Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 446]
[p. 446]

Tweede bedryf.

RAMSES. IUDAS. RUBEN.
Ramses:
305[regelnummer]
O jongsken, dat ick u, dus jong, en al beneepen
 
Van ysre boeien, moet na'et hooge hof toe sleepen
 
Van Sofompaneas, doet zelf mijn harte wee;
 
Maer 't is door dwang: mijn last en brengt niet anders meê,
 
En 'k moet mijn meesters wil volbrengen, niet bedillen.Ga naar voetnootvs. 309
Iudas:
310[regelnummer]
Och Ramses, moght het zijn, ick zou ter nood wel willenGa naar voetnoot310
 
Wat spreecken voor het kind, en voor zijn ongeval.Ga naar voetnoot311
 
Zoo 't eerlijck opzicht, en zijn hart noch zonder gal,Ga naar voetnoot312
 
Den jongen, van het geen dat hem word opgeteegen,Ga naar voetnoot313
 
Niet heel ontschuldigen, zoo wil eens overwegen
315[regelnummer]
Wat gistren is gebeurt. Het geld dat uwe hand
 
In onze zacken stack uit enckel misverstand,Ga naar voetnoot316
 
En al in Syrien, te veer om na te taelen,Ga naar voetnoot317
 
Vervoert werd, daer men 't oock met recht niet weer kon haelen,
 
Dat brengen wy van zelf u weder zonder last;Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
En tot schenckaedjen noch het geen tot onzent wast,Ga naar voetnoot320
 
En kleen is van waerdy, hoewel een danckbaer teecken;
 
Als honigh, artzeny voor veelerley gebreecken,
 
Amandels, Dadels, Myrrhe en Balssem: ja indien
 
De muil meer torssen kon, ick meen ghy zoud dan zien
325[regelnummer]
Dat wy niet karigh zijn, veel min ons gierigh noemen.Ga naar voetnoot325
Ramses:
 
De zaecke spreeckt te klaer: hier hellept geen verbloemen.
 
'k En roer het geld dat ghy betaelde voor het graen,Ga naar voetnoot327
 
En in uw zacken stack voorheenen, niet eens aen:Ga naar voetnoot328
 
Ons hof dat vloeit van geld, meer als wy wenschen konden.
330[regelnummer]
Maer merck, de goude kop, by 's jongens goed bevonden,Ga naar voetnoot330
 
Is die, waer uit mijn heer gewoon is wijn alleen
 
Te offren, als hij stort zijn vierige gebeen
[pagina 447]
[p. 447]
 
Voor zich en zijn gezin, en verreght God met smeecken,Ga naar voetnoot333
 
Dat hy hem openbaer, door eenigh helder teecken,
335[regelnummer]
Het geen toekomende is: want God ontdeckt dien man
 
Verborgentheden, daer geen mensch af weten kan.
Iudas:
 
Weet hy verborgentheen, zoo weet hy, 't kan niet missen,
 
Dat wy onschuldigh zijn.
Ramses:
 
Doortast eens uw gewissen,Ga naar voetnoot338
 
De waerheid zultghe best uit uw gemoed verstaen:
340[regelnummer]
Maer oordeel stuckswijs niet van 't geen ghy hebt gedaen.
 
Ghy moet den ganschen loop uws levens wel doorgronden,
 
Van uwe kindsheid af. God straft altijd de zonden
 
(Want hy langmoedigh is) niet op de versche daed:Ga naar voetnoot342-343
 
Maer ziende datmen 't een op 't ander schelmstuck laed,
345[regelnummer]
Vergeld de lang gespaerde al met een scherper roede.Ga naar voetnoot345
 
De reuzen pleeghden lang met ongetemden moedeGa naar voetnoot346
 
Hun boosheid, eer de plas des hemels neder zeeghGa naar voetnoot347
 
In zee, en weer de zee tot aen de starren steegh,
 
En golven, strand, en duin, en bergen overvlogen.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Het volleck van dien tijd, dat lang had uitgespogenGa naar voetnoot350
 
Zijn boosheid tegens God, en uit vermetelheid
 
Gelastert en gedreight des hooghsten majesteit,
 
Werd, doen het een gebouw ten hemel op wou haelen,Ga naar voetnoot353
 
Gesteurt en gansch verstroit, door warring veeler taelen.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Na dat het van veel bloed en wreedheid was besmet,
 
En tegens de natuur en hare zuivre wet
 
Zich zelven had verhit, quam God om laegh gestegen,Ga naar voetnoot357
 
En stack de steên in brand door eenen zwavelregen.
Iudas:
 
Vervloeckt moet Dothan zijn, en oock de duisternis
360[regelnummer]
Des grondeloosen kuils, die naer en yslijck is:Ga naar voetnoot360
 
En ghy Arabisch volck, wiens baetzucht van verzaeding
 
Noch van vernoegen weet, waerin hebt ghy geen gading?Ga naar voetnoot362
 
Hoe klopt mijn hart: hoe denck ick aen u met verdriet.Ga naar voetnoot363
[pagina 448]
[p. 448]
Ruben:
 
't Gedencktme noch hoe zeer ick u dat stuck ontried.
365[regelnummer]
My dunckt ick zie hem noch erbarmelijck staen smeecken
 
Zijn broeders, die niet eens hem wilden hooren spreecken.
 
God heeft zijn stem verhoort, dat druckt ons nu zoo fel.
Iudas:
 
Berispen is geen kunst, zoo ghy u zelven wel
 
Beziet, ghy zult u meê om uw gebreken schaemen.
Ramses:
370[regelnummer]
Wat mompelt ghy aldus in 't heimelijck te zaemen?
Iudas:
 
Wy roemen Syrien, een land dat hoogh geacht
 
De woonplaets heeft geweest van vaders oud geslacht,
 
Den nagebuur bekent, door zijne vrome daeden,
 
Daer groote vorsten zelfs in vast verbond meê traden,
375[regelnummer]
En wiens oprechtigheid en deughd al 't land verbreitGa naar voetnoot375
 
Dat tusschen den Eufraet en de Iordane leit.Ga naar voetnoot376
Ramses:
 
Maer 't volleght altijd niet dat juist de kinders bloeienGa naar voetnoot377
 
En komen in de deughd der oudren op te groeien.
 
't Gebeurt wel dat de geen die van den vromen quamGa naar voetnoot379
380[regelnummer]
Door schelmery ontaerd van zijnen eersten stam.
Iudas:
 
O teere spruit van onzen bloede,
 
Nu in uw bloem en eerste vreughd,
 
Hoe ongeluckigh is uw jeughd
 
En jongkheid, die niet eens bevroede
385[regelnummer]
In welcke rampen datze leit
 
Gedompelt. Aengenaeme kaecken,Ga naar voetnoot386
 
Zoo zoet en liefelijck in 't blaecken,Ga naar voetnoot387
 
Als purper over melck gespreit:
 
Gelijck de roos begint t'ontluicken.
390[regelnummer]
O glinstrigh hair, dat goud verdooft,Ga naar voetnoot390
 
Waer in een luchje speelt om 't hoofd,Ga naar voetnoot391
 
Voor hoe veel slagen zultghe duicken:Ga naar voetnoot392
 
Of zoo ghy 't leven noch behoud,
[pagina 449]
[p. 449]
 
Hoe diep en naer leght ghy gevangen,
395[regelnummer]
Met duisternis en schrick behangen:Ga naar voetnoot395
 
Of in wat land, in wiens gewouwtGa naar voetnoot396
 
Vervoertmen u uit vaders oogen,
 
En van uw' broedren alzoo wijd
 
In slaverny. Helaes! ghy zijt
400[regelnummer]
Tot dit verdriet niet opgetogen:Ga naar voetnoot400
 
Ghy die van oudren werd geteelt,
 
Daer koningen zich meê verbonden.
 
Och vader zal te geene stonden
 
Meer aenzien, hoe ghy loopt en speeltGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
Langs 't huis, gedost met bonte vellen.
 
Ghy zult, wanneer wy zijn vermoeit
 
Van 't weiden, als de hitte groeit,
 
En in het Zuiden ons koomt quellen,
 
Niet met den middaghskost, als eer,
410[regelnummer]
Van huis afkomen aengesprongen;
 
En mooghlijck zullen quade tongen,
 
Die allesins doch zijn, u weerGa naar voetnoot412
 
Een' lack opwerpen, daer u, armeGa naar voetnoot413
 
En vreemdling, niemants hulp bescharme.
Ramses:
415[regelnummer]
Ick prijs u datghe mint uw' naesten bloedverwant.
 
De menschen scheelen veel in zeden. Yeder land
 
Dat heeft zijn eige wet, na wil der heerschappyen,
 
Of na zulx d'oirbaer van de plaets en 't volck kan lyen:Ga naar voetnoot418
 
Dees wet heeft alzins plaets, die niet en word gesneenGa naar voetnoot419
420[regelnummer]
In cedren hout, metael, of gladden marmersteen,
 
Maer zelf in 't harte staet met eige hand geschreven
 
Van hem, die alle ding zijn' oirsprong heeft gegeven.Ga naar voetnoot422
 
Wie deze niet en kent en kent zich zelven niet.
 
Zelf 't wildste dier bemint, als 't zijns gelijcken ziet.
Iudas:
425[regelnummer]
Ghy zoud ons op ons zeer niet beter kunnen raecken.Ga naar voetnoot425
 
Maer zie de landvooghd koomt, die al 't bewint der zaecken
 
Van 't Rijck heeft, uit zijn huis, met lijfwacht om zich heen.
 
Wat raed nu, om geloof te krijgen by de geen',
[pagina 450]
[p. 450]
 
Die 't aengetegen stuck voor vast en zeker achten?
430[regelnummer]
Bekent men 't, wat gena is dan voor ons te wachten?
 
De wroeging van 't verleen mijn zinnen zoo verdooft
 
Dat ick versuf, en zie bestorven om mijn hoofd.Ga naar voetnoot432
RAMSES. IOSEF. IUDAS.
Ramses:
 
't Gaet wel. Ten leste werd de rechte man gevonden.
 
By dezen, dienghe dus geboeit ziet en gebonden,
435[regelnummer]
Werd d'offerkop ontdeckt. Ick nam dien eenen meê.
 
Zijn broeders volghden hem, die vast hun harteweeGa naar voetnoot436
 
Betuigen, en vol drucks aldus hun kleedren reeten.Ga naar voetnoot437
Iosef:
 
Verblinde menschen, hoe, wat durft ghy u vermeeten?
 
Wat baetzucht heeft u doch tot zulck een stuck vervoert?
440[regelnummer]
En kentghe my niet meer, die van Gods geest geroert
 
Al wat verborgen is weet aen den dagh te bringen,
 
En door en door versta den grond van alle dingen?
Iudas:
 
Grootmoedighste van 't Rijck, de tweede aen Faroos kroon,Ga naar voetnoot443
 
Wat zullen wy (op dat men deze daed verschoon)
445[regelnummer]
Die met geboge knien voor u op d'aerde leggen,
 
Tot ons verdadiging en aller onschuld zeggen?Ga naar voetnoot446
 
Met wat getuigen ons beschermen, die alree
 
Zijn overtuight van hem, die zit in Godes steê?Ga naar voetnoot448
 
Maer ghy die volcken toomt, betoom en laet doch vallen
450[regelnummer]
Vw groote hevigheid, het zwaerste stuck van allen,Ga naar voetnoot450
 
Noch wil niet al het geen ghy wel vermooght en kunt.
 
Bescherm ons leven doch, dat ghy ons hebt gegunt
 
En redde uit honger: red het weder na ons wenschen.Ga naar voetnoot453
 
Een zaeck verheft tot Goon de sterffelijcke menschen;Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Dat 's op te helpen hen, die slibberden op 't glad.Ga naar voetnoot455
 
Maeck slaeven, niet alleen dien dezen beker had,Ga naar voetnoot456
 
Maer oock zijn vijf paer broers, die zich dees straf getroosten.
Iosef:
 
't Was eer 't gebruick en noch by veelen in het oosten,Ga naar voetnoot458
[pagina 451]
[p. 451]
 
Dat straffe niet alleen de booswicht en ontfing,
460[regelnummer]
Maer over ouders, broers, en over kinders ging,
 
En in een zelve schuld vijf heele huizen raeckten,Ga naar voetnoot461
 
Om stucken, daerze zich noit schuldigh aen en maeckten:Ga naar voetnoot462
 
Maer zedert dat my hier dit ampt werd opgeleght,
 
Zoo bloeide in Faroos Rijck al heel een ander Recht,
465[regelnummer]
Een Recht dat eeuwighlijck zijn' adem op moet haelen.Ga naar voetnoot465
 
Elck zondight maer voor zich. De schrick en gaet de paelenGa naar voetnoot466
 
Der misdaed niet voorby: al wie misdoet die boet.
 
Wie op de misdaed nu gegrepen is, die moetGa naar voetnoot468
 
Mijn eigen slave zijn. Dat d'andren vry van vlecken
470[regelnummer]
Na hunnen vader vry, die vast verlangt, vertrecken.Ga naar voetnoot470
Iudas:
 
Hoewel ick, om den glans van uwe majesteit
 
(Den koning zelf gelijck) en ons gelegentheid,Ga naar voetnoot472
 
Niet spreecken durf; kunt ghy bedwingen uwen tooren,
 
Zoo bid ick, dat ghy u verwaerdight aen te hooren
475[regelnummer]
Genadigh slechs zoo veel (doch 't geen in dit geval
 
Genoegh tot bidden is) ick arrem mensch u zalGa naar voetnoot475-476
 
Verhaelen. D'eerste reis, dat wy gebroeders t'zaemen
 
Van hongers nood geparst alhier om voorraed quamen,
 
Berichte ick u, doen ghy verhoorde ons allegaer:Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Wy waren alle zoons van een' stockouden vaêr,
 
Die verre boven 't peil van 't menschelijcke leven,
 
In zijnen ouderdom zoo lang was overbleven,Ga naar voetnoot482
 
Dat, boven ons tien zoons, hy noch een' andren had,
 
Die in de bloem der jeughd zijn lust was en zijn schat,
485[regelnummer]
Om dat die schier in 't end zijns levens werd geboren;
 
En noch een eenigh kind, geteelt by een verkoren
 
En lieve moeder, doen noch onlangs overleen,
 
Waer by hy noch een' zoon gewonnen had voorheen,
 
Ghy woud dat wy tot u dien jongen brengen zouden,
490[regelnummer]
Op dat hy in uw maght en gunst moght zijn gehouden.Ga naar voetnoot490
 
Daer tegens zeiden wy, maer 't was vergeefsche praet:
 
Dat een gewisse dood afknippen zou den draedGa naar voetnoot492
 
Van vaders leven, quam hy van dat pand te scheiden:
[pagina 452]
[p. 452]
 
Want ghy en woud, zoo wy hem zelf niet voor u leidden,
495[regelnummer]
Ons hooren nochte zien. Dit was een bitter woord
 
Voor dezen ouden stock; die alzoo ras hy 't hoortGa naar voetnoot496
 
Niet spreecken kon: men kon hem in zijn traenen wasschen.
 
Het grijs Godvruchtigh hair begruisde hy met asschenGa naar voetnoot498
 
En slijck, en zagh'er zwart bekrozen uit een wijl.Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Doen nu al 't graen, het welck gebrogt werd van den Nijl,
 
Verteert was, en wy vast malkandren bang aenkeecken,Ga naar voetnoot501
 
Vermits de voorraed schier verteert begon t'ontbreecken;
 
Belaste d'oude man ons wederom om graen
 
Te reizen na dit Rijck: maer wy daer tegens aen
505[regelnummer]
Verhaelden uw bevel, het welck men moest betrachten,
 
En dat, indien wy niet den jongen mede bragten,
 
Geen kooren meer voor ons ten beste was. Daer naGa naar voetnoot507
 
Begon de droeve man: mijn trouwe wederga,
 
Mijn Rachel baerde my twee zoonen, van die beide
510[regelnummer]
Was 't d'oudste, die helaes! van mijne zijde scheide,
 
En dien ick zedert noit en zagh, noch nimmermeer
 
En dencke weer te zien: die leider noch zoo teerGa naar voetnoot512
 
Van een verslindend dier verscheurt is en verslonden,
 
Gelijck wy trouwen doen uit uwen mond verstonden.Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Indien ghy nu den jongste oock van mijn' oogen ruckt,
 
En het gebeurt dat hy al meê verongeluckt,
 
(Want dickmael word de mensch op 't spoedighst weghgenomen)
 
Wat zal my arm oud man al droefheid overkomen:
 
Van hartzeer uitgeteert, vol drucx, van 't leven schuw,
520[regelnummer]
Zal ick ten grave gaen. Nu bid, nu smeeck ick u,
 
Om dezen grijzen man, nadien ghy oock voor dezenGa naar voetnoot521
 
Een' ouden vader had, zoo 't eenighzins magh wezen;
 
Ick bid u om zijn ziel, die na dit kind verlangt,Ga naar voetnoot523
 
En nergens aen zoo zeer als aen 's kinds welvaert hangt,
525[regelnummer]
En om zijn minste leed het zwacke lijf ontglipte;Ga naar voetnoot525
 
O heiland van dit Rijck, behoeder van Egypte,Ga naar voetnoot526
 
Gedoogh niet dat men u den dood des ouden wijt'.
 
Ick bid maeck my uw' slaef in plaets van hem. Ghy zijt
 
Verzekert grooter dienst van my als hem te trecken.
530[regelnummer]
Zoo teer een kind zal slechs een last in huis verstrecken.
[pagina 453]
[p. 453]
 
Ick bleef by vader borgh, en ben voor hem verplicht.Ga naar voetnoot531
 
Laet ick zoo trouweloos niet onder zijn gezichtGa naar voetnoot532
 
My laeten om mijn woord en mijn beloften maenen:Ga naar voetnoot533
 
Dat hy, met zucht op zucht en biggelende traenen,Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
My niet bestraf, en ick, wanneer men in den schoot
 
Der aerde hem begraef, heet oirzaeck van zijn dood.
Iosef:
 
'k Geloof daer is wat aen, na dat ick heb vernomen,Ga naar voetnoot537
 
Maer twijfel of het al op waerheid uit zou komen.Ga naar voetnoot538
 
Wie lichtlijck borge blijft heeft licht berouw daer aen.Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Men zal'er, als het past, wat nader acht op slaen.
Iudas:
 
Hoe groot is uw geluck, o Iosef, zoo ghy 't leven
 
Ontbeert, om datghe niet in druck zijt overblevenGa naar voetnoot542
 
Als wy, en zoo ghy leeft, om dat God zelf uw leet
 
Niet ongewroken laet, noch 't onrecht en vergeet.
Rey:
545[regelnummer]
Beoosten aen Egypten leit
 
Fenicien, alsins verbreitGa naar voetnoot546
 
Door twee noch nieuwe vonden,Ga naar voetnoot547
 
Dat al de wijzen kibblen laet,Ga naar voetnoot548
 
Of zy tot nadeel of tot baet
550[regelnummer]
Der menschen dienen konden.
 
Taautas naem op wiecken zweeft,Ga naar voetnoot551
 
Door 't geen het 't eerst gevonden heeft:Ga naar voetnoot552
 
Want al wat in de baeren
 
Op aerde in lucht en hemelkloot,
555[regelnummer]
Die 't al verberght in zijnen schoot,
 
En al wat van 't ervaeren
 
Vernuft des menschen, 't welck den schatGa naar voetnoot556-57
 
Van 't groote ruim en 't Al bevat,
 
Oit magh gevonden wezen,
560[regelnummer]
Dat beeld het al (o klaer beduid)Ga naar voetnoot560
[pagina 454]
[p. 454]
 
Met twalef paeren lettren uit,
 
Bekent by dieze lezen.
 
Maer 't zelve volleck nimmer stil,
 
(Of koorts, en dier, en krokodil,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Die toeleit op bederven,Ga naar voetnoot565
 
Niet volcx genoegh verslonden) ging
 
Verzieren noch een zonderlingGa naar voetnoot567
 
En mislijck slagh van sterven.Ga naar voetnoot568
 
't Begon het schuimend pekelzout
570[regelnummer]
Te ploegen met een hobblend hout,
 
Niet langs bekende kuste,
 
Maer diep in zee en veer van honckGa naar voetnoot572
 
Voor wind, en daer de Noordstar blonck
 
Te vaeren, waer 't zich luste.Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Niet om uitheemschen met zijn stuurGa naar voetnoot575
 
Te haelen al het geen natuur,
 
Met luttel wel te vreden,
 
Vereischt, maer overlaen en vol
 
Van schat te brengen purpre wol,
580[regelnummer]
Om koningen te kleeden;
 
En oock den groenen esmerald,Ga naar voetnoot581
 
Die aen der fockren vingers bralt.Ga naar voetnoot582
 
Dit alles is gewassen
 
Vit goudzucht: dees vervloeckte toght,Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
(Die eerst ons leerde op stormen, nocht
 
Op wind of weer te passen,Ga naar voetnoot586
 
En op een brosse en krancke kielGa naar voetnoot587
 
Te wagen onze diere ziel)Ga naar voetnoot588
 
Waer toe brengt zy de menschen!
590[regelnummer]
Zy onderscheid geen goed van quaed.
 
De Godsdienst wijckt voor eige baet.
 
't Is roof al dat wy wenschen.
 
De vrybuit is de beste waer.Ga naar voetnoot593
 
Men roofde 't wel van Gods autaer.
595[regelnummer]
Geluckige oude tyen,
 
Doen d'aerdbey was zoo wellekoom,Ga naar voetnoot596
[pagina 455]
[p. 455]
 
En sap van zelfgewassen boomGa naar voetnoot597
 
De beste leckernyen;Ga naar voetnoot598
 
Doen al de wereld door een wetGa naar voetnoot599
600[regelnummer]
Alleen den mensch was voorgezet,Ga naar voetnoot600
 
Dat 's van geen quaed te weeten,
 
En yeder in eenvouwdigheid
 
En kuischeid leefde zonder kleid,Ga naar voetnoot603
 
In stilligheid vergeeten.Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Na dat het kleed geraeckte in zwang,
 
En d'aerde vruchten gaf door dwang,Ga naar voetnoot606
 
Vergreepmen zich uit tooren.Ga naar voetnoot607
 
De bloedverwantschap kon niet staen,Ga naar voetnoot608
 
De broeder greep zijn' broeder aen,
610[regelnummer]
Het maeghschap ging verloren.Ga naar voetnoot610
 
Noch houd de stoutigheid geen' stand:Ga naar voetnoot611
 
Maer d'aerde voelt haer ingewand
 
Al bevende ommewroeten.
 
Men vind het stael en d'yzeraêr,Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Die beter noit gevonden waer:
 
Men maeckt den vrede voeten.Ga naar voetnoot616
 
't En bleef 'er niet by eene ziel,
 
Die door het scharpe lemmer viel.Ga naar voetnoot618
 
Maer menighten van benden
620[regelnummer]
Ia heele volcken vielen dickGa naar voetnoot620
 
Verslagen in een' oogenblick
 
Door 's oorelooghs ellenden:
 
En op den naem van weerparty
 
En oorloogh, nam de schelmeryGa naar voetnoot623-24
625[regelnummer]
Zoo toe in 't al verdelgen,
 
Dat d'aerde uit ongeduld verwoedGa naar voetnoot626
 
Verdaghvaerde al den zouten vloed,Ga naar voetnoot627
 
Om alles te verzwelgen.
 
En boven dat viel uit de lucht
630[regelnummer]
Een andre zee, met een geruchtGa naar voetnoot630
[pagina 456]
[p. 456]
 
Gelijck de Nijl komt stuiven
 
Van 't hoogh geberght. Oock baete 't nietGa naar voetnoot632
 
Dat wijn geparst in backen vliet,Ga naar voetnoot633
 
Vol schuims en sap van druiven.
635[regelnummer]
De schaemte krijght een' krack alom.
 
Het kind bespot den ouderdom
 
Van 't vaderlijcke leven.Ga naar voetnoot635-37
 
De maeghd den vader neefkens baert.Ga naar voetnoot638
 
Wat heeft de wellust vuil van aerd
640[regelnummer]
Bedacht en oock bedreven.
 
Maer ghy Egyptenaeren, nu
 
Verheugh ick my te recht met u
 
En onze betre tijden,
 
Wier boosheid dees doorluchte man
645[regelnummer]
Zoo kort in toom houd als men kan,
 
Om ontucht te besnijdenGa naar voetnoot646
 
Met strenge wetten, en ontzien,Ga naar voetnoot647
 
Een spiegel streckt voor veele lien.
 
Het lustme hier te beiden,
650[regelnummer]
Daer is wat wightighs op de baen:Ga naar voetnoot650
 
My lust te zien hoe 't zal vergaen,
 
Eer datmen koom te scheiden.

voetnootvs. 309
bedillen (nl. die wil): kritiek uitoefenen op.
voetnoot310
ter nood: nu de nood dringt.
voetnoot311
ongeval: ongelukkig lot.
voetnoot312
opzicht: uiterlik, voorkomen.
voetnoot313
opgeteegen van optijgen: ten laste leggen (vgl. aengetegen in vs. 429).
voetnoot316
misverstand: vergissing.
voetnoot317
taelen na: onderzoek doen naar, navraag doen (Mnl. Wdb. VIII, 52).
voetnoot319
last: bevel.
voetnoot320
noch: bovendien.
voetnoot325
karigh heeft de betekenis van ons: gierig; gierigh: hebzuchtig.
voetnoot327
aenroeren: ergens over spreken; dus: dat geld is van weinig belang.
voetnoot328
stack: zich bevond.
voetnoot330
merck: zie.
voetnoot333
verghen: vragen.
voetnoot338
doortasten: doorzoeken, evenals doorgronden in vs. 341; gewissen: geweten.
voetnoot342-343
altijd niet: niet altijd; op de versche daed: vgl. op heterdaad.
voetnoot345
vergelden: straffen; lang gespaerde: lang straffeloos geblevene.
voetnoot346
De reuzen: de Enakskinderen (Genesis); moed: gemoed, neiging.
voetnoot347
de plas des hemels: de zondvloed.
voetnoot349
Naar hedendaagse interpunktie zou de komma achter golven wegblijven, want dit is het onderwerp van overvlogen.
voetnoot350
De bewoners van Sodom en Gomorra (vgl. vs. 355-357).
voetnoot353
een gebouw: de toren van Babel.
voetnoot354
Gesteurt: bij de bouw verhinderd.
voetnoot357
om laegh gestegen: stijgen heeft hier de oude, ruimere betekenis van: gaan.
voetnoot360
grondeloose kuil: de put waarin Jozef geworpen was.
voetnoot362
vernoegen: bevrediging; gading hebben: lust, begeerte hebben.
voetnoot363
verdriet: weerzin.
voetnoot375
oprechtigheid: zie bij vs. 241.
voetnoot376
Eufraet: accent op de tweede silbe.
voetnoot377
altijd niet: zie bij vs. 342; juist: overeenkomstig de verwachting.
voetnoot379
van den vromen quam: van rechtschapen ouders afstamde (3de nv. meerv.)
voetnoot386
Aangenaem: bekoorlik, liefelik.
voetnoot387
blaecken: oorspr. gloeien, hier van de blos gezegd.
voetnoot390
verdooft: in glans overtreft.
voetnoot391
De bedoeling is: dat door de winden gaarne gestreeld wordt (Lat. deliciae lenibus auris).
voetnoot392
duicken: moeten bukken.
voetnoot395
door een schrikwekkende duisternis omgeven.
voetnoot396
gewouwt: macht.
voetnoot400
opgetogen: opgevoed.
voetnoot404
loopt en speelt: loopt te spelen.
voetnoot412
allesins: overal (vgl. alzins in vs. 419).
voetnoot413
lack: smet; worpen: Hollandse bijvorm van werpen; evenzo bescharmen naast beschermen.
voetnoot418
d'oirbaer: het nut, het welzijn.
voetnoot419
heeft plaets: geldt, wordt erkend.
voetnoot422
van: door.
voetnoot425
op ons zeer raecken: een gevoelige plek treffen, smartelike gedachten wekken (Lat. ipsos dolores tangis).
voetnoot432
bestorven om mijn hoofd: bleek in het gelaat
voetnoot436
vast: voortdurend
voetnoot437
reeten: verl. tijd van rijten: verscheuren (als teken van rouw).
voetnoot443
grootmoedigh: edelmoedig, verheven; de tweede aen: die het naast staat bij, dus: op één na de hoogste in het rijk.
voetnoot446
onschuld: verontschuldiging.
voetnoot448
overtuight van: schuldig verklaard door Pharao, als 't ware de plaatsvervanger Gods op aarde.
voetnoot450
hevigheid: verbittering; het zwaerste stuck van allen: wat u allermoeielikst zal vallen.
voetnoot453
uit honger: van de hongersnood.
voetnoot454
Eén (met accent).
voetnoot455
slibberen: uitglijden, d.w.z. voor de verleiding bezwijken.
voetnoot456
dien: hem die.
voetnoot458
eer... en noch: vroeger en nog tegenwoordig.
voetnoot461
huizen: families, geslachten.
voetnoot462
stucken: misdrijven.
voetnoot465
zijn' adem ophaelen: in leven, in stand blijven; moet: moge.
voetnoot466
De schrick: (d.i. de schrikwekkende straf) blijft beperkt tot de misdadiger (paelen: grenzen).
voetnoot468
gegrepen op: betrapt op.
voetnoot470
vast: reeds.
voetnoot472
ons gelegentheid: de toestand waarin wij verkeren.
voetnoot475-476
't geen genoegh tot bidden is: woordelike vertaling van: quod ad preces satis est, waarmee bedoeld zal zijn: meer dan dat zal ik u niet vragen.
voetnoot479
verhooren: ondervragen.
voetnoot482
overbleven: in leven gebleven (vgl. vs. 542).
voetnoot490
opdat hij uw bescherming en genegenheid zou genieten.
voetnoot492
den draed afknippen: beeld ontleend aan de oudheid (de Parcen).
voetnoot496
stock: grijsaard.
voetnoot498
begruisen: eigenl. met stof (gruis) bevuilen.
voetnoot499
bekrozen: bevuild; bemorst (van bekruizen: vgl. Hiervsalem verwoest, vs. 334).
voetnoot501
vast: reeds.
voetnoot507
ten beste: beschikbaar.
voetnoot512
leider: helaas.
voetnoot514
trouwen doen: inderdaad toen.
voetnoot521
nadien: omdat.
voetnoot523
om: ter wille van.
voetnoot525
En die (nl. de ziel) om het minste leed, zijn kind aangedaan, aan het zwakke lichaam zou ontglippen, d.w.z. het minste leed zou oorzaak worden van vaders dood.
voetnoot526
heiland: redder.
voetnoot531
ben voor hem verplicht: heb voor zijn behoud ingestaan (verplicht: verbonden).
voetnoot532
onder zijn gezicht: voor zijn aangezicht.
voetnoot533
maenen om: herinneren aan.
voetnoot534
Dat: opdat, gevolgd door de conjunctief: bestraf.
voetnoot537
daer is wat aen: daar is wat van waar; na dat: volgens hetgeen.
voetnoot538
op waerheid uitkomen: waarheid zou blijken te zijn.
voetnoot539
daer aen: daarna, later.
voetnoot542
overbleven: vgl. bij vs. 482.
voetnoot546
alsins verbreit: naar alle zijden bekend geworden.
voetnoot547
nieuwe vonden: vondsten nl. van het letterschrift en de scheepvaart.
voetnoot548
kibblen: twisten (minder familiaar klinkend dan nu).
voetnoot551
Taäutas is de Latijnse naam van Thaut of Thot, de godheid der Pheniciërs, als uitvinder der wetenschappen vereerd.
voetnoot552
het: kan, evenals dat (vs. 548) op Fenicien slaan. De verandering in hy, die Unger voorstelde, is dus overbodig.
voetnoot556-57
ervaeren vernuft: beproefd verstand; 558 dat kennis van het rijke Heelal bevat.
voetnoot560
klaer beduid: voortreffelike (heldere) aanduiding, verklaring (vgl. Mnl. bediet).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 576-577, de komma's zijn, naar de latere druk, ingevoegd.
voetnoot564
dier: wild dier.
voetnoot565
bederven: verderf.
voetnoot567
Verzieren: verzinnen, bedenken.
voetnoot568
mislijck slagh: vreemd soort.
voetnoot572
honck: huis.
voetnoot574
zich: het reflexief is hier ten onrechte gebruikt in plaats van hem.
voetnoot575
uitheemschen (Datief); stuur: schip.
voetnoot581
esmerald: smaragd.
voetnoot582
focker: rijkaard (in geringschattende zin); eig.: rijke koopman, naar het bekende geslacht Fugger; brallen: pronken.
voetnoot584
toght: hartstocht.
voetnoot586
passen op: geven om.
voetnoot587
bros: broos, breekbaar; kranck: zwak.
voetnoot588
diere ziel: kostbaar leven.
voetnoot593
vrybuit: geroofd goed (vgl. vrijbuiter).
voetnoot596
aerdbey: in ruime zin: aardvrucht.
voetnoot597
zelfgewassen: in 't wild gegroeid.
voetnoot598
leckernyen: met niet uitgesproken n om het rijm? Men verwacht hier namelik een enkelvoudig woord.
voetnoot599
al de wereld door: behoort bij elkaar; één (met accent).
voetnoot600
voorgezet: voorgeschreven, gesteld.
voetnoot603
kleid: met Brabants-Hollandse ei naast ee (vgl. 605).
voetnoot604
in eenzaamheid een vergeten leven leidde.
voetnoot606
door dwang: door bebouwing.
voetnoot607
tooren: vijandelike stemming.
voetnoot608
kon niet staen: hield geen stand, bleek geen band te zijn.
voetnoot610
maeghschap: de familiebanden.
voetnoot611
stoutigheid: vermetelheid.
voetnoot614
yzeraêr: ader, laag van ijzererts.
voetnoot616
Men doet de vrede wegvluchten.
voetnoot618
lemmer: zwaard.
voetnoot620
dick: vaak; of: in dichte drommen (Ned. Wdb. III, 2618).
voetnoot623-24
op den naem van: zich verschuilende achter; weerparty en oorloogh: oorlogvoerende partij.
voetnoot626
uit ongeduld: het niet langer kunnende verdragen.
voetnoot627
verdaghvaerden: oproepen.
voetnoot630
een andre zee: de plasregen die veertig dagen en nachten viel (Genesis VII, 12).
voetnoot632
Oock baete 't niet: het bracht de mensheid geen voordeel.
voetnoot633
Vgl. Genesis IX, 20: En Noach begon de aardbodem te bearbeiden en plantte een wijngaard.
voetnoot635-37
De bespotting van Noach's dronkenschap (Genesis IX, 22).
voetnoot638
neefkens: nakomelingen. Zie het verhaal van Lot en zijn dochters (Genesis XIX, 30-38).
voetnoot646
om tuchteloosheid te weren (besnijden: besnoeien).
voetnoot647
en ontzien: en, met ontzag bejegend, tot voorbeeld strekt.
voetnoot650
daar gaat iets belangrijks gebeuren (Lat.: magna res coepta est).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank