Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 201]
[p. 201]

Vondelens
Hippolytvs of Rampsalige kvyscheyd.

Eerste bedriif.

Hippolytus:
 
Op, wufte jaegers, gaet besetGa naar voetnootvs. 1
 
Het naere woud, met hond en net,Ga naar voetnoot2
 
En d'Atticaensche bergen. voort
 
Ter vlught doorsnuffelt yeder oordGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Van Parnes rotsen, en de streeckGa naar voetnoot5
 
Bevochtight van de waterbeeck,
 
Die schichtigh door de daelen glijdGa naar voetnoot7
 
Van Thria. gaet beklimt d'altijdGa naar voetnoot8
 
Bevrosene heuvels, koud en grijs
10[regelnummer]
Van Schytisch wintersneeu en ijs:Ga naar voetnoot10
 
En ghylien herwaert herwaert streeft,
 
Daer schootige els de bosschen weeft:Ga naar voetnoot12
 
Daer beemden leggen altesaem
 
Gestreelt van Westwinds dauwende aêm,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En lieve luchjens; daer sijn mond
 
Meed lentsche kruyden lockt wt klont;Ga naar voetnoot16
 
En daer Illissus sacht en loom
 
Door keykens; daer de logge stroomGa naar voetnoot18
 
Maeander valt op't vlacke land,
20[regelnummer]
En schaeft met gierge plassen 't sand.Ga naar voetnoot20
 
Ghy ghy, daer Marathon de stad
 
'tBosch opent, met een macklijck pad:
 
Daer met sijn' jongen't ongediert
[pagina 202]
[p. 202]
 
Verselschapt, 's nachts om voeder tiert.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Ghy, daer in't laeuwe zuyder deel,
 
Acharnas, streng in krijghs krackeel,Ga naar voetnoot26
 
Geen' koude voelt. eens anders voet
 
Betrede Hymet, van honigh soet:Ga naar voetnoot28
 
Eens anders kleene Aphidnen. weêrGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Een verscher hoop na'et boghtigh meer;Ga naar voetnoot30
 
Daer Sunion den oever druckt.Ga naar voetnoot31
 
Philipis roept dien, die verrucktGa naar voetnoot32
 
Staegh janckt na'et jaeghen, d'eer van't woud.
 
'tWild everswijn sich hier onthoud;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Die schrick, daer d'ackerman voor vlught,
 
Door moord en wonden wijd berucht.
 
Laet ghy de stille koppels los:
 
Maer houd aen banden den Molos:Ga naar voetnoot38
 
Dat de Cretenser fel ten strijd,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Den hals met sijnen halsband slijt,
 
En 't starcke leyseel spanne en reck.Ga naar voetnoot41
 
Spartaenen strenger by den neckGa naar voetnoot42
 
In dwang hou, met een' vastren knoop.
 
Sie toe, gewislijck 'tis een hoop
45[regelnummer]
Op 't wild ghebeten stout en trots.Ga naar voetnoot45
 
De tijd ghenaeckt, dat holle rots
 
En klip sal wedergalmen straf,Ga naar voetnoot47
 
En tegenbassen op 't gebaf.Ga naar voetnoot48
 
Wel aen, dat d'wtgelaten toght,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Met snofflend neusgat, nu de locht
 
Insnuyve, en met gesloten beck
 
Doorsnoffle 'thol en 'tnaer vertreck;Ga naar voetnoot52
 
Terwijl ons toeblaeckt Tithons vrou;Ga naar voetnoot53
 
Terwijl de dauwige landou
55[regelnummer]
Der dieren voetspoor wtmerckt vast.Ga naar voetnoot55
 
Een ander spoeye met den last
 
Der wijde netten op sijn' hals.
 
Een ander draegh 'tlangworpt en valschGa naar voetnoot58
[pagina 203]
[p. 203]
 
Getuygh der stricken me ter jaght.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Het loose net, met roode schacht
 
Vermaelt, besluyte het wufte wild;Ga naar voetnoot60-61
 
Wiens hart van ydle vreese trilt.Ga naar voetnoot62
 
Dril ghy een' schicht, ten scheut bereed:
 
Grijp ghy den eycken swijnspriet, breed
65[regelnummer]
Van yser, met twee handen aen:
 
En ghy bespieder, sult bestaenGa naar voetnoot66
 
Het snelle dier te jaegen met
 
Geroep, in 't wtgespannen net:
 
Ghy overwinner, sny den buyt
70[regelnummer]
Der jaght alree de darmen wt,
 
En 't ingewand met 't kromme mes.
 
O boschheldin, o jaghtgodes!
 
Wiens wouden en speloncken vry
 
Van staetsucht sijn en heerschappy;Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Weest uwen meedgesel ontrent.Ga naar voetnoot75
 
Der sekre schichten dreygementGa naar voetnoot76
 
Staet na uw dier, waer dat het springkt:Ga naar voetnoot77
 
Dat kil Araxes water drinckt:Ga naar voetnoot78
 
Dat in den staenden Ister speelt.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Vw' rechtehand staegh onverveeltGa naar voetnoot80
 
Getulische leeuwin met smart
 
Vervolght: uw' vuyst treft 't Candisch hart.Ga naar voetnoot81-82
 
Geswinde dassen schietghe nu.
 
Gevlackte tigers geven u
85[regelnummer]
Hunn' borst ten besten. d'eland vlughGa naar voetnoot85
 
En hayrigh laet u sijnen rug;
 
Soo woudos breed van hoornen doet.Ga naar voetnoot87
 
Al wat de wildernisse voed:
 
'tSy dat de Garamas gewentGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Tot armoe dat vervolght en kent;
 
Of d'Arabier in't balssemwoud:Ga naar voetnoot91
 
Het sy dan dat het sich onthoud
 
In Pyreneesche bergen, of
[pagina 204]
[p. 204]
 
Gedoken in Hyrcanisch lof;Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Of word gespeurt in't ledigh veldGa naar voetnoot95
 
Der Russen, wuft ter reys gestelt:Ga naar voetnoot96
 
'tVreest alles, o Diaen uw' boogh.
 
Godin, verhoor ons van om hoogh:
 
Soo oyt uw' maght en godheyd is
100[regelnummer]
Geviert in bosch en wildernis,
 
Met roof, van weymans danckbre siel;Ga naar voetnoot101
 
En 't net oyt dier gevangen hiel;
 
Geen voet de stricken brack wt angst;
 
En wagen steende van de vangst.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Dan drupt van bloed der honden snuyt:
 
De boersche schaer, met bly geluyd
 
En sege en sangen, hutwaert keert.Ga naar voetnoot107
 
Godin, begunstigh dien u eert.
 
De loose windhond geeftme 't woord,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En roeptme boschwaert rechtevoort:
 
Ick sla dien pad op onvermoeyt,
 
Die alderkortst de reyse spoeyt.Ga naar voetnoot112
PHAEDRA. VOESTER.
Phaedra:
 
O Creten, die beheerscht de wilde woeste zee,
 
Wiens schepen sonder tal gaen t'seyl van uwe reeGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Naer alle kusten; waer uw' vlugge kielen spouwenGa naar voetnoot115
 
De kloofbre vloên, tot aen d'Assyrische landouwen:
 
Ah! waerom parstghe my in gyseling gebrogt,Ga naar voetnoot117
 
En in een haetlijck hof, aen vyands echt verknocht,Ga naar voetnoot118
 
In traenen en ellend mijn' older te verslijten?Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Mijn swervende gemael, afwesigh van mijn krijten,
 
Mijn Theseus houdme trou, gelijck hy is gewent.
 
De held gaet heenen, door het duyster sonder end
 
Des jammerpoels, waer wt geen' keeren van beneden,Ga naar voetnoot123
 
En volleght, als soldaet, des stouten minnaers treden:Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Hy vaert als meedgesel der woende minne voort,Ga naar voetnoot125
[pagina 205]
[p. 205]
 
Op dat hy d'echtgenoot van Pluto, door de poort
 
Der onderaerdsche stad, ten setel wtgetogen,
 
Sleep hier in onsen dagh: nocht schaemte heeft hem bewogenGa naar voetnoot128
 
Nocht vrees, tot afstand van dat goddeloos besluyt.
130[regelnummer]
De vader van den soon Hippolytus is wt
 
Op vrouwenschennis en op vuyle snoeperyen,Ga naar voetnoot131
 
In 't diepst van Acheron: maer oh! een grooter lyenGa naar voetnoot132
 
Mijn druckigh hart beswaert. geen slaep, hoe diep en vast,Ga naar voetnoot133
 
Geen' stille nachtrust my van sorregen ontlast.
135[regelnummer]
Mijn' quelling word gequeeckt, en groeyt, en brand gescholen
 
Inwendigh, als de damp, die welt wt AEtnaes holen.
 
Minervaes schietspoel rust, en tegens mijnen wil,Ga naar voetnoot137
 
My door de vingers druypt gevatte naeld en spil.Ga naar voetnoot138
 
'tEn lustme niet met reuck de kercken te stofferen,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Nocht die met vieren en beloofde gaeven t'eeren:Ga naar voetnoot140
 
Nocht tusschen d'outers, met de Griecxsche jofferschaer
 
En rey, te sweyen torts, geleert op 't feestgebaer
 
Des stillen offers: nocht met suyvere gebeden,Ga naar voetnoot142-143
 
Godvruchtigh na lands wijse en kerckelijcke seden,
145[regelnummer]
Te naecken de godin, een' wettige vooghdes
 
Van't land haer toegedoemt. 't vermaecktme jageresGa naar voetnoot146
 
Het opgejaeghde wild met rennen na te ijlen,
 
En met een' sachte vuyst te schieten styve pijlen.Ga naar voetnoot148
 
Waer streeftghe, mijn gemoed? wat voor bosschagilust
150[regelnummer]
Bevangt u, sinneloose? u is doch wel bewust
 
'tBeschoren gruwelstuck der moeder al t'ellendigh:Ga naar voetnoot151
 
Wat bosschengeylheyd baert, dat heught uw' min te schendigh.Ga naar voetnoot152
 
Ick ben, o moeder met uw' misdaed noch belaên:Ga naar voetnoot153
 
Door eveldaed vervoert, soo hebtghe stout bestaenGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
Den fellen leydsman van het grousaem vee te vrijen;Ga naar voetnoot155
 
Een' overspeelder, veel te nors om 't juck te lijen,Ga naar voetnoot156
 
Voorganger eener kud, die sich noyt temmen liet:
[pagina 206]
[p. 206]
 
Maer dees die had noch treck tot koeyen of tot yet.Ga naar voetnoot158
 
Wat god of wat Dedael sal lesschen dese voncken?Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Al keerde dit vernuft, dat tuck had ingedronckenGa naar voetnoot160
 
d'Atheensche wetenschap, en 't leelijck ondier in
 
Den doolhof sloot, soo kan 't geene hulp aen onse Min
 
Beloven; overmits dat Venus toorne ontsteecken
 
Op d'afkomst van de son, de ketens pooght te wreeckenGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Van Mavors en sich selve aen ons, na alle haer' maght:
 
Sy schandvleckt reys aen reys al Cynthius geslaght.Ga naar voetnoot166
 
Noyt Minoïsche spruyt door bloote min verscheyde:
 
Maer staegh yet gruwelijcx het ongeval geleyde.Ga naar voetnoot167-168Ga naar voetnoot168
Voester:
 
O Theseus gemaelin, Iupijns doorluchtigh bloed,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Verdrijf die schricklijckheên flucx wt uw kuysch gemoed:Ga naar voetnoot170
 
Blusch blusch den brand, nocht wilt niet luystren met uw' sinnenGa naar voetnoot171
 
Na soo vervloeckt een' hoop. die in 't begin van 't minnen
 
De Minne oyt wederstreefde, en moedigh tegenhiel,Ga naar voetnoot173
 
Bleef veyligh, en verwon: maer elcke laffe siel,
175[regelnummer]
Die 'tsoete seer noch voede en stroockte met behagen,Ga naar voetnoot175
 
Het opgenomen juck te spade ontsey te dragen:Ga naar voetnoot176
 
Nocht 't is my onbekent, hoe d'opgeblasendheydGa naar voetnoot177
 
Van 't koningklijck geslaght hardneckighlijck sich vleyt,
 
En trots, niet luystert na waerachtige getuygen,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
En selden onder 't recht en billijck sich laet buygen.
Phaedra:
 
't Besla soo 't wil, 'k getroost my d'wtkomst van mijn lot,Ga naar voetnoot181
 
't Sy een' gewisse dood, of 's jongelings genot.
Voester:
 
Het eerst't geen streckt tot boet, dat is te wederstrevenGa naar voetnoot183
 
De boosheyd met sijn' wil, nocht op den wegh te sneven:Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Het ander schaemte, na'et bekennen der misdaed.
 
Rampsalige, waerheên? wat wiltghe met dit quaed,
[pagina 207]
[p. 207]
 
Meer als uw' moeder noch 't berucht geslaght verdrucken?Ga naar voetnoot187
 
Want bloedschand grooter is dan stierschand. schellemstucken
 
Ghy snoode seden wijt; gedroghten 't noodigh lot.Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Indienghe sorgeloos en onbeschroomt, geeft botGa naar voetnoot190
 
Aen 't schendigh feyt, vermits uw man op reys getogen,
 
De bovenplecken nu niet aenschout met sijne oogen;Ga naar voetnoot192
 
Soo dooltghe jammerlijck: en schoon genomen dat
 
Vw Theseus schuylt verlet in 't diep vergetelnat,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
En daer geduurigh moet den jammerpoel gedoogen;Ga naar voetnoot195
 
Waer met uw' vader heen? wiens breede rijcx vermogen
 
Streckt over all' de zee; en die soo hoogh gemeldGa naar voetnoot197
 
Wel honderd groote steên en volcken wetten stelt:Ga naar voetnoot198
 
Sal die gedoogen dat dit schelmstuck blijf verborgen?
200[regelnummer]
Gewis doorsnuffelsieck sijn aller oudren sorgen.Ga naar voetnoot200
 
Vertrouwenwe evenwel dat schalckheyd en bedroghGa naar voetnoot201
 
Dien gruwel helen magh: wat seyd dan hier toe nog
 
Vw' moeders grootvaêr, die den dingen schenckt sijn' straelen?Ga naar voetnoot203
 
Wat Iupiter, van wien dat alle goden daelen;Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Wiens schitterende vuyst de weereld davren doet,
 
Wan hy den blixem sweyt, gesmeet in AEtnaes gloed?Ga naar voetnoot206
 
Gelooftghe datmen 't kan altsaem verholen houwen
 
Voor uw' voorvadren, die scherpsiende het al aenschouwen?
 
En of der godheên gunst u al sy toegedaen,
210[regelnummer]
En byslaeps schandvleck hele, en 't feyt blyve onverraenGa naar voetnoot210
 
Van waere trouwe; 't welck noch noyt den godvergetenGa naar voetnoot211
 
Gebeurt is: wat's de schrick van 't wel bewust geweten,Ga naar voetnoot212
 
En tegenwoordigheyd der straffe, en een gemoedGa naar voetnoot213
 
Dat voor sich sellef vreest, en nimmer sich voldoet?
215[regelnummer]
Bleef schelmstuck strafvry oyt, noyt bragt het rust aen 't leven.
 
Demp 't heylloos vier, een feyt van ongrieck noyt bedreven,Ga naar voetnoot216
 
Noyt noyt van wuften Geet, of Scyth alom verstroyt,Ga naar voetnoot217
 
Noch d'ongastvrye bergh van Taurus hoorde 't oyt.
 
Verjaegh 't afgrijslijck feyt ras wt uw suyver harte:
[pagina 208]
[p. 208]
220[regelnummer]
En spiegelende u selve aen uwer moeder smarte,
 
Weest ang, en wacht u wel voor nieuwen byslaeps hoon.Ga naar voetnoot221
 
Hoe reedghe toe, om 't bed van vader en van soonGa naar voetnoot222
 
Te mengen, en een' vrucht, die niet sy t'onderkennen,
 
In Goddeloosen buyck t'ontfangen? vaer in schennen
225[regelnummer]
En schanden immer voort, en door uw gruwelvuurGa naar voetnoot225
 
Keer om en wederom den staet van vrou natuur.Ga naar voetnoot226
 
Waerom ontbreeckt'er nu 't wanschepsel uwer moeder?
 
Waerom of ledigh leyd de doolhof van uw' broeder?Ga naar voetnoot227-228
 
Sal dan soo menighmael de weereld waegen, doorGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Gedroght en wonderspoock; natuure wijcken voorGa naar voetnoot230
 
Haer' wetten, t'elckemael een' Creetsche vrou sal minnen?
Phaedra:
 
O voester, ghy spreeckt recht, ick ken 't, maer dolle sinnenGa naar voetnoot232
 
My parssen, om het slimst te vollegen van al:
 
Het reuckeloos gemoed met opset gaet ten val,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
En deynst, en staet vergeefs na raed tot heyl der siele.Ga naar voetnoot235
 
Soo slooft de schipper oock gants ijdel, die sijn' kieleGa naar voetnoot236
 
Met koopmanschap bevracht wil duwen tegens stroom:Ga naar voetnoot237
 
't Geweldigh ty der zee vermeestert vlot en boom.Ga naar voetnoot238
 
Al wat de reên vereyscht verwint de raserye:Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Een maghtigh God besit des harten heerschappye.Ga naar voetnoot240
 
Dees snel gewieckte nam den heelen aerdboôm in,
 
En braed self Iupiter, met onbetembre Min.Ga naar voetnoot242
 
Gradivus d'oorloghsgod gevoelt dier tortsen vieren.Ga naar voetnoot243
 
's Driekanten blixems smit gevoeltse; die doet swierenGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
En wellen vlam en roock, wt AEtnaes berghspelonck
 
En schoorsteen, is verhit door minnefackels vonck.
 
Een kind veel wisser noch als wtgeschote rieten,Ga naar voetnoot247
 
Dat treft Apollo self, die meester is in 't schieten,Ga naar voetnoot248
 
En ommevliegend maeckt het aerde en lucht te bang.Ga naar voetnoot249
[pagina 209]
[p. 209]
Voester:
250[regelnummer]
De geylheyd, schandelijck der boosheyd gunstigh, langGa naar voetnoot250
 
Voor desen heeft de Min al tot een' god verheven;
 
En gaf de rasery, om sich meer bots te geven,Ga naar voetnoot252
 
Een valsche godheyds naem: quansuys of Venus troonGa naar voetnoot253
 
Door alle landen send den wilden wuften soon:
255[regelnummer]
Die vlieght door 's hemels ruymte, en schiet verweende schichten,Ga naar voetnoot255
 
Met sijne tangere hand: een dwergh doet goden swichten.Ga naar voetnoot256
 
Het sinneloos gemoed gaf plaets met luttel slotsGa naar voetnoot257
 
Dese ydelheên, en heeft versiert den boogh des gods,Ga naar voetnoot58
 
En Venus godheyd. wie, door voorspoed wtgelaeten,
260[regelnummer]
In weelde swemt, en queeckt sijn' lusten boven maete,
 
De geylheyd dien bekruypt; een' gruwelgesellin
 
Des oppersten gelucx. de sulck heeft lust noch sinGa naar voetnoot262
 
Tot daegelijcxschen kost, of slechten dranck en spijse,Ga naar voetnoot263
 
Of wooning die slechs dient tot nooddruft na landswijse.
265[regelnummer]
Maer waerom of dees' smet, wtpickende 't gemack
 
Van hoogen huysen, meest voorby gaet 't laege dack?Ga naar voetnoot265-266
 
Waerom vlijt kuysche Min sich by den kleenen onder?Ga naar voetnoot267
 
Wat maeckt 't gemeene volck in lusten veel gesonder?
 
Waerom is 't kleen besit vernoeght en ingetoomt?Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
De rijcken wederom en maghtigen, hoe koomt
 
Dat die na dingen staen die allerminst betaemen?
 
Die al te veel vermagh, die wil het altesaemen
 
Vermogen, 't geen hy sal vermogen t'geener tijd.
 
Sie toe, wat sulcke een' past, wiens setel is gewijd:Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Ontsie en vrees den staf uws mans, alreede aen 't keeren.Ga naar voetnoot275
Phaedra:
 
Ick voel het groote rijck der Min mijn hart verheeren.
 
Ick vrees geen' wederkomst: noyt sagh hy s'hemels lamp,Ga naar voetnoot277
 
Die eens gedompelt daelde in onderaerdschen damp,
 
En 't hof, 't welck eeuwigh swijght in droeve duysterheden.Ga naar voetnoot279
Voester:
280[regelnummer]
Geloof dat niet, ofschoon de helhond daer beneden
 
't Verdoemde poortklincket wel wacker gade slaet,Ga naar voetnoot281
[pagina 210]
[p. 210]
 
En 't rijck van Pluto sluyt; uw man nochtans weet raed
 
Om den ontseyden pad te vinden na dit leven.Ga naar voetnoot283
Phaedra:
 
Sijn' goedheyd sal 't misschien ons minnend hart vergeven.
Voester:
285[regelnummer]
Hy viel oock streng genoegh sijn' kuysche bedgenoot:
 
d'Ongriecxse Antiope besuurde 't met de dood.Ga naar voetnoot286
 
Maer neem de toorn uws mans door rede werd bewogen;Ga naar voetnoot287
 
Hoe 't ongeseghlijck hart van desen dan gebogen?
 
Die altijd haetigh vlied al 't vrouwelijcke saed,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
En wijd stijfsinnigh sich den ongetrouden staet,
 
En schuw van huwlijck, aerd na d'Amazoonsche vrouwen.
Phaedra:
 
Het lustme rechtevoort, door opene landouwen,Ga naar voetnoot292
 
Door bosch en bergen, hem te volgen met geduld,Ga naar voetnoot293
 
Die ergens hangt op een' besneeuden heuvelbult,
295[regelnummer]
En met geswinde sool betreed de scharpe klippen.
Voester:
 
Stal sal hy houden ja? en bieden u sijn' lippenGa naar voetnoot296
 
En aenschijn tot gevley? en leggen kuysche seên
 
Door geyle lusten af? en die in 't algemeen
 
De vrouwen haet, om u dien haet sal vaeren laeten?
Phaedra:
300[regelnummer]
Hoe, kanmen door gebeên den jongman niet bepraeten?
Voester:
 
Te fors is hy.Ga naar voetnoot301
Phaedra:
 
Dat Min de forsse maeckt gedwee
 
Ons leert d'ervaerenheyd.
Voester:
 
Deur sal hy gaen.
Phaedra:
 
Ick me,
 
En sal hem volgen selfs door zee en diepe vloeden.
Voester:
 
Denck om uw' vader doch.Ga naar voetnoot304
Phaedra:
 
en oock om moeders woeden.
[pagina 211]
[p. 211]
Voester:
305[regelnummer]
Wat slagh en schuwt hy niet?Ga naar voetnoot305
Phaedra:
 
Voor hoer te gaen wat schaed't?
Voester:
 
Vw man is voor de deur.
Phaedra:
 
Een overspeelders maet.Ga naar voetnoot306
Voester:
 
Vw Vader word verwacht.
Phaedra:
 
De vader van mijn' suster,Ga naar voetnoot307
 
Te goed om gram te sijn.
Voester:
 
Nu set uw hart geruster,
 
En red u selve doch: demoedigh bid ick 't ah!
310[regelnummer]
By 't grijs blinkend hayr van mijnen ouden dagh,Ga naar voetnoot310
 
By desen boesem, mat van sorg en mededoogen,
 
By dese borsten die ghy hebt van jongs gesogen:
 
Genesens wil die heeft aen sielgesondheyd deel.Ga naar voetnoot313
Phaedra:
 
Mijn braef gemoed van schaemt niet bloot is al geheel,Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
O voester, sijnwe u dan gehoorsaem best wy konnen,Ga naar voetnoot315
 
En d'onbetembre Min die werde eens overwonnen.
 
'k Gedoogh niet dat mijn naem en faem van schandvleck weet.
 
Dees' rede alleen heeft kracht: dit 's d'wtkomst van ons leet:
 
Mijn' man gevolght: de dood sal 't voor den gruwel winnen.Ga naar voetnoot319
Voester:
320[regelnummer]
Betem d'oploopentheyd der breydeloose sinnen,Ga naar voetnoot320
 
Mijn voesterkind, bedwing uw' gramschap: want ick schat
 
V hierom levenswaerd, het geen ghy waende dat
 
Een neerslagh waerdigh was.Ga naar voetnoot321-323
Phaedra:
 
Mijn dood is al besloten,
 
Men raedslaeght op wat wijs. ick salme 't hart afstooten,Ga naar voetnoot324
[pagina 212]
[p. 212]
325[regelnummer]
Of enden aen een' strop mijn leven tot mijn heyl:
 
Of sal geschoten wt den burgh van Pallas steylGa naar voetnoot326
 
Neerstorten: 'ksweer 't dese hand gewapent met vermogen
 
Tot kuyscheyds wraecke.
Voester:
 
Sal mijn ouderdom gedoogen
 
Dat door een' snelle dood ghy omkomt en vergaet?
330[regelnummer]
Stil dese oploopentheyd der minne, en hoor na raed.
Phaedra:
 
Geen' rede keeren kan dat wy dit leven derven,
 
Wie 't sterven past, en eens besloten heeft te sterven,
 
Die word niet lichtelijck van 's levens lust bekoort.
Voester:
 
Mevrouwe, die alleen met troost noch onderschoortGa naar voetnoot334
335[regelnummer]
Mijne afgeleefde leên, indien'er dan, o smarte!
 
Soo dartle een' rasery leyd op uw druckigh harte;Ga naar voetnoot336
 
Versma de faem, die nau der waerheyd gunst toeseyd,Ga naar voetnoot337
 
En snooden meer besint, min deughd en eerbaerheyd:Ga naar voetnoot338
 
Laet ons dat guur en ongeseghlijck hart beproeven.Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Ick neem het aen des mans streng opset te verschroeven,Ga naar voetnoot340
 
En ga soo regelrecht na desen wilden knecht.
Rey:
 
Godin, wt 't woeste schuym geboren,
 
O tweelingschuttrenmoeder, metGa naar voetnoot342-43
 
Wat sekerheyd schiet doch soo netGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Dat dartel blinckend wicht vol toren?Ga naar voetnoot345
 
De rasery 't gebeent doorkruypt:
 
Een' kleene wond maeckt groot beswaeren:Ga naar voetnoot347
 
Geheymvier 't bloed verteert in d'aeren,Ga naar voetnoot348
 
En 't merregh wt de schinckels suypt.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Dat kind sich nimmer geeft tot ruste,
 
Alsins het vlug sijn' pijlen spreyd.Ga naar voetnoot351
 
't Kent alles hem wat oostwaert leyt,
 
Oock's laeten avonds schemerkuste,Ga naar voetnoot353
 
En d'oord gebraden van den kreeft,Ga naar voetnoot354
[pagina 213]
[p. 213]
355[regelnummer]
En die gedooght in noordsche paelen
 
De boeren, die 'er altijd dwaelen;Ga naar voetnoot355-56
 
Daer't beergestarnt van koude beeft:
 
Elck van sijne hitte weet te spreecken.Ga naar voetnoot358
 
't Verweckt den brand der forsse jeughd,
360[regelnummer]
En kan in d'ouweling de deughd
 
Der wtgedoofde warmte herqueecken.Ga naar voetnoot360-61
 
Den jonfferboesem treft het meed,
 
Met onbekende vlam en straelen,
 
En doet de goden nederdaelen,
365[regelnummer]
Met sterffelijck gestalt bekleed.
 
Apollo self, in Griecxsche weyen,Ga naar voetnoot366
 
Ging koninglijcke kudden hoên,
 
En citerloos den os in't groen
 
Met sijn' oneffe rieten vleyen.Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Hoe dick' trock hy sijn' mindren aen,Ga naar voetnoot370
 
Die vooghd is over lucht en swercken?
 
t'Hans vogel rept hy witte vlercken,Ga naar voetnoot372
 
Sangsoeter als een' veege swaen:Ga naar voetnoot373
 
Nu dartel stier, die nors ter sijenGa naar voetnoot374
375[regelnummer]
Sijne hoornen wend, en doncker siet,
 
En kan, wen hy sijn' roof bespied,
 
Den rug ten maeghdenspele vlijen:
 
En bootst, daer hy in't zeeschuym swemt,
 
De taeye riemen na met klouwen;Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Ang veerman, om sijn' roof te houwen,Ga naar voetnoot380
 
Met borst in stroom de baeren temt.
 
De nachtgodin door minnevieren
 
Oock blaeckte, en liet den duystren nacht,
 
En gaf haer' broeder volle maght
385[regelnummer]
Den silvren wagen te bestieren:
 
Die dreef haer' duystre paerden voort,Ga naar voetnoot382-86
[pagina 214]
[p. 214]
 
En leerde korter ommesweyen:Ga naar voetnoot387
 
De lange nacht wist van geen scheyen:
 
De dagh rees traegh wt d'oosterpoort:
390[regelnummer]
Door swaerdre vracht soo beefden d'assen.Ga naar voetnoot390
 
Alcides leyd sijn' koker neerGa naar voetnoot391
 
En leeushuyd, gaende sacht en teer
 
Smaragden om sijn' vingers passen.
 
Sijne hayrlock ruw en wetteloosGa naar voetnoot394
395[regelnummer]
Sich vlechten liet, om niet te dolen:Ga naar voetnoot395
 
Hy trad geschoeyt op purpre soolen,
 
En was gelaerst met gulde broos.Ga naar voetnoot397
 
Sijne hand noch t'hans op knodsedraegenGa naar voetnoot398
 
Geleert, nu met de spil geswind
400[regelnummer]
Infijne webbedraeden spint.Ga naar voetnoot400
 
De Lydiaen die kan 't gewagen,Ga naar voetnoot401
 
En Perses sagh dat lichaem selfGa naar voetnoot402
 
Gestroopt van leeusrugh: purpre draedenGa naar voetnoot403
 
Sijn' schouders deckten, eer beladenGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
Met 't swaer gewight van 't hemelwelf.Ga naar voetnoot405
 
Gelooft dat dees' vervloeckte straelen
 
Gequetste minnaer dier besuurt:Ga naar voetnoot407
 
Waer't pekelschuym de stranden schuurt,
 
Waer door de lucht de starren dwaelen:
410[regelnummer]
Dees' rijcken 't ongenadigh wicht
 
Besit: het doet de blaeuwe schaerenGa naar voetnoot411
 
Van Nereus sijn geschut ervaeren:Ga naar voetnoot412
 
Geen' meeren het van brand verlicht:Ga naar voetnoot413
 
Hy blaecktse die met vleugels roeyen.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
De stier, wanneer hem Venus noopt,
 
Ontsinnigh na den oorloogh loopt,Ga naar voetnoot416
 
En kampt voor d'aengevochte koeyen.Ga naar voetnoot417
 
't Angstvalligh hert, voor d'eer beducht
 
Van sijne weerga, wil sich wreecken,
[pagina 215]
[p. 215]
420[regelnummer]
En van verbolgentheyd een teecken
 
Met krijschen geeft, en slaet de lucht.Ga naar voetnoot421
 
Voor sijn gevleckten tigers luymenGa naar voetnoot422
 
De Moor dan beeft van lit tot lit:
 
Dan wet sijn wondende gebitGa naar voetnoot423-24
425[regelnummer]
De swijnskop, en begint te schuymen.Ga naar voetnoot425
 
De Libyaensche leeu, soo haest
 
Wen Min sich rept, sijn' steert doet krullen,
 
En schud sijn' maen: dan steent van 't brullen
 
Al 't woud: het zeegediert dat raest:
430[regelnummer]
Dan raesen Lucaes minnende Ga naar margenoot* ossen.Ga naar voetnoot430
 
Natuur maeckt alles onderdaen.Ga naar voetnoot431
 
Wen 't Min gebied moet haet vergaen:
 
Geen' felheyd is de Min ontwossen.Ga naar voetnoot433
 
Dese hit veroude gramschap blust.Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Wat sal ick meer van liefde singen?
 
Dees' sorg het stiefmoers hart kan dwingen:Ga naar voetnoot436
 
Ghy siet hoe Phaedra blaeckt van lust.
 
 
Wat tijding am? welaen, seg hoe de saecken staen.Ga naar voetnoot438

voetnootvs. 1
wuft: beweeglik, vlug (vgl. vs. 61); besetten: rondom insluiten.
voetnoot2
naer: somber.
voetnoot4
Ter vlught: haastig.
voetnoot5
Parnes: een bosrijke berg in het N.W. van Attica.
voetnoot7
schichtigh: schielik, met snelle loop.
voetnoot8
Thria: vlek in Attica, omgeven door een vlakte.
voetnoot10
Schytisch: door de koude winden uit Noordelik Scythië aangebracht.
voetnoot12
schootigh: slank; weeft: letterlike vertaling van: alta texitur alno; in de omwerking: ‘het bos bevlecht’. De bedoeling zal zijn: in de boommassa afwisseling brengt.
voetnoot14
dauwend: vochtig, regen brengend.
voetnoot16
lockt wt klont: uit de aardkluiten te voorschijn lokt.
voetnoot18
Door keykens: te verbinden met valt in vs. 19; logge: veranderd in traege.
voetnoot20
gierge plassen: golven, begerig om de oevers te schaeven.
voetnoot24
tieren om voeder: luidruchtig uitgaan om voedsel.
voetnoot26
Acharnas: vlek in Attica, bekend door zijn krachtige bewoners.
voetnoot28
Hymet: de Hymettus, een berg, om zijn honing beroemd.
voetnoot29
Aphidne: een buurt in Attica.
voetnoot30
Een verscher hoop: een andere, later in 't veld gebrachte troep.
voetnoot31
Sunion: Sunium, een voorgebergte in Attica.
voetnoot32
Philipis: naam van een der jagers? verruckt: opgewonden, onrustig.
voetnoot34
sich onthouden: zich ophouden.
voetnoot38
Molos, zijn soorten van jachthonden.
voetnoot39
Cretenser, zijn soorten van jachthonden.
voetnoot41
leyseel (seel = koord); later vervormd tot leidsel.
voetnoot42
Spartaenen zijn soorten van jachthonden.
voetnoot45
trots: fier (synoniem van stout).
voetnoot47
straf: krachtig.
voetnoot48
tegenbassen op: als echo weergeven; gebaf: van het klanknabootsende baffen = bassen, blaffen.
voetnoot49
toght: troep.
voetnoot52
vertreck: plaats waar het wild zich terugtrekt; dus: de holen en duistere schuilhoeken.
voetnoot53
Tithons vrou: Aurora.
voetnoot55
wtmerckt: kenbaar maakt, de indrukken bewaart.
voetnoot58
langworpt (adj.): langwerpig; valsch: evenals loos (60): bedrieglik (voor het wild).
voetnoot59
getuygh (collectief): tuig.
voetnoot60-61
met roode schacht vermaelt: rood geverfd met het penseel (eig. slagveder) Latijn: picta rubenti pinna; besluyten: omsluiten, gevangen houden.
voetnoot62
wiens werd oudtijds bij alle geslachten gebruikt: vgl. vs. 73; ydel: omdat het vlugge wild licht ontkomen kan (ook in 't Latijn: vano terrore).
voetnoot66
bestaen: ondernemen.
voetnoot74
staetsucht: heerszucht.
voetnoot75
ontrent: nabij.
voetnoot76
seker: onfeilbaar treffend.
voetnoot77
Staet nae: (vgl. naar het leven staan).
voetnoot78
Araxes: een stroom in Armenië; kil: koel.
voetnoot79
den staenden Ister is een letterlike vertaling uit het Lat. stanti in Histro: de bevroren Donau.
voetnoot80
onverveelt: onvermoeid.
voetnoot81-82
Getulisch: uit Getulië, aan de Noordkunst van Afrika; met smart vervolghen: om ze leed aan te doen; Candisch: uit Candia.
voetnoot85
ten besten geven: blootstellen.
voetnoot87
Soo: evenals.
voetnoot89
Garamas: de Garamanten waren een Afrikaanse stam.
voetnoot91
balssemwoud: geurig woud.
voetnoot94
Hyrcanisch: Scyties; lof: gebladerte, bos.
voetnoot95
ledigh veld: schaars bevolkte streek.
voetnoot96
wuft ter reys gestelt: zwerflustig.
voetnoot101
roof: buit, aan de godin geofferd; van: door; weyman: jager.
voetnoot104
steende: zuchtte, kraakte onder de vracht.
voetnoot107
sege en sangen: zegezangen.
voetnoot109
loos: schrander; geeftme 't woord: geeft het teken tot opbreken. (woord, eig.: wachtwoord?) Lat. signum misere.
voetnoot112
spoeyt: bespoedigt.
voetnoot114
t' seyl gaen: onder zeil gaan, uitvaren.
voetnoot115
spouwen: splijten, doorklieven.
voetnoot117
parsen: dwingen; in gyseling gebrogt: gevangen gezet.
voetnoot118
haetlijck: door mij gehaat (Lat. invisus): aen vyands echt verknocht: Theseus had Phaedra met geweld van haar vader geroofd; dus: gehuwd met mijn vijand (Lat. hostique nuptam).
voetnoot119
mijn' older: germanisme; vervangen door: mijn jaeren (Lat. aetas).
voetnoot123
jammerpoel: de onderwereld (vgl. Inhoud, r. 3).
voetnoot124
soldaet: (mede)strijder (Lat. miles); des stouten minnaers: nl. van Pirithoüs.
voetnoot125
woende: woedende, razende.
voetnoot128
in onsen dagh: naar de bovenwereld (dagh = daglicht).
voetnoot131
vuyle snoeperyen: schandelik, ongeoorloofd mingenot.
voetnoot132
Acheron: rivier in de onderwereld; hier: de onderwereld zelf.
voetnoot133
druckigh: bedrukt, droevig.
voetnoot137
Minervaes schietspoel: Minerva geldt als uitvindster van de weefkunst.
voetnoot138
spil: nl. van het spinnewiel, waarom gesponnen wordt.
voetnoot139
stofferen: vervullen.
voetnoot140
vieren en gaeven: vieren door middel van wijgeschenken.
voetnoot142-143
sweyen: zwaaien (ei dus = ai); geleert op: afgericht, geoefend; feestgebaer des stillen offers: het feestelik vertoon van het in stilte gebrachte offer (Lat. tacitis sacris); met suyvere gebeden: gebeden met reine bedoeling (Lat. castis precibus).
voetnoot146
toegedoemt: toegewezen (doem: vonnis).
voetnoot148
styve: met kracht afgeschoten.
voetnoot151
beschoren: door het noodlot bepaalde; moeder: Pasiphaë, Phaedra's moeder. Uit haar onnatuurlike (schendighe) liefde voor een stier werd het monster de Minotaurus geboren.
voetnoot152
heughen is hier transitief (Ned. Wdb. VI 697): in herinnering houden; dus: uw zeer schandelike min doet de gedachte herleven, wat bosschengeylheyd (Lat. amor in silvis) te weeg kan brengen.
voetnoot153
Ick ben belaên: de schuld drukt op mij.
voetnoot154
bestaen: gedurfd.
voetnoot155
grousaem: vertaling van Lat. efferus: wild, verwilderd.
voetnoot156
nors: vertaling van Lat. torvus: grimmig, onstuimig.
voetnoot158
tot yet: tot iets anders: hij koesterde alleen liefde voor een mens. Het Latijn heeft alleen: sed amabat aliquid.
voetnoot159
Dedael: Dedalus was de bouwmeester van het Labyrint waarin de Minotaurus werd opgesloten. Nader verklaard door dit vernuft in vs. 160.
voetnoot160
tuck: gretig; keerde: op aarde wederkeerde.
voetnoot164
afkomst: afstammeling, dochter, nl. Pasifaë. Phoebus (de zon) had Venus betrapt in haar overspel met Mars, waarna de gelieven gebonden werden. Daarom trof Venus met haar wraak zijn dochter.
voetnoot166
Cynthius: Phoebus.
voetnoot167-168
Minoïsche spruyt: afstammeling van Minos; door bloote min verscheyde (verl. tijd): kwam om door enkele liefdesavonturen; yet gruwelijcx: iets zondigs, tegennatuurliks.
voetnoot168
geleyde: begeleidde. Het Latijn heeft: nulla Minois levi defuncta amore est. Iungiter semper nefas.
voetnoot169
bloed: afstammeling: Jupiter was haar grootvader.
voetnoot170
schricklijckheên: vreselike herinneringen.
voetnoot171
sinnen: zinnelike neiging.
voetnoot173
oyt: steeds.
voetnoot175
soete seer: aangename (liefde)smart; stroockte: streelde, koesterde.
voetnoot176
ontsey: weigerde.
voetnoot177
Nocht: en niet (navolging van Lat. neque).
voetnoot179
getuygen: getuigenissen, verklaringen.
voetnoot181
beslaen: aflopen.
voetnoot183
boet: herstel, genezing.
voetnoot184
nocht (vgl. 177): Lat. nec labi via.
voetnoot187
berucht: roemrijk; verdrucken: neerdrukken, in 't ongeluk storten.
voetnoot189
gedroghten: (de omgang met) monsters; noodigh lot: noodlot. Dus: de bloedschande komt voort uit de zonden van de mens; die andere schande was door 't noodlot opgelegd. Latijn: Nam monstra fato; moribus scelera imputes.
voetnoot190
bot geven: vieren, toegeven aan.
voetnoot192
de bovenplecken: de aarde.
voetnoot194
verlet: opgehouden; vergetelnat: de Lethe, een stroom die alles deed vergeten als men er uit dronk.
voetnoot195
geduurigh: voortdurend, levenslang; den jammerpoel gedoogen: het leed van de onderwereld dragen.
voetnoot197
hoogh gemeld: wijd vermaard.
voetnoot198
Homerus roemt de machtige zeestaat Creta wegens de honderd steden; wetten stelt: koning Minos was als wetgever beroemd.
voetnoot200
doorsnuffelsieck: belust om alles na te snuffelen.
voetnoot201
schalckheyd en bedrogh: boosaardig bedrog.
voetnoot203
Vw' moeders grootvaêr: Phoebus.
voetnoot204
daelen: afstammen.
voetnoot206
Wan: wanneer.
voetnoot210
feyt: misdrijf; ook in vss. 216 en 219.
voetnoot211
Van: door.
voetnoot212
wel bewust: dat de misdaad nooit vergeet.
voetnoot213
tegenwoordigheyd der straffe: de steeds boven het hoofd hangende straf.
voetnoot216
ongrieck: barbaar.
voetnoot217
wuft: zwervend (Lat. vagus campis).
voetnoot221
ang: bang, huiverig; hoon: schande.
voetnoot222
reedghe toe: legt gij het aan.
voetnoot225
gruwelvuur: schandelike hartstocht.
voetnoot226
om en weder om: geheel en al om; - staet van vrou natuur: de natuurwet.
voetnoot227-228
Het Latijn heeft: Cur monstra cessant? aula cur fratris vacat? d.i. honend aansluitend bij de vorige zin: Waarom worden et geen monsters (als eertijds de Minotaurus) voortgebracht? Waarom zoekt ge (als anderen met bloedschendige neiging) geen omgang met uw broeder? Blijkens het woord doolhof heeft Vondel de laatste zin niet begrepen.
voetnoot229
waegen: wankelen, schudden, in beroering komen. Vrije vertaling, want het Latijn heeft: audiet: zal vernemen.
voetnoot230
Gedroght en wonderspoock: angstwekkende voortekenen (Lat. prodigia).
voetnoot232
recht: naar waarheid; ick ken 't: ik erken het.
voetnoot234
met opset: willens en wetens.
voetnoot235
staet na: tracht te vinden.
voetnoot236
gants ijdel: geheel vergeefs.
voetnoot237
duwen: voortbomen (vgl. boom in vs. 238).
voetnoot238
vlot: schip.
voetnoot239
reên: de rede.
voetnoot240
nl. Cupido.
voetnoot242
braed: doet blaken.
voetnoot243
Gradivus: Mars, de minnaar van Venus: vieren: gloed.
voetnoot244
driekant is een vertaling van trisulcus: met drie spitsen. Deze smit is Vulcanus, die onder de Etna huist. Volgens de Odyssee was hij met Aphrodite (Venus) gehuwd.
voetnoot247
rieten: pijlen.
voetnoot248
Apollo is de minnaar der nymfen: Daphne, Koronis, Cyrene.
voetnoot249
bang: benauwd.
voetnoot250
geylheyd is vertaling van libido: zinnelikheid.
voetnoot252
meer bots geven: zich meer te laten gaan, om dan zijn lusten bot te vieren (bot oorspr. = touw).
voetnoot253
quansuys of: voorwendende dat.
voetnoot255
verweende schichten: niets ontziende pijlen (Latijn: proterva tela = drieste, onbeschaamde p.).
voetnoot256
tanger: zwak.
voetnoot257
met luttel slots: zonder redelike grond heeft de domheid aan deze dwaasheid geloof geschonken.
voetnoot58
versiert: verzonnen.
voetnoot262
de sulck: zo iemand.
voetnoot263
slecht: eenvoudig.
voetnoot265-266
't gemack van hoogen huysen: de weelderig levende aanzienliken (Lat. delicatas eligens domos).
voetnoot267
vlijt sich onder: zet zich neer bij, neemt haar intrek.
voetnoot269
ingetoomt: zich beheersend, matig.
voetnoot274
wiens setel is gewijd: die een hoge (vorstelike) rang bekleedt.
voetnoot275
aen 't keeren: op de terugreis.
voetnoot277
's hemels lamp: het zonlicht
voetnoot279
hof nl. van Pluto.
voetnoot281
poortklincket: de kleine deur in de slotpoort; dus: de toegangspoort der verdoemden, door Cerberus bewaakt.
voetnoot283
ontseyde: verboden; na: naar.
voetnoot286
d'Ongriecxse Antiope: de koningin der Amazonen, de vorige gemalin van Theseus, die hij om een bloot verwijt ter dood bracht.
voetnoot287
neem: gesteld dat; rede: redenering, argumenten.
voetnoot289
haetigh: hatende, afkerig; saed: geslacht.
voetnoot292
rechtevoort: dadelik.
voetnoot293
geduld: volharding.
voetnoot296
Stal houden: blijven staan.
voetnoot301
fors: weerspannig, onbuigzaam (Lat. ferus).
voetnoot304
woeden: liefdesrazernij.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 310 heeft 'n lettergreep te kort; grijs te verbeteren in grijse?
voetnoot305
slagh: soort; dus: hij schuwt alle vrouwen (Latijn: genus omne profugit); gaen voor: door te gaan voor (Latijn: pellicis careo metu).
voetnoot306
overspeelder: zie Inhoud, r.3.
voetnoot307
mijn' suster: Ariadne (Latijn: mitis Ariadnae pater: de vader die voor de verliefde Ariadne zachtzinnig, vergevensgezind was).
voetnoot310
blinkend: zilverwit.
voetnoot313
De wil om te genezen is reeds een gedeeltelike genezing van de ziel (Latijn: pars sanitatis, velle sanari, fuit).
voetnoot314
braef: rechtschapen.
voetnoot315
best wy konnen: zo goed als wij kunnen, naar ons beste vermogen.
voetnoot319
Laat ik mijn man volgen (nl. in de dood); de dood zal de schande voorkomen (Latijn: morte praevertam nefas).
voetnoot320
oploopentheyd: drift, hartstochtelikheid (vgl. vs. 330).
voetnoot321-323
Ik meen dat gij het leven verdient, om dezelfde reden als waarom gij u zelf wilde doden (nl. om uw eer te bewaren). Het Latijn heeft: ob hoc quod esse temet autumas dignam nece. Vondel heeft quod (omdat) ten onrechte vertaald met het geen; neerslagh: doodslag; hier: zelfmoord.
voetnoot324
afstooten: doorsteken (Ned. Wdb. I, 1581).
voetnoot326
geschoten: in snelle vaart.
voetnoot334
troost: bijstand.
voetnoot336
dartel: buitensporig (Latijn: protervus).
voetnoot337
die zich zelden in dienst van de waarheid stelt, de waarheid begunstigt (Latijn: fama vix vero favet).
voetnoot338
besinnen: beminnen.
voetnoot339
guur en ongeseghlijck: nors en onhandelbaar.
voetnoot340
streng opset: vast voornemen; verschroeven: eig. verdraaien, een andere richting geven; Lat. flectere = buigen.
voetnoot342-43
Aphrodite (Venus), uit het zeeschuim geboren, was de moeder van Eros, de god der liefde, en van Anteros, de god der wederliefde (tweelingschuttren).
voetnoot344
net: juist.
voetnoot345
vol toren: als verwekker van leed.
voetnoot347
beswaeren: hinder, smart.
voetnoot348
Geheymvier: verborgen vuur.
voetnoot349
wt de schinckels suypt: uit de beenderen weg doet teren.
voetnoot351
Alsins: in alle richtingen.
voetnoot353
het Westen.
voetnoot354
kreeft: het bekende sterrebeeld; hier genomen voor: zuidelike zomerhitte.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 366, de oude uitgave heeft: weyden.
voetnoot355-56
die nl. oord; paelen: streken; die in het Noorden plaats verleent aan altijd rondtrekkende landbouwers. Latijn: semper errantes patitur colonos.
voetnoot358
sijne hitte (spr. uit: sijn itte): nl. van de liefde (Amor is mannelik).
voetnoot360-61
ouweling: oude man (vgl. Vlaams: ouderling); deughd der warmte: de weldoende warmte.
voetnoot366
Apollo diende als herder koning Admetus, om de liefde van zijn dochter te winnen.
voetnoot369
oneffe rieten: de schuin aflopende herdersfluit (Lat. impari calamo); vleyen: zacht stemmen (Lat. vocavit).
voetnoot370
trock hy sijn' mindren aen: letterlike vertaling van: induit minores, d.w.z. hij (Jupiter) nam de gedaante aan van lagere stervelingen.
voetnoot372
t'Hans vogel: nu eens als vogel, nl. als zwaan bij Leda.
voetnoot373
een' veege swaen: de zwaan die (volgens de overlevering) stervende liefelik zong.
voetnoot374
stier: om Europa te schaken. Daarop slaan ook de volgende regels, tot 380; als veerman zwemt hij met Europa op de rug, over.
voetnoot379
taey: buigzaam (Lat. lentus).
voetnoot380
Ang: bevreesd, bezorgd; te verbinden met: om sijn' roof te houwen.
voetnoot382-86
Diana, verliefd op Endymion. Zij liet haar silvren wagen (de maan), getrokken door duystre paerden (de nachtelike omgeving), over aan Apollo.
voetnoot387
korter ommesweyen: een kortere bocht maken (Lat. gyro breviore flecti).
voetnoot390
swaerdre vracht: nl. van Apollo (Lat. graviore curru).
voetnoot391
Alcides: de kleinzoon van Alkeus: Herkules, die, verliefd op Omphale, koningin van Lydië, zich verwijfd aanstelde.
voetnoot394
wetteloos: ongebonden.
voetnoot395
dolen: in de war raken.
voetnoot397
broos: korte laars.
voetnoot398
noch t'hans: nog kort te voren.
voetnoot400
Infijn: zeer fijn.
voetnoot401
Lydiaen: Lydiër.
voetnoot402
Perses: Pers.
voetnoot403
Gestroopt van leeusrugh: beroofd van de (vroegere) leeuwenhuid.
voetnoot404
eer: te voren.
voetnoot405
nl. toen hij Atlas hielp de hemel te torsen.
voetnoot407
dier besuurt: duur te staan komt. De minnaar, gekwetst door Cupido's straelen (= pijlen), is het gramm. onderwerp (besuren is oorspr. smartelik ondervinden).
voetnoot411
Besitten: in zijn macht hebben; de blaeuwe schaeren van Nereus: de Nereïden (watergodinnen).
voetnoot412
geschut: pijlen.
voetnoot413
Vertaling van: flammamque nequit relevare mari, dus: zelfs geen enkele zee blijft de brand bespaard: ook de zee wordt in (liefde)gloed ontstoken.
voetnoot414
roeyen: het luchtruim doorklieven.
voetnoot416
Ontsinnigh: doldriftig.
voetnoot417
aengevochte: overvallen (bedoeld zal zijn: door een andere stier).
voetnoot421
slaet de lucht: verscheurt de lucht, door zijn kreten.
voetnoot422
luymen: grilligheid, onberekenbaarheid.
voetnoot423-24
dan: nl. in de paartijd.
voetnoot425
schuymen: schuimbekken.
margenoot*
[Randschrift:] Een zeker slagh van elefanten soo genaemt.
voetnoot430
Latijn: Lucaeque boves. Volgens de scholiasten zou Seneca de olifanten zo genoemd hebben, omdat ze tijdens de oorlog met Pyrrhus het eerst in Lucanië gezien waren.
voetnoot431
onderdaen (adj.): onderworpen.
voetnoot433
ontwossen: ontgroeid (dial. vorm van ontwassen); dus: de Min behoudt de overhand boven de heftigste haat.
voetnoot434
hit: hitte (veranderd in: gloet); veroude gramschap (Lat. veteres irae): diep gewortelde toorn.
voetnoot436
sorg: bekommering.
voetnoot438
am = amme: voedster.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank