard ging en dat verlies van geld en goed tot gevolg had. Ook elders hekelt Visscher deze praktijk (Q.4.13 en ‘sinnepop’ 1.8, terwijl via de pictura van ‘sinnepop’ 3.26 (met onder andere een racket) ook het kaatsen gelaakt wordt als een ongewenste tijdpassering).

 

Ter vergelijking zij hier nog gewezen op een raadsel van Hadrianus Junius dat over een bal in het algemeen gaat, opgenomen in diens Aenigmata uit 1565 (raadsel 33). Slechts één keer is er sprake van een opmerkelijke overeenkomst, namelijk bij de vermelding dat het te raden object van binnen gevuld is met haar en van buiten kaal (Visscher vs. 3; Junius vs. 1, ‘Glabra [...] intus’), wezenskenmerken van een bal destijds. Voor het overige hebben beide versies niets gemeen. Roemer Visscher komt met specifiek op een kaatsbal toegespitste associaties, terwijl Junius nog meer algemene kenmerken opsomt die een bal als zodanig eigen zijn: de ronde vorm; het vermogen om zonder voeten op te springen, om verstoken van vleugels door de lucht te vliegen en om aan slagen nieuwe kracht te ontlenen.

Annotaties

1 heel: helemaal; ghebesicht: gebruikt; vael: donker van kleur (vanwege het vuil)
2 dick: dikwijls; swarte custen: vieze, schuin aflopende dakranden (bij het kaatsen werd de bal via een schuin dak aangespeeld, zie: De Bondt, ‘Heeft yemant lust [...]’, onder andere p. 20-21; WNT 7.1, kol. 771; Q.7.54, vs. 2)
4 Het Gelderse ... rusten: als ik in rust (niet in bedrijf) ben, dient de oorlog met de Geldersen zich aan (verwijzing naar de regelmatig dreigende aanvallen in de loop van de zestiende eeuw van de hertogen van Gelre met hun manschappen op steden als Amsterdam. In dergelijke dreigende perioden gaf men zich blijkbaar niet over aan vermakelijkheden als het kaatsspel)
5 Die moede ... gaen: degene die moe is van het niets doen; leech: ledig; jaecht my met lusten: jaagt met animo op mij
6 ghetralyde bril: racket (eigenlijk: een met een netwerk van draden (zoals tralies) bespannen lusvormig raam met een handvat, bedoeld om een bal mee te slaan. Voor een eigentijdse afbeelding, zie: ‘sinnepop’ 1.8, alwaar Visscher voor dit instrument de term ‘Rancket’ gebruikt)
7 mijn jaecht: op mij jaagt
8 Voort ... gheneren: allen die verder via mij in hun levensonderhoud willen voorzien
9 haer goet: hun bezit
8-9 Voort ... verteren: verwijst naar het vele gokken waarmee het kaatsen gepaard ging en waardoor men letterlijk het risico liep geld en goed te verspelen. Nu kon men op de kaatsbaan onder andere als ballenjongen aan de slag, maar alleen wie zelf weinig of niets meer te verteren had (bijvoorbeeld door te gokken op de kaatsbaan) zou zijn toevlucht nemen tot zo'n baantje van laag allooi. Zie voor uitvoeriger informatie omtrent gokken en nederige baantjes op de kaatsbaan de inleiding bij Q.4.13

Overlevering

Br2/1 p. 127

Varianten

Nr. 5. Br2 < 11. Br1 (zie inleiding bij Ra.1)
na 9 Kaetsbal. Br2 < Kae*t*sbal. Br1

Correctie

8 Voort < Voor Br2, Voort Br1 (basis voor correctie)

Editie

VdL 1, p. 94-95, 188

Bron
Junius, Aenigmata 33 (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1046

 
Glabra foris, pilosa intus, specieque globosa,
 
Exsilio, qaunquam mi pedis usus abest:
 
Aëreasque carens pennis volitabo per auras:
 
Et vires crebro pulsa resumo novas.

Oeuvre

Ook Q.4.13 en ‘sinnepop’ 1.8 ‘'Ten vangt gheen vis’ behandelen het kaatsen. Zie verder Q.7.54, vs. 2 en de pictura van ‘sinnepop’ 3.26.

Ra.6

Gedicht met een aantal raadselachtige omschrijvingen van aspecten die uiteindelijk allemaal betrekking blijken te hebben op een stoof. Volgens de laatste twee versregels (vs. 5-6) was dit hulpmiddel om de voeten warm te houden vooral bij de vrouwen in trek. Dit beeld wordt bevestigd door ‘sinnepop’ 3.56 waar de stoof een bij de Hollandse vrouwen geliefd juweelGa naar voetnoot1047 wordt genoemd, ofwel een ‘Mignon des Dames’ zoals de titel van het embleem luidt. De bijbehorende pictura laat een stoof met vuurtest zien waarvan het uiterlijk volledig overeenstemt met de beschrijving in dit raadsel.

Annotaties

1 ghemack: kamertje
2 wanten: wanden; gatich: vol gaten
3 hert: hart; vyer: vuur; maech: metafoor voor vuurtest; drey: draai
5 Meest: meestal; ondersaet: onderdaan (waarschijnlijk ook nog bedoeld als woordspeling met ‘onderzetten’); dat: datgene wat
6 Daer ... ghedestrueert: waar het fraaie Troje om verwoest is (verwijst naar de aanleiding tot de Trojaanse oorlog, de schaking van de beeldschone Helena, echtgenote van de Spartaanse koning Menelaos, door de Trojaanse koningszoon Paris. De daarop volgende vergeldingsoorlog van de Griekse vorsten zou uiteindelijk tot de ondergang van Troje leiden, zie ook: Ro.2.29)

Overlevering

Br2/1 p. 127

Varianten

Nr. 6. Br2 < 7. Br1 (zie inleiding bij Ra.1)

Correctie

1 een < en Br2, een Br1 (basis voor correctie)

Editie

De Vooys e.a., Letterkundig leesboek, p. 192

Oeuvre

‘Sinnepop’ 3.56, ‘Mignon des Dames’, heeft ook een stoof als uitgangspunt.

Ra.7

Gedicht met raadselachtige omschrijvingen die allemaal van toepassing blijken te zijn op een kleerborstel.

Annotaties

1 morsich: smerig
3 heet peck: hete pek; ick: de borstel, bestaande uit borstels van varkenshaar die met pek in de gaten van een borstel vastgemaakt werden; ghesteken: gestoken
4 Daer: waar; pluymstrijcker: hier zeer letterlijk gebruikt: ‘iets wat pluisjes verwijdert’ (eigenlijk: ‘vleier’); ghebreken: ontbreken
5 Die: wie; hout mijn: bewaart mij; ghemack: slaapkamer
6 Pieter puntich: Pietje Precies; puntich: netjes, precies
na 6 cleerschuyer: kleerborstel

Overlevering

Br2/1 p. 127

Varianten

Nr. 7. Br2 < 8. Br1 (zie inleiding bij Ra.1)
4 gheen Br2 < geen Br1

Editie

De Vooys e.a., Letterkundig leesboek, p. 192

Oeuvre

‘Sinnepop’ 2.46 (‘Afkomst seyt niet’ (‘Afkomst wil niks zeggen’)) brengt het paradoxale gegeven ter sprake dat bezems die zo geschikt zijn om schoon te vegen juist vervaardigd zijn van smerige varkensharen (vergelijk alhier vs. 1). De pictura toont zo'n bezem van varkensborstels.

Ra.8

Gedicht met raadselachtige omschrijvingen van een voorwerp dat de meest uiteenlopende personen, van de bedelaar tot de jonkvrouw, van dienst kan zijn. Het blijkt om een mand te gaan.

Annotaties

1 des Bedelaers coren: het koren van de bedelaar (= de aalmoezen die hij weet binnen te halen)
2 linckeren: boodschappen doen
3 Wort: [ik] word; eert: voordat het
4 Zant-man: verkoper van zand; voor: als
5 Cramer: marskramer; beslaet: slaat [...] op; Waren: handelswaar
6 ghewossen garen: eigenlijk: gegroeid garen (waarschijnlijk wordt hier vlechtmateriaal bedoeld dat het resultaat is van een natuurlijk groeiproces, zoals wilgetenen, in tegenstelling tot materiaal dat door mensenhanden vervaardigd wordt, zoals garen of touw)

Overlevering

Br2/1 p. 127

Varianten

Nr. 8. Br2 < 18. Br1 (zie inleiding bij Ra.1)

Oeuvre

In de pictura van ‘sinnepop’ 3.28 (‘Wie weet waer?’) is een hengselmand te zien waarin een visser zijn vangst bewaart. Deze specifieke functie komt in het raadsel niet aan de orde.

Ra.9

Gedicht met raadselachtige omschrijvingen die alle van toepassing blijken op een kussen. Opvallend is het contrast tussen de atmosferen waaraan de omschrijvingen ontleend zijn. Het gedicht opent namelijk met een verwijzing naar Jezus Christus om zes verzen later te eindigen met de fysieke genoegens van de bruid.

Annotaties

1 diet al ... siet: degene die alles weet, heeft en ziet (= God de Vader); De Sone ... siet: Jezus Christus
2 Op de ... niet: beschikte niet over mij toen Hij op aarde was (verwijzing naar de nieuwtestamentische passage dat de vossen hun holen hebben en de vogels nesten, maar dat de Zoon des mensen geen plaats heeft om het hoofd neer te leggen (Mat. 8:20; Luc. 9:58))
3 coleur: kleur
4 daechs de naers: overdag het achterste
5 werck: handeling
6 de meeste lust: het grootste genot

Overlevering

Br2/1 p. 128; Lm p. 147-148 (2S6r-v)

Varianten

1 Sone Br2/1 < Soone Lm; diet Br2/1 < die't Lm; heeft Br2/1 < heeft, Lm
2 Werelt Br2/1 < werelt Lm; niet, Br2/1 < niet; Lm
3 of paers, Br2/1 < off paers; Lm
4 S'nachts Br2/1 < 'Snachts Lm; ick het Br2/1 < ick't Lm; daechs de naers, Br2/1 < 'sdaechs den aers; Lm
6 lust Br2/1 < lust, Lm; nae van de Br2/1 < nae, van de Lm
na 6 Een Kussen. Br2/1 < Cussen. Lm

Editie

VdL 1, p. 95, 188

Ra.10

Gedicht met raadselachtige omschrijvingen die betrekking blijken te hebben op een kam. Dit werktuig vormt ook het uitgangspunt voor ‘sinnepop’ 1.9 met als motto ‘Purgat et ornat’ (‘Het zuivert en siert’).Ga naar voetnoot1048 Die twee aspecten komen ook naar voren in dit raadselgedicht: door luizen te vangen zuivert de kam en een fraaie scheiding, aangebracht met een kam, siert de haardos. Daarnaast komt hier tevens de kam als onmisbaar instrument bij weefprocessen aan de orde.

 

In het raadselboek van Lorichius Aenigmatum libri III (1545) komt een raadsel voor met als oplossing een borstel die luisjes verwijdert en het hoofd reinigt. Dat is dezelfde functie zoals Visscher die nogal duister omschrijft in de laatste twee verzen. Daarmee houden de overeenkomsten tussen beide raadsels eigenlijk op. Bij Visscher is sprake van een kam, bij Lorichius gezien de beschrijving eerder van een harige borstel. Visscher noemt verschillende functies waartoe het te raden voorwerp dient. Lorichius daarentegen begint met een uitvoerige cryptische omschrijving van dat voorwerp en eindigt met een omstandige vraagstelling vol mythologische allusies. Daar tussenin zinspeelt hij op de functie van het voorwerp. Het pleegt, hoewel het zelf niet leeft, de levenden van hun woonplaats te verdrijven (vs. 5-6), ofwel hoofdluis te verwijderen. Gezamenlijk is dus slechts die éne functie.

Ook de Aenigmata (1565) van Junius, voor wie Visscher een grafschrift schreef (Lm.3.110), bevatten een raadsel over een kam. In tegenstelling tot de beide hier genoemde is het zeer beknopt. Het volstaat met de vermelding van de hoofdkenmerken van een kam, van geelachtig materiaal en met een lange rij tanden, en van de voornaamste functie ervan, het uit elkaar halen van verward haar. Van enig raakvlak met de andere hier besproken versies is dus geen sprake.

Annotaties

2 T'scheel: de scheiding in het hoofdhaar; over een sy; aan één kant; door onconstighe handen: ter wille van handen die daartoe niet in staat zijn
3 Tapisseryen: tapijtwerk; linden: linnen
4 rechtsinnich: echt
5 het Wout: hier: de haarbos
6 Daermen ... behout: alwaar men wat gevangen is kwijtraakt en wat niet gevangen is behoudt (te weten die luizen die al dan niet in de luizenkam achterblijven en dus al dan niet verwijderd worden)

Overlevering

Br2/1 p. 128

Bron
Lorichius, Aenigmatum libri III (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1049

 
Quid Pelusiacum extremo fert corpore linum,
 
Sed sunt de membris inferiora suum.
 
Ex ligno cor est, sunt intima viscera lignum,
 
Hac est effigie visa Chimera puto.
 
Non viget aut vivit, nec vivere fata dederunt,
 
Sed solet hoc vivos pellere sede sua.
 
Carpathii credam te nosse oracula vatis,
 
Cui facies mansit forma nec una diu,
 
Si mihi Gordiacos poteris dissolvere nodos,
 
Quod latet in lucem si bene ferre potes.
 
Expositio.
 
Est setaceum, quo eiiciuntur pediculi en caput purgatur.

Junius, Aenigmata 35 (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1050

 
Buxea materies, numerosoque ordine dentis
 
Distincta, implexam divido caesariem.

Oeuvre

‘Sinnepop’ 1.9, ‘Purgat et ornat’, heeft ook een kam als uitgangspunt.

Ra.11

Gedicht waarvan de raadselachtige omschrijvingen van toepassing blijken te zijn op een kers.

 

Ook Hadrianus Junius, later nog door Roemer Visscher bedacht met een grafschrift (Lm.3.110), nam een raadsel over een kers op in zijn uit 1565 daterende bundel Aenigmata (raadsel 19). Er doen zich wat gemeenschappelijke elementen voor maar deze lijken toch vooral ingegeven door de bijzondere kenmerken van een kers. Junius opent met het rode velletje, dat Visscher in vers 3 ter sprake brengt en daar extra benadrukt door die rode kleur te vergelijken met de lippen van een geliefde. Junius laat iets dergelijks achterwege. Gemeenschappelijk is de associatie van het sap van de kers met wijn (in beide versies vs. 1; bij Junius de frase ‘latet [...] humor’). Ook brengen beiden (vs. 2) de harde kern van de vrucht ter sprake, waarbij Roemer Visscher dankbaar van de gelegenheid gebruik maakt om een woordspelletje met het homoniem ‘hart/hard’ te maken. Daarna zegt hij nog iets over de rode kleur van het vruchtvlees. Junius zwijgt daarover en meldt in plaats daarvan dat de harde kern zaad in zich draagt. Visscher sluit af (vs. 4) met een woordgrapje, gebaseerd op de meerduidigheid van ‘stelen’. Wie het te raden voorwerp ‘steelt’ is geen dief. Van een dergelijk speels element ontbreekt bij Junius elk spoor.

Annotaties

1 Rijnse mos: van de Rijn afkomstige, jonge wijn
2 hert is hert: hart is hard; ros: rood
3 Coralijcker: meer op koraal gelijkend
4 mijn steelt: mij van een steel voorziet (= de functie van de boom) (tevens, gezien de combinatie met ‘dief’, woordspeling met de gangbare betekenis van ‘stelen’)

Overlevering

Br2/1 p. 128

Bron
Junius, Aenigmata 19 (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1051

 
Rubra mihi cutis est: latet intus vineus humor:
 
Os pro corde gero, semen at illud habet.

Ra.12

Gedicht met veel raadselachtige omschrijvingen die alle van doen hebben met een blaasbalg.

 

Lorichius nam in zijn raadselboek Aenigmatum libri III (1545) eveneens een raadsel over een blaasbalg op. In tegenstelling tot Visscher, die een waslijst van kenmerken geeft, beperkte Lorichius zich tot de essentie van het instrument. Hij meldt alleen dat het, vol of leeg, op elk moment van hetzelfde gewicht is en altijd even zwaar blijft. Bij de oplossing van het raadsel licht Lorichius dat nog nader toe. Volgestopt met lucht is een blaasbalg eveneens leeg. Van enige verwantschap tussen Lorichius en Visscher is, op het voorwerp zelf na, dus geen sprake.

Annotaties

1 niet met allen: niemendal
2 kallen: praten
3 een veech: één haal
5 heerlijck: uitstekend; de pijpen stellen: de orgelpijpen op de juiste toon te brengen
6 Int gilt ... tellen: men mag mij wel tot het gilde van de neuzen rekenen (verwijst naar het spitse uiteinde van een blaasbalg)
7 Alcumisten: alchemisten; seer lief en waert: zeer geliefd
8 woon: verblijf; ghemeenlijck: gewoonlijk; alle-mans: ieders
9 vant cleyn ghewin: die weinig opbrengen; Dickwils ... ghewin: bedoeld zal zijn dat iemand die voor de kost een blaasbalg bedient, bijvoorbeeld bij een smid, een karig loon verdient

Overlevering

Br2/1 p. 128; Lm p. 147 (2S6r)

Varianten

1 allen, Br2/1 < allen; Lm
2 tong, Br2 Lm < tongh, Br1; ick en kan Br2 < ick en can Br1, can Lm; kallen, Br2/1 < callen; Lm
4 leech, Br2/1 < leech; Lm
5 heerlijck Br2/1 < heerlick Lm; pijpen Br2 Lm < pypen Br1; stellen, Br2/1 < stellen; Lm
6 Int Br2/1 < In't Lm; neusen Br2/1 < neussen Lm; tellen, Br2/1 < tellen; Lm
7 waert, Br2/1 < waert; Lm
8 ghemeenlijck Br2/1 < ghemeenlick Lm; alle-mans haert, Br2/1 < allemans haert; Lm
9 d'Ambachten vant cleyn ghewin, Br2/1 < d'ambachten van't cleijn gewin: Lm
10 raet doch Br2/1 < raedt doch, Lm; Heeren Br2/1 < Heeren, Lm
na 10 Een blaesbalck. Br2/1 < Blaes-balck. Lm

Bron
Lorichius, Aenigmatum libri III (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1052

 
Est plenum et vacuum, par tempore pondus utroque
 
Et similis gravitas permanet usque rei.
 
Responsio.
 
Follis refertus spiritu, et inanis.

Oeuvre

‘Sinnepop’ 1.2, ‘Ventilante doctrina’ (‘Lering inblazend’), heeft ook een blaasbalg als uitgangspunt. De pictura geeft een mooie uitbeelding van dit instrument.

Ra.13

Raadselgedicht over de zeer kostbare schat die ene Janneken bezat zonder die echter ooit te hebben waargenomen. Ze is hem in één ogenblik kwijtgeraakt aan iemand die aan dat kostbaars verder niets anders heeft overgehouden dan vermoeide lendenen. Janneke's schat was natuurlijk haar maagdelijkheid.

 

Ook in Lorichius Aenigmatum libri III (1545) komt een raadsel over de verloren maagdelijkheid voor, zij het in een volstrekt andere uitvoering dan bij Roemer Visscher. Waar deze laatste koos voor een anekdotische inkleding waarbij sprake is van een kwijtgeraakt kostbaar juweel en vermoeide lendenen, daar concentreerde Lorichius zich op de essentie van het fenomeen. Hij stelde dat iets bestaat en verloren gaat om nooit meer terug te keren, anders dan de ondergegane zon die ook vandaag weer straalt.

Tussen Br2/1 en Lm doen zich twee redactionele varianten voor. De eerste is de herhaling in Lm van de eigennaam Janneken in de laatste versregel (vs. 7). Het meest opvallende is echter dat de oplossing van het raadsel in Lm ontbreekt. Dit kan verklaard worden door de plaats van dit gedicht in deze editie. In totaal komen in T'Loff vande mutse (Lm) zes raadsels voor. Vier daarvan zijn achteraan in deze bundel als raadsel, mét hun oplossing, als bladvulling opgenomen, zoals daar expliciet wordt aangegeven (p. 147-148, 2S6r-v). De overige twee raadsels (Ra. 13 en 16), beide betrekking hebbend op de vrouwelijke sexualiteit, hebben elders in Lm naast elkaar tussen allerlei ander materiaal een plekje toebedeeld gekregen (p. 116-117, 2P2v-3r). De oplossingen voor de raadsels waren daar minder op hun plaats dan binnen het kader van een als zodanig gepresenteerde verzameling raadsels. Bovendien lagen de oplossingen van deze twee raadsels ook wel erg voor de hand, zelfs in die mate dat bij het tweede in Lm elders geplaatste raadsel (Ra.16, zie ook aldaar) ook in Br2/1 het antwoord ontbreekt.

Annotaties

1 had: bezat; datse: iets dat ze
2 waert stont of lach: waar het stond of lag
3 waerder: kostbaarder; gulden tresoren: gouden schatten
4 gheworden quijt: kwijtgeraakt
5 die: degene die; nam: wegnam; niet eene mijt: helemaal niets; mijt: muntstuk van zeer geringe waarde
6 Dan: behalve; lenden: lendenen (ook met de specifieke betekenis van plaats van de mannelijke geslachtsorganen)
na 7 Maechdom: maagdelijkheid

Overlevering

Br2/1 p. 129; Lm p. 116 (2P2v)

Varianten

1 had (datse Br2/1 < hadde dat sy Lm; voelde Br2/1 < voelde, Lm
2 of lach) Br2/1 < off lach; Lm
3 tresoren, Br2/1 < thresoren: Lm
4 ooghenblick Br2/1 < oogenblick Lm; gheworden Br2/1 < geworden Lm
6 zijn uytvercoren, Br2/1 < sijn Uutvercooren: Lm
7 toch Br2/1 < doch, Lm; dat sy Br2/1 < Janneken Lm; verloren? Br2/1 < verlooren? Lm
na 7 Maechdom. Br2/1 < manco Lm

Editie

VdL 1, p. 95, 188

Bron
Lorichius, Aenigmatum libri III (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1053

 
Nunc est atque perit, nulloque revertitur aevo,
 
Non redit ut pessum lux hodierna dedit.
 
Solutio.
 
Virginitas temerata, et laesa pudicitia.

Ra.14

Gedicht van drie vierregelige strofen over een raadselachtig fenomeen dat in staat blijkt om de mensen te kwellen, hoewel het spiezen noch zwaarden gebruikt en evenmin een monster of een duivel is. Het blijkt een stuk zwaar geschut te zijn.

 

In zijn ‘sinnepop’ 2.52 geeft Roemer Visscher expliciet aan dat Pandulphus Collenutius - tegenwoordig meestal aangeduid met zijn Italiaanse naam Pandolfo Collenuccio die we hier verder zullen gebruiken - zijn bron is geweest voor zowel dit embleem als voor een van zijn raadsels. Deze bronvermelding voor een van zijn gedichten is hoogst uitzonderlijk. Als motto voor die ‘sinnepop’ koos Visscher een citaat uit het desbetreffende gedicht van Collenuccio: ‘Vis mea de nihilo est’ (‘Uit niet spruyt mijn kracht’).Ga naar voetnoot1054 In zijn embleem citeert Visscher in het Latijn het eerste gedeelte van Collenuccio's gedicht tot en met de frase die hij als motto had gekozen, zonder het aldaar, op het motto na, verder te vertalen. Voor de vertaling van dit ‘heerlijck Enigma’ verwijst hij naar zijn ‘Raedtselen’, waar hij in zijn moedertaal wel een volledige versie van het gedicht van Collenuccio geeft.

Collenuccio (1444-1504) was een uit Pesaro afkomstige jurist, die verscheidene Italiaanse vorsten diende, waaronder de Sforza's uit zijn geboorteplaats. Uiteindelijk werd hij op beschuldiging van verraad ter dood gebracht. Naast zijn ambtelijke bezigheden was hij, zoals een humanist betaamt, op diverse andere terreinen actief. Collenuccio mag met recht een uomo universale genoemd worden.Ga naar voetnoot1055 Onder andere schreef hij zowel in het Latijn als in het Italiaans. Hij liet een gevarieerd oeuvre na met prozateksten en poëzie, waaronder sonnetten en een lofdicht op Florence, een geschiedenis van het koninkrijk Napels alsmede een toneelspel, de Comedia di Iacob en Ioseph. Het raadselgedicht dat Roemer Visscher aansprak is geen op zichzelf staand literair werk van Collenuccio maar duikt op in een van zijn vier Apologi of morele fabels, Latijnse prozateksten opgedragen aan Ercole d'Este, hertog van Ferrara, en voor het eerst gezamenlijk gepubliceerd in 1511.Ga naar voetnoot1056

In de laatste van de vier Apologi, Bombarda geheten, staat het door Roemer Visscher bewerkte gedicht. Aanleiding tot deze moraliserende vertelling waren de inspanningen van Ercole d'Este om zijn stad Ferrara uit te breiden en van adequate versterkingen te voorzien.Ga naar voetnoot1057 In Bombarda vraagt een stedebouwer zich af op welke wijze hij zijn schepping het beste tegen vijandige aanvallen kan beschermen. Na enkele onbevredigende antwoorden van filosofen komt de godin Pallas met het raadselgedicht beginnend met de woorden ‘Vulcanus genuit’, dat op een gegeven moment Visschers aandacht zou trekken. Bij Collenuccio volgt na dit raadselachtige advies een even zo raadselachtige allegorische uitleg van Hercules, die in verband met Roemer Visscher verder niet relevant is. Immers, Visscher interpreteert het raadsel op het concrete niveau van een kanon, waar het natuurlijk ook voor staat, zonder daar verder meer metafysische implicaties aan te verbinden.Ga naar voetnoot1058

Het ziet er trouwens naar uit dat Visscher bij zijn vertaling als legger de volledige tekst van Collenuccio's Bombarda voor zich heeft gehad en niet een geïsoleerde uitgave van het raadselgedicht, zoals die te vinden is in Lorichius' Aenigmatum libri III (1545).Ga naar voetnoot1059 Op één plaats wijken beide redacties opvallend van elkaar af. De in Bombarda geïncorporeerde tekst heeft de frase ‘nutrix Ars fuit atque Dies’ (vs. 2), die ook in Visschers ‘sinnepop’ 2.52 terug te vinden is. De versie bij Lorichius daarentegen luidt: ‘genitrix ars fuit atque dies’. Een bijkomend argument dat Visscher de complete tekst van Bombarda voor zich zal hebben gehad is het gegeven dat hij zijn Strijdt tusschen Waerheyt en Schijn baseert op een van de overige Apologi, de Alithia (zie verder bij Te.[5]).

De eerste twee strofen van Roemer Visschers bewerking zijn een nogal getrouwe weergave van vers 1-4 bij Collenuccio. In vers 3 vult Visscher het aandeel van Minerva anders in. Waar Collenuccio stelt dat Minerva opvoedde (‘Minerva edocuit’), daar beweert Visscher dat deze godin het te raden voorwerp in de strijd gebruikt. Deze wijziging heeft ongetwijfeld te maken met de opzet om tot een bevredigend rijm te komen. Dezelfde reden zal eveneens de oorzaak zijn voor een accentverschuiving in vers 6. Bij Visscher brengen drie substanties het voorwerp tot leven, terwijl ze het bij Collenuccio voeden (‘tria dant mihi corpora pastum’, vs. 3). In de laatste strofe (vs. 9-12) komt Visscher echter tot een opvallend andere invulling dan Collenuccio (vs. 5-6). Bij de laatste beperkt het gezochte voorwerp zich tot deze vragen. Wat mag het dan wel zijn? Een monster van de aarde of van de zee of geen van beide? En hoe is het gemaakt en ontstaan? Bij Visscher gaat het gezochte voorwerp zelf, zij het bedekt, antwoorden en brengt aldus de oplossing van het raadsel naderbij. De frase over de monsters blijft gehandhaafd (vs. 10), maar alle overige elementen ontbreken bij Collenuccio: het niet gebruiken van spiezen en zwaarden (vs. 9), de helse duivel (vs. 11) en het vermogen om de mensen te kwellen (vs. 12). Een soortgelijk patroon doet zich voor in een andere volkstalige bewerking, die van de Engelsman Thomas Wyatt (1503-1542).Ga naar voetnoot1060 Ook daar zien we in het inleidende, beschrijvende gedeelte een zo getrouw mogelijke weergave van de tekst. Wyatt handhaaft ook nog de vraagstelling en de frase over de monsters, maar hij eindigt net als Visscher met indicaties van antwoorden door het gezochte voorwerp zelf. Het stelt dat het in staat is om iemand te verdedigen, maar in het geval dat het iemands vijand is, kan het ook diens leven beëindigen. Het element dat het onbekende voorwerp ook iemand ten dienste kan zijn als verdedigingsmiddel komt bij Visscher niet naar voren. Hij beperkt zich, zoals we zagen, tot de negatieve functie. Wellicht heeft deze overeenkomstige afwijking ten opzichte van de bron bij deze twee volkstalige bewerkingen te maken met de functie van het raadsel bij deze verschillende auters. Bij Collenuccio maakt het, zoals aangegeven, onderdeel uit van een prozatekst, waarin dit door Athene opgegeven raadsel de opmaat is voor een uitvoerige allegorische duiding door Hercules. In zo'n situatie heeft het zin om met een uitvoerige vraag te eindigen. Bij Visscher en Wyatt functioneert het raadsel echter zelfstandig en dan is het raadzaam om in elk geval iets meer onthullende aanzetten tot een juist antwoord te verstrekken. En dat is wat zowel Visscher als Wyatt gedaan hebben.

 

Tussen de redacties Lm en Br2/1 doen zich enkele redactionele varianten voor. In vers 5 staat in Lm bij ‘Niet’ een verwijsteken, dat betrekking heeft op het Latijnse ‘Nil’ (Niets) in de marge. Waarschijnlijk werd die verwijzing opgenomen om te verduidelijken dat het in dit geval bij ‘Niet’ om een personificatie gaat. Het Latijnse equivalent in de marge is daarbij ingegeven door de brontekst, waar sprake is van ‘de nihilo’ (vs. 3) In Br2/1 heeft Visscher deze constructie uiteindelijk achterwege gelaten, mogelijk omdat hij oordeelde dat de context voldoende houvast bood om ook deze zin juist te kunnen interpreteren. Opmerkelijk is verder dat in vers 8 het Nederlandse woord ‘Verwoesting’ uit Lm plaats heeft moeten maken voor het uitheemse ‘Destructy’ in Br2/1. Bij iemand als Roemer Visscher met zijn voorkeur voor waarachtig Nederlands zonder uitheemse insluipsels doet een dergelijke ingreep vreemd aan. Mogelijk kwam Visscher ertoe omdat hij mogelijkheden zag voor een alliteratie aan het begin van de versregel (‘Donder, Destructy’). Ook in de oplossing van het raadsel doet zich nog een opvallende verschuiving voor. In Lm vinden we daar de zeer algemene formulering ‘een stuk geschut’, terwijl Br2/1 zeer specifieke vaktermen geeft, een ‘Bosse of Kartouwe’.

In Br2/1 is in vers 12 sprake van een hardnekkige zetfout: ‘keun’ in plaats van ‘can’. Hoewel ze in de lijst van errata in Br1 gesignaleerd werd, werd ze in Br2 niet hersteld, waarna ze aldaar andermaal in de lijst van errata werd opgenomen. Deze gang van zaken illustreert welk belang men hechtte aan een correcte weergave van de tekst.

Annotaties

1 Vulcanus: god van het vuur en de metaalbewerking (klassieke mythologie)
3 Minerva: onder andere godin van het oorlogsbeleid (klassieke mythologie)
4 opghevoet van: tot ontwikkeling gebracht door; Const: vakkundig inzicht
5 Niet: Niets (hier als personificatie, zie ook de inleiding. Waarschijnlijk refereert dit aan het fenomeen dat een afgeschoten kanonskogel met al zijn verwoestende kracht uit het niets lijkt te komen. Een soortgelijke verklaring naar aanleiding van Wyatts versie in: Mason, ‘Wyatt and Hercules’, p. 213)
6 Drie ... leven: drie substanties brengen mij tot leven (de drie samenstellende delen van buskruit: kalisalpeter, zwavel en houtskool. Voor deze interpretatie op basis van Collenuccio's Bombarda, zie: Mason, ‘Wyatt and Hercules’, p. 213)
8 Donder: donderend geluid van grof geschut; Destructy: verwoesting; Gramschap: toorn, razernij
9 spietsen: spiezen
11 Daer toe: daarenboven
na 12 Bosse: benaming voor allerlei geschut; Kartouwe: soort zwaar geschut

Overlevering

Br2/1 p. 129; Lm p. 148 (2S6v)

Varianten

Lm heeft geen onderverdeling in strofen.

1 vermaert: Br2/1 < vermaert; Lm
2 Nature Br2/1 < Natuyre Lm; my Br2/1 < mijn Lm; ghebaert: Br2/1 < ghebaert; Lm
3 my Br2/1 < mijn Lm; strijt: Br2 < strijt; Br1, strijdt; Lm
4 Tijt. Br2/1 < Tijdt; Lm
5 Niet Br2/1 < +Niet (met in de marge: +Nil) Lm; can mijn Br2/1 < mach my Lm; crachte gheven: Br2/1 < cracht gheven; Lm
6 my leven: Br2/1 < mijn leven; Lm
7 Die Kinderen Br2/1 < De kinderen Lm
8 Zijn Br2/1 < Sijn Lm; Destructy, Br2/1 < Verwoesting, Lm; Moort. Br2/1 < Moort; Lm
9 swaerden: Br2/1 < swaerden; Lm
10 Monster Br2/1 < monster Lm; Zee, noch Br2/1 < zee, noch oock Lm; Aerden: Br2/1 < aerden; Lm
11 Hellen: Br2/1 < hellen; Lm
12 can Br2c/1c < keun Br2/1, com Lm
na 12 Bosse of Kartouwe. Br2/1 < stuck gheschuts. Lm

Bronnen
Collenuccio Bombarda (Apologi quattuor, nr. 4)Ga naar voetnoot1061

 
Vulcanus genuit, peperit Natura, Minerva
 
edocuit, nutrix Ars fuit atque Dies.
 
Vis mea de nihilo est, tria dant mihi corpora pastum:
 
sunt nati strages, ira, ruina, fragor.
 
Dic, hospes, quid sim: num terrae, an bellua ponti?
 
an neutrum? - aut quo sim facta vel orta modo.

Wyatt (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1062

 
Vulcan begat me. Minerva me taught.
 
Nature my mother. Craft nourished me year by year.
 
Three bodies are my food. My strenght is in naught.
 
Slaughter, wrath, waste, and noise are my children dear.
 
Guess, friend, what I am and how I am wrought:
 
Monster of sea or of land or of elsewhere?
 
Know me and use me and I may thee defend
 
And, if I be thine enemy, I may thy life end.

Oeuvre

‘Sinnepop’ 2.52 heeft hetzelfde gedicht van Collenutius als uitgangspunt (zie de inleiding alhier). De pictura toont het bedoelde stuk geschut.

Ra.15

Gedicht over een raadselachtig fenomeen dat zelf stijf is, terwijl het een slappe moeder heeft. En als dat fenomeen verloren gaat, dan wordt zijn moeder weer daaruit geboren. Het blijkt om ijs te gaan.Ga naar voetnoot1063

 

De elementen die Visscher hier opsomt in zijn raadsel over ijs zijn in Lorichius' Aenigmatum libri III (1545) verdeeld over zowel de vraagstelling zelf als over de toelichting bij de oplossing van diens raadsel over hetzelfde onderwerp. De duistere mededeling van een onbekende ik-persoon dat zijn moeder hem voortbrengt en dat deze op haar beurt uit hem gebaard wordt vormt het eigenlijke raadsel bij Lorichius. Uit de toelichting blijkt vervolgens dat een en ander betrekking heeft op ijs omdat dat uit water stijf wordt en vervolgens weer tot water versmelt. De elementen van het raadsel komen dus grotendeels overeen, maar de vormgeving is volstrekt verschillend.

 

In vers 3 doet zich een opmerkelijke variant voor. Br2/1 heeft daar een meer beknopte formulering dan de versie in Lm. Het verschil is dermate dat het alleen maar verklaard kan worden door een redactionele wijziging door de auteur.

Annotaties

2 Ghelijck als: net als; al mijn lijf: mijn hele lichaam

Overlevering

Br2/1 p. 129; Lm p. 147 (2S6r)

Varianten

1 Moeder Br2/1 < moeder Lm; stijf, Br2/1 < stijf; Lm
2 Ghelijck Br2/1 < Glijck Lm; Cristal Br2/1 < cristall Lm; lijf: Br2/1 < lijf; Lm
3 soo wanneer Br2/1 < wanneer de tijt comt Lm; verloren, Br2/1 < verlooren, Lm
4 Wert Br2/1 < Soo wort Lm; Moeder Br2/1 < moeder Lm; my gheboren. Br2/1 < mijn gebooren. Lm
na 4 Het Ys. Br2/1 < Ys. Lm

Bron
Lorichius, Aenigmatum libri III (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1064

 
Mater me genuit, eadem mox gignitur ex me.
 
Solutio.
 
Significat ex aqua glaciem concrescere, et rursus in aquam resolvi.

Ra.16
Recept voor een Vryster.

Raadsel in de vorm van een recept, bedoeld om bepaalde niet nader genoemde kwalen van een ongetrouwde jonge vrouw te genezen. Het aanbevolen medicijn moet achterhaald worden door enkele aangewezen letters uit het gedicht met elkaar te combineren. Tezamen vormen die het woord ‘man’. Het recept is dus bedoeld als remedie tegen onbevredigde sexuele verlangens van jonge vrouwen die nog zonder man door het leven gaan. Van eenzelfde oplossing voor een identieke kwaal is trouwens sprake in Ro.1.50, hoewel een en ander daar alleen maar gesuggereerd wordt.

De oplossing van dit raadsel is binnen het gedicht zelf verwerkt, daarom ontbreekt hier anders dan bij alle overige raadsels de toegevoegde oplossing. In de editie Lm is nog wel een hulpmiddel toegepast om het antwoord te verduidelijken. De bedoelde letters krijgen daar, zoals bij de bespreking van de varianten verder zal worden aangegeven, door een afwijkend lettertype extra nadruk.

 

In Lm ontbreekt de veelzeggende titel boven het gedicht. Deze editie heeft in tegenstelling tot Br2/1 in vers 2 verder wel het onbepaalde lidwoord ‘een’ voor de substantieven ‘ham’ en ‘hoen’. Het meest opmerkelijke verschil tussen beide redacties is echter dat de letters binnen de tekst die als oplossing van het raadsel het woord ‘man’ moeten vormen in Lm in een afwijkend lettertype zijn gezet (vs. 1: ‘meloen’; vs. 2: ‘ham’ en ‘hoen’). In Br2/1 blijft deze handreiking achterwege, wellicht omdat de oplossing van dit raadsel wel erg voor de hand lag. In elk geval getuigen de varianten tussen Lm en Br2/1 dat er voor de editie van 1614 nog met een kritisch oog naar deze tekst gekeken is.

Annotaties

Titel Vryster: ongehuwde jonge vrouw
3 Nutticht: hier: neem het in (voor deze specifieke interpretatie is gekozen omdat het hier een recept voor een medicijn betreft, een middel dat men normaal gesproken kan innemen. Nu gaat het hier niet om een drankje of een pilletje maar om een man als medicijn om bepaalde kwalen bij een jonge ongetrouwde vrouw te verhelpen. De gedachte aan het in fysieke zin heel letterlijk ‘innemen’ van dit medicijn, in de zin van de liefde consumeren, dringt zich dan ook op); nae de const: volgens de regels van de kunst; alst: zoals het
4 bet: beter

Overlevering

Br2/1 p. 129; Lm p. 116-117 (2P2v-3r)

Varianten

Titel Recept voor een Vryster. Br2/1 < manco Lm
1 Neemt Meysgen Br2/1 < Neemt, Meysken, Lm; Meloen, Br2/1 < meloen, Lm
2 Ham, Br2/1 < een ham, Lm; Hoen, Br2/1 < een hoen, Lm
4 dingh Br2/1 < ding Lm; ghenesen. Br2/1 < genesen. Lm

Editie

VdL 1, p. 95Ga naar voetnoot1065

Oeuvre

Inhoudelijk verwant met Ro.1.50.

voetnoot1043
Junius, Emblemata [...] Aenigmata, fol. *7r.

voetnoot1044
Een afbeelding van een roemer is te zien op de prent ‘Elck wat Wils.’ op de titelpagina van de Brabbeling (zie voor een beschrijving de commentaar alhier). Zie verder: De glorie van de Gouden Eeuw, p. 57 (met afbeeldingen, onder andere van een door Roemer Visschers dochter Anna gegraveerde roemer, p. 56-57). In een onder eigen beheer verspreide studie over de glasgraveerkunst van Roemer Visschers dochters citeert Smit (Anna Roemers [...] engravings on glass, p. 5) dit raadselgedicht met daarnaast een vertaling in het Engels. Zie ook: WNT 13, kol. 720-722, i.v. ‘roemer II’.

voetnoot1045
Junius, Emblemata [...] Aenigmata, fol. *5r.

voetnoot1046
Junius, Emblemata [...] Aenigmata, fol. *6v.

voetnoot1047
‘Een Stoof met vier daer in, is een bemint Iuweel by onse Hollantsche Vrouwen’.

voetnoot1048
In dit embleem functioneert de kam verder als metafoor voor het functioneren van een hoge overheidsdienaar.

voetnoot1049
Aldaar fol. 35r, in boek I.

voetnoot1050
Junius, Emblemata [...] Aenigmata, fol. *6v.

voetnoot1051
Junius, Emblemata [...] Aenigmata, fol. *5r.

voetnoot1052
Aldaar fol. 52r, in boek II.

voetnoot1053
Aldaar fol. 55v, in boek II.

voetnoot1054
Aldus door Visscher vertaald in ‘sinnepop’ 2.52. In Ra.14 is vers 5 de Nederlandse weergave van dit citaat.
voetnoot1055
Zo blijken de kenmerken waarmee Burckhardt (Die Kultur der Renaissance, p. 129-130) het in de Renaissance gekoesterde type van de alzijdig ontwikkelde mens omschrijft, de homo universalis, heel goed van toepassing op Collenuccio. Het kostte Mason (‘Wyatt and Hercules’, p. 208-209) weinig moeite om, bij een bespreking van Collenuccio als bron voor de Engelse auteur Thomas Wyatt, de desbetreffende passage bij Burckhardt te parafraseren en de daar genoemde algemene kenmerken in te vullen met prestaties van Collenuccio.
voetnoot1056
Latere uitgaven verschenen in 1526 en 1547, zie: Collenuccio, Opere. Vol 2. Operette morali, p. 343-344. Enkele Apologi verschenen eerder afzonderlijk. Daarbij doet zich het opmerkelijke feit voor dat de allereerste individuele uitgave, die van de Agenoria, in 1497 in Deventer verscheen (t.a.p., p. 343).
voetnoot1057
Een uitvoerige beschouwing over Collenuccio's Bombarda is te vinden in: Mason, ‘Wyatt and Hercules’, waarop ik me hier baseer.
voetnoot1058
Uiteindelijk wilde Collenuccio, zoals hij zelf heeft uiteengezet in een brief aan iemand die de betekenis van diens Bombarda ontging, met deze tekst aangeven dat praktische, toepasbare kennis de voorkeur verdient boven theoretische abstractie, zie: Mason, ‘Wyatt and Hercules’, p. 211.
voetnoot1059
Aldaar fol. 70 r, in boek II. Voor de tekst zoals die is overgeleverd in Bombarda, zie alhier de rubriek ‘Bronnen’.
voetnoot1060
Voor de tekst zie de rubriek ‘Bronnen’.

voetnoot1061
Geciteerd naar: Collenuccio, Opere. Vol 2. Operette morali, p. 50.

voetnoot1062
Geciteerd naar: Mason, ‘Wyatt and Hercules’, p. 207.

voetnoot1063
Afbeeldingen van ijzige taferelen met schaatsenrijders zijn te vinden in de ‘sinnepoppen’ 3.7 en 3.24.

voetnoot1064
Aldaar fol. 20v, in boek I.

voetnoot1065
Van der Laan geeft geen annotaties bij dit gedicht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken