Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 153]
[p. 153]

Brvyloftbed
Van den E. Heere, Pieter Cornelisz. Hoofd,
Drost van Muyden, Baljuw van Goeyland,
En de E. Ioffre. Helionora Hellemans,

Den 30 van Slaghtmaend des Iaers 1627. aant.

T' Amsterdam,

By Willem Iansz Blaeu, inden gulden Sonnewijser, M D C XXVII.



illustratie

[pagina 154]
[p. 154]

VAN 1627. AFGEDRUKT NAAR DE TEKST VAN DE eerste uitgave (T'Amsterdam, By Willem Iansz Blaeu, inden gulden Sonnewijser, 1627.), waarvan de titel hiervoor typografies is nagevolgd. Unger: Bibliographie, nr. 156.

[pagina 155]
[p. 155]

Aen den Heer Drost en sijne E. Bruyd.
Klinckdicht.aant.

 
O die malkanderen ontmoet met zegekarren,Ga naar voetnoot1
 
En houd voor Iuno stal, die u te samen trout;Ga naar voetnoot2
 
Son, die uw' maen bestraelt; Maen, die uw' Son beschout,Ga naar voetnoot3
 
En 't hemelrijck belooft vermeerdering van Starren:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
O tweelingkroonen, die by beurt ons oogh doet marren,Ga naar voetnoot5
 
En blaeckt in 's hemels kerck, met schitterglans in goud;Ga naar voetnoot6
 
Hoofdlichten vry van damp; vergeeft het ons, die stout,Ga naar voetnoot7
 
Met roockerige torts, uw' heldre klaerheyd zarren:Ga naar voetnoot8
 
Alsoo draeght ydel breyn bronwater in de zee:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Alsoo tart Pan Apol, omgolft van blaetend vee:Ga naar voetnoot10
 
Soo is gebryselt glas by diamanten kostelijk.Ga naar voetnoot11
 
My moedight, dat geen' gift van godheên word veracht,Ga naar voetnoot12
 
'Tsy datmen haer een lam, of honderd veersen slaght.Ga naar voetnoot13
 
Ick offer danckbaerlijck, al rieckt het luttel Drostelijck.Ga naar voetnoot14
 
 
I.V. Vondelen.
[pagina 156]
[p. 156]

Inhovd.

1 Ganymedes van Iupiter afgesonden, om de Bruylofttafel des HeerenGa naar voetnootr. 1 2 Drossaerds na begroetenis met hemelschen nectar te vereeren, verricht 3 sijnen last: mèt verschijnt'er Venus en Poësij, de welcke na het ophaelenGa naar voetnoot3 4 der menighvuldige diensten, waer door de Bruydegom haer verplichte, 5 proef nemen van 't geen Cupido by sijnen meester in de dichtkunst ge- 6 vordert heeft, diense laurieren, en Iupijns dischschencker vaert met deseGa naar voetnoot6 7 tijding ten hemel.

Personagien.

Ganymedes.

Venvs.

Poesy.

Cvpido.

Rey van Charites.Ga naar voetnoot*

[pagina 157]
[p. 157]

Brvyloftbed, Van den E. Heere Pieter Cornelisz. Hoofd Drost van Muyden, Baljuw van Goeyland, Ende de E. Ioffre. Helionora Hellemans.

Ganymedes:
 
De saligheyd, door al het soet,
 
Haer' burgers dickmael walgen doet;Ga naar voetnootvs. 2
 
En eeuwigh schitterende licht
 
Verveelt wel godenaengesicht:
5[regelnummer]
Dies 't suur oock hemeltonge smaeckt,Ga naar voetnoot5
 
En duysternis het oogh vermaeckt.Ga naar voetnoot6
 
Der dingen waerde in 't algemeen
 
Bekentmen door verscheydenheên.Ga naar voetnoot8
 
Verscheyde kleuren doen 't gewisGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dat Iris kleed veel schoonder is.Ga naar voetnoot10
 
D'een' verwe steeckt op d'andere af.
 
Soo blinckt Iupijns by Plutoos staf;Ga naar voetnoot12
 
Een god by 't menschelijck geslaght;
 
En starregoud in 's aerdrijcx nacht.
15[regelnummer]
Dit ondervind ick, onderwolckGa naar voetnoot15
 
Gedaelt by sterflijck bruyloftsvolck.
 
Dees' lucht mijn' lafheyd grager maeckt.Ga naar voetnoot17
 
Nu toght het hart naer 't geen 't flus wraeckt.Ga naar voetnoot18
 
Het feesttapyt van oppertroon
20[regelnummer]
By dit behangsel luystert schoon,Ga naar voetnoot20
 
En by dien aengesteken damp
 
Bevalt my roockeloose lamp.Ga naar voetnoot21-22
[pagina 158]
[p. 158]
 
Heylheyligh purper van godinGa naar voetnoot23
 
En god, by sijde en wormgespin,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
By bruydcieraed en bruygoms glans,
 
In 't praelen heeft al betre kans.Ga naar voetnoot26
 
Maer siet eens, 't nieugetroude paer,
 
Met dees' van vreughd begote schaer,Ga naar voetnoot28
 
Blijft op ons staeren, en sit stom,
30[regelnummer]
En yeders oogen kijcken om:
 
Best dat ick hun verwondren red.Ga naar voetnoot31
 
'K ben, dat ghy 't weet, van Dardans bedGa naar voetnoot32
 
Gesproten, 's Troischen konings soon,
 
Hofschencker van den god der goôn;
35[regelnummer]
Die sijner straelen majesteyt
 
En glori op mijn aenschijn spreyt;
 
Wanneer ick in sijne hooge sael,
 
In loutre diamante schael,
 
Met kruyck uyt vierigen robijn
40[regelnummer]
Gedraeyt, hem toeschenck godenwijn.
 
Dees, soo ick voor sijn' tafel schonckGa naar voetnoot41
 
Het vocht, dat in de koppen sprongk,
 
Sprack, door 't wel toeven wel gesint;Ga naar voetnoot43
 
Dischschencker hoor: ga heen geswint,
45[regelnummer]
Beklim mijn fieren arends rugh;
 
Die draeghe u met sijn' pennen vlugh,
 
Gelaên met soeten nectardranck,
 
Ter stedewaert, daer Hymens klanckGa naar voetnoot48
 
Styght naer verheve Noorderas;Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Daer Tethis, met een' blaeuwen plas,Ga naar voetnoot50
 
Den vromen Hollander bespoelt,Ga naar voetnoot51
 
En 't vrolijck bruylofthuys krioelt.Ga naar voetnoot52
 
Vereer met onsen frisschen mostGa naar voetnoot53
 
Het tafelbedde van den Drost;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Tot loon dat dick' sijn gulden mondGa naar voetnoot55
 
Lofsangen uyt de laeghte sond
 
Ten starrenwaert; alwaer sijn naem
[pagina 159]
[p. 159]
 
Is uytgeblasen door de faem.Ga naar voetnoot58
 
Nau had hy uyt, of GanymeedGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Het kromgebeckte dier beschreed.
 
Een' kruyck ick aen mijn' gordel hang:
 
Wan koning Henrick uyt den drangGa naar voetnoot62
 
Der halve goden naer my spoeyt;
 
Terwijl de vogel, eer hy roeyt,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Sijn' vleugels veerdigh maeckt en reckt.Ga naar voetnoot65
 
Soon, seyd hy, soon, wiens reyse streckt
 
Naer den beroemden Batavier,
 
Die sijn onsterffelijck pappier
 
Met myne onsterffelijcke daên
70[regelnummer]
Soo trots en loflijck heeft belaên,
 
Dat eer mijn pronckbeeld te Parijs
 
Gedye het kanckrigh roest tot spijs,Ga naar voetnoot72
 
Eer nyds en tyds vermetelheyd
 
My lever der vergetelheyd:
75[regelnummer]
Dat eer die groote koningsstad
 
My sal vergeten, als het blad
 
'T welck hy mijne eer bevolen laet;Ga naar voetnoot77
 
Hoe bits oock Phlippes Henrick haet.Ga naar voetnoot78
 
Ghy sult hem groeten duysendmael,
80[regelnummer]
Wiens deftigh koningklijck verhaelGa naar voetnoot80
 
Den Amstel geeft geen' mindren moed,Ga naar voetnoot81
 
Als RoomscheGa naar margenoot+ ridder aen den vloed,Ga naar voetnoot82
 
Die door de sevenberghsche stadGa naar voetnoot83
 
Gaet bruysen, op sijne oudheyd prat.
85[regelnummer]
Vermaen den Landvooghd van het GoyGa naar voetnoot85
 
Dat hy ten vollen 't werck voltoy,Ga naar voetnoot86
 
En 't lijck te sint Denis bewaert,Ga naar voetnoot87
 
D'ontbonde siel haere hemelvaertGa naar voetnoot88
 
Met stacy vier: verbaest hem dit;Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Segh, hoe ick neffens Hercles sit,
 
En munt door heylge bloemen uyt,Ga naar voetnoot91
[pagina 160]
[p. 160]
 
Als dees met leeu en slangenhuyd.
 
Segh, hoe d'in bloed gedoopte siel
 
Des helds, die voor de vryheyd vielGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
In Hollands hart, door moorders haet,
 
Bekoort door goud en glimp van staet,Ga naar voetnoot96
 
Hier aen mijn' slincke sij' gevoeght,Ga naar voetnoot97
 
Door mergh van rede my vernoeght.Ga naar voetnoot98
 
Dat dan het Hoofd vol wijsheyds breyn,
100[regelnummer]
Dat dan de Muyder kasteleynGa naar voetnoot100
 
My gun myn toegewesen recht,
 
En mijn' triomf aen d'uytvaert hecht:Ga naar voetnoot102
 
Dies wensch ick, dat de kuysche min
 
Hem aen sijn' blaeckende DrostinGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
Door soo veel' wellusten verbind,
 
Als eertijds 't schutterlijcke kindGa naar voetnoot106
 
My aen mijn' koningin verknocht;
 
Doen sij van over zee gebrogt,
 
Een' tweede Venus, te Lion,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Met schoot vol gloeds onthaelde haer' son.Ga naar voetnoot110
 
'K wensch hem sijn' bruyd soo wenschlijck is
 
Als my die bloem van Medicis;
 
Die roos gehuwt aen lelibloem,Ga naar voetnoot113
 
Toscanens pronck, en Vranckrijcx roem.
115[regelnummer]
Hy had volseyd, en d'adelaer
 
Sich gaf ter vlught, en werd gewaer
 
Na'et lange swieren Hymens vlam,Ga naar voetnoot117
 
Die door de glasen t'Amsterdam
 
Vytflickerde; doen viel hy vlack,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
En sette sich op 't bruyloftsdack.
 
Ontfang ontfang, heer bruygom, dan
 
Iupijns geschenck, dees' nectarkan.
 
Ontfang de boodschap en den groet
 
Des grooten Henricx; die sijn' voet
125[regelnummer]
Om hoogh set op turkoisen vloer,
 
Op eeuwigh blinckend parlemoer.
 
Vw landbestier en heerschappy
[pagina 161]
[p. 161]
 
Gesegent onder HENRICK sij,Ga naar voetnoot128
 
Die sijnen naem van hem ontleent,
130[regelnummer]
Daer Navarrois en Vranck om steent,
 
En naulijcx blijft van traenen droogh,
 
Soo dicwils 't harte stijght om hoogh,
 
En overpeynst dien droeven dagh,
 
Die 's vollecx heyland sneven sagh.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
'K wensch segening toevloeye u twee,
 
Soo Vecht toevloeyt de Zuyderzee;Ga naar voetnoot136
 
Daer in en uyt den mond van 't YGa naar voetnoot137
 
De seylen sweven 't slot voorby;
 
Daer ghy, ten besten van't gemeen,
140[regelnummer]
Bewaeckt het drietal uwer steên.Ga naar voetnoot140
 
Maer wat godinnen bly van geest
 
Verschijnen hier ter bruyloftfeest?
 
Ick sie 'er twee, ick sie 'er dry,
 
Cupido, Venus, Poësy,
145[regelnummer]
En haeren sleep: sy sijn 't gewis.Ga naar voetnoot145
 
'K wil luystren wat haer toelegh is.
VENVS. POESY. CVPIDO. REY VAN CHARITES.
Venus:
 
De Kercken van mijn rijck, de goddelijcke glanssen
 
Van offervier, de geur van aessemende kranssen,Ga naar voetnoot148
 
Nocht soete wieroockreuck, dien autaer van sich geeft:
150[regelnummer]
Geen' marjoleyne beemd, geen myrtenbosch, dat leeftGa naar voetnoot150
 
Van pluymgediert, en klinckt van schelle nachtegaelen:Ga naar voetnoot151
 
Nocht rey, nocht dans op pijp, op cyters, en cymbaelen,
 
Geen' vedel, die met boogh gestreken wedergalmt:Ga naar voetnoot153
 
Geen' jeughdelijcke borst, ontvonckt door minnewalmt:Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Geen aenschijn, afgeset na onbesproke schoonheyd:Ga naar voetnoot155
 
Geen voettapijt, dat uytgespreyt voor mijnen troon leyd:
 
Geen' maeghdekeel, die, wen sy mijnen lofsang singt,
 
Den geest al wyd beschaemt, die door het orgel dringt:Ga naar voetnoot158
 
Geen' minnaerlijcke stem, op smeecken en op vleyen,Ga naar voetnoot159
[pagina 162]
[p. 162]
160[regelnummer]
Soo kunstigh afgerecht, dat Caucasus sou schreyenGa naar voetnoot160
 
Eer hyse ongetroost op 't harde stuyten liet:Ga naar voetnoot161
 
Nocht geen' bekoorlijckheên van Cyprus konden nietGa naar voetnoot162
 
Mijn' reys verletten na dees' bruyloftlijcke saelen;
 
Om mijnen autaerknecht en kerckpoeet de straelenGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Der godheyd, lang van hem aenbedelijck geviert,Ga naar voetnoot165
 
Te toonen, daer hy in sijn' staci sit geciert.Ga naar voetnoot166
 
Wat segh ick? sou yet aerdsch myn' reyse wel verletten?
 
Myn hemel, altyd vry van sterffelijcke smetten,Ga naar voetnoot168
 
Myn suyvere elpen stoel, myn hof vermoght dat niet;
170[regelnummer]
Daer soo veele engelen staen onder myn gebied;Ga naar voetnoot170
 
Die bevende uyt ontsagh, dees' blonde vlechten snoeren,
 
Gesteent in 't gouden hayr, gestarnt op 't voorhoofd voeren;Ga naar voetnoot172
 
Daer welfsel wand en vloer van alle kanten speelt
 
Met glans en wederschijn van ons gespiegelt beeld.
175[regelnummer]
'T is billyck dat ick eer' den Drostelycken Hymen.Ga naar voetnoot175
 
Myn tempel is vergult met sijn' vergulde rymen.Ga naar voetnoot176
 
Het heyligh marmor praelt alom met vaers en spreuck,
 
En tart der ouden eeu: schoon ofse frons en kreuckGa naar voetnoot178
 
En rimpels set, en grijst en graeut van silverhayren.
180[regelnummer]
Minerve bind sich niet aen Griecxsche tael, of jaeren
 
En hoogen ouderdom: weshalleven doen 't my
 
Geluste mynen soon, in Duytsche poësij,Ga naar voetnoot182
 
Te sien volleert, ick hem te Muyden ley ter scholen;
 
En liet den leerling 't Hoofd der dichteren bevolen;Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Wien ick milddadigh schonck de schoone Leonoor:
 
Dies offerde hy sijn' vlyt: en zedert nam ick voorGa naar voetnoot186
 
Dees' bruylofteer met d'eer myns soons te menighvuldigen,Ga naar voetnoot187
 
En hem, soo hy 't verdiende, in 't openbaer te huldigen:Ga naar voetnoot188
 
Waer toe mijn' speelnoot sich liet troonen van Parnas.
Poesy:
190[regelnummer]
Ghy bad my niet soo seer als ick selfwilligh was:Ga naar voetnoot190
 
En sou ick niet godin? myn opperste genoegen!
[pagina 163]
[p. 163]
 
DeGa naar margenoot+ Fransche Thales weet hoe wy te gader voegen:Ga naar voetnoot192
 
Hoe Cytherea my ontberende verkout:Ga naar voetnoot193
 
Hoe haer geselschap weer de dichtkunst onderhoud,
195[regelnummer]
En veel meer stofs verschaft als Zephyrs bloemen spickelenGa naar voetnoot195
 
Op Hyble en op Hymet. uw hart ick aen kan prickelen,Ga naar voetnoot196
 
Ghy wederom het myn. d'een' godheyd d'andre kleed.
 
Myn oli voed uw' vlam. soo dat rou onbescheedGa naar voetnoot198
 
Het heyligh huwlyck scheyd van die, tot elcx verwondering,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Noodsaeckelijck getrou handreycking bieden onderling.
 
Oock presteme de jonst myns voesterkinds, dat elckGa naar voetnoot201
 
Soetvloeyende verplicht; te weten Hoofd, die melckGa naar voetnoot202
 
En voedsel uyt dees' borst van jongs op heeft gesogen,Ga naar voetnoot203
 
En sette u by meer krachts, dan uwer taeye bogenGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Gereckte pesen oyt geveerde pylen deên.
Venus:
 
'K belyde dat sijn dienst ons nut was in 't gemeen.Ga naar voetnoot206
Poesy:
 
'T sy dat, als Sophocles, met overoude laersenGa naar voetnoot207
 
Hy trad op treurtoonneel, en klaeghelijcke vaersen
 
Ten ooren innesond, en raeckte 's volcx gemoed;
210[regelnummer]
En mengelde onder een de traenen met het bloed.
Venus:
 
'T sy dat met bruyloftsang hy volgde bruylofttortsen,
 
Of beelden, die den aerd der heete minnekortsenGa naar voetnoot212
 
Na'et leven druckten uyt, toewyde aen kerckpilaer;
 
En wierroockte met rym als priester voor 't autaer.
215[regelnummer]
'T sy dat hy op een' halm, met harderlycke lieden,Ga naar voetnoot215
 
Holp Dayfeloos en Dorileaes bloed aen 't sieden.Ga naar voetnoot216
 
Of deed den dageraed beklappen 't luye Goy.Ga naar voetnoot217
 
Of dreef, voor ondier ang, de kudden na de koy.Ga naar voetnoot218
[pagina 164]
[p. 164]
 
Of Pan by maeneschyn en schaduwende linden,
220[regelnummer]
Aen harderinnenrey sijn' Roosemond deed vinden.Ga naar voetnoot220
 
'T sy overwinningfeest den sanglust me bekoort.Ga naar voetnoot221
 
Of dat vertooning wenckt princes van segepoort.Ga naar voetnoot222
 
Of op een rijck bancket, by schemering uyt mommen,Ga naar voetnoot223
 
Hy handhaeft jonffrendans, en 't adelijcke brommenGa naar voetnoot224
225[regelnummer]
Van hoffelycke pracht.Ga naar voetnoot225
Poesy:
 
't sy dat met heldensang
 
Hy hen opklincken dede, all' die gewetens dwang,Ga naar voetnoot226
 
En felle tyranny van harten vyand waeren;Ga naar voetnoot227
 
Bestuwende den leeu in 't bruysen van de baeren;Ga naar voetnoot228
 
Wanneer 't sijn' vrydom scheen te gelden heel of half;Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Daer quam dan wie 't oock was, Leycester of Ducdalf.
 
Of, tot onsterflycke eer van vaderlands bescharmer,Ga naar voetnoot231
 
Hy goude letters sneed in grafgewyden marmer.
 
'T sy sijn' gelese spreuck, voor statelijck gebou,Ga naar voetnoot233
 
Des wysen hart bequam als dorren beemd de dou.
235[regelnummer]
'T sy dat sijn' sinlyckheên uytheemsche tael ontkleeden,Ga naar voetnoot235
 
En wisselden Marots uytmuntenste aerdighedenGa naar voetnoot236
 
In moederspraeck; of met het slaghbeen van yvoirGa naar voetnoot237
 
Opweckten Vecht en Y om luystren na de Loir.
Venus:
 
Of dat hy Tasso brogt hooghdraevende uyt Italien,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Of vloeyde uyt Ariost. of jonffers, die ten tralien
 
Vytbloncken, groete met de klinckmaet van Petrarch,Ga naar voetnoot240-241
 
En kroonde een dartel kind tot oppersten monarch.Ga naar voetnoot242
Poesy:
 
Of der poeeten Vorst, wien self Augustus eerdeGa naar voetnoot243
 
Met lofdicht, suyver Duytsch en Neerlandsch spreken leerde.
245[regelnummer]
Of leende aen Seneca de kiescheyd sijner vijl.Ga naar voetnoot245
[pagina 165]
[p. 165]
 
Of nam uyt Tacitus een' voeteloosen stijl,Ga naar voetnoot246
 
En kennis van 't beloop der overoude tyen;
 
Vol onrusts vol gewoels door beurtige heerschappyen:Ga naar voetnoot248
 
En sagh sijn' meesters af den greep van landbestier:
250[regelnummer]
En sloegh d'oorsaecken ga, die staeten stelt in vier
 
En bloed; oock watter dient tot heeling der gebreken:
 
Wat Roome sloopte, en wat haer 't hoofd eerst op deed steken.
 
Wat wyse van gebied langduurigst stoelen vest,Ga naar voetnoot253
 
Van treflijcksten, een' vorst, of 's volcx gemeenebest.Ga naar voetnoot254
Venus:
255[regelnummer]
'S helds arbeyd ons verplicht; hy vinde ons eeuwigh danckbaer.
 
Maer om in 's dichters tal sijn' leereling ontfanckbaer
 
Te leveren, seg op wat proeve ghy begeert.Ga naar voetnoot256-257
Poesy:
 
Geen' lofsang, dien de schalck van buyten hebb' geleert;
 
Maer die op staenden voet vloey rustig uyt sijne harssen.Ga naar voetnoot259
Venus:
260[regelnummer]
Een kind is 't, al te swaer en moetmen het niet parssen.Ga naar voetnoot260
Poesy:
 
In loosheyd is 't een reus, van lichaem is 't een dwergh.Ga naar voetnoot261
 
Aen 't groeyen mangelt slechs, het boefken is te ergh.Ga naar voetnoot262
Venus:
 
Sijne ergheyd min is als men 't wel van ouds gerekent heeft.
Poesy:
 
O wacht u wacht u voor de geen' die god geteeckent heeft.Ga naar voetnoot264
Venus:
265[regelnummer]
Een koker, pyl, en boogh is al sijn handgebaer.Ga naar voetnoot265
Poesy:
 
'T weet ruym wel dat het sich voor vier en brand bewaer,Ga naar voetnoot266
 
En andre blaecken doe.
Venus:
 
ghy moet hem stof verschaffen,
 
Of is het alleleens.Ga naar voetnoot268
Poesy:
 
neen seker, daer sijn straffen
[pagina 166]
[p. 166]
 
En peenen toe gestelt. hy hoed sich voor den schout.Ga naar voetnoot269
Venus:
270[regelnummer]
Die muylband geen' poeet.Ga naar voetnoot270
Poesy:
 
slechs met een' toom van goud.
Venus:
 
Der dichtren pen,'t pinceel der schildren alles vrystaet.
Poesy:
 
Mijn lierman liert wel soo; doch alsmense in de ly laetGa naar voetnoot272
 
Is geen' geslete munt hier gangbaer, noch te Room.Ga naar voetnoot273
Venus:
 
Men sta maer op die spreuck.Ga naar voetnoot274
Poesy:
 
Op een' Poeetschen droom,
275[regelnummer]
Die swaerlijck paeyen kan het opgehist gepeupel,Ga naar voetnoot275
 
Den stock des blindemans, de krucken van een' kreupel?
Venus:
 
Soo is dan Poësy een' Pallas sonder schild
 
En helm; daer dommekracht haer plomp geweer op spilt.Ga naar voetnoot278
 
Heel anders bloncktghe, doen voor laster tongen veyligh
280[regelnummer]
V Ennius verhief, en schatte uw' dichters heyligh;Ga naar voetnoot280
 
Doen 't oude orakel sweefde op faems doorluchte wieck,
 
En noemde Euripides den alderwijsten Grieck;Ga naar voetnoot282
 
Doen Alexanders schrijn bewaerde Homerus schriften.Ga naar voetnoot283
 
Van pronckbeeld rep ick niet, of kerck, of keysergiften,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Of oorlogen gevoert van seven Griecxsche steên.Ga naar voetnoot285
 
'T vernoege u, dat het maetgedicht der overleên
 
Verduurt AEgyptsche naeld, goud koper, stael en yser.Ga naar voetnoot287
 
Elcke eeu de kunst waerdeert na datse is sot of wyser.
 
Nu lijd een dichter last; en plompheyd van een' boerGa naar voetnoot289
290[regelnummer]
Schuylt veyliger op 't land.
[pagina 167]
[p. 167]
Poesy:
 
Ghy weet hoe Orpheus voer,Ga naar voetnoot290
 
Mijn edele harpenaer aen Hebrus waterkanten,
 
Omcingelt van het spoock der woedende Bacchanten.Ga naar voetnoot292
 
Een brandhout trof hem hier, daer een geworpen key;Ga naar voetnoot293
 
En 't lieflijck snarenspel, verdruckt door veldgeschrey,
295[regelnummer]
By niemand had gehoor van die sijn' maete steurden,Ga naar voetnoot295
 
En na 's onnooslen dood 't geplette lichaem scheurden,
 
En smeten hoofd en harp in't midden van den vliet;
 
Harp diemen in't gestarnt noch heerlijck blincken siet.Ga naar voetnoot298
 
'T alom gesaeyde lijf was aes voor kraey en raeve,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Soo 't sanggodinnen niet versaemelden ten graeve;
 
Gelijckse seker deên, dat treurigh negental:
 
Waerop geduurighlijck des vaders segen val,
 
Voor desen laesten dienst bewesen aen mijn' priester.
Venus:
 
Is alle stof niet vry, wie van ons beyde kiester
305[regelnummer]
Yet dat ter saecken dient?
Poesy:
 
geef ghy 't hem in den mond.
Venus:
 
'T was best dat niemands keur hem al te nau verbond:
 
Poëten draeven noode in voorgeschreve percken.
 
Oock is mijn soon van breyn veel wufter als van vlercken,Ga naar voetnoot308
 
Syn geest wil weyen.
Poesy:
 
't word hem willigh toegestaen.
310[regelnummer]
Verhef hem op den stoel.Ga naar voetnoot310
Venus:
 
ick ben er me belaên.
 
De jongen is te speels: hy blyft er licht in steken.
 
Wat sal dees' dartelheyd? waer toe dees' wulpse treken?Ga naar voetnoot312
 
Geef uw' meestres gehoor, en set uw' sinnen schrap.
Poesy:
 
Soon, peyns waer datghe staet. men klimt langs desen trapGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Bekranst ten hemelwaert na der poëten stoelen.
 
Ghy siet 't verlangen deser gasten om u woelen.Ga naar voetnoot316
 
Elck een steeckt d'ooren op, en neemt uw' woorden waer.Ga naar voetnoot317
 
Stort uyt een' goude beeck; spreeck langsaem, rijp, en klaer.
[pagina 168]
[p. 168]
Cupido:
 
Op op, gesegent paer, myn' swaenen sijn geslagen
320[regelnummer]
In parrele gareel: beklimt den gouden wagen:Ga naar voetnoot320
 
Ick self sal voerman sijn der moederlijcke vracht,Ga naar voetnoot321
 
En verre, uyt het gesicht der sterffelijcke menschen,
 
Ten darden hemelkreyts u voeren; daer met wenschenGa naar voetnoot323
 
'T beschoren bruyloftbed uw' trage komst verwacht.Ga naar voetnoot324
 
325[regelnummer]
Van wellust is de tijck door Charites geweven:Ga naar voetnoot325
 
De pluymen sijn gevley: de dekendraden klevenGa naar voetnoot326
 
Van bloodigheyd en schaemte en yet vrypostighs t'saem;Ga naar voetnoot327
 
Van mondjes de gordyn; die dan om kusjes prachen,Ga naar voetnoot328
 
Dan pruylen, beurt om beurt: tien duysend ooghjes lachen,
330[regelnummer]
Gemengt met suurheyd, van 't verhemelt aengenaem.Ga naar voetnoot325-330Ga naar voetnoot330
 
 
Hier kreuckte 't koningskind de bloem en 't lelibloeyenGa naar voetnoot331
 
Der lustgodin; wiens schoot hem hiel in sachte boeyen:
 
Hier smaeckte hy lavenis, in 's levens weeldebron:
 
Hier schoot de jager 't hart, dat eerst sijn hart beseerde:
335[regelnummer]
Hier was 't dat d'avondstar 't geheymst haer' minnaer leerde;
 
Doen 't heyligh aenschijn hem scheen schoonder als de son.
 
 
De Bruygom hierom lacht: de Bruyd slaet d'oogen neder;
 
Dies voelt de Bruyloftfeest verandering van weder.Ga naar voetnoot338
 
Mans heldre sonnestrael, schoonooghde Leonoor,
340[regelnummer]
Schep moed, 't en is geen tyd die oogen toe te luycken,
 
Die ick ter hemelvaert voor fackels sal gebruycken,
 
Om in de bruyne lucht te maecken 't wagenspoor.Ga naar voetnoot342
 
 
Ick ben geen Phaëton, in 't mennen onervaeren:Ga naar voetnoot343
 
Al schort het my aen groey, my mangelen geen' jaeren:
345[regelnummer]
Oock sal mijn' moeder u versellen sy' aen sy':
 
De Drossaerd over u en over haer geseten,
 
Al vloeyende den pad met bruyloftveersen meten,Ga naar voetnoot347
 
En stroyen met den mond een' lent van poësy.Ga naar voetnoot348
[pagina 169]
[p. 169]
 
Beschittert van den glans en gloor der beyde p'ruycken,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Sal flucx de geest in 't breyn van Hoofd op 't rijcxste ontluycken,
 
En strenglen uwen lof met Venus onder een:
 
Dan 't oordeel schrap gestelt, op 't spits van schrandre sinnen,
 
Als 's rechters breyn op Ide, uw' schoonheyd't veld sal winnen,Ga naar voetnoot352-353
 
En 'tsterflijck worden voor 't onsterflijck aengebeên.Ga naar voetnoot354
 
355[regelnummer]
Dan belgt sich Cypris niet, dat hy uw' flickerlichtenGa naar voetnoot355
 
Op tweelingsonnen schat, of kokers myner schichten,Ga naar voetnoot356
 
Of starren, of gesielt en flonckerdiamant:Ga naar voetnoot357
 
Daer sonnestrael in speelt, en blixems eigendommen;Ga naar voetnoot358
 
Om goedheyd en ontsagh te voorschyn te doen kommen,
360[regelnummer]
Tot kneding van sijn hart, daer ghy de kroon in spant.
 
 
Dan belght sich Cypris niet, schoon of hy sijn' DrostinneGa naar voetnoot361
 
Een' schoone suster noemt van Cyprus koninginne;
 
Een' dochter van Iupijn, gesocht gevryt geviert;
 
Een' die te Muyden komt van over 't vlack gevaren,
365[regelnummer]
Om met hem starcke steên en sloten te bewaeren,
 
En 't land te schuymen van geboeft en ongediert.Ga naar voetnoot366
 
 
Dan belght sich Cypris niet, dat d'Amstelbie de tippenGa naar voetnoot367
 
En 't uyterste genaeckt der roodheyd uwer lippen,
 
En soeten hemeldou en milden nectar lept;
370[regelnummer]
En rieckt den ambergeur van 't overlieflijck hygen,
 
En kust den roosenmond, die 't volck gebied met swijgen,Ga naar voetnoot371
 
Een' luyte, daer sijn' luyt een' hoogren toon uyt schept.Ga naar voetnoot372
 
 
Die mond dien Goeiland soent, met offer toe te brengen,Ga naar voetnoot373
 
Die 's rechts gestrengheyd sal met veel' genade mengen,
375[regelnummer]
En 't woord des ondersaets uytvoeren by den heer,Ga naar voetnoot375
 
En gunst en segening verwerven door gebeden,
 
En vesten stichten met haere uytgelese seden,Ga naar voetnoot377
 
Wanneerse strecken voor een' levendige leer.Ga naar voetnoot378
[pagina 170]
[p. 170]
 
Na dat de wolcken sijn verstoven voor mijn' wielen,
380[regelnummer]
Hy met den vinger u die suyvre jonffersielenGa naar voetnoot380
 
Sal toonen, in 't gestarnt by Goôn geplaetst om hoogh;
 
Doen d'allergrootste selfs, verslingert op het minnen,Ga naar voetnoot382
 
Haer salighden, in spijt der pruylende Godinnen:Ga naar voetnoot383
 
Terwijl genaecken wy den moederlijcken boogh.Ga naar voetnoot384
 
385[regelnummer]
De wackere uuren, mijn' vrou moeders kamenierenGa naar voetnoot385
 
En deurbewaerderssen, de poorten, die 'er gierenGa naar voetnoot386
 
Van louter goud, terstont ons sullen open doen.
 
Ick sal u setten, met het glippen myner raden,Ga naar voetnoot388
 
Daer 't bruyloftbedde duyckt in frissche myrtebladen,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
En avondstarrigh licht siet schitteren door 't groen.Ga naar voetnoot390
 
 
Hier sultghe salighlijck en heughelijck versaemen,
 
En geest en godlijckheên elckanders siel toeaêmen;
 
Voltoyende uwe Min gelijck uw minnaers dicht:Ga naar voetnoot393
 
Ick salse al soetelijck aenprickelen met rymen,
395[regelnummer]
En huwen aen uw spel aldus den hylicxhymen;Ga naar voetnoot395
 
Waer toe my 's meesters vlyt door leering heeft verplicht.
 
 
Stroopt nu 't gemoed van sorg voor steden en kasteelen,
 
En treckt omhelsen aen, liefkoosery en streelen,
 
En kussen, jock en lach, ja Venus gansch en gaêr;Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Die ware door uw' siel en sinnen, lijf en leden,Ga naar voetnoot400
 
En propp' gevoelen en verstand met saligheden;Ga naar voetnoot401
 
Bekoorsters dickwils van den grooten donderaer.Ga naar voetnoot402
 
 
Ach! waerom deckt natuur d'aenlockelijcke naecktheyd
 
Der schoonheyd, en 't gebruyck der opperste volmaecktheydGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
Soo schuw met schemerschaedwe, en sluyerpaers en wit?Ga naar voetnoot405
 
Is 't niet om't hart te meer te noopen met verlangen?Ga naar voetnoot406
 
En Mins verbeeldingen meer krachts te doen ontfangen,
 
Wanneer haer' vlamme weyd van 't een tot 't ander lit?Ga naar voetnoot408
[pagina 171]
[p. 171]
 
Die selleve natuur schiep daerom de gepeynsen
410[regelnummer]
Der vrouwen weygerlijck, en gaf haer 't geestigh veynsen
 
En 't marren in 't geheymst des boesems met voordacht,Ga naar voetnoot410-411
 
En winterkou en koelte, en traegheyd tot ontfarmen;
 
Om, met een' heetren toght, gelieven in liefs armen
 
Te werpen, tot meer heyls voor 't menschelyck geslaght.
 
415[regelnummer]
Het hart der Bruyd, dus lang tot kilkristal gevrosen,Ga naar voetnoot415
 
Ontlaet nu: 't aenschijn daeght, en mengelt ryp met roosen:Ga naar voetnoot416
 
En 't sneeu der blancke borst door gloed aen 't smelten raeckt:
 
Midts Bruygoms oogen op haer' staerende oogen micken;Ga naar voetnoot418
 
Die uyt robijnen kop des monds, om niet te stickenGa naar voetnoot419
420[regelnummer]
Van brand, verquicking eyscht, eer hem de dood genaeckt.
 
 
Ghy vraeght, wat voor een dood? de dood der leckernyen,
 
Die op een' oogenblick de tweelingsielen lyen,Ga naar voetnoot421-422
 
Wanneer ick 's levens vrucht op haere snackjes ent;Ga naar voetnoot423
 
Een' vrucht, die waerdigh sy om Venus oegst te cieren,
425[regelnummer]
Waerin men ommetreck en sweemssel in siet swierenGa naar voetnoot425
 
Der teeldren; na dat Min hun diep was ingeprent.
 
 
Die vrucht, beloof ick, sal, op 't hooge slot te Muyden,
 
Vw bruyloftsegen sijn; en stieren land en luyden
 
Na vaderlijck bericht, wan 't graf uwe asschen dooft:Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
En 't volck noch lang in rou, na 'et volgen van uw' doodbaer,
 
Sal wysen: dat's de neef van dien oprechten grootvaêr,Ga naar voetnoot431
 
Het kroost van Leonoor, en 't rijck gelauwert Hoofd.
Poesy:
 
Geen nectar soeter smelt op der vergoden tongenGa naar voetnoot433
 
Als 't oor gevalt het lied, soo lieflijck opgesongen.
435[regelnummer]
Ontfang ontfang, poët, den heyligen laurier,Ga naar voetnoot435
 
En voegh u onder mijne onsterflijcke banier.
 
De lofkrans komt u toe. klap nu te gaer uw' wiecken:
 
Tart vry met Neerlandsch dicht het maetgesang der Griecken.
[pagina 172]
[p. 172]
 
Vw meester strijck oock prijs, die ymmers alsoo soetGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
In Duytsch, als in Latijn u Naso vloeyen doet.Ga naar voetnoot440
Venus:
 
Soon, reyckme torts en boogh, ghy mooghtse wel ontbeeren,
 
Die maghtigh sijt voortaen de luyperds te besweerenGa naar voetnoot442
 
En tigers met uw' stem, hoe fel sij sijn en bits.
 
Doel na gene harten meer met punt en scharpe flits;Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Geen' boesems seng met vlam; zeebaeren hoe verbolgen,Ga naar voetnoot445
 
Steenrotsen hoe versteent, uw' harpe sullen volgen.
 
'K sie luystren na uw' maet bosch bron en beeck en boom:
 
'K sie luystren na uw' lier het Y en Amstelstroom.
Rey van Charites:
 
1.
 
Krans, Daphne, krans 't gekrolde goud,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
O eeuwigh groene blaeren! wijd sijne hayren,
 
Wiens keel die soetigheên ontvout,
 
Daer fluyt schalmey en snaeren dof by waeren;
 
Keel, die met goddelijck geluyd
 
En weeldegalm den wellust kruytGa naar voetnoot454
455[regelnummer]
In sangverbeeldings stoelen;Ga naar voetnoot455
 
Daer door 't gehoor 't gevoelen raeckt aen 't woelen.Ga naar voetnoot456
 
 
2.
 
Medusa lichaemen verhard;Ga naar voetnoot457
 
Wie sietse en kanse ontglippen; wie ontslippen
 
Die pruyck, daer slang in slang verwart:
460[regelnummer]
Maer ghy smelt harde klippen, met uw' lippen.
 
Vw' pylen waeren eer ontsien,Ga naar voetnoot461
 
Nu salmen uwe toonen vlien,
 
En soete toverwysen.
 
Wie sal daer niet voor ysen, met afgrysen?
 
 
3.
465[regelnummer]
Veel' Nymphen van uw' stem alree,
 
Doen d'ooren stonden open, sijn bekropen,Ga naar voetnoot466
[pagina 173]
[p. 173]
 
En voelen 't liefelijcke wee,
 
En hebben minnehopen ingesopen.Ga naar voetnoot468
 
Bruydleyder Hymen, sijt verheugd,
470[regelnummer]
V staet te wachten vreughd op vreughd:
 
Ghy sult veel' bruyden leyen,
 
Daer bruyden 't bedde spreyen en bereyen.
Ganymedes:
 
Met dese tyding, dat aen MinGa naar voetnoot473
 
Van Myterberghsche koninginGa naar voetnoot474
475[regelnummer]
Is toegestaen de lauwerier,
 
Ick wederom na boven swier:
 
Daer sullen lachen alle goôn,
 
Om dat Cupido, Cypris soon,
 
Poeet geheylight, Neerlandsch dichtGa naar voetnoot479
480[regelnummer]
Nu bruycken sal in plaets van schicht,
 
En maeckense alle tot sijn' roofGa naar voetnoot481
 
Geene uytgesondert, als die doof
 
Is van sich selven, of heel ras
 
Sijn' ooren beyde stopt met wasch.Ga naar voetnoot482-484

EYNDE.

Aen de Bruid.

 
Nu kan ick den sin eerst raepen
 
Van het Drostelycke wapen:Ga naar voetnootVs. 2
 
'T is onfeylbaer, ick geloof't,
 
Dat het ryck gelauwert hoofd
5[regelnummer]
Van een sonnestrael bescheenen,
 
Lang gespelt heeft Hoofds vereenen,
 
Met schoonooghde Leonoor,
 
En wou huwen glans met gloor.Ga naar voetnoot8
 
Schoone Bruyd, neem vry myn dicht waer,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
'T licht dat om Hoofds breyn onsichtbaer
 
Eerst begrepen werd, word nuGa naar voetnoot10-11
[pagina 174]
[p. 174]
 
Sichtbaer; weest dan ang noch schuwGa naar voetnoot12
 
Voor dit u beschoren noodlot;Ga naar voetnoot13
 
Maer omhels het willigh, soo 't GodGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
V uyt gunst heeft toegeleyd.Ga naar voetnoot15
 
Hemel wat een' Majesteyt
 
Krijgen nu de Muydersaelen,
 
Door Apolloos Sonnestraelen.
 
Goyland is het ongewent
20[regelnummer]
Sulck een' somer oegst en lent
 
Op sijn dartelste te roemen.Ga naar voetnoot21
 
Nieuwe vruchten, nieuwe bloemen
 
Aêmt dees' Flora toe haer lief,
 
Sielverstricker, hartendief.
25[regelnummer]
Elck syn' weergade om de kroon vleyt.Ga naar voetnoot25
 
Louter geest hier enckle schoonheydGa naar voetnoot26
 
Swangert; baertse een' jongen soon,
 
'T is gewis een tweede Adoon:
 
Baertse dochters, 't sijn Helenen,
30[regelnummer]
Daer gansch Griecken om sal steenen,
 
Soomen om 't geschaeckte pandGa naar voetnoot31
 
Wagen moet den staet van 't land.
 
Minne loost hier geen' pistoolen,Ga naar voetnoot33
 
Mids twee gitten, tweelingkolenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Koegels sijn, die 's Bruygoms smart
 
Voên, en treffen tot in 't hart.Ga naar voetnoot35-36
 
'T kussen van dien mond is kostlyck.
 
'T lippendrucken is hier Drostlyck,
 
En de Drostelycke Min
40[regelnummer]
Is besteed aen dees' godin.

EYNDE.

voetnoot1
met zegekarren: op triomfwagens, zegepralend.
voetnoot2
stal houden: blijven staan. De godin Juno was de beschermvrouwe van het huwelik.
voetnoot3
Dit beeld keert later terug in de bekende dans-rei van Adam in Ballingschap.
voetnoot4
vermeerdering van Starren: een talrijk kroost.
voetnoot5
doet marren: doet dralen, d.w.z. boeit.
voetnoot6
blaeckt in 's hemels kerck: schittert in het verblijf der goden (vgl. vs. 2).
voetnoot7
Hoofdlichten: woordspeling met de naam Hooft.
voetnoot8
roockerige torts: de verzen van de huldigende dichter zijn als een walmende fakkel, die de stralende glans van het bruidspaar slechts verduistert, hun ‘klaerheyd zart’, eig. plaagt, benadeelt.
voetnoot9
ydel breyn: een dwaze inbeelding.
voetnoot10
Herinnering aan de bekende wedstrijd tussen de herdersgod Pan, ‘omgolft van blaetend vee’, die smadelik verloor tegen Apollo.
voetnoot11
gebryselt glas: brokjes glas; by: in vergelijking met; kostelijk: kostbaar.
voetnoot12
van: door.
voetnoot13
veersen: woordspeling met de dubbele betekenis van lam (een lam vers) en veerzen: (vaarzen) = jonge koeien, naast verzen.
voetnoot14
Al blijft mijn werk beneden uw Drostelike waardigheid. Wellicht tevens: al kunnen mijn verzen niet halen bij die van de Drost.
voetnootr. 1
Ganymedes: een schone jongeling, door Jupiter geroofd en aangesteld als ‘dischschencker’ (6), die hem de godendrank, de nectar schonk.
voetnoot3
ophaelen: herinneren aan.
voetnoot6
gevordert heeft: welke vorderingen hij gemaakt heeft.
voetnoot*
Charites: de drie Gratieën.
voetnootvs. 2
Haer' burgers: de burgers van haar rijk, d.w.z. allen die de hemelse zaligheid genieten.
voetnoot5
hemeltonge: de tong van deze hemelbewoners.
voetnoot6
vermaeckt: nieuwe kracht geeft.
voetnoot8
Bekent: leert men kennen; verscheydenheên: onderscheiding, tegenstelling.
voetnoot9
doen: bewerken.
voetnoot10
Iris kleed: de regenboog.
voetnoot12
staf: heerschappij, rijk: de hemel tegenover Pluto's rijk, de duistere onderwereld.
voetnoot15
onderwolck: onder de wolken, op aarde.
voetnoot17
lafheyd: lusteloosheid. In deze aardse lucht voel ik eerst recht wat ik in de hemel genoot.
voetnoot18
toghten: hevig verlangen; flus wraeckt: kort te voren verwierp, waardeloos achtte.
voetnoot20
behangsel: wandtapijt; luystert: blinkt.
voetnoot21-22
aengesteken damp: verlichte walm, flauw schijnend kaarslicht, vergeleken bij de roockeloose lamp: de hemellichten.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 37, de oude uitgave heeft achter sael geen komma.
voetnoot23
Heylheyligh: hoogheilig.
voetnoot24
sijde en wormgespin: door wormen gesponnen zijde.
voetnoot26
heeft betere kans om het in glans te winnen.
voetnoot28
begote: overgoten, vervuld van.
voetnoot31
hun verwondren red: uitkomst geeft bij hun verbazing.
voetnoot32
dat ghy 't weet: om het u maar dadelik te zeggen; Dardans: Dardanus, zoon van Jupiter, was de stamvader; Tros, koning van Troje, zijn vader.
voetnoot41
soo: toen.
voetnoot43
't wel toeven: het goede onthaal (toeven: vriendelik ontvangen).
voetnoot48
Hymens klanck: het bruiloftslied.
voetnoot49
Noorderas: elders bij Vondel voor de Noordpool; hier: het Noordelike deel der aarde.
voetnoot50
Tethis: vrouw van Oceanus en moeder van de stroomgoden.
voetnoot51
vroom: kloek, dapper.
voetnoot52
krioelt: wemelt van gasten.
voetnoot53
most: druivensap.
voetnoot54
tafelbedde: rustbank, waarop men in de Oudheid aanlag bij 't feestmaal.
voetnoot55
gulden (mond): welsprekend (Ned. Wdb. V, 1251).
voetnoot58
uytgeblasen: uitgebazuind.
voetnoot59
had hy uyt: was hij uitgesproken.
voetnoot62
Wan: toen; koning Henrick: Hendrik IV († 1610), wiens leven door Hooft in 1626 beschreven werd (vs. 68-70). Volgens de dichter is hij in de hemel onder de Heroën (halve goden) geplaatst.
voetnoot64
roeyen: met brede vleugelslag vliegen.
voetnoot65
reckt: uitstrekt.
voetnoot72
Gedye: worde; kanckrigh: invretend.
voetnoot77
bevolen laet: toevertrouwd heeft. In de latere omwerking: ‘met mijn eer beslaet’ d.i. bedekt, vult.
voetnoot78
bits: hevig.
voetnoot80
deftigh: passend, waardig.
voetnoot81
moed: trots, met trots vervult.
margenoot+
Tacitus
voetnoot82
Roomsche ridder: later vervangen door Romes Zwijger (vertaling van Tacitus).
voetnoot83
de sevenberghsche stad: Rome, op zeven heuvelen gebouwd.
voetnoot85
Landvooghd: baljuw.
voetnoot86
voltoy: de kroon op het werk zet.
voetnoot87
Absolute constructie: terwijl het lijk te Saint Denis blijft rusten.
voetnoot88
de hemelvaart van de verloste ziel.
voetnoot89
Met stacy vier: met een luisterrijke dichterlike hulde moet vieren; verbaest hem dit: deinst hij daarvoor terug.
voetnoot91
heylge bloemen: de leliën van het Franse wapen.
voetnoot94
Prins Willem I.
voetnoot96
Bekoort: verleid; glimp van staet: de beloofde brieven van adeldom.
voetnoot97
slincke: linker.
voetnoot98
mergh van rede: pittige, zinrijke gesprekken.
voetnoot100
kasteleyn: kasteelheer.
voetnoot102
Na de beschrijving van mijn uitvaart, ook mijn opneming in de hemel verheerlikt.
voetnoot104
blaeckende: stralende van schoonheid en van liefde.
voetnoot106
't schutterlijcke kind: Cupido, met pijl en boog gewapend.
voetnoot109
Maria de Medicis was als bruid van Hendrik IV in een galei van Livorno naar Marseille en van daar naar Lyon gereisd (zie Hooft's Henricus de Grote).
voetnoot110
onthaelde: ontving; haer' son: vgl. het Klinckdicht, vs. 3, blz. 155.
voetnoot113
lelibloem: zie noot op vs. 91.
voetnoot117
Hymens vlam: Hymen, de god v.h. huwelik, werd met een fakkel afgebeeld.
voetnoot119
viel hy vlack: streek hij neer.
voetnoot128
Henrick: Frederik Hendrik, genoemd naar de Franse koning (vs. 129).
voetnoot134
heyland: redder; die Frankrijk na de burgeroorlogen de vrede schonk.
voetnoot136
Soo: evenals.
voetnoot137
Daer: waar.
voetnoot140
het drietal uwer steên: Hooft was drost van Muyden, baljuw van Naarden en hoofdofficier van Weesp.
voetnoot145
sleep: gevolg.
voetnoot148
aessemende: geur verspreidend, welriekend.
voetnoot150
marjoleyne: geurige; marjolein is een heestergewas met geurige bladen, als kruiderij gebruikt; leeft van: wemelt van.
voetnoot151
schel: wordt in de 17e eeuw gezegd van een doordringende, maar welluidende klank.
voetnoot153
boogh: gebogen strijkstok.
voetnoot154
minnewalmt: liefdegloed.
voetnoot155
afgeset na onbesproke schoonheyd: dat gekopieerd is naar het onberispelik schone (afsetten: naschilderen; zie Ned. Wdb. I, 1973).
voetnoot158
geest: bezielde orgelklank; al wyd: zeer verre.
voetnoot159
minnaerlijcke stem: later vervangen door: soete vryers stem; vleyen: synon. van smeken.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 167, de oude uitgave heeft voor het eerste vraagteken een komma.
voetnoot160
Caucasus: voor: harde steenrots.
voetnoot161
hardvochtig on verhoord liet.
voetnoot162
Cyprus: de hoofdzetel van Venus' eredienst.
voetnoot164
autaerknecht en kerckpoeet: als minnedichter is Hooft dienaar en zanger in Venus' tempel.
voetnoot165
aenbedelijck: met aanbidding.
voetnoot166
in sijn' staci: nml. als bruidegom.
voetnoot168
sterffelijcke smetten: door de aanwezigheid van stervelingen.
voetnoot170
engelen: later veranderd in goelijckheen (bekoorlikheden); gebied: gezag.
voetnoot172
voeren: dragen.
voetnoot175
Hymen: huwelik; rijmend op rymen, dat dus met ie gezegd werd.
voetnoot176
vergulde: vgl. gulden in vs. 55.
voetnoot178
der ouden: van de klassieke dichters; schoon of: ofschoon ; se slaat terug op eeu: hoe eerbiedwaardig ze is door hoge ouderdom. Met frons, kreuck en rimpels is dus niets geringschattends bedoeld; de ouderdom maakt bezadigd en wijs, meent de dichter.
voetnoot182
Geluste: behaagde; mynen soon: Cupido; Duytsch: Nederduits, Nederlands.
voetnoot184
liet bevolen: vertrouwde hem toe aan; Hoofd der dichteren: bekende woordspeling met Hooft.
voetnoot186
Besteedde hij (Hooft) alle moeite aan zijn leerling.
voetnoot187
menighvuldigen: vermeerderen.
voetnoot188
soo: gelijk.
voetnoot190
selfwilligh: vrijwillig bereid.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 218, de oude uitgave mist beide komma's; achter vs. 211 staat een punt.
margenoot+
Montaigne
voetnoot192
Thales: een der zeven wijzen van Griekenland, spreekwoordelik gebruikt voor een wijs man. Volgens de kanttekening is de Franse schrijver en wijsgeer Michel de Montaigne bedoeld, bij Hooft in hoge eer (vgl. Hooft's Bruyloftsdicht voor Adriaen Verhee, vs. 80-111).
voetnoot193
Cytherea: Venus, naar het eiland Cythera, waar zij uit het schuim der zee geboren was; verkout: afkoelt, haar gloed verliest.
voetnoot195
Zephyrs is onderwerp; spickelen: in bonte overvloed doen bloeien.
voetnoot196
Hyble: stad op Sicilië; Hymet: berg in Attica, beide vermaard om hun honing (vgl. Geboortklock, vs. 180).
voetnoot198
rou onbescheed: grof onverstand.
voetnoot199
Het heyligh huwlyck: nml. van liefde en dichtkunst.
voetnoot201
de jonst myns voesterkinds: de genegenheid voor mijn voedsterkind.
voetnoot202
Soetvloeyende verplicht: door zoetvloeiende verzen aan zich verplicht.
voetnoot203
van jongs op: van jongs af.
voetnoot204
dan ooit de pezen van uw boog (kracht bijzetten) aan uw pijlen.
voetnoot206
ons in 't gemeen: ons gemeenschappelik.
voetnoot207
met overoude laersen: de cothurnen (toneellaarzen op het klassieke toneel), symbool voor het treurspel. Vondel doelt dus op de G. van Velsen en de Baeto.
voetnoot212
beelden: de Emblemata amatoria, of minnebeelden (ed. Stoett I, 114).
voetnoot215
halm: herdersfluit; lieden: in de 17e eeuw het gewone meervoud van lied.
voetnoot216
in de Granida.
voetnoot217
de dageraed beklapt (d.w.z. verraadt) de luie bewoners van het Gooi, doordat hij ze nog te bed verrast. Misschien een zinspeling op het lied ‘Rosemont hoordij speelen noch singen?’ (ed. Stoett I, 175).
voetnoot218
ang: bang.
voetnoot220
Hier wordt gedoeld op het eerste Velddeuntjen op Rosemondt (ed. Stoett I, 110).
voetnoot221
Dit slaat wschl. op Hooft's aandeel in ‘Sommiger gedichten voor en op Grol gemaect’, gedrukt achter Vondel's gedicht.
voetnoot222
Zie de twee gedichten in Stoett's uitg. (I, 123, 317).
voetnoot223
Het oudste Bruiloftspel van Hooft heet Mommerij (ed. Stoett II, 3); schemering: avond.
voetnoot224
handhaven: bijstand verlenen bij, bevorderen; brommen: schitteren, pralen.
voetnoot225
hoffelycke: hoofse. Wellicht denkt V. hier aan de reien van Joffren in de Baeto.
voetnoot226
Denk aan de reien in de Geeraert van Velsen en Baeto; opklincken dede: luid de lof verkondigen van.
voetnoot227
vyand (adj): vijandig.
voetnoot228
Bestuwende: omstuwende, zich scharende om.
voetnoot229
vrydom: vrijheid.
voetnoot231
Grafschrift voor Prins Willem I.
voetnoot233
gelese: uitgelezen, voortreffelik; veranderd in erkaeuwde: kernachtig. Opschriften voor openbare gebouwen, o.a. voor het Spinhuis en het Pesthuis.
voetnoot235
sinlyckheên: zin, lust; ontkleeden: overbrengen in de eigen taal.
voetnoot236
Dit zal wel betekenen dat hij Clément Marot's epigrammen navolgde en evenaarde, want vertalingen zijn ons niet bekend.
voetnoot237
het slaghbeen van yvoir: de ivoren pen, waarmee de snaren van de luit getokkeld werden.
voetnoot239
In de Granida volgde hij Tasso's Aminta.
voetnoot240-241
vloeyde uyt Ariost: vond inspiratie bij Ariosto; of jonffers, die ten tralien uytbloncken, later veranderd in: die uyt tralien vast lonckten. Dit zal slaan op de Amsterdamse schonen voor wie hij in zijn jonge jaren sonnetten (in de klinckmaet van Petrarch) dichtte. Met de tralien moeten dan de vensters bedoeld zijn, waarvóór zij zich vertoonden.
voetnoot242
een dartel kind: Cupido, als oppergod door hem geëerd.
voetnoot243
der poeeten Vorst: Virgilius?
voetnoot245
Hooft volgde Seneca na in de vormschoonheid van zijn treurspelen; leende: ontleende.
voetnoot246
een' voeteloosen stijl: het proza voor zijn geschiedwerken.
voetnoot248
beurtige: vol lotswisseling.
voetnoot253
wyse van gebied: regeringsvorm; stoelen vest: tronen bevestigt.
voetnoot254
oligarchie, monarchie of republiek.
voetnoot256-257
in 's dichters tal: onder het getal van leerlingen des dichters; vervangen door: op den Parnas; ontfanckbaer te leveren: Cupido als een waardig, verdienstelik dichter te doen opnemen.
voetnoot259
op staenden voet: voor de vuist; rustig: flink.
voetnoot260
parssen: een te sterke druk uitoefenen, te veel verlangen.
voetnoot261
loosheyd: slimheid.
voetnoot262
het boefken is te ergh: het knaapje is buitengewoon geslepen.
voetnoot264
Zinspeling op Genesis IV, 15; eig. dus gezegd van het Kaïnsteken, het merk van verdorvenheid.
voetnoot265
handgebaer: dat wat men in de hand draagt (Ned. Wdb. V, 1948).
voetnoot266
ruym wel: heel goed; bewaer: moet hoeden voor.
voetnoot268
alléleens: ontstaan uit al eveneens, waardoor V. het later verving. Of is het onverschillig welke stof hij kiest?
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 282, de oude uitgave heeft achter Euripides 'n komma.
voetnoot269
peenen: later vervangen door: boeten.
voetnoot270
Vondel zinspeelt hier op zijn veroordeling in de Palamedes-zaak; een' toom van goud: een geldboete.
voetnoot272
De Poesy bedoelt met Mijn lierman (= dichter) Vondel; liert: dicht, d.w.z. neemt wèl die vrijheid; in de ly laet: in ongunstige positie brengt, door hun vrijheid te onderdrukken.
voetnoot273
Wat met geslete munt bedoeld wordt, is mij niet geheel duidelik. Waarschijnlik de poëzie van dichters die zich niet vrij kunnen uiten, waarin de fijne trekken verdoezeld zijn.
voetnoot274
Laat men die spreuck (d.i. de uitspraak van vs. 271) maar handhaven; een' Poeetschen droom: de waan der dichters, waarop men weinig vertrouwen kan in de praktijk van het leven.
voetnoot275
swaerlijck paeyen: moeielik tot rust brengen.
voetnoot278
dommekracht slaat terug op het opgehist gepeupel, de onbeschaafde menigte, waarbij V. denkt aan de aanhang van de Contraremonstrantse predikanten; plomp geweer: de ruwe wapens, waaraan de dichtkunst blootstaat.
voetnoot280
Ennius: Oud-Romeins dichter (± 239-160 v. Chr.), door de Romeinen als de vader van hun nationale poëzie vereerd.
voetnoot282
Euripides: wegens de diepe kennis van het menselik hart, die uit zijn treurspelen bleek.
voetnoot283
Alexander de Grote bewaarde de werken van Homerus in een kostbaar kistje.
voetnoot284
Ik wil niet eens spreken van de standbeelden, van de geschenken, door kerkelike waardigheidsbekleders of vorsten aan dichters vereerd.
voetnoot285
Zeven Griekse steden betwistten elkaar de eer, Homerus' geboortestad te zijn.
voetnoot287
Verduurt: langer bestaat dan; naeld: obelisk.
voetnoot289
plompheyd van een' boer: een plompe boer (veranderd in: d'allerplompste boer Bewoont zijn lant gerust.
voetnoot290
hoe Orpheus voer: hoe het met O. afliep.
voetnoot292
het spoock: de onheilspellende verschijning.
voetnoot293
Een brandhout: een brandend stuk hout.
voetnoot295
had gehoor: vond gehoor; maete: muziek.
voetnoot298
Het sterrebeeld de Lier.
voetnoot299
gesaeyde lijf: verstrooide lichaam.
voetnoot308
wuft: beweeglik; verklaard door het volgende Syn geest wil weyen, d.i. zich in vrijheid bewegen, eigen wegen gaan.
voetnoot310
stoel: troon, blijkens desen trap in vs. 314; er me belaên: er verlegen mee.
voetnoot312
wulps: synoniem van dartel. Men moet zich voorstellen dat Cupido hier tegenspartelt; dat blijkt ook uit vs. 314.
voetnoot314
peyns waer datghe staet: met waarschuwend gebaer! Bedenk in welk deskundig gezelschap je bent. Later veranderd in: ‘Dees plaets is heilig, zoon.’
voetnoot316
't verlangen deser gasten om u woelen: de verlangende gasten zich om u verdringen.
voetnoot317
neemt uw' woorden waer: (iedereen) let nauwkeurig op uw woorden.
voetnoot320
parrele (adj.): met paarlen samengesteld, bepareld.
voetnoot321
moederlijcke vracht: de vracht die mijn moeder, Venus, mij opdraagt.
voetnoot323
Ten darden hemelkreyts: van de zeven hemelsferen, naar de planeten genoemd, volgens het stelsel van Ptolomaeus, was de derde die van Venus.
voetnoot324
beschoren: u door het lot toebedeeld; uw' trage komst: d.w.z. te traag voor het verlangende paar.
voetnoot325
wellust: genot.
voetnoot326
pluymen: het veren bed; gevley: lieve woordjes.
voetnoot327
vrypostigh: vrijmoedig.
voetnoot328
prachen: bedelen.
voetnoot325-330
ver doorgevoerde allegorie.
voetnoot330
verhemelt: de hemel van het ledikant.
voetnoot331
Met het koningskind, de jager, is Adonis bedoeld, een schone jongeling uit een koninklik geslacht, die door Venus, de lustgodin, de avondstar, als minnaar uitverkoren werd.
voetnoot338
feest was oudtijds vrouwelik; verandering van weder: omdat de stralende ogen van de bruid schuil gaan.
voetnoot342
bruyn: donker; 't wagenspoor maken: de weg voor mijn wagen te vinden.
voetnoot343
Phaëton, zoon van Apollo, die bij het roeckeloos mennen van de zonnewagen omlaag stortte.
voetnoot347
vloeyende: een stroom van verzen uitstortende; den pad meten: de weg afleggen.
voetnoot348
een' lent van poésy: een overvloed, een rijke bloei van verzen (vgl. Vondel's Rhijnstroom, vs. 133).
voetnoot349
p'ruyken: haardos, nml. van de bruid en van Venus.
voetnoot352-353
't oordeel schrap gestelt.... Ide (absolute constructie): wanneer dan een welgegrond oordeel wordt geveld, na scherpzinnige overweging; de rechter op Ide is Paris, die tussen drie godinnen moest beslissen, wie als schoonste de appel verdiende.
voetnoot354
voor: boven (nml. boven de onsterflike godin).
voetnoot355
Cypris: Venus, die op Cyprus de hoofdzetel van haar eredienst had.
voetnoot356
kokers: omdat daaruit haar blikken, als liefdepijlen, te voorschijn komen.
voetnoot357
gesielt en flonckerdiamant: bezielde schitterende diamanten.
voetnoot358
eigendommen: eigenschappen.
voetnoot361
schoon of: ofschoon, al noemt hij.
voetnoot366
Hooft was namelik ook hoofdofficier van justitie.
voetnoot367
Hooft bleef Amsterdammer, omdat hij alleen de zomers op het Muiderslot doorbracht.
voetnoot371
gebied met swijgen: zelfs zwijgend eerbied afdwingt.
voetnoot372
Een' luyte: de mond wordt vergeleken met een snareninstrument van hoger gestemde toon, waarnaar zijn stemming zich zal richten.
voetnoot373
soent: tot verzoening stemt. Het Gooi zal aan haar offers brengen, d.w.z. zijn smeekbeden tot haar richten, die het strenge recht, waarnaar Hooft zich lichten moet, door genade zal trachten te temperen.
voetnoot375
't woord uytvoeren: 't woord doen voor, een voorspraak zijn.
voetnoot377
vesten stichten: waarschijnlik een woordspeling: in geestelike zin werkt zij mee aan nieuwe opbouw, of: zij geeft de bewoners van de Gooise vesten een stichtelik voorbeeld.
voetnoot378
strecken voor: dienen als, de waarde hebben van; levendigh: levend, dus: in praktijk gebracht.
voetnoot380
die suyvre jonffersielen: Vondel herinnert zich hier waarschijnlik het verhaal van de nymf, die door Jupiter bemind, door Diana vervolgd, als Kynosura geplaatst werd in de Kleine Beer.
voetnoot382
verslingert: dit woord had in de 17e eeuw nog geen ongunstige kleur.
voetnoot383
salighen: de zaligheid, de onsterfelikheid verlenen.
voetnoot384
den moederlijcken boogh: de sfeer van Venus (zie bij vs. 323).
voetnoot385
uuren: de Griekse Horae, godinnen die de poorten van de Olympus bewaakten.
voetnoot386
gieren: Vondel gebruikt dit woord vaak voor een snel-zwaaiende beweging, maar hier zal wel het klanknabootsende woord bedoeld zijn, want de dichter vervangt het later door: die er kraecken.
voetnoot388
glippen: vlug voortglijden; raden: raderen.
voetnoot389
duyckt: schuil gaat.
voetnoot390
avondstarrigh: van Venus, de avondster.
voetnoot393
uw minnaer zal hier Cupido zelf zijn, die hun zijn lied toezingt, dat nu ten einde loopt.
voetnoot395
hylicxhymen: Hymen of Hymenaeus is oorspronkelik het huwelikslied; eerst later gepersonifieerd tot de huweliksgod.
voetnoot399
gansch en gaêr: een in de 17e eeuw veel voorkomend germanisme.
voetnoot400
waren door: eig. ronddwalen; hier: doortrekken.
voetnoot401
proppen: vervullen.
voetnoot402
den grooten donderaer: Jupiter, die zich door die ‘saligheden’ herhaaldelik liet verleiden.
voetnoot404
gebruyck: genot.
voetnoot405
schemerschaedwe: één woord voor: duisternis; sluyerpaers en wit (veranderd in: sluierbruin en wit) slaat op de kleding. Zowel paers als bruin zijn algemene benamingen voor een donkere kleur.
voetnoot406
noopen: prikkelen.
voetnoot408
weyden: rondgaan.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 417 door gloed aen 't smelten raeckt, de oude uitgave heeft aen 't smelten raeckt, door gloed; dit moet een druk-fout zijn: men lette op het rijm! - vs. 426 hun, de oude uitgave heeft hunn'.
voetnoot410-411
weygerlijck: terughoudend; geestigh: aardig, aantrekkelik; veynsen en marren: geveinsde aarzeling; met voordacht: opzettelik.
voetnoot415
kilkristal: ijs; door Vondel als één woord opgevat, en eerst in de editie 1650 gesplitst.
voetnoot416
Ontlaet: ontdooit; daeght: verheldert als door de dageraad; daardoor wordt de witte rijp gemengd met het rozerood van de opkomende zon.
voetnoot418
Midts: omdat; micken: strak gericht zijn.
voetnoot419
kop: beker.
voetnoot421-422
leckernyen.... lyen: genot smaken (lyen: ondergaan).
voetnoot423
's levens vrucht enten: de grondslag leggen voor nieuw leven; snackjes: verliefde zuchtjes.
voetnoot425
ommetreck en sweemssel: gelijkenis in hoofdtrekken van gelaat en gestalte; swieren: eig. zich bewegen; hier: zich vertonen.
voetnoot429
Na vaderlijck bericht: volgende de aanwijzingen, het leidende voorbeeld van hun vader; wan: wanneer; uwe asschen dooft: uw stoffelik overschot opgenomen heeft.
voetnoot431
neef: nakomeling; oprecht: rechtschapen.
voetnoot433
de vergoden: de hemelbewoners.
voetnoot435
poët: nml. Cupido, die zich bij deze gelegenheid als dichter heeft doen kennen.
voetnoot439
strijck oock prijs: Ook Hooft moge het zich tot eer rekenen; ymmers alsoo soet: nog wèl zo zoet, nog zoeter.
voetnoot440
Naso: Ovidius Naso, als dichter van de ‘Ars amatoria’; u (Cupido) vloeyen doet is vreemd uitgedrukt, maar zal in het verband moeten betekenen: liefdezangen doet stromen; dus Hooft overtreft als minnedichter zelfs Ovidius.
voetnoot442
Zinspeling op de macht van Orpheus, die met zijn harp (vgl. vs. 446) de dieren temde.
voetnoot444
punt en flits: puntige pijl.
voetnoot445
verbolgen: onstuimig gezwollen.
voetnoot449
Daphne, door Apollo vervolgd, werd in een laurierboom veranderd, waarvan de bladen aan de god der dichtkunst gewijd bleven. Met haar naam wordt dus de lauwerkrans toegesproken die de blonde krullen ('t gekrolde goud) van Cupido gaat sieren.
voetnoot454
den wellust kruyt: het genot verhoogt (als met prikkelende kruiden).
voetnoot455
In sangverbeeldings stoelen: daar waar liefde voor dichtkunst (uitbeelding door middel van zang) zetelt.
voetnoot456
't gevoelen: gevoel. Waar het dichterlike woord het gevoel in beroering brengt.
voetnoot457
Medusa: haar met slangen omkranst hoofd deed de aanschouwer verstenen.
voetnoot461
eer: eertijds.
voetnoot466
bekropen: overmeesterd.
voetnoot468
ingesopen: dit woord behoorde in de 17e eeuw nog niet tot de platte taal.
voetnoot473
Min: Cupido.
voetnoot474
Van: door; Myterberghsche koningin: Venus. De Parnassus, het verblijf der Muzen, werd om zijn twee koppen door de dichters de Myterbergh genoemd.
voetnoot479
Poeet geheylight: tot dichter gewijd.
voetnoot481
roof: buit.
voetnoot482-484
Als de van nature ongevoeligen, en zij die uit vrees niet willen luisteren. Zinspeling op het bekende verhaal van Odysseus' tochtgenoten.

voetnootVs. 2
het Drostelycke wapen bestond uit een gouden hoofd met een groene lauwertak omkranst, in een veld van keel.
voetnoot8
gloor is synoniem van glans.
voetnoot9
waernemen: aandacht schenken aan.
voetnoot10-11
onsichtbaer begrepen: men wist dat het aanwezig was, ook zonder dat het zichtbaar werd.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 39, de oude uitgave heeft achter dit vers 'n punt.
voetnoot12
ang: bang.
voetnoot13
dit u beschoren noodlot: wat het lot voor u beschikt heeft.
voetnoot14
soo: gelijk.
voetnoot15
gunst: genegenheid; toegeleyd: toegedacht, beschikt.
voetnoot21
Op sijn dartelste: met de uitgelatenste vrolikheid.
voetnoot25
Ieder van dit echtpaar schijnt boven de ander uit te munten (de Kroon is het zegeteken van de overwinnaar).
voetnoot26
enckel is synoniem van louter. De Ideale schoonheid wordt bevrucht door het volmaakte genie.
voetnoot31
pand: kostbaar bezit. Zinspeling op Helena, die door Paris geschaakt werd, waardoor Griekenland genoodzaakt werd, de Trojaanse oorlog te voeren.
voetnoot33
losen: afschieten. Dat is onnodig, omdat twee kanonskogels (koegels) aanwezig zijn, nml. Leonoor's ogen.
voetnoot34
Mids: omdat; tweelingkolen (vgl. de tweelingsonnen in vs. 356): schitterend als gloeiende kolen. In de latere uitgaven is de komma achter gitten verdwenen, zodat Vondel dit woord dan als adjectief opvat.
voetnoot35-36
smart voên: de liefdesmart aanwakkeren.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over P.C. Hooft


lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank