Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 216]
[p. 216]

Tweede bedriif.

VOESTER. PHAEDRA.
Voester:
 
Hier is geene hoop altoos van dese pijn te sussen;Ga naar voetnootvs. 439
440[regelnummer]
Geene hoop van immermeer den fellen brand te blussen;
 
Geheymgloed braed het hart, en schoon dees' dolheyd dichtGa naar voetnoot441
 
Besloten word bedeckt, soo meld haer 't aengesicht.
 
Het vier wt d'oogen springt, en d'ingevalle kaecken
 
Sijn schuw van 's levens licht; en niets en kan vermaeckenGa naar voetnoot444
445[regelnummer]
Haer' twijffelmoedigheyd. het wispeltuurigh seerGa naar voetnoot445
 
De leên worpt hier en daer. nu sterftse en sijght ter neêr:Ga naar voetnoot446
 
De beenen swijcken, en haer hals, verslapt door treuren,Ga naar voetnoot447
 
Hangt oversijds, dies 't hoofd sy naulijcx op kan beuren.
 
Nu geeftse sich te rust: maer 't bed geen' slaep gehengt;Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Vermits sy al den nacht met klagen overbrengt.
 
Dan roeptse om op te staen: dan roeptse: vlijme neder:
 
Dan is 't: onthul mijn' pruyck; dan: toy mijn' tuyten weder:Ga naar voetnoot452
 
En by sich selve staegh vol ongestadigheyd,
 
Verandertse haer gelaet. alree heeftse afgeleytGa naar voetnoot454
455[regelnummer]
De sorg voor spijs en dranck, en voor gesonde dagen,Ga naar voetnoot455
 
En swacker konnen haer de voeten naulijcx draegen.Ga naar voetnoot456
 
Het lijf die voorge vaegh van groey en bloeijen derft.Ga naar voetnoot457
 
Geen' purpre blosentheyd dat blinckende aenschijn verft.Ga naar voetnoot458
 
De sorg verteert het vleesch: al bevend setse haer' treden,
460[regelnummer]
En 't suyver lichaam derft sijn' teere schoonigheden:Ga naar voetnoot460
 
En d'ooghstrael, die een' swier van Phoebus fackel had,Ga naar voetnoot461
 
Die blickert vaderlijck nocht godlijck. traenennatGa naar voetnoot462
 
Langs 't aenschijn biggelt; dau en druppels stadigh hangen,
 
En vochtigen bedruckt de bleeckheyd haerer wangen;
465[regelnummer]
Gelijck als Taurus sneeu de bergen doorgestroyt
 
Tot lauwen regen smelt, en drupt wanneer het doyt.
 
Maer sie, daer stoot het hof sijn' hooge vensters open:Ga naar voetnoot467
[pagina 217]
[p. 217]
 
In 't gulden stoelbed sy kranckhoofdigh, mat van hopen,Ga naar voetnoot468
 
Leent achter over, en ontseyt gewoone draghtGa naar voetnoot469
470[regelnummer]
Van kleedren aen te doen.
Phaedra:
 
Wegh wegh met dese pracht
 
Van goud en purperverw: het Tyrisch rood schaerlaecken
 
Sy verr. de Seres met geen' boomwol ons vermaecken,Ga naar voetnoot472
 
Of draên gesponnen in soo verr gelegen oord.
 
Een riem den schoot opschort, jaghtvaerdigh als 'tbehoort.Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
De neck sy onbelaên met halscieraed en keten:
 
Geen steen soo wit als sneeu, een' zeegift opgesmetenGa naar voetnoot476
 
Aen Indiaenschen strand, van 't oor druppe, en de pruyckGa naar voetnoot477
 
Gespreyt na nardus nocht Assyerschen balsem ruyck:Ga naar voetnoot478
 
Dat reuckelooselijck mijn hayr en vlechten swaeyen,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
En om den hals alsins en hooge schouders waeyen,Ga naar voetnoot480
 
En volgen jaghtvlug na de winden in het bosch.Ga naar voetnoot481
 
Dat sich de slinckerhand beledige ten tros;Ga naar voetnoot482
 
De rechte een' swijnspriet drill', van Thessaler gesneden.Ga naar voetnoot483
 
Soo plagh de moeder van dien strengen soon te treden;
485[regelnummer]
Hoedanige afgedwaelt van Pontus 't kille meyr,
 
Sy, draevende op den boôm van Attica, voor 't heyr
 
Der Tanaïten of Moeoten aen quam trecken,
 
En ging haer' lenden met gemaenden schild bedecken,Ga naar voetnoot488
 
En 't hayr in knoop versaemt liet sweyen ongesnoert;
490[regelnummer]
Soodanige ick nu wuft word boschwaert ingevoert.Ga naar voetnoot485-490Ga naar voetnoot490
Voester:
 
O koningin laet af laet af van dese klaghten;
 
De droefheyd dient niet om d'ellenden te versachten.Ga naar voetnoot492
 
Hoe endeloos is 't vier, dat fel uw' boesem knaeght!
 
Paey paey de wilde maght van ons' godinnemaegd.Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Bosschagikoningin Diana, die alleene
 
De berregen bewoont, en buyten wie dat geene
 
In berregheensaemheyd sal worden aengebeên;
 
Keer keer ten besten doch d'aenstaende swaerigheên:
 
O groote jaghtgodin van bosschen wouden daelen,
[pagina 218]
[p. 218]
500[regelnummer]
O helder hemellicht en nachtcier, die met straelen
 
En fackelvlam by beurt uw' weereld blincken doet:
 
Dryekoppige Hecate, met gunst en met gemoedGa naar voetnoot502
 
Hier tegenwoordigh weest, en segen ons beginnen:
 
Tem 'sguuren Hippolyts onbuyghbre en styve sinnen;
505[regelnummer]
Op dat hy minnen leere, en onderlingen brandGa naar voetnoot505
 
Gedooge, en luystere en sich voege na onse hand:Ga naar voetnoot506
 
Vermorw sijn' wilde borst: sijn hart toom, dat die barsseGa naar voetnoot507
 
Tot Venus wetten keer, die weygeraer, die dwarsse:
 
Streck herwaert uwe kracht. soo straele u blinckend licht
510[regelnummer]
Ten oogen wt: soo moet uw heyligh aengesicht,
 
Na'et breecken van de wolck, met suyvere hoornen snellen:Ga naar voetnoot511
 
Soo moet geen tooverlied der Thessalen u quellen,Ga naar voetnoot512
 
Nocht hebb' vermogen om t'ontrucken uw gewoudGa naar voetnoot513
 
Des donckren hemels toom, u als vooghdes vertrout:Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Soo ga geen harder met uwe eer en glori strijcken.Ga naar voetnoot515
 
Verschijn op ons gebed. alreede wt 's hemels wijckenGa naar voetnoot516
 
Ter bedeloften de godin haer aenschijn keert,Ga naar voetnoot517
 
En 'k sie hem self, die 't feest oprecht en pleghtigh eert,Ga naar voetnoot518
 
Alleen en onverselt. wat twijffeltghe hem te spreecken?Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Fortuyn gunt tijd en plaets: gebruyck doortrapte treecken.Ga naar voetnoot520
 
Wat ziddertghe? 't valt hard een schelmstuck aen te gaen,
 
Op koningins gebod; maer die ten dienst wil staen
 
Den grooten, moet al heel rechtvaerdigheyd afleggen,Ga naar voetnoot523
 
En 's harten herrebergh alle eerbaerheyd ontseggen.Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
De schaemte traegh verricht den koningklijcken last.
HIPPOLYTUS. VOESTER.
Hippolytus:
 
O trouwe voestervrou, vermoeyde sloof, die vastGa naar voetnoot526
 
Een troubel voorhoofd toont, en schijnt met druck bevangen,Ga naar voetnoot527
 
Waertoe verpijntghe u hier, met afgeleefde gangen?Ga naar voetnoot528
 
Mijn vader is gewis behouden van gequel,Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Oock Phaedre, en 't gaet de vrucht der beyde stammen wel.Ga naar voetnoot530
[pagina 219]
[p. 219]
Voester:
 
Die vreese staeck: het rijck uws vaders is voorspoedigh,
 
En 't huys dat bloeyt vol heyls: maer ghy, weest ghy demoedigh,Ga naar voetnoot532
 
Door dit lucksaligh lot. mijn' hartsorg is met u
 
Wel meest begaen; vermits ghy even woest en schuw
535[regelnummer]
V selven hinder doet, en pijnight 't jonge leven.
 
Dien 't noodlot dwingt en druckt, dien is het te vergeven:
 
Maer wie sich willigh plaeght, en overgeeft aen 't leet,
 
Verdient te derven 't goed, dat slinx aen hem besteed,Ga naar voetnoot538
 
Hy niet ter rechter tijd weet vrolijck te gebruycken.
540[regelnummer]
Denck liever hoe uw' jeughd en jaeren nu opluycken.Ga naar voetnoot540
 
Vier vier uw levens lust, en beur met feestgeswey
 
De torts op: Bacchus dempe uw' sorgen aen den rey.
 
Vw' older besigh, die geswint voorby sal slippen:Ga naar voetnoot543
 
Nu sijtghe lucht van geest: nu lachen Venus lippenGa naar voetnoot544
545[regelnummer]
En mond den jongling toe. volgh hupplende haere wet.
 
Wat leghtghe liefdeloos op 't leegh en eensaem bed?
 
Ontspan de droeve jeughd, en vier de toomen t'evens.
 
Pluck weelde, en hinder dat de quicxse lent des levensGa naar voetnoot548
 
Voorby vloey. God die heeft der tijden ampten netGa naar voetnoot549
550[regelnummer]
Verdeelt, en yeders werck by trappen ingeset,
 
Door al den older: vreughd die past den jongelingen,
 
Den ouling staetigheyd. wat wiltghe u selven dwingen,Ga naar voetnoot552
 
En doôn den rechten aerd? wat saeyssel dat oyt vroegh,Ga naar voetnoot553
 
Wat vrolijck veldgewas noch teer sich weeldigh droegh,Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Dat kon den ackerman tot grooten woecker dyen.Ga naar voetnoot555
 
Een' boomspruyt, die sich laet besnoeyen en besnyen
 
Van geen' boosaerdige hand, groeyt boschtop over 't hoofd,
 
Rechtschapen breyns vernuft sijn minder bet verdooftGa naar voetnoot558
 
In lof, soo 't eel gemoed van vryheyds groeysaemhedenGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
Gequeeckt word. schuw en vreemd van minne tegens reden,Ga naar voetnoot560
 
Onkundigh van 't gebruyck des levens, woest en wild,Ga naar voetnoot561
 
Ghy treurigh uwe jeughd en beste dagen spilt.
[pagina 220]
[p. 220]
 
Hoe, meentghe dat dit ampt den mannen sy benomen,Ga naar voetnoot563
 
Te dragen last en leet? te temmen en te toomen
565[regelnummer]
Met rennen 't briesschend ros, en ooreloogh verwoedGa naar voetnoot565
 
In veldslagh aen te gaen, bespat van breyn en bloed?
 
De groote weereldvooghd soo snelle dreygementen
 
Der dood door overleg gaende in sijn' sinnen prenten,Ga naar voetnoot567-568
 
Die heeft'er in versien, hoe hy gelede schaênGa naar voetnoot569
570[regelnummer]
Door nieuwe vruchten best vergoeden moght. welaen
 
Dat Venus (die 't getal herstelt en vol gaet maeckenGa naar voetnoot571
 
Het wtgeput geslaght) de menschelijcke saecken
 
Ontwijcke voor een' wijl; de weereld sal haest vuylGa naar voetnoot573
 
En schimmelmorssigh sijn; de zee een woeste kuyl,
575[regelnummer]
En seyl en vlooteloos: geen' vogels sullen swierenGa naar voetnoot575
 
Door's hemels ruymt, en 't bosch sal missen sijne dieren:
 
De lucht sal open staen ten spele van den wind.
 
O hoe verscheyden slagh van sterreven verslind
 
En ruckt en pluckt al staegh de sterffelijcke schaeren,
580[regelnummer]
Hier 't yser, daer bedrogh en laegen, ginder baeren.
 
Maer waentghe datmen vry behoort te sijn van ramp:
 
Soo vaerenwe evenwel van selfs na Plutoos damp.Ga naar voetnoot582
 
Indien de dorre jeughd voor goed kent 't hijlickschorten,Ga naar voetnoot583
 
Dit alles watghe siet sal in sich selven storten,Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
En met eene eeuwe gaet soo groot een' schaere door:Ga naar voetnoot585
 
Dies 's levens leydsvrou volgh, en geef natuur gehoor:Ga naar voetnoot586
 
Lief burgerommegang en zeên, en stads hanteering.Ga naar voetnoot587
Hippolytus:
 
Geen leven vryer is, door sielgebrecx ontbering,Ga naar voetnoot588
 
Geen staet der ouden zeên in hoogere achting heeft,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Als die de bosschen lieft, en poort en vest begeeft:Ga naar voetnoot590
 
Geen' giergaerds rasery hem blaecken komt of tergen,Ga naar voetnoot591
 
Die sich onnoosel heeft geheylight aen den bergen:Ga naar voetnoot592
 
Geen oor des volcx, geen graeu den vromen trouweloos:Ga naar voetnoot593
[pagina 221]
[p. 221]
 
Geen' smet van nijd: geen' gunst die tijdlijck is en broos.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Hy is geen slaef des rijcx, of staende na rijcxstaeten,Ga naar voetnoot595
 
Volght ydele eer en schat, lichtvaerdigh in 't verlaeten:Ga naar voetnoot596
 
En vry van hoop en vrees, geen' vraetige afgunst, swart
 
Van troni, bits van tand, hem bijten komt in 't hart.
 
Hy kent geen' schelmery die schuylt in volck en steden;
600[regelnummer]
Dies elcke ritseling des onbewusten ledenGa naar voetnoot600
 
Niet trillen doet van schrick. sijn' tael is ongemaeckt,
 
En rijck genoegh, hy niet met duysend pijlaers haecktGa naar voetnoot602
 
Te stutten hofgewelf. sijn' balleken die blincken
 
‘Niet dartel van veel gouds. sijn' heylige outers drincken
605[regelnummer]
‘Tot overloopens niet 't geplengde Raedsheers bloed;
 
‘Dat vrygevochten volck en vryheyd treuren doet.Ga naar voetnoot604-606
 
Nocht ossen wit als sneeu, bestroyt met offerkooren,Ga naar voetnoot607
 
Hunne honderd halsen niet, tot soen van 's hemels tooren,Ga naar voetnoot608
 
Goedwilligh neygen: maer onnoosel sonder sucht,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Hy ledige ackers bruyckt, en dwaelt in ope lucht.Ga naar voetnoot610
 
Hy weet slechs van 't gediert te leggen loose laegen;Ga naar voetnoot611
 
En moede van den last des arrebeyds te draegen,
 
Hy aen Ilissus wit besneeuden waterkantGa naar voetnoot613
 
Het lichaem baeckert. nu betreed hy 't oeverlandGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
Langs Alpheus snel van stroom; nu meet hy dichtbewossen'Ga naar voetnoot615
 
En ruyge plaetsen van steyl steygerende bossen;Ga naar voetnoot616
 
Daer Lernaes kille bron, door 's waters suyverheyd,Ga naar voetnoot617
 
Doorluchtigh is als glas, en haeren stroom verleyt.Ga naar voetnoot618
 
De vogels snatren hier en tjilpen watse willen.
620[regelnummer]
Der beuckeboomen blaên en tacken soetjens drillen,
 
Getroffen van den wind. 't vermaeckt hem in dees' streeck
 
Te wandlen langs den kant van eene wufte beeck,Ga naar voetnoot622
 
Of op een' bloote sode aen't sluymeren te raecken;
 
't Sy dat een' rijcke bron het snelle nat komt braecken
625[regelnummer]
Ten adren wt; het sy een soet geruysch gestort
 
Met vlienden waterloop door nieuwe bloemen mort.Ga naar voetnoot626
[pagina 222]
[p. 222]
 
Tot hongers boete hem 't bosch sijne appels af moet leggen.Ga naar voetnoot627
 
Aardbesien gepluckt van laegh gewossene heggen
 
Hem schaffen lichte spijs. het is my ernst t'ontgaen
630[regelnummer]
De prael en overdaed daer 't hof mede is belaên.Ga naar voetnoot630
 
De trotsen wijn beangst wt goude koppen leppen:Ga naar voetnoot631
 
Maer blootlijck met sijne hand wt bronnen dranck te scheppen,
 
Dat smaeckt eerst aen het hart. geruster slaept die geen,
 
Die op een' bulster wend sijn' sorgeloose leên.
635[regelnummer]
Hy van geen quaed bewust, nocht bang voor 's rechters soecken,
 
Verbergt sijn' dievery in winckels nocht in hoecken,Ga naar voetnoot636
 
Of in een doncker hock en huys daerme' in verdwaelt.
 
Sijn lust is lucht en licht: hy leeft onachterhaelt,Ga naar voetnoot638
 
En neemt selve hemellien tot tuygen sijner wandeling.Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Ick acht dusdanigh was der gener doen en handeling,
 
Die met den goôn vermengt eer leefden wel te pas,Ga naar voetnoot641
 
In d'eerste weerelds eeu. geen' blinde goudsucht wasGa naar voetnoot642
 
By dit volmaeckt geslaght. geen heylge merckpael deeldeGa naar voetnoot643
 
Als scheydsman d'ackergrens des volcx, dat noyt krackeelde.
645[regelnummer]
Het lichtgeloovigh vlot noyt kloofde woeste zeen.Ga naar voetnoot645
 
Elck kende sijnen stroom. geen' toornen rondom heen,
 
Geen bollewerck, geen' graft stads lendenen omgorden.
 
Geen held schoot harnas aen, om handgemeen te worden.
 
't Gewrongen storremschut noyt poort met steenen brack;Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
Nocht d'aerde, aen eygenaer verbonden, 't ongemack
 
Des arbeyds dulde, of sagh ten ploeghjuck ossen paeren:Ga naar voetnoot650-651
 
Maer d'ackerlanden, die van sellefs vruchtbaer waeren,
 
Niet vreesden 'tgierigh volck. het willigh groeyend woudGa naar voetnoot653
 
Schafte appel eyckel tot natuurlijck onderhoud:
655[regelnummer]
De schaduwkoele grot natuurelijcke huysen.
 
De schelmsche baetsucht en verbolgentheyd aen't bruysen
 
Geraeckt, met geylheyd, die de grimmigheyd aenvoert,Ga naar voetnoot657
 
Flucx braecken 't vreverbond: de weereld werd beroert:
 
De staetsucht 't hoofd opstack met bloedige oorelogen:Ga naar voetnoot659
[pagina 223]
[p. 223]
660[regelnummer]
De kleynst werd 's grooten roof: het recht hing aen't vermogen.Ga naar voetnoot660
 
Men vocht eerst met der vuyst: de twist rees langs hoe meer:
 
De steen de stock en block veranderde in geweer.Ga naar voetnoot662
 
Geen yser dun en spits aen 't lichte been wtmunte:Ga naar voetnoot663
 
Men gorde noch op sy' geen lemmer lang van punte:Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Het hoofd geen' hellem droeg met vederbos besweyt.Ga naar voetnoot665
 
De wraeck werd wapensmidt, en Mars vol strijdbaerheyd
 
Vond nieuwe kunsten, en ontelbaer slagh van sterven.
 
't Vergoten wondenbloed ging alle landen verven:
 
De zee werd rood in 't end. de boosheyd met gedruys
670[regelnummer]
Na'et overtreên der grens sloegh voort van huys tot huys.
 
Geen gruwel en ontbrack 't aen voorbeeld langs hoe woeder.Ga naar voetnoot671
 
De felle broederhaet deed sneuvelen den broeder.
 
De rechterhand des soons den vader bragt ter dood.
 
De man doorsteecken lagh door 't stael der bedgenoot.
675[regelnummer]
De moeder in 't verdoen der vruchten was moordadigst:Ga naar voetnoot675
 
Van stiefmoer rep ick niet. de dieren sijn ghenadigst.Ga naar voetnoot676
 
De vrou, bestuur des quaeds, en tuck op raserny,Ga naar voetnoot677
 
Besat der mannen hart; om wiens bloedschenderyGa naar voetnoot678
 
Soo veel' verbrande steên oproocken na de wolcken,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
En oorloogh voeren staegh soo veelerhande volcken,
 
En soo veel' rijcken, van den grond op omgekeert,Ga naar voetnoot681
 
De menschen drucken, die als slaeven sijn verheert.Ga naar voetnoot682
 
Medea Iasons bruyd, men dar geen' andre noemen,Ga naar voetnoot683
 
Alleen ons leert, hoe diep men vrouwen moet verdoemen.Ga naar voetnoot684
Voester:
685[regelnummer]
Waerom of't feyt van een' gedijt tot aller smaed?Ga naar voetnoot685
Hippolytus:
 
'k Verfoeyse, vloeckse, vlughtse, en lasterse alle quaed:Ga naar voetnoot686
 
't Sy rede, 'tsy natuur, 'tsy dolheyd wtgelaeten:Ga naar voetnoot687
 
Het sy dan wat het wil: het lustme die te haeten.
 
Veel eer noch sultghe vier en water sien vermengt:
[pagina 224]
[p. 224]
690[regelnummer]
Eer sal het wadde, dat door sanden sorg aenbrengt,Ga naar voetnoot690
 
Met schippers kielen in verbond en vriendschap treden:
 
De wester Tethys sal eer beuren van benedenGa naar voetnoot692
 
Den dagh, daer dus lang ging de scheemeravond schuyl:
 
De wolf veel eer den das sal smeecken met sijn' muyl;Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Eer ick verwonnen sal de vrouwen sijn gewogen.Ga naar voetnoot695
Voester:
 
De minnetoom heeft wel hardneckige gebogen,
 
En wisslen doen van haet. uw' moeders rijck aenschou;Ga naar voetnoot697
 
Daer 't juck van Cypris druckt soo menigh' forsse vrou;Ga naar voetnoot698
 
Waer van ghy tuyge sijt, ghy eenige hooghgeboren.
Hippolytus:
700[regelnummer]
Ick heb den eengen troost der moeder lang verloren;
 
Dies ick met recht voortaen alle andre vrouwen haet.
Voester:
 
Gelijck eene harde klip de golven wederstaet,
 
En schrap van allesins, afkaetst de moede baeren,Ga naar voetnoot703
 
Soo laet hy all' mijn' reên en onderwijsing vaeren.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Maer sie hoe Phaedra spoeyt: s'en mart nocht staet niet stil:
 
Waer of de dolheyd en fortuyn na hellen wil?Ga naar voetnoot706
 
Het sielloos lichaem valt en swijmt geswind ter aerde:
 
Het aenschijn doods besterft. sla d'oogen op, mijn waerde
 
Mijn liefste voesterkind: uw' tonge breeck den band,
710[regelnummer]
En spreeck: uw Hippolijt u hulp reyckt met sijne hand.
PHAEDRA. HIPPOLYTUS. VOESTER.
Phaedra:
 
Wie voert mijn' siel in druck en hooge barning weder?Ga naar voetnoot711
 
Hoe saligh lagh ick van my selleve ter neder!
 
Maer waerom vliedghe doch 't geschoncken lieve licht
 
Des levens? mijn gemoed, nu dar eens, proef, verrichtGa naar voetnoot714
715[regelnummer]
't Geenghe aen de voester had belast, en onbeteutertGa naar voetnoot715
 
Vw' rede doe. wie dat tsaechachtigh vraeght en leutert,Ga naar voetnoot716
 
Leert weygren; 't grootste deel des schelmstucx al voorheênGa naar voetnoot717
 
Bedreven is: te spa wiltghe u met schaemte kleên:
[pagina 225]
[p. 225]
 
Wy hebben ree gestaen na schandelijcke stucken.
720[regelnummer]
Indien 't begonnen werck na wensch my wil gelucken,
 
Misschien dat Hippolyt (blijft Theseus na veel strijds)Ga naar voetnoot721
 
My trouwend, 't feyt bedecke: en d'wtkomst maeckt somtijdsGa naar voetnoot722
 
Een schelmstuck eerlijck. nu welaen dan, laet u hooren.Ga naar voetnoot723
 
Ick bid u t'mywaert neygh in 't heymelijck uwe ooren.Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Soo yemand u verselt, die ga wat aen d'een' sy'.Ga naar voetnoot725
Hippolytus:
 
Sie, nu is dese plaets van yeders luystren vry.
Phaedra:
 
Ia maer de mond verstomt: de spraeck en wil niet slippen.Ga naar voetnoot727
 
Een' groote kracht die prest het woord tot op de lippen,
 
Een' grootre drijft het weêr na binnen. goôn ick sweer,
730[regelnummer]
En neem u tot getuyge, hoe noode ick dit begeer.
Hippolytus:
 
Of't hart niet noemen wil 't geen 't wenschte te bekommen?Ga naar voetnoot731
Phaedra:
 
Geringe sorge spreeckt, geweldige verstommen.Ga naar voetnoot732
Hippolytus:
 
Vertrou, o moeder, my uw' sorge, en spreeck klaer wt.
Phaedra:
 
De naem van moeder al te trots en kraghtigh luyd
735[regelnummer]
In Phaedraes ooren. ah! aen ons' genegentheden
 
Past nederiger naem: dies my met betre reden
 
Vw' lieve suster noem of dienstmaeghd, dienstmaeghd eer:
 
Ick sal in dienstbaerheyd u kennen voor mijn' heer,Ga naar voetnoot738
 
En sooghe het my belast, 't en salme niet verdrieten
740[regelnummer]
Te gaen door dicke sneeu, en daer de toppen schietenGa naar voetnoot740
 
Van Pindus killen bergh, ten hemel voort te treên.
 
Niets salme letten, soo 'k door vyands troepen heen,
 
Door vier en vlammen, en daer krijghslie klingen stroopen,Ga naar voetnoot743
 
Met naeckte borst op snede en punten aen moet loopen.
745[regelnummer]
Ontfang den rijcxstaf, dien uw vader my beval:
 
Ontfangme in uwen dienst als dienstmaeghd. u voor al,
 
V past het rijcken door rijcx wetten te betoomen:
 
My past het onderdaen uw' woorden na te komen.Ga naar voetnoot748
[pagina 226]
[p. 226]
 
Te vryen 's vaders troon geen' laffe vrouwen veught:Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Maer ghy nu in de bloem en bloeylent uwer jeughd,Ga naar voetnoot750
 
Bestier manhaftigh, na uw' vaderlijcke seden,Ga naar voetnoot751
 
De braeve burgery: en my (die met gebeden
 
V naeck, als uw' slaevin) bedeck in uwen schoot.
 
Erbarm u deser weeu.Ga naar voetnoot754
Hippolytus:
 
Iupijn die keer dien nood
755[regelnummer]
Dit voorspoock van ons huys. wy sullen (hoop ick) vaderGa naar voetnoot755
 
Behouden noch eerlang aenschouwen allegader.
Phaedra:
 
De vorst en heerscher van den stillen jammervlietGa naar voetnoot757
 
En van 't vasthoudend rijck den wegh noyt baenen lietGa naar voetnoot758
 
Na d'oppergoden, die mijn Theseus ging begeven.
760[regelnummer]
Sou Pluto soo gereed weer senden na dit leven
 
Den schaecker sijner bruyd? o ja hy sit bereydGa naar voetnoot761
 
Der minne te geval.Ga naar voetnoot762
Hippolytus:
 
Der heemlen billijckheyd
 
Hem haest sal levren t'huys geluckigh en voorspoedigh:
 
Maer onderwijl dat God ons' beedloft twijffelmoedighGa naar voetnoot764
765[regelnummer]
Houd tusschen hoope en vrees, ick na mijn' plicht voor al
 
V vrijen, en mijn' broers godvruchtigh eeren sal;Ga naar voetnoot766
 
Op datghe u selve niet als weduwe hoeft te quellen.
 
'k Sal u tot troost my gaen in vaders stede stellen.
Phaedra:
 
O minnaressenhoop, die licht u selve vleyt,
770[regelnummer]
Bedrieghelijcke Min, is 't niet genoegh geseyd?
 
Nu sal ick tot hem gaen, en handlen met gebeden.Ga naar voetnoot771
 
Erbarm u, en verhoor van siels stilswijgenthedenGa naar voetnoot772
 
De beden. 't lustme en routme in desen droeven staet
 
Te spreken, ah ah ah!
Hippolytus:
 
Wat is dat voor een quaed?Ga naar voetnoot774
[pagina 227]
[p. 227]
Phaedra:
775[regelnummer]
Het geen ghy nau gelooft dat stiefmoers droomen darren.Ga naar voetnoot775
Hippolytus:
 
Vw' dobbelsinnigheyd doet tong en tael verwarren.Ga naar voetnoot776
 
Spreeck openhartigh.
Phaedra:
 
Min die braed het sinneloos verstand:
 
De wreede 't mergh verslind, en 't vier in 't ingewand,
 
In bloed en adren diep gedompelt en gedoken,
780[regelnummer]
Slaet door all' d'aders heen: gelijck een' vlam na'et roocken
 
Aen hooge balcken snel in 't ende vatten vind.Ga naar voetnoot781
Hippolytus:
 
Ghy woed dan kuyschelijck om vader, dienghe mint?
Phaedra:
 
Soo is 't, o Hippolyt, ick minne Theseus kaecken,
 
Hoedanige men die in sijne jeughd sagh blaecken;Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
Doen eerst de baerd wtbrack, en hy noch jongling sagh
 
Het Gnossische gedrogt, dat in den doolhof lagh;Ga naar voetnoot786
 
En doen de kromme pad door 't kluwen hem geluckte.Ga naar voetnoot787
 
Iupijn, hoe blonck hy doen? een wrong sijn' hayren druckte:Ga naar voetnoot788
 
Het blond en blosend kleur ten aenschijn wtscheen klaer:Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Sijne armen sacht van vel die waeren ruygh van hayr:
 
Het aenschijn uwer Phoebe, of liever van den mijnen,Ga naar voetnoot791
 
Of liefst uw aengesicht. soo saghmen hem verschijnen:
 
Soo was hy aengenaem by sijne vyandin:Ga naar voetnoot793
 
Soo stack hy 't hoofd om hoogh. in u blinckt na mijn' sinGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Een' schoonheyd ongetoyt al schoonder wtgelesen,
 
En 't vaderlijcke kroost al heel straelt wt uw wesen:Ga naar voetnoot796
 
Dat evenwel yet strengs van moeders syde brengt,
 
En onder 't voegelijck is recht van pas gemengt.Ga naar voetnoot798
 
Het Grieckenaensicht heeft yet stuurs van 't Scytisch Noorden.
800[regelnummer]
Waert ghy met Theseus eer geland aen Cretische oorden,
 
Mijn' suster liefst voor u gesponnen had de draên.Ga naar voetnoot801
[pagina 228]
[p. 228]
 
O suster, 'k roep u om de selve saecken aen;
 
Ghy blinckt dan waerghe blinckt, als star in 's hemels troone:Ga naar voetnoot803
 
Een bloed twee susters blaeckt, u's vaders, my de soone.Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Ay sie, het smeeckend saed van'tkoningklijck geslaght,Ga naar voetnoot805
 
Onnoosel, ongerept, en sonder vleck, verwacht
 
Al knielende uw' gena. 'k verander kuysche seden
 
Om uwent wil alleen: 'k verneerme tot gebeden
 
Met opset om uw' Min. dees dagh sal van gekarm
810[regelnummer]
Of leven 't ende sijn, der vrijster u erbarm.Ga naar voetnoot810
Hippolytus:
 
Geweldige hemelvooghd, aenhoortghe dan soo goedighGa naar voetnoot811
 
Soo koel de boosheên, en aenschoutse soo langkmoedigh?
 
En wanneer sultghe, soo 't nu helder is en licht,
 
Wtschieten met uw' vuyst den fellen blixemschicht?
815[regelnummer]
Dat all' de lucht geschud afstorte, en swarte wolckenGa naar voetnoot815
 
En nevelen den dagh verbergen voor de volcken:
 
En dat de starren, die te rug gesprongen sijn,
 
Met krommen koers aengaen, en averechtsen schijn.Ga naar voetnoot818
 
En ghy bestarrent hoofd, ghy Titan rijck van vlamme,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Aenschoutghe aensietghe noch de gruwlen van uw' stamme?
 
Vw' fackel dompel: vlie in dicke duysternis.Ga naar voetnoot821
 
O goôn en menschenvooghd, hoe komt dat ledigh is
 
Vw' starcke rechterhand? staet door driesnijnde straelenGa naar voetnoot823
 
Noch 't aerdrijck niet in gloed? waer toe, waer toe dit draelen?
825[regelnummer]
Op my met donder dreun: schiet my: 't geschoten vier
 
Verbrande my geswind. de schuldige staet hier:
 
Ick heb de dood verdient: der stiefmoer ick in't ende
 
Behaeght heb. ben ick 't waerd dat my een' vrouwe schende?
 
Scheen ick u reede stof tot soo een gruwelfeyt?Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Heeft mijn' gestrengheyd dat verdient? o ydelheyd,
 
O vrouwelijck geslaght, die overtreft in boosheyd!Ga naar voetnoot831
 
O die Pasiphaë dart tarten in godloosheyd,Ga naar voetnoot832
 
Die swaer ging van 't gedroght: dese heeft sich slechs bevlecktGa naar voetnoot833
 
Door schennis, en of lang het schelmstuck was bedeckt,
835[regelnummer]
Noch baerdese eene vrucht, die alles bragt tot kennis,
[pagina 229]
[p. 229]
 
Door tweegestaltigh merck: het twijfelkind de schennisGa naar voetnoot836
 
Der moeder melde, doen 't sijn stiersch gesicht opsloegh;Ga naar voetnoot837
 
Als of het sprack: die buyck, die buyck was 't, die u droegh.
 
O drie en viermael ghy geluckigh hebt verworven
840[regelnummer]
Een salig lot, die sijt gesneuvelt en gestorvenGa naar voetnoot840
 
Door felle stiefmoers haet, door laegen en bedrogh.
 
'k Benijde, o vader, u, om dat Medea noch
 
Door gift u wou verdoen: maer dees', wie sou 't gelooven?
 
De Colcher stiefmoer verre in gruwlen gaet te boven.Ga naar voetnoot844
Phaedra:
845[regelnummer]
Ick selve ken seer wel de rampen onses huys.
 
Wy staen na'et geen ons past te schuwen als onkuysch:Ga naar voetnoot846
 
Maer 'k ben my selve nu niet maghtigh. 'k sal u volgen
 
Door woende zee, door rots en vlieten, die verbolgen
 
Heen bruysen starck van stroom; en dul en ongered,Ga naar voetnoot849
850[regelnummer]
Ick derwaert vliegen sal, waer datghe uw' treden set.
 
O trotse ick kniel, en koom uw' knie met bede raecken.Ga naar voetnoot851
Hippolytus:
 
Verr van ons lichaem, wech met dit onkuysch genaecken.
 
Wat's dit? sy tijt oock aen't omhelsen even graegh:Ga naar voetnoot853
 
Men ruck' van leêr: dat sy verdiende straffe draegh.Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
Ick heb mijn' slinckerhand geslaegen in heure hayren,
 
En 't onkuysch hoofd gedraeyt. Diane, uw' boschautaeren
 
Is noyt rechtvaerdiger 't geplengde bloed gewijt.
Phaedra:
 
Nu maecktge my mijn' wensch deelachtigh, Hippolyt:
 
Ghy heelt mijn' dolheyd: dit verworf ick met geen karmen,Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Dats dat, behoudens eer, ick sterreve in uwe armen.Ga naar voetnoot860
Hippolytus:
 
Vertreck flucx, leef, verwerf oock 't minste niet van my,Ga naar voetnoot861
 
En 't aengeroerde swaerd verlaet' mijn' kuysche sy'.
 
Wat Tanais ofme sal van dese smetten wassen,Ga naar voetnoot863
 
Of wat Maeoot, die sijne ongriecxsche waterplassenGa naar voetnoot864
[pagina 230]
[p. 230]
865[regelnummer]
In Pontus pekel giet? met all' den Oceaen
 
De groote zeegod niet dit gruwelijck bestaenGa naar voetnoot866
 
Afspoelen soude. o woud, o wildernis, o dieren!
Voester:
 
Hy is op 't stuck betrapt, op mijn gemoed, aen't tieren:Ga naar voetnoot868
 
Wat sammeltghe versuft: men legge op hem het feyt,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
En ongedaeght men van godloose geyligheydGa naar voetnoot870
 
Hem self beschuldigh: sond die moet hier sonde kleeden.Ga naar voetnoot871
 
't Is veyligst voor die vreest en ducht eerst toe te treden.Ga naar voetnoot872
 
Men lijde, of dar en maeck door voorbaet sich gewis.Ga naar voetnoot873
 
Wat tuygh sal 't weeten, mits de schuld verburgen is?Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Atheensche burgers, komt, komt knechten helpt ons trouwelijck,
 
De schaecker Hippolyt, die schenner parst ons grouwelijck:Ga naar voetnoot876
 
Hy pleeght geweld en kracht, en dreyght vast met de dood,Ga naar voetnoot877
 
En schrickt die kuysche siel, en houd den degen bloot.
 
Siet schielijck gaet hy door, en vliende sijner straeten,Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
Heeft bevende en verbaest 't rappier hier leggen laeten:Ga naar voetnoot880
 
Dit hebbenwe als een pand van 't leelijck schellemstuck.Ga naar voetnoot881
 
Verquickt dees' druckige eerst: dat niemand op en smuckGa naar voetnoot882
 
De woest gesleurde pruyck, en 't hayr gescheurt soo wrevel:Ga naar voetnoot883
 
Na stad vry draeght het merck en teecken van dit evel.Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
Mevrou, schep moed mevrou, wat krabtghe u soo benout,
 
En schuwt een yeder, die uw aengesicht aenschout?
 
't Gemoed plagh yemand wel door overspeligh blaecken,Ga naar voetnoot887
 
En niet het ongeval onkuysch en vuyl te maecken.
Rey:
 
Ga naar margenoot+Sneller vlied hy met sijn' voetGa naar voetnoot889
890[regelnummer]
Als de storrembuyen plegen:
 
Sneller noch als Corus doet,Ga naar voetnoot891
 
Wen hy haspelt wolck en regen:Ga naar voetnoot892
 
Sneller als de snelle veert
 
Van een' star, wiens lange steert
895[regelnummer]
Drijft waer 't de wind begeert.
[pagina 231]
[p. 231]
 
Dat de Faem, die 't lang verleênGa naar voetnoot896
 
Aenschout als een Godlijck wonder,Ga naar voetnoot897
 
Aller ouden schoonigheênGa naar voetnoot898
 
Tegens d'uwe in het bysonder
900[regelnummer]
Vergelijcke, uw schoon gestalt,
 
Dat het staerend oogh gevalt,
 
Soo veel te schoonder bralt.Ga naar voetnoot902
 
 
Klaerder als de blosse maen,Ga naar voetnoot903
 
Wen haer schijnsel is voltogen,Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
En haere hoorenvlammen staenGa naar voetnoot905
 
Op de pruyck in kringk gebogen;
 
Daerse sluymersoet en sachtGa naar voetnoot907
 
Haeren wagen spoeyt met kracht,
 
En 't hoofd opbeurend lacht.
 
910[regelnummer]
Starlicht wisselt oock sijn' glans,Ga naar voetnoot910
 
Als de nachtbo schemerschincker,
 
Avondstar gewasschen t'hansGa naar voetnoot912
 
In den grooten vlietendrincker,
 
En de selve met haer' kar,
915[regelnummer]
Alsoo haest 't licht kriecken dar,Ga naar voetnoot915
 
Weer klaere morgenstar.
 
 
Ghy, o Bacchus, weergekeert
 
Wt het oost, met roof verladen,
 
Dat met wijngerdtorts u eert;Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Ghy wiens spiesse, rijck van bladen,
 
Schricken doet het tigerdier;
 
Ghy die 't hoornigh hoofd soo fier
 
Bebind met mijtercier:Ga naar voetnoot923
 
 
Schoon ghy eeuwigh jongling sijt,
925[regelnummer]
Ruygh van hayr, noch moet ghy 't geven,Ga naar voetnoot925
 
Voor het hoofd, dat Hippolyt
[pagina 232]
[p. 232]
 
Ongeciert beurt opgeheven:
 
En of Theseus sich behaeght,Ga naar voetnoot928
 
Bacchus bet geviel der maeghd,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Daer Griecken af gewaeght.Ga naar voetnoot930
 
 
O schoonheyd, twijfelachtighGa naar margenoot+
 
Besit en goed der sterffelijcke menschen,
 
Natuurgaef, die onmaghtighGa naar voetnoot933
 
Van duur, men siet in korten tijd verslenssen;Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Hoe glipt ghy heen
 
Met snelle treen?
 
En nauwelijcx verschenen,
 
En nau bekeecken
 
Soo sijtghe 't oogh ontweecken
940[regelnummer]
En verdwenen.
 
 
De mist van 't somerswoegenGa naar voetnoot941
 
En plondert niet soo seer gekleurde daelen,Ga naar voetnoot942
 
Die nieuwe lentens voegen;Ga naar voetnoot943
 
Wanneer de son in sonnestand met straelenGa naar voetnoot944
945[regelnummer]
Van boven blaeckt
 
En steeckt, en maeckt
 
Dat met veel' kleendre raden
 
De nachten jaegen,Ga naar voetnoot947-48
 
En houden, door 't vroegh daegen,
950[regelnummer]
Kortre paden.
 
 
De lelibloemen quijnen,
 
De roos het hoofdcieraed haer hoofd laet hangen:
 
Gelijck het schittrend schijnenGa naar voetnoot953
 
Word met een' blick geruckt van teere wangen.
955[regelnummer]
Hoe dickwils plagh
 
Geen heele dagh,
 
Maer 's heeten middaghs hette,
 
Der schoonsten leden,
 
En aenschijns roem t'ontkleeden,
960[regelnummer]
Door een' smette?
[pagina 233]
[p. 233]
 
De schoonheyd is vergangklijck.
 
Wat wijse sal soo bros een goed vertrouwen?
 
Gebruyckse in 't leven dancklijck,Ga naar voetnoot963
 
Terwijl ghy mooght, en schuw het naberouwen.Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
Stilswijgend glijd
 
En glipt de tijd,
 
Gevolght van slimmre stonden.Ga naar voetnoot967
 
Staeg staegh d'aenstaende
 
Veel slechter dan voorgaende
970[regelnummer]
Sijn bevonden.
 
 
Wat voert in 't woud uw' sinnen?Ga naar voetnoot971
 
Geen' schoonheyd wisser schuylt in achterwegen.Ga naar voetnoot972
 
Onvroome brongodinnen,Ga naar voetnoot973
 
Een' schaer, die staegh door wulpscheyd is genegen
975[regelnummer]
Om 't schoone kind,
 
Dat sy bemind,
 
In bronkristal te trecken,Ga naar voetnoot977
 
V sal omringlen,
 
Daer 's middaghs boomencinglenGa naar voetnoot979
980[regelnummer]
U bedecken.
 
 
Berghwufte Pan, mitsgadersGa naar voetnoot981
 
Bosschaginymf uw sluymeren sal belaegen:
 
Of 't licht, dat na d'ArcadersGa naar voetnoot983
 
Geboren is, u minne toe sal draegen.
985[regelnummer]
Vw oogh de maen
 
Verlieft hiel staen,
 
Met haeren witten wagen.Ga naar voetnoot985-87
 
Haer wolckloos swijmen
 
Wy weten toverrymen,Ga naar voetnoot988-89
990[regelnummer]
Doen wy 't sagen.
 
 
Wy bliesen de trompette,
 
Maer Hippolyt, ghy waert die haer deed treuren,
 
En haeren loop belette.
 
De nachtgodin, op datghe haer mooght gebeuren,Ga naar voetnoot994
[pagina 234]
[p. 234]
995[regelnummer]
Haer' reyse staeckt.
 
Geen' sonne blaeckt
 
Vw aensicht: koude u selden
 
Verkleumt doet krimpen.
 
Geen' witte marmorglimpen
1000[regelnummer]
By u gelden.Ga naar voetnoot996-1000
 
 
Hoe lieflijck is t'aenschouwen
 
Een aengesicht, daer dapperheen in sweven:Ga naar voetnoot1002
 
Twee staetige winckbrouwen
 
Vol majesteyts, hem tot een cier gegeven.
1005[regelnummer]
Sijn witte neck
 
Magh 't sonder vleck
 
In glans by Phoebus haelen;Ga naar voetnoot1006-07
 
Wien locken cieren,Ga naar voetnoot1008
 
Die om de schouders swieren,
1010[regelnummer]
En staegh dwaelen.Ga naar voetnoot1010
 
 
Kort hayr u best wil passen,
 
Dat niet gevlijt en is na sekre wetten,
 
En 't voorhoofd ruygh bewassen.Ga naar voetnoot1013
 
Vw' kracht kan strenge en strijdbre goôn verpletten.
1015[regelnummer]
Uw forsse geestGa naar voetnoot1015
 
Geen' reusen vreest.
 
Vw' borst geen' Mars dar wijcken:Ga naar voetnoot1017
 
En door 't wel tieren,Ga naar voetnoot1018
 
Vw' spieren Hercles spieren
1020[regelnummer]
Vroegh gelijcken.
 
 
Indienghe op 't paerderennen
 
Belust sijt, ghy sult Cyllarus betoomen,Ga naar voetnoot1022
 
En ridderlijcker mennen
 
Als Castor self, in 't midden aller vroomen:Ga naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
Of span de pees
 
Met seenwe en vlees,Ga naar voetnoot1026
 
En schiet na uw vermogen
[pagina 235]
[p. 235]
 
Om 't veerst; noyt rietenGa naar voetnoot1028
 
Van Creten streng in 't schietenGa naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Veerder vlogen.
 
Of micktghe als Partsche volcken,
 
Geen pijl sal sonder vogel nederstijghen:
 
Vw schichtpunt in de wolcken
 
Sal sijnen roof, 't laeu ingewand doorrijgen.Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Hoe selden heeft
 
Men oyt beleeft
 
Dat schoone sijn behouden?
 
God wil u spaeren,Ga naar voetnoot1038
 
O bloem, verduur met jaerenGa naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
Onschoone ouden.
 
Wat dar een wijfs oploopentheydGa naar voetnoot1041
 
Niet doen en dencken? sy bereyd
 
Aenklaghten, och een schendigh ding,
 
Voor den onnooslen jongeling;
1045[regelnummer]
En met gesleurde pruycke trachtGa naar voetnoot1045
 
Geloof te krijgen na haer' maght,Ga naar voetnoot1046
 
In soo godloos een' eveldaed:
 
s'Ontoyt al 't prachtigh hoofdcieraed,
 
Bevocht de wangen treurens moe:
1050[regelnummer]
En stelt met vrouwentreken toeGa naar voetnoot1050
 
Bedrogh en allerleye list.
 
Maer hoe, wie komt hier aen? wie is 't,
 
Die in sijn aengesicht wtbreydGa naar voetnoot1053
 
Een' koningklijcke majesteyt,
1055[regelnummer]
En moedigh in de lucht beurt 't hoofd?Ga naar voetnoot1055
 
Hoe lijckt hy, datmen 't nau gelooft,Ga naar voetnoot1056
 
Den schoonen jongman Hippolyt?
 
Ten waer de kaecken minder blijd,
 
Van bleeckheyd quynden doods en naer,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
En 't opgerecht en slordigh hayrGa naar voetnoot1060
 
Dat lochende. 't is Theseus wis,
 
Die 't aerdrijck weergelevert is.

voetnootvs. 439
geene hoop altoos: volstrekt geen hoop.
voetnoot441
Geheymgloed: verborgen gloed.
voetnoot444
vermaecken: herstellen, genezen.
voetnoot445
twijffelmoedigheyd: door tweestrijd verscheurd gemoed; het wispeltuurigh seer: de ongedurige kwaal (pijn), nl. de liefde.
voetnoot446
De leên worpt hier en daer: gunt het lichaam geen rust (worpt: werpt).
voetnoot447
swijcken: bezwijken, begeven haar.
voetnoot449
gehengen: toestaan.
voetnoot452
onthul mijn' pruyck: maak mijn haren los (hullen: kappen); tuyten: vlechten.
voetnoot454
gelaet: uiterlik, manier van doen. Voor het tegenwoordige ‘gelaat’ gebruikt Vondel aenschijn (vs. 458).
voetnoot455
gesonde dagen: gezondheid.
voetnoot456
swacker: verzwakt als zij is.
voetnoot457
voorge vaegh: vroegere kracht.
voetnoot458
blosentheyd: blos.
voetnoot460
suyver: schoon.
voetnoot461
De blik waar de zonneglans in blonk.
voetnoot462
blickert vaderlijck nocht godlijck: heeft niet meer de glans van de goddelike vader (nl. Phoebus). Latijn: nihil gentile nec patrium micant.
voetnoot467
hof: paleis.
voetnoot468
kranckhoofdigh: in verstandsverbijstering (Latijn: mente non sana).
voetnoot469
ontseyt: weigert.
voetnoot472
Seres: Romeinse naam voor de Sinése volken; boomwol: katoen. Vertaling van: quae fila ramis legunt.
voetnoot474
schoot: neerhangend kleed.
voetnoot476
zeegift: nml. een parel; opgesmeten: aangespoeld.
voetnoot477
druppen: in druppelvorm neerhangen.
voetnoot478
nardus: reukwerk.
voetnoot479
reuckelooselijck: wild.
voetnoot480
alsins: in alle richtingen.
voetnoot481
winden: hazewinden.
voetnoot482
beledige ten tros: zich onledig (bezig) houde met de tros (pijlkoker, Lat. pharetra).
voetnoot483
spriet: speer; drillen: trillend opheffen; van Thessaler: door een Thessaliër.
voetnoot488
gemaent (Lat. lunata): met een maan versierd.
voetnoot485-490
Hoedanige sy.... soodanige ick. Latinisme voor: evenals zij.... zo ook ik; Pontus 't kille meyr: de koude Zwarte zee; Tanaïten: bewoners van de oever van de Tanais (Don); Moeoten: bewoners van de Meotiese moerassen.
voetnoot490
wuft: beweeglik, vlug; word ingevoert: word heengedreven (Lat. feror).
voetnoot492
dient niet: baat niet.
voetnoot494
Paey: breng tot bedaren; godinnemaegd: Diana.
voetnoot502
Dryekoppige Hecate: de onderaardse godin Hecate, voorgesteld met drie hoofden, wordt vaak vereenzelvigd met Diana.
voetnoot505
onderlingen brand: liefde en wederliefde.
voetnoot506
onse hand: tweesilbig te lezen, dus zonder h.
voetnoot507
wilde borst: ruwe inborst; bars: stuurs.
voetnoot511
hoornen: nl. van de maan; snellen: voortsnellen.
voetnoot512
tooverlied der Thessalen: betoverend Thessalies lied.
voetnoot513
Het onderwerp blijft: tooverlied; uw gewoud: aan uw macht.
voetnoot514
Des donckren hemels toom: zie bij vs. 382.
voetnoot515
harder: zinspeling op haar liefde voor Endymion.
voetnoot516
wijcken: gebied.
voetnoot517
bedeloften: geloften (Lat. vota).
voetnoot518
oprechten: inrichten, instellen.
voetnoot519
twijfelen: aarzelen.
voetnoot520
doortrapt (zonder ongunstige kleur): listig.
voetnoot523
al heel: geheel en al; rechtvaerdigheyd: rechtschapenheid.
voetnoot524
Aan de eerbaarheid de toegang tot het hart weigeren.
voetnoot526
sloof: oude vrouw (zonder ongunstige kleur); vast: voortdurend.
voetnoot527
troubel: betrokken, bezorgd (Lat. turbidus).
voetnoot528
sich verpijnen: zich afmatten.
voetnoot529
behouden van gequel: bevrijd van leed; dus: veilig thuisgekomen.
voetnoot530
Nl. hun beide zonen: Acamas en Demophon.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 549, de oude uitgave heeft ter tijden. In 1658 verbeterd.
voetnoot532
demoedigh: zachtzinnig (Lat. mitior).
voetnoot538
slinx: verkeerdelik.
voetnoot540
opluycken: opengaan, ontbloeien.
voetnoot543
Vw' older besigh: geniet uw leeftijd, d.w.z. uw jonge leven. Vgl. vss. 119 en 551.
voetnoot544
lucht: luchtig, opgewekt.
voetnoot548
quicxse: fleurige.
voetnoot549
der tijden ampten: de plichten (Lat. officia) van de opeenvolgende leeftijden; wat bij iedere leeftijd past; net: nauwkeurig.
voetnoot552
ouling = ouweling in vs. 360; staetigheyd: bezadigdheid.
voetnoot553
wat saeyssel... dat. Latinisme (Quaecumque laetis tenera luxuriat satis): juist dat zaaisel, dat altijd...
voetnoot554
sich droegh: zich gedroeg, zich voordeed. In weeldigh schuilt wel een woordspeling.
voetnoot555
tot woecker dyen: een grote oogst opleveren (woecker oorspr. vermeerdering).
voetnoot558
bet verdooft: meer in de schaduw stelt, overtreft.
voetnoot559
van vryheyds groeysaemheden gequeeckt: door een groeizame vrijheid opgekweekt wordt, d.i. in vrijheid opgekweekt, zich kan ontwikkelen. Vondel heeft hier woordelik vertaald: Si nobilem animum vegeta libertas alit; in 1658 verduidelikt tot: ‘zoo 't edel hart besnoeit wort noch besneden | In 't groeien.’
voetnoot560
tegens reden: onredelik.
voetnoot561
gebruyck: genot.
voetnoot563
ampt: taak; benomen geldt als vertaling van Lat. indictum = opgelegd. dat door de zin vereist wordt.
voetnoot565
Met rennen: door het te doen draven (rennen is oorspr. causatief).
voetnoot567-568
dreygementen der dood: de bedreiging met uitsterving van het menselik geslacht.
voetnoot569
versien: voorzien.
voetnoot571
Laat Venus een tijdlang haar bemoeiingen met het menselik geslacht staken, dan zal...
voetnoot573
haest: weldra.
voetnoot575
seyl[loos] en vlooteloos: onbevaren.
voetnoot582
Plutoos damp: de nevels van de onderwereld.
voetnoot583
hijlickschorten: opschorting, vermijding van het huwelik (hijlick is Noord-Hollands).
voetnoot584
in sich selven: in elkaar.
voetnoot585
doorgaen: heengaan, te niet gaan.
voetnoot586
's levens leydsvrou: Venus.
voetnoot587
Lief burgerommegang: later vervangen door: Bemin den burgerplicht. Vondel voelde later lieven als on-Nederlands; ook in vs. 590 vervangen door mint; hanteering: omgang, verkeer.
voetnoot588
door sielgebrecx ontbering: omdat de ziel vrij van gebrekcn blijft. Het Latijn heeft eenvoudig: vitio carens = zonder misdaad.
voetnoot589
De zeden van onze voorouders achtten geen levenswijze hoger dan deze.
voetnoot590
poort en vest: nl. het stadsleven. Verheerliking van het landleven, die in de renaissance zeer in de smaak viel.
voetnoot591
tergen: prikkelen.
voetnoot592
geheylight: gewijd.
voetnoot593
Geen oor des volcx: hij wordt niet beluisterd, behoeft zich niet aan de publieke mening te storen. Het Latijn heeft: aura populi, zodat Vondel blijkbaar aura met auris verwarde; graeu: 't gemene volk.
voetnoot594
nijd: afgunst.
voetnoot595
rijcxstaeten: hoge rang. Hij streeft niet, heerszuchtig, naar eer of rijkdommen.
voetnoot596
lichtvaerdigh in 't verlaeten: elk ogenblik bereid om er afstand van te doen (lichtvaerdigh kon vroeger betekenen: niet zwaartillend). In het Latijn ontbreken deze woorden.
voetnoot600
des onbewusten leden: de leden van hem die er niet op verdacht is.
voetnoot602
Hij verlangt geen prachtige paleizen.
voetnoot604-606
De aanhalingstekens wijzen op een inlassing. De herinnering aan Oldenbarnevelt, wellicht reeds opgekomen bij vs. 593, wordt hier de dichter te machtig, al is deze uitlating in dit verband wat zonderling geplaatst.
voetnoot607
offerkooren: graankorrels, waarmee het offerdier bestrooid werd.
voetnoot608
honderd halsen: een plechtig offer (hecatombe) bestond oorspronkelik uit honderd runderen.
voetnoot609
Goedwilligh: gewillig; sonder sucht: zonder begeerte.
voetnoot610
ledige: nog niet door anderen bebouwd.
voetnoot611
Accent op gediert.
voetnoot613
Ilissus: riviertje in Attica, ontspringend op de Hymettus.
voetnoot614
baeckert: koestert.
voetnoot615
meten: zich bewegen langs.
voetnoot616
steygeren: omhoog gaan.
voetnoot617
Lerna: landstreek in Argolis.
voetnoot618
verleyt: verlegt (Latijn: sedem mutat).
voetnoot622
wuft: snel vlietend.
voetnoot626
morren: murmelen.
voetnoot627
boete: bevrediging; hem afleggen: voor hem zich ontdoen van.
voetnoot630
belaên sijn: gebukt gaan onder.
voetnoot631
De trotsen: de heersers; beangst: vol zorgen. De bedoeling is: laten zij maar drinken (Latijn: sollicito bibant auro superbi). Misschien heeft Vondel de conjunctief over 't hoofd gezien, en ‘bibunt’ gelezen.
voetnoot636
winckel is synoniem met hoeck.
voetnoot638
onachterhaelt: zonder lastig gevallen te worden (achterhalen: op iets strafbaars betrappen).
voetnoot639
wandeling: levenswijze.
voetnoot641
met den goôn (de hemellien, vs. 639) vermengt: samenwonend; eer: eertijds; wel te pas: zoals het behoort.
voetnoot642
De gouden eeuw, in de volgende verzen beschreven.
voetnoot643
heylge merckpael: de gewijde grenssteen (Latijn: lapis sacer); d.w.z. alle grond was gemeenschappelik bezit.
voetnoot645
lichtgeloovigh: te goed van vertrouwen, roekeloos (Latijn: credulae rates).
voetnoot649
Gewrongen storremschut (later: slingerschut): een belegeringswerktuig (Lat.: balista), waarmee stenen geslingerd werden.
voetnoot650-651
Nocht: en niet; 't ongemack des arbeyds dulde: had de last van bebouwing te verduren.
voetnoot653
gierigh: hebzuchtig.
voetnoot657
die de grimmigheyd aenvoert: die de hartstochten in beweging brengt (Latijn: succensas agit mentes).
voetnoot659
staetsucht: heerszucht.
voetnoot660
hing aen: werd afhankelik van.
voetnoot662
veranderde in geweer: maakte plaats voor wapentuig.
voetnoot663
wtmunten moet hier betekenen: uitsteken; 't lichte been is het handvat. In 't Latijn is sprake van een werpspies (cornus) van hout.
voetnoot664
lemmer: degen.
voetnoot665
besweyt (met ai): omzwaaid; dus: met wapperende vederbos.
voetnoot671
langs hoe woeder: steeds verwoeder.
voetnoot675
verdoen der vruchten: doden van haar eigen kinderen.
voetnoot676
ghenadigst: nl. vergeleken met de mensen.
voetnoot677
bestuur des quaeds (Latijn: dux malorum): leidster tot het kwade.
voetnoot678
Besat: nam in bezit. - wiens slaat op vrou.
voetnoot679
oproocken na: hun rook omhoog zenden naar.
voetnoot681
van den grond op (Latijn: ab imo) omgekeert: geheel en al ondersteboven geworpen.
voetnoot682
verheert: overheerd.
voetnoot683
Medea, tovenares van Colchis, om haar misdaden berucht; dar (veranderd in durf): behoeft. Latijn: sileantur aliae: laten we zwijgen over anderen.
voetnoot684
diep verdoemen: streng veroordelen..
voetnoot685
feyt: misdrijf.
voetnoot686
lasteren: streng afkeuren; quaed zal hier betekenen: als slecht, tenzij alle quaed betekent: alle slechtheid, ik acht hen tot alle slechtheid in staat, maar het Ned. Wdb. geeft geen bewijsplaatsen van lasteren met dubbel object.
voetnoot687
dolheyt wtgelaeten: buitensporige verwoedheid.
voetnoot690
wadde: ondiep water. Het Lat. Syrtis is hier verhollandst.
voetnoot692
De wester Tethys (zeenimf): de westerkim; dus: eer zal de zon in het Westen opgaan.
voetnoot694
smeecken: vleien, vriendelik behandelen.
voetnoot695
gewogen (Germanisme): genegen.
voetnoot697
uw' moeders rijck: het rijk der Amazonen.
voetnoot698
fors: halsstarrig, onbuigzaam.
voetnoot703
schrap (adj.) van allesins: aan alle zijden onwrikbaar (Latijn: intractabilis); moede: wegens de vergeefse pogingen.
voetnoot704
onderwijsing: vermaningen.
voetnoot706
Waer na hellen: waarheen overhellen, waarop uitlopen (Latijn: Quo se dabit fortuna).
voetnoot711
barning: heftige gemoedsbeweging (oorspr.: branding).
voetnoot714
dar: durf, schep moed.
voetnoot715
onbeteutert: zonder schroom.
voetnoot716
tsaechachtigh: beschroomd, bangelik; leuteren: aarzelen.
voetnoot717
Leert weygren: lokt een weigerend antwoord uit.
voetnoot721
blijft: sterft.
voetnoot722
feyt: zie bij vs. 685.
voetnoot723
eerlijck: eervol.
voetnoot724
in 't heymelijck: zodat het geheim blijft.
voetnoot725
aen d'een' sy': ter zijde.
voetnoot727
slippen: te voorschijn komen.
voetnoot731
Of....: wil soms.
voetnoot732
Overweldigende zorgen maken ons sprakeloos. Woordelik vert. van Lat.: ingentes (curae) stupent.
voetnoot738
kennen voor: erkennen als.
voetnoot740
schieten: zich verheffen.
voetnoot743
stroopen: uit de schede halen.
voetnoot748
onderdaen (adj.): onderdanig.
voetnoot749
vryen: de vrijheid verzekeren, beschermen; vgl. vs. 766. (Latijn: Muliebre non est regna tutari patris); laf: zwak; veught: voegt, past.
voetnoot750
bloeylent: lentebloei; later vervangen door: 't bloeyenst.
voetnoot751
na uw' vaderlijcke seden: in het voetspoor van uw vader.
voetnoot754
deser weeu: Ph. verbeeldt zich dat haar man reeds dood is; nood: noodtoestand, ramp.
voetnoot755
voorspoock (Lat. omen): voorteken van een ramp.
voetnoot757
vorst: Pluto, die aan de Styx (jammervliet) heerst.
voetnoot758
vasthoudend rijck: omdat niemand er uit terugkeert.
voetnoot761
schaecker: zie Inhovd, r. 2-3.
voetnoot762
Der minne te geval: om alle minnaars te dienen! (bitter spottend gezegd) Latijn: Nisi forte amori placidus et Pluto sedet; Der heemlen billijckheyd: de rechtvaardige goden (Lat. aequi coelites).
voetnoot764
beedloft (Lat. vota): gebed, samengaande met een gelofte; twijffelmoedigh houden: nog onvervuld laten (Lat.: in incerto tenet).
voetnoot766
godvruchtigh: vertaling van Lat. pius: volgens kinderlike plicht.
voetnoot771
handlen: te werk gaan.
voetnoot772
van siels stilswijgentheden: woordelike vertaling van Latijn: tacitae mentis preces: de gebeden van haar die niet alles kan uiten wat in haar omgaat. Later verving V. dit door: luister wat de tong van 't hart wil spreecken.
voetnoot774
quaed: ramp, rampzalige toestand.
voetnoot775
darren: durven; gevormd naar: ik dar (oudtijds dorren).
voetnoot776
Door uw dubbelhartigheid spreekt ge onduidelike taal (Latijn: ambigua voce verba perplexa iacis).
voetnoot781
vatten vind: iets om te vatten, vat krijgt. Het Lat. heeft slechts: agilis flamma percurrit trabes.
voetnoot784
Hoedanige men die (Latinisme): gelijk men die.
voetnoot786
Het Gnossische gedrogt: de Minotaurus, zo genoemd naar de stad Gnossos op Kreta.
voetnoot787
de kromme pad: nl. de tocht langs het kronkelige pad.
voetnoot788
wrong: tulband; hier bedoeld als vertaling van Lat. vittae: haarband.
voetnoot789
ten aenschijn wtscheen klaer: straalde helder van zijn aangezicht.
voetnoot791
Een woordspeling in de Lat. tekst gaat hier te loor. Er staat: Tuae Phoebes vultus aut Phoebi mei, d.i. het aangezicht van uw Phoebe (nl. de door hem vereerde Diana) of wel dat van mijn (stamvader) Phoebus (Apollo). Bij Vondel kan Phoebe niet tegelijk vrouwelik en mannelik zijn.
voetnoot793
aengenaem by: welgevallig aan; sijne vyandin: Phaedra, omdat de Cretensers met de Atheners toen in vijandschap leefden.
voetnoot794
na mijn' sin (ontbreekt in 't Lat.): volgens mijn smaak, naar mijn inzicht.
voetnoot796
kroost: gelaatstrekken.
voetnoot798
't voegelijck schijnt hier tegenover streng te staan, dus: inschikkelik, zachtaardig. Het Lat. heeft alleen: miscet ex aequo decus.
voetnoot801
Mijn' suster: Ariadne, die aan Theseus de draad verschafte om veilig uit de doolhof te geraken.
voetnoot803
als star: nl. in het sterrebeeld de Kroon. Zij was, door Theseus verlaten, de onsterfelike gemalin van Dionysos geworden.
voetnoot804
Een bloed: eenzelfde geslacht; blaeckt: ontsteekt in liefde.
voetnoot805
saed: afstammeling.
voetnoot810
vrijster: de minnende.
voetnoot811
geweldig: machtig; goedigh: gelaten.
voetnoot815
geschud afstorte: in beroering gebracht, omlaag strome.
voetnoot818
aengaen: hun loop beginnen; averechts: verkeerd (het Lat. heeft obliquus: schuins).
voetnoot819
Met Titan is de zonnegod bedoeld.
voetnoot821
dompel nl. in zee, dus: doof uit.
voetnoot823
driesnijnde straelen: de driepuntige bliksem (strael verenigt de betekenis pijl en bliksemstraal).
voetnoot829
reede stof (Lat. materia facilis): gemakkelik te brengen tot.
voetnoot831
overtreft: (boven anderen) uitsteekt.
voetnoot832
tarten: uitdagen, dus: de meerdere zijn in slechtheid.
voetnoot833
swaer: zwanger sich slechs: alleen zich zelf (terwijl gij ook mij tot schande wilt brengen).
voetnoot836
tweegestaltigh merck: door de kentekens van tweeërlei gedaanten; twijfelkind (Lat. ambiguus infans): half mens, half dier.
voetnoot837
stiersch gesicht: vertaling van Lat. vultu truci: stierenogen.
voetnoot840
gesneuvelt: gevallen.
voetnoot844
De Colcher stiefmoer: Medea.
voetnoot846
staen na: verlangen, streven naar.
voetnoot849
dul: zinneloos; ongered: met onverzorgd uiterlik (Ned. Wdb. X, 1648).
voetnoot851
uw' knie raecken: het gebaar van de smekeling.
voetnoot853
tijt aan 't omhelsen: poogt mij te omhelzen; graegh; begerig.
voetnoot854
van leêr rucken: het zwaard uit de schede trekken.
voetnoot859
verworf naast het oudere verwarf, nu: verwierf.
voetnoot860
Dats: namelik; behoudens eer (ontstaan uit een absolute constructie): met behoud van mijn eer.
voetnoot861
oock 't minste niet: zelfs niet het geringste, nl. de dood die ge van mijn hand verlangt. Daarvan hangt ook vs. 862 af: verwerf dus niet dat ik het zwaard trek.
voetnoot863
Tanais (tweesilbig te lezen): de Don.
voetnoot864
Maeoot: een moerassige streek aan de Zwarte Zee.
voetnoot866
bestaen: daad (eigenlik onderneming).
voetnoot868
op 't stuck: op heter daad. Denk achter op! een uitroepteken.
voetnoot869
sammelen: dralen.
voetnoot870
ongedaeght: voordat men zelf gedaagd, beschuldigd wordt.
voetnoot871
kleeden: bedekken (Latijn: scelere velandum est scelus). Dat voorgewende vergrijp moet het werkelike vergrijp verborgen doen blijven.
voetnoot872
toetreden: optreden, aanvallen.
voetnoot873
door voorbaet: door de ander voor te zijn; gewis: veilig.
voetnoot874
tuygh: getuige; mits: daar.
voetnoot876
schaecker: bandiet, schelm (oorspr. rover); parsen: in 't nauw brengen.
voetnoot877
geweld en kracht (synoniemen): verkrachting.
voetnoot879
sijner straeten: zijns weegs.
voetnoot880
verbaest: in verbijstering.
voetnoot881
pand: bewijsstuk.
voetnoot882
verquicken: bijbrengen; druckige: bedroefde; opsmucken: in orde brengen. Vss. 881-884 worden gezegd tot de toesnellende dienaren.
voetnoot883
gesleurde pruyck: over de grond gesleepte haardos, wrevel (adv.): misdadig.
voetnoot884
dit evel: deze euveldaad.
voetnoot887
't Gemoed: de onkuise gezindheid kan iemand bezoedelen; niet dat wat hem (buiten zijn schuld) overkomt (Latijn: mens impudicam facere, non casus solet).
margenoot+
[Randschrift:] Wijse: Phoebus is lang over de zee.
voetnoot889
De aangegeven wijze was, blijkens gelijktijdige liedboeken, zeer bekend.
voetnoot891
Corus: de onstuimige Noordwestenwind.
voetnoot892
haspelen: dooreenwarren (Lat. glomerare), dus: grillig opstapelen.
voetnoot896
Dat....: Laat.
voetnoot897
Lat. miratrix senioris aevi: die bewonderend het verleden overziet; als een Godlijck wonder is een toevoeging van Vondel.
voetnoot898
Aller ouden schoonigheên: de schoonheid van alle (jongelingen) uit oude tijden.
voetnoot902
brallen: pralen.
voetnoot903
blos (adj.): blozend (Lat. rubicunda).
voetnoot904
voltogen: voltooid (oorspr. voltrokken), dus: de volle maan.
voetnoot905
De bedoeling van het Latijnse coeunte cornu is eigenlik, dat de horens van de halve maan bij het volworden samenkomen.
voetnoot907
sluymersoet: een zachte slaap bevorderend.
voetnoot910
wisselt sijn' glans zal hier moeten betekenen: verbleekt, vergeleken bij de schoonheid van Hippolytus. Maar in 't Latijn sluit deze regel zich bij de vorige aan (Nec tenent stellae faciem minores): de kleinere sterren verbleken bij volle maan.
voetnoot912
t'hans: kort te voren nog gedompeld in de Oceaan (de vlietendrincker) (Lat. modo lotus undis).
voetnoot915
kriecken dar: durft te voorschijn te komen. Dezelfde avondster wordt dan morgenster (Lucifer).
voetnoot919
wijngerdtorts later veranderd in druifspiets: de thyrsis-staf, de spiesse (vs. 920) met wingerdloof omkranst.
voetnoot923
Bebind: rondom bindt; mijtercier: de sierende hoofdband.
voetnoot925
moet ghy 't geven: onderdoen voor.
voetnoot928
sich behaeght: een hoge dunk van zich zelf heeft.
voetnoot929
bet geviel der maeghd: behaagde de maagd (nl. Ariadne) meer.
voetnoot930
Griecken: Griekenland.
margenoot+
[Randschrift:] Wijze: Sei tanto gratioso.
voetnoot933
onmaghtigh: kortstondig (eigenlik zwak).
voetnoot934
verslenssen: vergaan (eig. verleppen).
voetnoot941
De damp van de hete zomer (Latijn: AEstatis calidae vapor).
voetnoot942
gekleurde: nl. door bloemen; later vervangen door ghebloemde.
voetnoot943
voegen: behoren bij.
voetnoot944
in sonnestand: in de hoogste stand (Lat. solstitium).
voetnoot947-48
met kleendre raden jaegen: een kortere weg afleggen, dus: korter duren.
voetnoot953
het schittrend schijnen: de glans (Lat. fulgor).
voetnoot963
Gebruyck: geniet; dancklijck: dankbaar.
voetnoot964
Terwijl ghy mooght: zolang gij kunt.
voetnoot967
slim: kwaad, erg.
voetnoot971
In 't Latijn: Quid deserta petis? = Waarom zoekt ge eenzame streken?
voetnoot972
in achterwegen (Lat. loci avii): afgelegen plaatsen; wis: veilig.
voetnoot973
Onvroom is vertaling van improbus: zedeloos.
voetnoot977
bronkristal: helder bronwater.
voetnoot979
boomencinglen: omheining van bomen, priëel ((Ned. Wdb.)
voetnoot981
Berghwuft: over de bergen zwervend.
voetnoot983
't licht dat na d'Arcaders geboren is: geleerde omschrijving van de maan: de Arcadiërs zouden vóór de schepping van de maan reeds hun land bewoond hebben.
voetnoot985-87
Zinspeling op de liefde van de maan voor Endymion.
voetnoot988-89
Haar verbleken, zonder door wolken bedekt te zijn, schreven wij toe aan toverspreuken.
voetnoot994
gebeuren: ten deel vallen, nl. als minnaar.
voetnoot996-1000
In het Latijn zijn deze regels het begin van de volgende strofe, waarin de schoonheid van Hippolytus geprezen wordt. De bedoeling is dus: uw gezicht is niet rood verbrand, niet gerimpeld doot de koude, en schitterender dan blank marmer; By u gelden: zijn bij u te vergelijken.
voetnoot1002
daer dapperheen in sweven: waar vastberadenheid uit spreekt.
voetnoot1006-07
Magh 't haelen: kan wedijveren.
voetnoot1008
Wien (Datief): later vervangen door wiens.
voetnoot1010
dwaelen: zich los bewegen.
voetnoot1013
ruygh bewassen: letterl. ruw, borstelig begroeien. In 't Latijn staat frons hirta: waar het adj. dat borstelig betekent, op het voorhoofd zelf overgedragen wordt.
voetnoot1015
fors: strijdlustig.
voetnoot1017
dar: op deze plaats in betekenis samengevallen met durf (= behoeft), waardoor Vondel het bij de omwerking vervangt.
voetnoot1018
't wel tieren: de voorspoedige groei.
voetnoot1022
Cyllarus: het paard van Pollux, die hier verward wordt met zijn broeder Castor, de paardenbedwinger.
voetnoot1024
vroomen: dapperen.
voetnoot1026
Met seenwe en vlees: met krachtige spieren; senuw betekende oudtijds ook spier.
voetnoot1028
rieten: pijlen (vertaling van Lat. harundo).
voetnoot1029
streng in 't schieten: krachtig treffend (het Lat. heeft gracilis: slank).
voetnoot1034
roof: prooi.
voetnoot1038
wil: moge.
voetnoot1039
De oude Amsterdamse drukken van Seneca, die Vondel waarschijnlik gebruikte, hebben op deze plaats: formaque nobilis deformis senii limina transeat, d.i.: laat zijn edele schoonheid de drempels van de lelike zwakheid des ouderdoms overschrijden. Vondel heeft dus met ouden bedoeld het meervoud van oude: ouderdom (senium), en een goede vertaling gegeven.
voetnoot1041
oploopentheid: driftige aard.
voetnoot1045
pruycke: later vervangen door vlechten.
voetnoot1046
Geloof te krijgen: te maken dat men haar gelooft.
voetnoot1050
toestellen: in 't werk stellen; treken: streken.
voetnoot1053
wtbreyd: ten toon spreidt.
voetnoot1055
moedigh: fier, zelfbewust.
voetnoot1056
datmen 't nau gelooft: zodat men het nauweliks kan geloven.
voetnoot1059
naer: bedroefd, somber.
voetnoot1060
opgerecht: overeind staand.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank