Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 307]
[p. 307]

Harpoen aen Ionckheer Landeslot, Heer van Vrybvrgh.aant.aant.

LVCRETIVS.

Tantum Relligio potuit suadere malorum!

VIRGILIVS.

Heu vatum ignare mentes! quid vota furentem,
Quid delubra juvant?

IVVENALIS.

Inde furor vulgo, quod Numina vicinorum
Odit uterque locus.

Gedruckt in Vrystadt M D C XXX.

[pagina 308]
[p. 308]

VAN 1630. AFGEDRUKT NAAR DE TEKST VAN DE eerste uitgave in folio (Gedruckt in Vrystadt 1630), waarvan 't titelblad hiervoor typografies is nagevolgd, behalve dat de Latijnse motto's in de oude uitgave aan de keerzijde van het eerste blad staan. Unger: Bibliographie, nr. 186.

De vertaling van deze aanhalingen luidt:

Zoveel rampen heeft de Godsdienst kunnen teweegbrengen. (Lucretius De rerum natura I, 101).

Ach, wat zijn de geesten van de priesters onwetend! Wat baten geloften en heiligdommen de in razernij verkerende? (Virgilius' Aeneis IV, 65).

De woede van het gemene volk komt daaruit voort, dat iedere streek de goden van zijn naburen haat (Juvenalis XV, 36).

[pagina 309]
[p. 309]

Harpoen aen Ionckheer Landeslot, Heer van Vryburgh.

 
Ick heb, heer Landeslot, doorreysend uw gebied,Ga naar voetnootvs. 1
 
Daer menighmael vernacht, en veel van Godefried,Ga naar voetnoot2
 
Den preker van uw vleck, de boeren hooren roemen,Ga naar voetnoot3
 
Wiens lof sy met geen' kunst behoefden te verbloemen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wie vond in deeghlijckheyd oyt sijns gelijcken meer?
 
Gode offerde hy sijn' dienst', sijn' trou aen sijn' landsheer,
 
En bragt dat woeste volck tot deughdige bekeering,Ga naar voetnoot7
 
Door voorgang eer dan door sijn' ongetoyde leering.Ga naar voetnoot8
 
Sijn woord was eveneens als een gesegend saed.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hy was der sielen sout. noyt moeyde hy sich met staetGa naar voetnoot10
 
Of weerlijcke heerschappy. het licht blonck wt sijn leven.Ga naar voetnoot11
 
Al wat de bybel leert stond in sijn hart geschreven:
 
Ia sijn godvruchtigh hart, dat was der deughden kerck.Ga naar voetnoot13
 
Wat drempel hy betrad, daer bleef een heyligh merck.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Sijn mond was troostelijck den aengevochten bedde.Ga naar voetnoot15
 
Wat onlust reesser, dien hy niet met wijsheyd redde?Ga naar voetnoot16
 
Baldadigheyd nam af, soo ras hy trad op stoel,Ga naar voetnoot17
 
Gereghtigheyd die groeyde, en pleyters werden koel.Ga naar voetnoot18
 
De kroegen stonden leêg. geen mes werd wtgetrocken.
20[regelnummer]
d'Opreghtigheyd des mans klonck luyder als de klocken.Ga naar voetnoot20
 
Hy was vernoeght in 't kleen, gewilt by arm en rijck,Ga naar voetnoot21
 
En stondse bey ten dienst. sy golden hem gelijck.
[pagina 310]
[p. 310]
 
Men sagh hem selden aen der rijcke lieden disschen:
 
Wel moght hy wit sien, maer vermyde d'argernissen.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Soo lang sijn leven duurde hing 's vollecx hart aen God,
 
En 't was gehoorsaem sijnen vryheer Landeslot.Ga naar voetnoot26
 
Hoe wenschelijck sou 't sijn voor landen ende steden,
 
Indienmen nu 't geloof niet na spitsvondigheden,
 
Die luttel stichten, ging waerdeeren al te bot,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
(Verkeertheyd is 't van 't minst te maecken 't hooghste lot)Ga naar voetnoot30
 
Maer na'et beleven: daer soo veel is aen gelegen,Ga naar voetnoot31
 
Dat niemand sonder dit kan erven Christus segen.Ga naar voetnoot32
 
Gewis had Godefried de waerheyd soo gevat,
 
En hierom woeckerde hy met yver om dien schat.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
't Getal dat socht hy min, met bidden en met wenschen,Ga naar voetnoot35
 
Als 't pit en merreg van ter deughdgesinde menschen,Ga naar voetnoot36
 
En drong op 't weeten niet soo vierigh, als op 't doen.Ga naar voetnoot37
 
Dat was de rechte melck om heylgen op te voen.
 
Waer sulcke voesters sijn, daer bloeyen d'ondersaeten:
40[regelnummer]
Daer hoeft de grootste stad geen wachthuys vol soldaeten,Ga naar voetnoot40
 
Om huysbreck, plondring, moord, en stokebranderyGa naar voetnoot41
 
Te blusschen binnen muurs, of sielentyranny:Ga naar voetnoot42
 
Daer word de Godsdienst niet gevordert, met luyd krijten,Ga naar voetnoot43
 
Om 't arm eenvoudigh volck in rotten te doen rijten:Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Daer waecken, om een' tong soo veele spiessen niet:Ga naar voetnoot45
 
Maer yeder burger wacht op 't geen sijn heer gebied,Ga naar voetnoot46
 
En voor 't gemeene best quijt sich een yeglijck Christen:
 
Als in d'Aposteleeu, die laegen kent noch listen.
 
De kerck is als een' koy vol lamren, als een korf
50[regelnummer]
Vol tortelduyven, daer d'onnooselheyd om storf.Ga naar voetnoot50
 
Maer zedert Wolfaerd sloegh sijn' klaeu in d'oeghst des heeren,Ga naar voetnoot51
 
Veraerden de gemoên in baerelijcke beeren:Ga naar voetnoot52
[pagina 311]
[p. 311]
 
Dat heught heer Landeslot noch heden desen dagh.Ga naar voetnoot53
 
Wat dagh verlieper, dat hy niet sijn hartseer sagh?
55[regelnummer]
De landlie maeckten van hun' heerschappen tyrannen,Ga naar voetnoot55
 
En tegens 't overhoofd was 't lichaem ingespannen,Ga naar voetnoot56
 
De leden onderling te jammerlijck verdeelt,Ga naar voetnoot57
 
En wtgewischt, in 't hart, Gods heerlijck evenbeeld:
 
Dat Godefried, met smart en arbeyd, daer in druckte.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Elck riep: dat 's u: dat 's mijn. elck grabbelde en elck pluckte:
 
Dies oude Karsten, die hierom sijne handen wrong,Ga naar voetnoot61
 
Kreet: wat al boos vergif verspreyt een' paepetong!Ga naar voetnoot62
 
En 't was waerachtigh waer. wie kan de waerheyd laecken?
 
Dat allerkleenste lidt beschickt wel groote saecken:Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Gelijck de slimme slang, in 't heyligh Paradijs.
 
Wie 't in den wind slaet, word het t'sijner schade wijs:Ga naar voetnoot66
 
Dies loven wy met recht den wackren heer van Schagen,Ga naar voetnoot67
 
Die toomt den voerman, voor het hollen van den wagen,Ga naar voetnoot68
 
En maeckt hy 't hem te grof, hy besight self de sweep,
70[regelnummer]
En graeut eens: bengel hou! flus krijghje van de leep.Ga naar voetnoot70
 
Hy leert den leeraer wt een ceêl sijn' schuld bekennen,Ga naar voetnoot71
 
Soo word hy handelbaer, en kan de paerden mennen
 
Op 't Euangelisch spoor. wat schiet den man te kort,Ga naar voetnoot73
 
Die soo demoedigh, en ten lesten saligh word?Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Hy leert hem, na sijn staf is, springen, en niet verder:Ga naar voetnoot75
 
Dus is de Schager heer sijn eygen prekers harder.
 
Rechtschapen edelman, hoe edel is uw' siel!
 
Hoe luysterscharp uw oor, op 't rollen van het wiel.Ga naar voetnoot78
 
Al wordmen wtgeluyd voor godeloosen schellem:Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Soo schold Datheen wel eer den wijsen held prins Welhem.Ga naar voetnoot80
 
De lasterkunst valt licht: de botste kanse best.
[pagina 312]
[p. 312]
 
Doen weeldigh Vlaendren was beseten van die pest,Ga naar voetnoot82
 
Ontsteecken door den stanck van weynigh' boose prijen,Ga naar voetnoot83
 
Verstorf de welvaert, en de staet geraeckte aen 't glijen:Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Tot dat de graeflijckheyd sat deerelijck gestrand.Ga naar voetnoot85
 
Dit streckt een' heldre baeck, gelijck een schip op 't sand.Ga naar voetnoot86
 
Dies laet, heer Landeslot, den breydel niet meer glippen:
 
Maer muylband Wolfaerds al te lasterlijcke lippen.
 
Want soo hy u niet vreest, soo ziddert ghy voor hem.
90[regelnummer]
Wanneer uw blixem suft, soo dondert sijne stem,Ga naar voetnoot90
 
En weckt een onweer, eer het plompe sinnen mercken,Ga naar voetnoot91
 
Dat op het land een' zee gaet boven alle kercken,Ga naar voetnoot92
 
En ghy verlaeten en vermeestert sit aen 'troer,
 
Dit wist de Stuurman, die met jonckheer Robert voer,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En met sijn' meestren doen waer over boord gesprongen,Ga naar voetnoot95
 
Had hy niet ree geweest voor putger en kocxjongen.Ga naar voetnoot96
 
Men berreght schip en goed, door oeffening van tucht:Ga naar voetnoot97
 
Want d'ongebondenheyd is wonder nau van lucht,Ga naar voetnoot98
 
En scharp van snof en reuck, als sommigh slagh van dieren,
100[regelnummer]
En weet haer' moed hier na te stracken en te vieren.Ga naar voetnoot100
 
Veel' dingen sijn wel nut, maer al en is 't niet fraey.Ga naar voetnoot101
 
Een huys verciert is met een' schoonen papegaey,
 
Maer snatert hy te veel, hy is gelijck eene aecxter,
 
En moeylijck voor 't gesin, gelijck een' vuyle kaecxster.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Een woord te sijner tijd geuyt, in suyvre tael,
 
Een gulden appel is, in eene silvre schael.
 
De wijse weeghtse als goud. qua klap bederft goe seden.
 
Dit treft vernaemlijck, die in 't openbaer sal reden,Ga naar voetnoot108
 
En rekent dat hy sal den reghter rekning doenGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Van elck ontuchtigh woord. nu braecktmen rijp en groen,Ga naar voetnoot110
 
Op wettige overheen, ja selfs op alle grooten,
 
Op nabuurkoningen, 's lands trouwe bondgenooten:Ga naar voetnoot112
[pagina 313]
[p. 313]
 
Een' lastering soo dier den Christen mond verboôn.Ga naar voetnoot113
 
Hoe gortigh 't varcken sy, men roept: al schoon, al schoon,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Al suyver Christendom, met heyligheyd behangen:
 
En 't hart een stinckpoel is, vol padden en vol slangen.
 
Men dringt sijn' naesten van den oever, om een punt,Ga naar voetnoot117
 
En elck sijn' medechrist de saligheyd misgunt.Ga naar voetnoot118
 
't Geschil wort groot geschat, 't is menighmael een kleentje.
120[regelnummer]
In 't ydel beckeneel daer rammelt steentje beentje.Ga naar voetnoot120
 
En hierom sluytmen voor een' andren 's hemels poort,Ga naar voetnoot121
 
En die in eer wil staen moet trecken aen die koord.Ga naar voetnoot122
 
De schemeringen sijn verlegen met de klaerheyd.Ga naar voetnoot123
 
Het minste stipken heet noodsaeckelijcke waerheyd.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Geveynstheyd speelt haer' rol op 't geestelijck tooneel.
 
Het weerlijck dooptmen met den naem van Gods krackeel.Ga naar voetnoot126
 
Wat kan de lamren rock al huychelaers verschuylen!
 
Maer datter wolven sijn, barst wt wanneer sy huylen,Ga naar voetnoot128
 
En jancken over kruys en misselijcke pijn,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Om dat tot 's andren rust sy wat geteugelt sijn,
 
En volgens hunnen aerd geen' wreedheyd kunnen plegen.
 
De naemen van party wt 's levens boeck te veegenGa naar voetnoot132
 
(Indien hun deese maght van boven is vertrout)
 
Waer billijck hun genoegh. nu maeckt die waen hen stout,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Om sulck een' balling van den aerdboôm noch te weeren,
 
Dien 't onvervalschte boeck de voetbanck noemt des Heeren.Ga naar voetnoot136
 
Wie schreyt niet die dit hoort, of lacht sich slap en moe?
 
't Is seker, roept 'er een, 't behoort ons alles toe.
 
't Geloof is erfgenaem van weereldlijck en geestlijck,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
En wie dit niet begrijpt, leeft luttel min als beestlijck.
[pagina 314]
[p. 314]
 
Ick ken de Pausen wel, die Vranckrijck deelden wt,Ga naar voetnoot141
 
En schatten 's Konings erf op predikantenbuyt:Ga naar voetnoot142
 
Maer 't is Rochel in 't end vry bitter opgebroken.Ga naar voetnoot143
 
Niet datwe met haer' val de tanden willen stoken:Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Maer toonen, hoemen door verblindheyd steygren darGa naar voetnoot145
 
In top, om bet vermaert te sijn als Lucifer,Ga naar voetnoot146
 
Die, van des hemels trans, tot in den afgrond storte,
 
Doen God de dartelheyd van sijne wiecken korte.Ga naar voetnoot148
 
Noch heeten 't yveraers, en die 't wel gade slaen,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Sien vorstendommen door dien yver ondergaen.
 
Al hun betrouwen is een' hollende gemeente,Ga naar voetnoot151
 
Wiens oproer sit in 't bloed, in 't merregh van 't gebeente.Ga naar voetnoot152
 
Van haer was d'oirsprong, en van haer beduchtmen 't end,Ga naar voetnoot153
 
't En sy een wijs geval de saeck ten besten wend:Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
't En sy dees' barsse stof gemengt werd met yet smedighs,Ga naar voetnoot155
 
Om die te vlyen tot wat dienstighs en wat vredigs.Ga naar voetnoot156
 
 
O.M.P.
voetnootvs. 1
In Landeslot is de Overheid van het land verpersoonlikt; Vryburgh is dus de naam van de Republiek.
voetnoot2
vernachten: overnachten; Godefried is, volgens zijn naam, de predikant die vrede bewaart bij de dienst van God, die - zoals Brandt het uitdrukt - ‘met zyn leere en leven goede Christenen en goede burgers maakte’.
voetnoot3
vleck: gehucht, dorp.
voetnoot4
verbloemen: opsieren. Zijn lof behoefde niet kunstmatig opgeschroefd te worden.
voetnoot7
deughdige bekeering: bekering tot deugd.
voetnoot8
ongetoyd: onopgesmukt.
voetnoot9
eveneens als: juist zo als.
voetnoot10
der sielen sout: Vgl. Matth. V vs. 13; staet: te verbinden met heerschappy.
voetnoot11
Zijn vrome levenswandel bewees dat hij door het licht van het Evangelie bestraald werd.
voetnoot13
Latere redaktie: was aller deughden kerck: daarin huisden alle deugden.
voetnoot14
Daar liet hij een stichtende indruk achter.
voetnoot15
was troostelijck: troostte; den aengevochten bedde: het ziekbed, waar de zieke of de stervende door zelfverwijt, door wroeging werd gekweld (aengevochten).
voetnoot16
onlust: onenigheid; redden: in orde brengen, beslechten.
voetnoot17
Baldadigheyd: kwaadwilligheid, gewelddadig optreden; trad op stoel: als predikant optrad (letterlik: de predikstoel besteeg).
voetnoot18
pleyters: zij die met elkaar procedeerden.
voetnoot20
opreghtigheyd: rechtschapenheid (vgl. Roskam, vs. 19).
voetnoot21
in 't kleen: met het geringe, hij stelde geen hoge eisen aan het leven; gewilt: geliefd.
voetnoot24
Wel kon hij vrolikheid (van anderen) zien, verdragen. (Vgl.: ‘De felle doot die nu geen wit magh zien’); argernissen: al wat aanstoot gaf.
voetnoot26
vryheer: edelman; hier: landsheer.
voetnoot29
bot: dom, onverstandig.
voetnoot30
Verkeertheyd: domheid; vgl. voor de betekenis van deze tussenzin de vss. 117-119 en 124: 't is dom, een theologies verschilpunt van ondergeschikt belang op te blazen tot een fundamentele kwestie, waar de zaligheid bij te pas komt; 't hooghste lot: wellicht met bijgedachte aan hoogste lotsbestemming.
voetnoot31
beleven: de leer in praktijk brengen.
voetnoot32
erven: verkrijgen.
voetnoot34
Zinspeling op de gelijkenis van de talenten.
voetnoot35
't Getal: nl. van toehoorders, aanhangers; bidden: verzoeken, aandrang tot kerk bezoek.
voetnoot36
pit en merreg: het beste, de keur.
voetnoot37
't weeten: kennis van de godsdienstleer.
voetnoot40
Zinspeling op de Amsterdamse onlusten van 1628 en 1629.
voetnoot41
huysbreck: is het oud-Amsterdamse woord voor inbraak in een huis (zie Mnl. Wdb. op huusbrec); later veranderd in huysbraeck (Mnl. huusbrake); stokebrandery: opruiïng.
voetnoot42
sielentyranny: geloofsvervolging.
voetnoot43
gevordert: vooruitgebracht, bevorderd.
voetnoot44
in rotten rijten: in godsdienstige partijschappen scheuren (rotten: afdelingen, partijen).
voetnoot45
om een' tong: om een oproerpreker.
voetnoot46
wachten op: acht geven op.
voetnoot50
d'onnooselheyd: de Onschuldige, Christus.
voetnoot51
Wolfaerd is het type van ‘alle heerschzuchtige, onrustige, scheur- en muitzieke Leeraars, die zich kanten tegens hunne Overheit’ (Brandt); d'oeghst des heeren: Gods gemeente.
voetnoot52
Veraerden: ontaarden; gemoên uit gemoeden, het oude meervoud; baerelijck: wezenlik (vgl. de baarlike duivel).
voetnoot53
heden desen dagh: heden ten dage.
voetnoot55
maeckten van: begonnen te beschouwen als.
voetnoot56
Zinspeling op de bekende fabel van het hoofd en de ledematen, die twistten, maar elkaar niet kunnen ontberen; overhoofd: opperhoofd; ingespannen tegens: zich aangordend tegen, vijandig aan, in strijd met.
voetnoot57
te: zeer.
voetnoot59
smart en arbeyd: pijnlike inspanning.
voetnoot61
Karsten: een boerenaam, maar hier gekozen om de gelijkheid met Kersten = kristen.
voetnoot62
paepetong: paep (predikant) heeft hier reeds minachtende betekenis.
voetnoot64
Dat allerkleenste lidt: de tong (vgl. Jacob. III, vs. 5-6); beschicken: macht hebben over.
voetnoot66
wort het wijs: ervaart het.
voetnoot67
den heer van Schagen: Joan van Schagen, een aanhanger van Oldenbarnevelt. Uit een brief van Hooft aan zijn zwager Joost Baeck (3 Junie 1630, ed. Van Vloten II, 33) blijkt dat deze edelman allesbehalve ingenomen was met de hem toegezwaaide lof!
voetnoot68
vóór het hollen: voordat de wagen op hol gaat.
voetnoot70
graeuwen: toesnauwen (vgl. Roskam, vs. 76); flus: zo dadelik; van de leep krijghen: slaag krijgen (Ned. Wdb.: wat leep in deze uitdrukking oorspronkelik betekende, is nog niet opgehelderd).
voetnoot71
ceêl uit cedel: schriftelik bewijsstuk. Volgens de verklaring van Van Lennep, overgenomen in het Ned. Wdb., is hier bedoeld: zijn instructie, door hem zelf ondergetekend; maar dan blijft een vreemd. Mogelik is ook dat hij een schriftelike verklaring van berouw en belofte van beterschap eist.
voetnoot73
Welk onrecht wordt de man aangedaan? (Vgl. Mnl. te cort ghescien).
voetnoot74
demoedigh: onderworpen, nederig.
voetnoot75
na sijn staf is: niet verder dan zijn stok lang is, d.w.z. dan zijn bevoegdheid reikt.
voetnoot78
Dit slaat terug op het beeld van vs. 68.
voetnoot79
uitluien is oorspr.: onder klokgelui uitbannen; hier: uitschelden voor.
voetnoot80
De Calvinistiese ijveraar Petrus Datheen was vertoornd op Prins Willem, omdat deze de geloofsvrede wilde invoeren.
voetnoot82
weeldigh: welvarend; beseten: als 't ware door een duivel; die pest: Dathenus. Ook in het Latijn wordt pestis gebruikt voor een verderfelik persoon.
voetnoot83
prij: kreng.
voetnoot84
Verstorf: stierf uit.
voetnoot85
graeflijckheyd: het grafelik, landsheerlik gezag; sat deerelijck gestrand: in treurige toestand, in verval geraakte.
voetnoot86
streckt: is; baeck: baken. Zinsp. op het bekende spreekw.: een schip op strand, een baken in zee.
voetnoot90
suffen: verslappen, verzwakken.
voetnoot91
onweer: stormweer.
voetnoot92
Dat: zodat.
voetnoot94
de Stuurman: Oldenbarnevelt; jonckheer Robert: de graaf van Leycester.
voetnoot95
met sijn' meestren: tegelijk met zijn meesters, de Staten; gesprongen: gesmeten.
voetnoot96
ree (uit: reede): gereed, vaardig; putger: scheepsofficier van lagere rang. De bedoeling zal zijn: als hij niet alle diensten aan boord (van het schip van Staat) door en door gekend had, zodat hij Leycester kon weerstaan en dwarsbomen.
voetnoot97
berghen: in veilige haven brengen.
voetnoot98
wonder nau: zeer scherp; lucht: reuk; dus synoniem met het volgende: snof en reuck.
voetnoot100
moed: vermetele gezindheid; stracken: strak aanhalen, intomen.
voetnoot101
al en is 't niet: niet alles is.
voetnoot104
moeylijck: lastig; kaecxster: babbelaarster, van het w.w. kaken: babbelen, in de 17de eeuw nog gebruikelik (snappen en kaken).
voetnoot108
reden: spreken (vgl. redenaar).
voetnoot109
rekent: berekent, beseft; sal rekning doen: moet rekenschap geven.
voetnoot110
ontuchtigh: losbandig, oproerig.
voetnoot112
nabuurkoningen: dit slaat op Smout's strafreden tegen de Franse koning Lodewijk XIII (vgl. de negende strofe van Vondels Rommelpot).
voetnoot113
dier: nadrukkelik.
voetnoot114
gortigh: (garstig) is een varken dat aan een ziekte lijdt, waarbij harde korrels in het vet komen (Ned. Wdb.); schoon te verbinden met Christendom.
voetnoot117
punt: geloofspunt.
voetnoot118
christ: kristen.
voetnoot120
ydel beckeneel: lege schedel; steentje beentje: collectieve benaming voor allerlei snuisterijen en rariteiten. Zie de aantekening bij Asselijn's Jan Klaaz, vs. 779, in de Zwolse herdrukken, waar gesproken wordt van het ‘kwanzelen van steentje beentje’, en Coster's Tiisken van der Schilden, vs. 999, waar een ‘hoorngeck’ zich met ‘stientje bientje’ bezig houdt. In dit verband is dus de bedoeling, dat zulke leeghoofdige ijveraars zich voor de onbeduidendste geschilpunten interesseren, gelijk ‘hoorngecken’ voor hun onnozele liefhebberij.
voetnoot121
voor een' andren: voor elkander.
voetnoot122
aen die koord trecken: daaraan meedoen.
voetnoot123
verlegen met: bang voor. De zin is: in hun bekrompenheid blijven ze blind voor het heldere van het evangelie. Zinspeling op Joh. I, vs. 5: ‘het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet begrepen’.
voetnoot124
Het minste stipken: vgl. het bijbelse: geen tittel of jota.
voetnoot126
Het weerlijck: wereldlik, nl. krackeel.
voetnoot128
datter wolven sijn: dat er wolven aanwezig zijn, onder schuilen; barst wt: blijkt plotseling.
voetnoot129
kruys: druk, verdrukking; misselijck: jammerlik, deerlik.
voetnoot132
party: de tegenpartij (Ned. Wdb. XII, 571); 's levens boeck: het geheel van iemands goede en slechte daden (Ned. Wdb. III, 100; vgl. dezelfde uitdrukking in Palamedes, vs. 1002).
voetnoot134
Waer billijck hun genoegh: daarmee zouden zij billikerwijze voldaan moeten zijn, maar ze gaan verder!
voetnoot136
't onvervalschte boeck: de niet door menselike uitleg vervalste bijbel; de voetbanck des Heeren: zie Jez. LXVI, 1 en Matth. V, 35: die (naar hun mening), volgens het bijbelwoord als een vijand Gods te beschouwen is.
voetnoot139
Ter toelichting wijst de Amersfoortse uitgave op een plaats van Petrus Molinaeus, in het 3e boek van zijn Anatomia Arminianismi: ‘die in Christus niet gelooft, is Gods zone niet, en derhalven kan hij geen erfgenaam, nog rechtveerdig bezitter der aerdsche goederen zyn, hec zeer hij ook mogt uitmunten in burgerlijke deugden.’
voetnoot141
deelden wt: eigenmachtig beschikten over, de baas speelden over.
voetnoot142
schatten op: rekenen voor, beschouwen als; erf: bezit.
voetnoot143
Rochel: in La Rochelle trokken zich de Protestanten, wier leiders Vondel pausen noemt (vs. 141) terug, totdat de vesting in 1628 ingenomen werd.
voetnoot144
de tanden willen stoken: deze uitdrukking moet betekenen: de spot drijven met, blijkens een puntdicht van Huygens (ed. Worp VI, 8), waarvan een zekere Jan, die geen tanden meer bezit, maar doet alsof hij een tandestoker nodig heeft, gezegd wordt: ‘Is 't wonder dat elck een sijn' tanden stoockt met Jan?’
voetnoot145
Maar wij willen tonen....; dar: durft.
voetnoot146
bet vermaert: beroemder; het rijm van Lucifer: dar (vgl. ook verder, harder vs. 75-76) bewijst dat de klank van er en ar bij Vondel minder verschilde dan nu.
voetnoot148
dartelheyd: overmoed.
voetnoot149
Noch: en dan heten ze nog.
voetnoot151
een' hollende gemeente: hun doldriftige volgelingen.
voetnoot152
Wiens wordt door Vondel voor alle geslachten gebruikt (Van Helten, Vondels Taal § 126) en slaat hier dus op gemeente.
voetnoot153
haer: hen (die yveraers).
voetnoot154
geval: noodlot; hier: goddelike beschikking.
voetnoot155
bars: hard, ruw, weerbarstig; smedigh: zacht, week.
voetnoot156
vlyen: schikken; hier: samenvoegen. - De letters O.M.P. blijven een rebus. Bergsma zoekt er de beginletters in van een Latijnse spreuk. Zijn gissing Omnium Maxima Pax klinkt niet onaannemelik.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Harpoen