Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 437]
[p. 437]

Het eerste bedryf.

Iosef:
 
Nu alle duisternis voorvlughtigh is geweken,Ga naar voetnootvs. 1
 
Zoo komt het zonnelicht al weder uitgestreeckenGa naar voetnoot2
 
Met heerelijcken glans, gelijck in't purpren kleed
 
Een prachtigh bruidegom uit zijne kamer treed.Ga naar voetnoot3-4
5[regelnummer]
De dagh, op zijne beurt, gelijck hy plagh, gerezen,
 
Getuight wel klaer van God, en van 't oneindigh wezen;
 
En zichtbre straelen viers die toonen yeder een,
 
Al klaerder als fijn goud en zuiver elpenbeen,
 
Den allerhooghsten God, op zijnen troon verheven,
10[regelnummer]
In 't ongenaeckbre licht, en eeuwigh duurend leven.
 
De dagh, en moeite, en zorgh, beginnen te gelijck.
 
't Ondraeghelijcke pack van dit grootmaghtigh Rijck,Ga naar voetnoot12
 
Het welck van Meroë zich uitstreckt aen de stranden,Ga naar voetnoot13
 
En al de last van 't land, omarremt van de randenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Des wijd vermaerden Nijls (wiens oirsprong God den HeerGa naar voetnoot15
 
Bekent is) leunt op my, en niemants schouders meer.
 
Laet zich een ander vry verwondren om gebouwen
 
Van duurzaem cedren hout, op Liban afgehouwen;Ga naar voetnoot18
 
Geboomte en marmersteen, gerechten zonder end,
20[regelnummer]
En uitheemsch slagh van visch, den onzen onbekent,
 
En 't opgejaeghde wild, daer 't Zuiden af magh boogen,Ga naar voetnoot21
 
En vogels in het net des Arabiers getogen,
 
En kleedren van de wol der Seres ons gestuurt,Ga naar voetnoot23
 
En binnen Babylon op 't geestighst geborduurt,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
En parlen, blanck als sneeuw, gevischt op Indus kanten;Ga naar voetnoot25
 
Om 't hof, en om den vorst, zijn lijfwacht en trawanten:Ga naar voetnoot26
 
Al dat is min als niet, al ydelheid, hoe schoon,
 
En voor zoo groot een' last een al te kleine loon.
 
Wat is 't een zwarigheid den tulleband te draegen;
30[regelnummer]
Die, onder 't geen waer door men Faro moet behaegen,
 
Een' zekren luister heeft, en uiterlijcken schijn,
 
Die in een' man van staet, en die in aensien zijn
[pagina 438]
[p. 438]
 
Vereischt word, en waer op 't gemeene volck blijft staeren.
 
Ick treck wel dienst van pracht en blinckende Tiären,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Maer schep geen lust daer in. Hoe vryer van te voor,
 
Hoe onbeslommerder brogt ick mijn jongkheid door,Ga naar voetnoot36
 
Doen ick in 't luchtigh kleed een zorgloos leven leide,
 
En Abrams kudde volghde, in Sichems groene weide,
 
En het genoeghlijck dal, dat dauw en regen drinckt,
40[regelnummer]
En vrolijck tusschen twee gezonde heuvels zinckt.Ga naar voetnoot40
 
Geen kostelijcke spijs mijn' graegen honger boette,Ga naar voetnoot41
 
Geen hoofsche leckerny; maer 't geen ick eerst ontmoette,
 
't Zy dat 'er alruin bloeit, of pallemboomen staen,Ga naar voetnoot43
 
Wier tack zich niet en buight, hoe zwaer hy hangt gelaen.
45[regelnummer]
Geen Meroeesche wijn mijn dorstigh hart ververschte,Ga naar voetnoot45
 
Geen dranck oock, dien de Nijl uit zijne graenen parste,
 
En Zythus word genoemt by den Egyptenaer;Ga naar voetnoot47
 
Maer eene zilvre bron, en altijd springende aêr.
 
Daer onze vaders zelfs zich meê genoegen lieten.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Mijn speel en rinckeltuigh dat waren slechte rieten,Ga naar voetnoot50
 
Met wasch aen een gekleeft, waer op ick eer bewees,
 
En na 's lands wijzen staegh den grooten schepper prees.
 
Indien de bitse nijd op my had dit vermogen,
 
Doen ick noch dicht by huis, en onder vaders oogen,
55[regelnummer]
En by mijn' broedren schier alleen hem was ontrent;Ga naar voetnoot55
 
Indien de droom van 't ampt, waer toe ick steegh in 't end,
 
Mijn kindsche onnozelheid dien bittren haet kon baeren;Ga naar voetnoot57
 
Wat hangt my over 't hoofd by deze Egyptenaeren
 
Te Memfis, nu ick, hier een vreemdlings aengezicht,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Zoo groot een' staet bezit, dat alles voor my swicht?
 
Dit volck is bars van aerd, en kitteligh van ooren,Ga naar voetnoot61
 
En weigert dickwils 't juck van eigen ingeboren;Ga naar voetnoot62
 
Het welck tot meerder moeit gedijt van hem, die 't woord
 
Des koningks voeren moet. 't Is nimmer als 't behoort:Ga naar voetnoot63-64
65[regelnummer]
't En wil geen' toom te kort noch al te lang gehengen.Ga naar voetnoot65
[pagina 439]
[p. 439]
 
Men moet de zachtigheid van pas met strafheid mengen,
 
En zien dat zedigheid verzel de majesteit.Ga naar voetnoot67
 
Dees dingen hebben elck hun eige zwarigheid;
 
Maer boven dat is yet van wightiger bezwaren.Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Wanneer een schip voor wind gaet bruizen door de baren,
 
Dan word het licht gestiert van een gemein verstand:Ga naar voetnoot71
 
Maer kunst is 't, als het ruischt en barrent op het strand,Ga naar voetnoot72
 
Als buien na den toom van 't roer te luistren weigren,
 
Een stoker van een' wind den grond der zee doet steigrenGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
Tot aen de wolcken toe, en geesselt al het vlack,
 
Te houden zijne streeck. Egypten, zulck een' krackGa naar voetnoot76
 
Gevoeltghe in dezen storm, nu 't kooren van den velde
 
Den landman in zijn hoop te leure tweemael stelde,
 
En ydele airen gaf, en halmen zonder zaed;Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Een plaegh die altijd was gevaerlijck voor den Staet:Ga naar voetnoot80
 
Want hongers nood en weet van nergens op te passen.Ga naar voetnoot81
 
Een uitgehongert volck is al 't gezagh ontwassen.
 
Ick loof ten hooghsten God den vader, en de bron
 
Van alles wat 'er word bescheenen van de zon,
85[regelnummer]
Dat hy, gezint om zorgh in dees benaeuwde dagenGa naar voetnoot85
 
Voor d'arreme gemeente en 't gansche Rijck te dragen,
 
Door my uitvoeren wou zijn' wil en wijs besluit,
 
En dien beschoren nood ons spelde lang voor uit.Ga naar voetnoot88
 
De voorige overvloed boet nu 't gebreck der airen,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
En levert ons vol op, in deze onvruchtbre jaren:
 
En door mijn voorzorgh leeft Egypten niet alleen,
 
Maen Syrien roept zelf om hulpe met gebeen.Ga naar voetnoot92
 
Dit middel vond de vooghd der menschelijcke zaecken,Ga naar voetnoot93
 
Om 'tgeen ick eertijds droomde en spelde eens waer te maecken.
95[regelnummer]
Mijn broeders hebben, eer de honger hen vernielt,
 
Al tweemael onbekent voor my ter neer geknielt.
 
Mijn oude vader zelf heeft tweemael door mijn broeders
 
My jammerlijck gesmeeckt, oock zy, die nu mijn moedersGa naar voetnoot98
 
Gewoone plaets bekleedt. Ick ben die star, dat licht,
100[regelnummer]
Daer vier en zevenstar voor boogen 't aengezicht:Ga naar voetnoot100
 
Voor wie de Zon en Maen, tot een eerbiedigh teecken,
[pagina 440]
[p. 440]
 
Haer goude straelen zelfs, en zilvre hoorens streecken.Ga naar voetnoot102
 
Schoon haet en nijd wel eer mijn broeders daer toe brogt,
 
Dat met der dood gedreight, en tot een' slaef verkocht,
105[regelnummer]
Ick herwaert werd vervoert, in zoo veel drux en smarte,
 
'k Vergeet dat altemael, 'k vergeef het hen van harte,
 
Als die van zachten aerd, van vader opgevoedGa naar voetnoot107
 
Tot deughd, gebeten ben door zoo veel tegenspoed.Ga naar voetnoot108
 
Doch 'k ben met recht belaen, of noch in 't hart magh zittenGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Een wortel van dien wrock: dies (om eens om te spitten
 
Den harden grond, die zich zoo diep in 't binnenst streckt,
 
En eertijds met een' mist van veinzen werd bedeckt)Ga naar voetnoot110-12
 
Is 't noodigh op dit stuck al mijn verstand te wetten.
 
Dit's d'oirzaeck waerom ick op gistren dede zettenGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Meer dischgerechten voor den allerjongste, en zocht
 
Of ick uit hun gebaer en wezen mercken moghtGa naar voetnoot116
 
Of zy mijn' vollen broer verdraegen en beminnen,
 
Dan of 'er d'oude haet en veete steeckt van binnen:
 
Maer ick en kon het noch niet klaer genoegh verstaen.
120[regelnummer]
Ick moet 'er noch al meer met ernst op houden aen.Ga naar voetnoot120
 
Een opgedichte schuld van dievery zal 't melden,Ga naar voetnoot121
 
En vreeze dat het moght den jongen 't leven gelden.Ga naar voetnoot122
 
Het schip en vaert altijd niet recht voor wind in 't meer:Ga naar voetnoot123
 
't Is zomtijds beter dat het omloop en laveer.
125[regelnummer]
't Is zomtijds groote kunst, om achter list te raecken.
 
Ick hoop hen allen vroom te vinden of te maecken.Ga naar voetnoot126
 
Manasse hoor: zoo u word d'eene of d'andre tijd,
 
Wanneer ghy mannelijck, en tot uw jaren zijt,
 
Een deel van 't Rijck betrouwt, zoo hou dit land te vriende,
130[regelnummer]
En voor uw vaderland, vermits het dat verdiende.
 
Zie datghe deughd met deughd en weldoen weêr vergeldt.
 
Denck dat de koning is in Godes steê gestelt.
 
Vw gulde hoofdwet zy te volgen zijn bevelen,
 
Gehoorzaem hem te zijn, en trouw in alle deelen.
135[regelnummer]
Schuw opgeblaezenheid, en al wat grootsheid baert.Ga naar voetnoot135
 
Der vorsten mogentheid en gunst zijn bros van aerd.Ga naar voetnoot136
[pagina 441]
[p. 441]
 
Een oogenblick die velt d'uitmuntenste ter neder:Ga naar voetnoot137
 
Die strax geboden gaf vervalt tot bidden weder.Ga naar voetnoot138
 
Indien uw hoogheid wordt gequetst, geschied u leet,
140[regelnummer]
Zie dat ghy 't garen elck vergeeft, en 't quaet vergeet;
 
Nadien wy menschen zijn. wy struicklen allegaderGa naar voetnoot141
 
Heel lichtelijck, als blijckt aen onsen eersten vader,
 
Die door 't verboden oeft te proeven deerlijck sneeft.Ga naar voetnoot143
 
God zelf wordt licht verbeen van elck die licht vergeeft,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
En meet elck zoo hy mat. Ghy moet voor al betrachtenGa naar voetnoot145
 
Godvruchtigheid de hoofd en hooghste deughd te achten,Ga naar voetnoot146
 
En 't zout dat alle deughd voor stanck en rotting hoed.Ga naar voetnoot147
 
Godvruchtigheid vertreed de dood met haren voet.Ga naar voetnoot148
 
Vermy de ledigheid, wiens aerd is deughd te haeten.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
De hooge Staet en 't ampt zich gaerne vieren laeten.Ga naar voetnoot150
 
Zoo ras een man tot Staet en eenigh ampt geraeckt,
 
Ontgaet hy niet de Faem, die alles ruchtbaer maeckt;
 
Dan of't met schande zy, of 's vollex prijs en zegen,Ga naar voetnoot153
 
Daer aen heeft hy veel maghts, dat is aen hem gelegen.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Maer laet ons, dat ons plicht ten vollen werd voldaen,Ga naar voetnoot155
 
Stads schuuren nu bezien, en 't opgeleide graen.
Rey:
 
Asnethe (die alleene leitGa naar voetnoot157
 
Op 't zachte bedde, en zich vermoeide,
 
Met luistren na heur' man, die vloeide
160[regelnummer]
Van aengenaeme lieflijckheid)
 
Gezint de schade van den nacht
 
By daegh met slaepen in te haelen,
 
Belast ons hier aen dees metaelen
 
Geslote poort te houden wacht:
165[regelnummer]
Gelijck wy doen, die herwaert aenGa naar voetnoot165
 
Gezonden van den vorst der Mooren,
 
Vit een doorluchtigh bloed geboren,
 
Haer trouwelijck ten dienste staen;
 
En Nubien verlieten, daer
[pagina 442]
[p. 442]
170[regelnummer]
De Niger stroomt, zoo hoogh in 't Zuiden,
 
Bewoont van veer gelege luiden,Ga naar voetnoot171
 
Gelijck getuight ons aller hair;
 
Dat wy als golven van de zon
 
En niet met yzer krullen laten.
175[regelnummer]
Ons platte neuzen wijd van gaten,
 
En 't zwarte vel, dat naulix kon
 
Het steecken van den zonneschijn
 
Verdraegen, daer heur straelen branden,
 
Ons dicke lippen, daer de tanden
180[regelnummer]
Van wit yvoir omheint van zijn,Ga naar voetnoot180
 
Getuigen van ons vaderland.
 
Geluckigh huis, daer man en vrouweGa naar voetnoot182
 
Verknocht zijn door gelijcke trouwe,
 
En daer de zoon het huwlixpand
185[regelnummer]
Vit 's vaders aenzicht schijnt gesneen,
 
En d'overkuische gemaelinne
 
Haer' man versekert van haer minne,
 
En hem bemint en anders geen':
 
En daer de kraemvrouw vrolijck leeft
190[regelnummer]
Met hem, en hy, als woeste heeren
 
Gewoon zijn, 's nachts niet loopt boeleeren,
 
En t'huis geen stof tot onlust geeft:
 
Maer een alleen bemint. dit vroom
 
En onbezoedelde geweten
195[regelnummer]
Is van geen' geilen lust bezeten,
 
Maer houd zijn lusten zelfs in toom:
 
Gelijck hy slaef en jongling, noch
 
Zoo korts, bedwong de valsche minne,
 
En vryer was als zijn heerinne;Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
En d'overspeelster haer bedrogh,Ga naar voetnoot200
 
Haer naeckte borst, en schoon gezicht,
 
En tong (die eerst wel vriendlijck smeecken,Ga naar voetnoot202
 
Maer strax weêr vier en vlam kon spreecken;Ga naar voetnoot203
 
En wiens gebod hem hiel verplicht)Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Versmaeden dorst; gelijck in 't meer
 
Een harde steenrots opgewassen,Ga naar voetnoot206
[pagina 443]
[p. 443]
 
Om op geen' storm noch stroom te passen,Ga naar voetnoot207
 
Noch bulderen van wind en weer.
 
Wat wiltghe, zeit hy, dat ick my
210[regelnummer]
Verloope tegens mijnen heereGa naar voetnoot210
 
Door een aertsschelmstuck, en uw eere
 
Beklad, en door die schelmery
 
De toegezeide trouwe breeck,
 
En tegens Godes wil en wetten,
215[regelnummer]
Mevrouw, mijn ziele ga besmetten,
 
En haer in vuile schennis steeck.Ga naar voetnoot216
 
O ghy beleider van den dansGa naar voetnoot217
 
Der starren, die de jaergetyen
 
Alzoo verdeelt en voort doet glyen,
220[regelnummer]
Dat nu met haeren roozekrans
 
De lente pronckt, 't gewas daer aenGa naar voetnoot221
 
Door hitte rijp word om te plocken,
 
En dan de herrefsts wijngerdstocken
 
Met blaeuwe druiven zijn gelaên,
225[regelnummer]
En dan de vorst het aerdrijck sluit;Ga naar voetnoot225
 
Waerom verdraeghtghe, dat tot 's vromen
 
Verdrucking schelmen boven komen?Ga naar voetnoot227
 
Een vrouw op goddeloosheid uit,
 
En overspeligh van gemoed,
230[regelnummer]
Den jongling, dienze 't kleed ontruckte,
 
Doen haer die heete toght misluckte,Ga naar voetnoot231
 
Noch in de boeien worpen doet,Ga naar voetnoot232
 
En leit haer eige schuld op hem,
 
En loert haer' man, en ondertusschenGa naar voetnoot234
235[regelnummer]
Den rechter treckt met vriendlijck kussenGa naar voetnoot235
 
En een beweeghelijcke stem.Ga naar voetnoot236
 
Nu leit, op zijnen hals gevaenGa naar voetnoot237
 
Hy, die heel schootvry van de kuischeidGa naar voetnoot238
 
(Waer by de schoonheid zelden t'huis leit)Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Gemaeckt, de stormen uit kon staen.
[pagina 444]
[p. 444]
 
De heilige en oprechte byGa naar voetnoot241
 
De rechte eebreeckers moet verkeeren:Ga naar voetnoot242
 
Hoewel hy daer oock weet te leeren,Ga naar voetnoot243
 
Wat schande huwlijckschennis zy.
245[regelnummer]
De kercker is verwondert om
 
Zijn' heuschen mond en rijpe reden,Ga naar voetnoot246
 
En om zijn ingetoomde zeden.
 
Zijn schaemrood aenzicht maeckt elck stom.Ga naar voetnoot248
 
De megevangen zich verstreckt
250[regelnummer]
Een rechter: wie zijn' eigen wandelGa naar voetnoot249-50
 
Wel gade slaet, bevint zijn' handelGa naar voetnoot251
 
Van veel mishandeling bevleckt.Ga naar voetnoot252
 
Gelijck God zijnen wil niet heel
 
Verberght aen d'uitverkore scharen,
255[regelnummer]
Zoo wil hy dien niet openbaren
 
Ten vollen aen zijn errefdeel.Ga naar voetnoot256
 
Als een rechtschapen oorlooghsheldGa naar voetnoot257
 
De vroomheid van zijn soudenierenGa naar voetnoot258
 
Gebruickt op veelerley manieren,
260[regelnummer]
En menighmael te werrek stelt;
 
Zoo wil ons aller vader meê
 
Dien hy bemint in ramp doen harden:Ga naar voetnoot262
 
Verhoende datze niet en werden
 
Wanhoopigh door al 't hartewee.
265[regelnummer]
Doch hy en laetze midlerwijl
 
Niet ondergaen door troosteloosheid;
 
Maer stut den lijdzaeme in zijn broosheid
 
Met blijde hoop, een stercke stijl.Ga naar voetnoot268
 
Alzoo was d'onze oock even vry,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
In 't midden van het naere duister,
 
En buiten dwang van yzre kluister,
 
Bevryende andren noch daer by:
 
Te vooren noit gewentelt in
 
Begeerlijckheid, nu onbeneepen
275[regelnummer]
Van vrees; en die eerst had gegreepenGa naar voetnoot275
[pagina 445]
[p. 445]
 
Door zijne schoonheid zijn heerin,
 
Verwon gevangens en cipier,
 
En was door zijne gaven stercker
 
Als zy. Hem werd de gansche kercker
280[regelnummer]
Alleen betrouwt: waerom men hierGa naar voetnoot280
 
Vit spelde zijne heerschappy:
 
Gelijck hy noch gevaen regeerde,Ga naar voetnoot282
 
En daer de kercker 't licht ontbeerde,Ga naar voetnoot283
 
In 't midden van zijn slaverny,
285[regelnummer]
Verscheen de goddelijcke dagh,Ga naar voetnoot285
 
En quam de zuivre ziel verlichten.
 
Hy ley aldaer den boozewichten
 
Hun droomen uit, als of hy 't zagh,
 
En wist den eenen zijne dood,
290[regelnummer]
Den andren zijn ontslagen leven,Ga naar voetnoot290
 
Gelijck 't hem God had ingegeven,
 
Te zeggen in den bangen nood.Ga naar voetnoot292
 
Zoo sleet die droeve tijd, tot datGa naar voetnoot293
 
't Gezicht des konings hart deê yzen,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En hy verbaest d'Egyptse wijzenGa naar voetnoot295
 
Vergeefs om raed verzocht en bad;
 
En uit den loop der starren 't wit
 
Van duister noodlot pooght te weten,
 
En maeckt terstond van boey en keten
300[regelnummer]
Hem los, die tot zijn onschuld zit:Ga naar voetnoot300
 
En eert zijn' duim met diamant,Ga naar voetnoot301
 
En kleed hem braef in witte zye,Ga naar voetnoot302
 
En draeght hem op de landvooghdye,
 
En zet hem aen zijn rechte hand.

voetnootvs. 1
voorvlughtigh: wegvliedende (voor: voort).
voetnoot2
uitgestreecken: te voorschijn (strijcken geeft een snelle beweging aan).
voetnoot3-4
Naar Psalm XIX; prachtigh: in volle praal.
voetnoot12
pack: last.
voetnoot13
Meroë: oud-AEthiopies rijk in Zuid-Egypte; aen: tot aan.
voetnoot14
omarremt van de randen: gelegen binnen de vertakkingen; dus waarschijnlik de Nijldelta (Latijn: quicquid brachiis definit amnis ille).
voetnoot15
Bedoeld is: alleen God (Lat. caelitis: de hemellingen). De oude Egyptenaren kenden de bronnen van de Nijl nog niet.
voetnoot18
Liban: de Libanon.
voetnoot21
daer 't Zuiden af magh boogen: waarop het Zuiden zich kan beroemen.
voetnoot23
wol der Seres: zijde. De Seres heetten bij de Ouden de Aziatiese volken uit Noord-China.
voetnoot24
geestigh: kunstig.
voetnoot25
kanten: oevers.
voetnoot26
trawanten: dienaren.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 59, de komma na ick is ingevoegd naar de uitgave van 1655.
voetnoot34
treck dienst: heb het voordeel van; pracht en blinckende T.: prachtig blinkende T.
voetnoot36
onbeslommerd: onbezorgd.
voetnoot40
gezonde: door de zon beschenen; zinckt: diep gelegen is, wegduikt.
voetnoot41
kostelijck: kostbaar, zeldzaam; boeten: bevredigen, stillen.
voetnoot43
alruin: volksnaam voor de mandragora (soort nachtschade) (Ned. Wdb. II, 237).
voetnoot45
Meroeesch: vgl. vs. 13; ververschen: verfrissen.
voetnoot47
Zythus: een soort gerstebier (de naam komt bij Plinius voor).
voetnoot49
zelfs: zelf.
voetnoot50
speel: te verbinden met tuigh; rinckeltuigh: rinkelend speelgoed; slechte: eenvoudige. Hier zal de herdersfluit bedoeld zijn.
voetnoot55
alleen hem was ontrent: alleen in de nabijheid van hem (mijn vader) vertoefde.
voetnoot57
kindsche onnozelheid: kinderlike onschuld (Datief).
voetnoot59
een vreemdlings aengezicht: een vreemd persoon (in 't Lat. alleen: advena).
voetnoot61
kitteligh: prikkelbaar (vgl. kittelorig, lichtgeraakt).
voetnoot62
Accent op eigen; ingeboren: landgenoot (inheemse).
voetnoot63-64
't woord voeren: het gezag uitoefenen.
voetnoot65
gehengen: dulden.
voetnoot67
zedigheid: gematigdheid.
voetnoot69
van wightiger bezwaren: dat groter moeite oplevert.
voetnoot71
gemein: alledaags.
voetnoot72
het barrent (onpersoonlik): als er branding is.
voetnoot74
Een stoker van een' wind: een onstuimige wind.
voetnoot76
Te houden zijne streeck (te verbinden met vs. 72): zijn koers houden; krack: breuk, barst; fig. plotselinge achteruitgang.
voetnoot79
ydele: lege.
voetnoot80
plaegh: ramp.
voetnoot81
nergens op te passen: nergens om te geven.
voetnoot85
gezint: geneigd.
voetnoot88
beschoren: door het lot bepaalde.
voetnoot89
boeten: herstellen, vergoeden.
voetnoot92
Syrien zelf: zelfs Syrië.
voetnoot93
vooghd: bestuurder, nml. God.
voetnoot98
jammerlijck: erbarmelik, hartbrekend.
voetnoot100
vier en zevenstar: elf sterren.
voetnoot102
strijcken: omlaag doen gaan, (vgl. de vlag strijken); hier: buigen.
voetnoot107
Als die: als iemand die; hier causaal: omdat ik...
voetnoot108
gebeten door: pijnlik getroffen door.
voetnoot109
belaen: bezorgd.
voetnoot110-12
Om eens te doorzoeken wat zij in 't diepst van hun wezen zijn, en wat zij vroeger veinzend bedekten.
voetnoot114
op gistren: gisteren.
voetnoot116
gebaer en wezen: houding en gelaat; moght: zou kunnen.
voetnoot120
met ernst: ijverig; 'er op aen houden: voortgezette pogingen doen, zekerheid trachten te verkrijgen.
voetnoot121
opgedicht: valselik aan hem toegeschreven, verzonnen.
voetnoot122
dat het de jongen het leven zou kunnen kosten (gelden onpers. gebruikt).
voetnoot123
altijd niet: niet altijd.
voetnoot126
vroom is hier vertaling van bonus, maar Vondel heeft bij vroom eer gedacht aan het Latijnse pius, dat op broederliefde betrekking heeft.
voetnoot135
grootsheid: trots.
voetnoot136
mogentheid: macht; bros: broos.
voetnoot137
uitmuntend: hooggeplaatst.
voetnoot138
strax: kort te voren; bidden: bedelen.
voetnoot141
Nadien: naardien, omdat.
voetnoot143
sneven: ten val komen.
voetnoot144
verbeen van verbidden: door bidden vermurwen.
voetnoot145
En meet elck zoo hy mat (subject blijft: God): meten kan hier zowel beoordelen zijn als: iets toemeten, toedelen. Het Latijn: suaque lege quemque metitur Deus, pleit voor de eerste verklaring.
voetnoot146
hoofd is te verbinden met deughd.
voetnoot147
En te beschouwen als het zout.
voetnoot148
d.w.z. is de dood te machtig, wijkt zelfs niet voor de dood (Lat. triumphatrix necis).
voetnoot149
wiens sloeg oudtijds ook op vrouwelike woorden.
voetnoot150
zich vieren laeten: zich eer laten bewijzen (Latijn: vult sese coli).
voetnoot153
Dan: maar; het twede of: of met.
voetnoot154
Daar heeft hij veel invloed op; dat hangt van hem af.
voetnoot155
dat: opdat; werd (conjunctief): werde (werden: oude vorm van worden).
voetnoot157
Asnethe: de vrouw van Jozef.
voetnoot165
herwaert aen: hierheen.
voetnoot171
veer gelege: veraf wonend, vreemd.
voetnoot180
omheint van: omgeven door.
voetnoot182
Geluckigh huis: nml. dat van Jozef.
voetnoot199
En vryer was als zijn heerinne: de slaaf was vrijer dan zijn meesteres, omdat zij slavin was van haar hartstocht.
voetnoot200
d'overspeelster haer bedrogh: het bedrog van de overspeelster.
voetnoot202
smeecken: vleiend spreken.
voetnoot203
vier en vlam spreecken: heftige haat uiten.
voetnoot204
hem hiel verplicht: hem tot gehoorzaamheid dwong.
voetnoot206
opgewassen: omhoog stekend.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 237, in de oude uitgave staat de komma achter op.
voetnoot207
passen op: zich storen aan.
voetnoot210
verloopen tegens: misdoen tegenover.
voetnoot216
schennis: schande.
voetnoot217
Aanspraak tot God (gezegd door de rei); beleider: bestuurder.
voetnoot221
daer aen: vervolgens.
voetnoot225
het aerdrijck: de (bevroren) bodem.
voetnoot227
boven komen: de overhand krijgen.
voetnoot231
die heete toght: die vurige hartstocht; mislucken is hier gebruikt door bijgedachte aan de aanslag, tengevolge van die ‘heete toght.’
voetnoot232
de boeien: gevangenis (Ned. Wdb. III, 82).
voetnoot234
loeren: bedriegen.
voetnoot235
Den rechter: nml. haar man, die haar van schuld vrijspreekt.
voetnoot236
beweeghelijck: roerend, aandoenlik.
voetnoot237
op zijnen hals: voor een misdrijf waar de doodstraf op staat.
voetnoot238
van de kuischeid: door zijn kuisheid onwondbaar.
voetnoot239
die zelden met de schoonheid gepaard gaat.
voetnoot241
oprecht: rechtschapen.
voetnoot242
De rechte eebreeckers: de werkelike echtbrekers.
voetnoot243
leeren: onderrichten.
voetnoot246
heuschen mond: vriendelike taal.
voetnoot248
Als men ziet dat hij zich schaamt, staakt men onbeschaamde praatjes.
voetnoot249-50
zich verstreckt een rechter: wordt voor zich zelf een rechter, d.w.z.: leert zijn eigen misdrijven veroordelen.
voetnoot251
handel: gedrag.
voetnoot252
mishandeling: verkeerde handelingen.
voetnoot256
errefdeel: in de taal van het N. Test. is het erfdeel des Heren synoniem met d'uitverkore scharen van vs. 254. In het Latijn staat slechts: non tota fugit nos ratio Dei, sic nec tota patet. De nadruk valt dus op: niet heel en niet ten volle.
voetnoot257
Als: gelijk.
voetnoot258
vroomheid: dapperheid; soudenieren: soldaten.
voetnoot262
te midden van rampen standvastig doen blijven (harden: volhouden).
voetnoot268
een stercke stijl: als een krachtige zuil.
voetnoot269
d'onze: onze heer, Jozef
voetnoot275
gegreepen: gevat, geboeid.
voetnoot280
waerom: en daarom voorspelde men.
voetnoot282
noch gevaen: terwijl hij eigenlik zelf nog gevangene was.
voetnoot283
daer: terwijl.
voetnoot285
de goddelijcke dagh (Lat. lux divina): de goddelike wijsheid die hem verlichtte, inspireerde.
voetnoot290
zijn ontslagen leven (Lat. venia): letterlik: zijn bevrijd leven, dus: bevrijding.
voetnoot292
zeggen: voorzeggen.
voetnoot293
sleet: verging.
voetnoot294
Gezicht: droomgezicht.
voetnoot295
verbaest: ontsteld.
voetnoot300
tot zijn onschuld: onschuldig.
voetnoot301
diamant: een ring met diamant.
voetnoot302
braef: schitterend.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank