Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 732]
[p. 732]

Het tweede bedryf.

ATTILA. BEREMOND.
Attila:
 
Zoo Venus, 't hemelsch moe, uit lust om aengebedenGa naar voetnootvs. 427
 
Te werden hier beneên, met menschelijcke ledenGa naar voetnoot428
 
Haer Godheid noit bedeckte; of eenigh sterflijck volckGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
Verscheen; gelijck de Zon, met eene dunne wolck
 
Betrocken, zomtijds zich vertoont voor 's menschen oogen,
 
Op datze haeren glans, en schijn verdraegen mogen;
 
Zoo doet zy 't nu, en heeft vermomt het aerdrijck in,Ga naar voetnoot433
 
En koomt voor my, in schijn der schoone Vyandin;Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Een licht zoo schoon, als oit op d'aerde blonck van boven,
 
Om al wat naer de kroon der schoonheid steeckt te dooven.Ga naar voetnoot436
 
O aengebede Zon, hoe helder ging de dagh
 
In mijnen boezem op, zoo dra als ick u zagh!
 
Hoe smolt erfvyandschap, en onverzoenbre veede;Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Die ons verplicht, met onherroepelijcken eede,
 
Te vloecken 't Christen bloed, en nimmer, openbaer
 
Noch heimlijck, in verbond te treên met hun autaer.
 
Dit hart, dat gistren noch verbittert deze wallen
 
Bestormde, is my met zwaerd, en beuckelaer ontvallen,Ga naar voetnoot443-44Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Voor 't hemelsch aengezicht der Goddelijcke Maeghd;
 
Om wie my liever vre dan ooreloogh behaeght:
 
Gelijck God Mars, dien wy met menschenoffer eeren,
 
Weleer, om zijn Godin, zich zomtijds niet wou keerenGa naar voetnoot448
 
Aen veldslagh, noch belegh, maer smeet de wapens neêr,
450[regelnummer]
En maeckte zijn vriendin vooghdes van zijn geweer.Ga naar voetnoot450
 
Nu ga ick langer niet met oorelooghsgedachten
 
Meer zwanger, noch legh toe op 't vullen van stads grachten,Ga naar voetnoot452
 
Op 't rammen van den muur, of torens dick gemetst,Ga naar voetnoot453
 
Noch quets geen vyands borst; maer voel mijn borst gequetst,
455[regelnummer]
En doodelijck gewond van d'aengename bogen,Ga naar voetnoot455
 
Waer mede dees Diaen de zielen door haer oogenGa naar voetnoot456
[pagina 733]
[p. 733]
 
Zoo treft, dat kunst noch kruid die wonden heelen kan.
 
Wat suf ick voor dees Stad! men vlie, men treck'er van.Ga naar voetnoot458
 
Het Maeghdenleger houd het mannenheir belegen.Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Al wat ick zie, de krijgh, en 't krijghsvolck, staetme tegen.
 
Mijn quijnende gemoed, verwonnen van de Min,Ga naar voetnoot461
 
Geeft zich gewilligh op aen deze Koningin.Ga naar voetnoot462
 
Zy bindme met een snoer, gevlochten van haer vlechten,Ga naar voetnoot463
 
En voerme zoo in Stad. ick geef het zonder vechten.Ga naar voetnoot464
Beremond:
465[regelnummer]
Hoe nu? gelijckt die stem naer Nimroths grooten neef,Ga naar voetnoot465
 
Gods Roede, die den schrick in alle Vorsten dreef,
 
En om Europe niet alleene koomt krackeelen,Ga naar voetnoot467
 
Maer eischt de weereld noch twee overige deelen,Ga naar voetnoot468
 
Door 't heiligh oorloghsrecht van Mars bebloede kling,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Die hy van Mavors zelf tot dit gebruick ontfing.Ga naar voetnoot470
 
Wat schutter schiet een' pijl, 'ten zy uit uwe kokers?Ga naar voetnoot471
 
Is d'aerde uw aenbeeld, zijn uw vuisten niet de mokers,
 
Die 't al vermorselen, en brijzelen, als glas?
 
Wat meeren overstaptghe niet, gelijck een' plas?
475[regelnummer]
Men hoorde Illyricum verwonnen deerlijck schreien,
 
De Thrax, en Macedoon, en Mysie, en Achaien.Ga naar voetnoot475-76
 
Al wat aen deze zy van d'Alpes ackers bouwt,Ga naar voetnoot477
 
In dal, of op geberght, zijn eige kracht mistrouwt.Ga naar voetnoot478
 
Ghy hebt Hesperien, en Gallien doen roocken;Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Den Donau, en den Rijn de horens knap gebroken,Ga naar voetnoot480
 
En maeide met uw zein, met eenen slagh, om veer,Ga naar voetnoot481
 
Al wat'er't hoofd opsteeckt, aen 't Adriatisch meer,
 
Zou zulck een God zich aen een wasse pop vergaepen,
 
En reuckloos zijn fortuin in haeren schoot verslaepen?
485[regelnummer]
De Goden hoeden ons voor zulck een lasterstuck.Ga naar voetnoot485
Attila:
 
Alcides zelf droegh wel het zachte minnejuck,Ga naar voetnoot486
[pagina 734]
[p. 734]
 
Ley leeuwshuid af en knods, voor lieve goelijckheden,Ga naar voetnoot487
 
En stond naer joffrengunst met vleiende gebeden.Ga naar voetnoot488
 
De boogh wil in den krygh niet staegh gespannen staen.
Beremond:
490[regelnummer]
Het minnen is in 't end hem jammerlijck vergaen;
 
Toen hy van Dianier onweetend werd vergeven,
 
Door 't offerhemd, met gift van Nessus bloed bewreven.Ga naar voetnoot491-92
 
De wellust heeft gevaer, en duizend zorgen in.
 
Het zwaerd des Krijghs verroest by 't wapentuigh van Min.
Attila:
495[regelnummer]
Och Beremond, mijn oogh zou al te deerlijck doolen,
 
Indien 't meer schoonheid zagh in Keulens gloende kolen,Ga naar voetnoot496
 
Dan in de kolen, die in Ursuls aenschijn staen.Ga naar voetnoot497
 
Indien het zwymen van dees Stad, dees halve Maen,Ga naar voetnoot498
 
Besprengkelt van den Rijn, meer lofs werd toegeschreven
500[regelnummer]
Van my, dan 't geen men ziet in Ursuls aenschijn leven.Ga naar voetnoot500
 
Zy mengt eerbiedigheid met een vrypostigheid.Ga naar voetnoot501
 
Het vriendelijck gelaet verzelt de majesteit.Ga naar voetnoot502
 
Al dooldeze onbekent, noch zou men zien en hooren,
 
Dat dees van Konings bloed, en stam most zijn geboren.
505[regelnummer]
Men wensch die vrouw geluck, die haer ter weereld braght,
 
En 't schip dat herwaert dreef met zoo een' schat bevracht.
 
z'Ontschuldighde zich zelf, toen d'oogen my bekoorden,Ga naar voetnoot507
 
Of zy mijn Majesteit onweetende met woordenGa naar voetnoot508
 
Gewond had, ja voorwaer wel doodelijck gewond,
510[regelnummer]
Met die begaefde tong, met dien koraelen mond.Ga naar voetnoot510
 
Die Meeremin wou juist dees oevers niet vermyen,Ga naar voetnoot511
 
Om my, op 't vaste land, dees schipbreuck te doen lyen.
Beremond:
 
Ick moet, o Vorst, met u bekennen, dat die geen,
 
Die Ursul zonder min aenschouwt, eer marmersteen,
515[regelnummer]
Of harde rots gelijckt, uit Kaukasus gehouwen,
 
Dan eenigh mensch, dien wy rechtschapenheid vertrouwen.Ga naar voetnoot516
[pagina 735]
[p. 735]
 
Waer vind men in al 't heir zoo stout een' oorlooghsman,
 
Die koel en liefdeloos dat aenschijn aenzien kan?
 
Hoewelze, door den drang der kryghsliên, ingetogen,
520[regelnummer]
En schaemrood heenen treed, met neêrgeslagen oogen;
 
Den dartlen straf ontmoet, den zedigen beleeft,Ga naar voetnoot521
 
En niemants vlam, noch vier het minste voedsel geeft.Ga naar voetnoot522
 
Maer evenwel een' held ten scepter opgewassen,
 
En 's weerelds heerschappy, zou 't al te qualick passen
525[regelnummer]
Te slibbren in het veld, en buiten 's oorlooghs baen,Ga naar voetnoot525
 
Tot argernis des volcx, dien onwegh in te slaen.Ga naar voetnoot526
 
Ghy zijt in 't Scytisch heir van kindsbeen opgetogen,
 
Hebt uit uw voesters borst dien strijdbren aerd gezogen.
 
Een beucklaer was uw wiegh, de kille stroom uw bad,Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Geweer uw poppetuigh, en eerste kinderschat;Ga naar voetnoot530
 
Voortaen het ridderspel, een weeligh paerd te temmen,Ga naar voetnoot531
 
Den Donau op zijn smalst, dan wyder overzwemmen,
 
En leeren hitte en kou verduuren zonder pijn.
 
Uw zwangre Moeder zagh, hoe yemant, in den schijnGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
Van Mars, haer vrucht het zwaerd quam binden op de zyde,
 
En u tot zijn autaer, van uw geboorte af, wijdde.
 
O onverwinbre Vorst, bedenck eens wie ghy zijt,
 
Wat ampt ghy nu bekleed. noch laet ons dit verwijtGa naar voetnoot538
 
Niet snyden in het hart, dat Attila aen 't suffen,Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Zich van een Christe non in 't bedde laet verbluffen.Ga naar voetnoot540
Attila:
 
Och Offervinder, 't oor is voor die rede doof.Ga naar voetnoot541
Beremond:
 
Bega geen legerschand, noch brandmerck 't Hunsch geloof.Ga naar voetnoot542
Attila:
 
't Geloof moet in een' Vorst wat dulden en gehengen.Ga naar voetnoot543
Beremond:
 
Hy magh zich in geen echt met heiloos bloed vermengen.Ga naar voetnoot544
Attila:
545[regelnummer]
Zy zal door hooger hoop zich voegen naer ons wet.Ga naar voetnoot545
[pagina 736]
[p. 736]
Beremond:
 
Hardneckige aerd volhard in d'aengebore smet.Ga naar voetnoot546
Attila:
 
Ick wacht haer vast. misschien laet zy heur dwaeling vaeren.Ga naar voetnoot547
 
Daer komtze. quijt uw ziel, of ghy heur kunt herbaeren,Ga naar voetnoot548
 
Terwijl ick spreecken ga mijn' Maerschalck Juliaen.
550[regelnummer]
De Goden laeten dit naer mynen wensch vergaen.Ga naar voetnoot550
BEREMOND. URSUL.
Beremond:
 
Doorluchtighste Vorstin, de Vorst heeft my geboden
 
U ten autaer van Mars, uit zijnen naem, te nooden,
 
Door deernis met uw vloot, en Maeghdelijcken stoet.
 
Nu kuntghe, wiltghe noch, het Koningklijck gemoed
555[regelnummer]
Verzachtende, zoo veel geboeide zielen slaecken,Ga naar voetnoot555
 
Door eens het outerbeeld met wieroock te genaecken.
 
Bera u kort, dewijl de krygh geen uitstel lijd.
Ursul:
 
Het zy ghy Wichelaer, of Offervinder zijt,
 
Wat verghtghe my, 'tgeen strijd met ons gewoone zede?Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Ick heb my al beraên, en ben in God te vrede.Ga naar voetnoot560
Beremond:
 
Te vrede? Weetghe niet wiens Goden ghy bestrijd?
Ursul:
 
Uw Afgoôn, ick beken 't.Ga naar voetnoot562
Beremond:
 
Zoo gaetghe 't leven quijt,
 
't En zy ghy Christus naem verzweert voortaen te noemen,Ga naar voetnoot563
 
En eert die rechte Goôn, waer op wy Hunnen roemen.
Ursul:
565[regelnummer]
Wy roemen eenen God, die alles heeft gebouwt.
Beremond:
 
Dien blooden dooden God, gehecht aen 't schendigh hout?Ga naar voetnoot566
Ursul:
 
Dien oock, die alle maght door 't sterven heeft verworven.
[pagina 737]
[p. 737]
Beremond:
 
Der Scythen Goôn zijn noit begraeven noch gestorven.Ga naar voetnoot568
Ursul:
 
't En waer misschien Jupijn, wiens grafste Kreten eert.Ga naar voetnoot569
Beremond:
570[regelnummer]
Iupijn met Mars om hoogh alle andre Goôn regeert.
Ursul:
 
Neen Christus heerscht om hoogh met zijnen lieven Vader.
Beremond:
 
Wiens eenige afkomst werd verkocht door dien verraeder?Ga naar voetnoot572
Ursul:
 
Een Vader, die ons vrijt door dit verkochte goed.Ga naar voetnoot573
Beremond:
 
Door 't storten van zijn Kinds onnozel hartebloed?
575[regelnummer]
Hoe kan een Vaders hart zijn afkomst zoo vergeten?
Ursul:
 
Hoe kan Saturnus zelf zijn eige vruchten eeten?Ga naar voetnoot576
Beremond:
 
Wie droegh 't begraeven kind herlevende in Gods schoot?Ga naar voetnoot577
Ursul:
 
Wie voerde uw' Herkules ten hemel, na zijn dood?
Beremond:
 
Uw rot verslind, en snijd het menschevleesch aen deelen.Ga naar voetnoot579
Ursul:
580[regelnummer]
Neen ghy, na'et moorden, stroopt uw vyands beckeneelen,Ga naar voetnoot580
 
De huid al warm van 't been, vergult die tot een' kop,Ga naar voetnoot581
 
Verzwelght het laeuwe bloed: verkropt uw' helschen kropGa naar voetnoot582
 
Met vrouweborsten, zoet van smaeck, met mannespieren;
 
Min redelijck dan zelfs de wilde woeste dieren,
585[regelnummer]
En 't al verslindend woud, dat noit at zijns gelijck.
Beremond:
 
Wy Scythen offren Mars slechs vyanden van 't Ryck,
 
Die zich aen onze Goôn, en Koningen vertasten.Ga naar voetnoot587
[pagina 738]
[p. 738]
Ursul:
 
Uw Tauren offeren Diaen d'uitheemsche gasten,Ga naar voetnoot588
 
En paeien de Godin met lillende ingewand,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Van menschen zonder schuld, een gruwzaeme offerhand.
 
Ick zwijgh van kindervier; van die, om scheel van GodenGa naar voetnoot591
 
Vol haets, den nagebuur ter offermaeltijd nooden,Ga naar voetnoot592
 
Op kruiswegh, en by kerck, vol galms van pijp en zang,Ga naar voetnoot593
 
En harden 't, nacht en dagh, wel zeven etmael lang.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Met nuchtren zinnen dan, na'et huppelen en danssen,
 
Malkandren onderling, by tafelen en kranssen,
 
Gezeten in den baerd: een yeder vuist een klaeuw,Ga naar voetnoot597
 
Vol oogen, en vol bloeds; en, na dien moord, al raeuwGa naar voetnoot598
 
Den doode nagebuur half levende opgegeten.
600[regelnummer]
Quansuis de Godheid smaeckt die kostelijcke beeten.Ga naar voetnoot600
 
Zoo voed het Heidendom een eewigh moordkrackeel.Ga naar voetnoot601
 
Zoo maeckt het van de kerk een schricklijck moordtooneel.
Beremond:
 
Uw Priesters paeien God noch daeghlix op d'autaerenGa naar voetnoot603
 
Met been, en brein, en bloed, waer in de zielen waeren;Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Een leckre spijs, een dranck, die boven nektar smaeckt.
 
Wie 't Hunsch geslaght dan scheld, en menscheneeters maeckt,
 
Gelyck 't gerucht nu loopt, die maeckt hen noch wat beters
 
Dan 't Christen volck, met recht gescholden Christeneeters.
Ursul:
 
Ons Priesters luisteren naer geen' verzierden vond,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Maer naer d'onfeilbre stem, 't Orakel van Gods mond,
 
Naer Jesus, 's hemels tolck, d'almaghtige, en alwijze,
 
Die, onder schijn van weite, en wijndruif, tot een spijze,Ga naar voetnoot612
 
En dranck, zijn lijf en bloed, des nachts, gaf, aen den disch,
 
Zijn jongren. Heidensch brein, dat Gods geheimenisGa naar voetnoot614
[pagina 739]
[p. 739]
615[regelnummer]
Noch mond gelooft, durf bits ons Christeneeters noemen,Ga naar voetnoot615
 
Om met die lastering zijn' moordlust te verbloemen:
 
Maer zoo door ons autaer des Hooghsten eer verkort,
 
Of eenigh mensch, aen lijf of lidt, beledight word,Ga naar voetnoot618
 
Zoo ruim ick 't veld van zelf, en geef u dit gewonnen.
Beremond:
620[regelnummer]
By u verheft men hoogh de zuiverheid der Nonnen,Ga naar voetnoot620
 
En echteloozen staet, met hoop van dubbel heil;
 
Daer midlerwijl de faem geen ander volck zoo geil,
 
Noch hitsigh scheld dan dit, 't welck, op de vont geteeckent,Ga naar voetnoot623
 
Zelf overspel geen schand, noch bloedschand schennis rekent;Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
't Welck, onder schijn, dat elck de Godheid offer brengt,
 
De lampen dompt, terstond in 't honderd zich vermengt,Ga naar voetnoot626
 
En acht geoorelooft een blinde en donkre schennis.Ga naar voetnoot627
Ursul:
 
Een maeghd aen God verlooft, als ick, heeft gansch geen kennis
 
Aen zulck een vreemde tael, die ghyliên best verstaet.Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Dit weet ick, waer een Hun of Got zijn klaeuwen slaet,
 
Al roockende van moord, daer blijft niets ongeschonden.Ga naar voetnoot631
 
Hun dartle moedwil staet aen kerck noch koor gebonden.Ga naar voetnoot632
 
De wyde weereld waeght van 't jofferengeschreeuw.Ga naar voetnoot633
 
En wat mijn heir belangt; des winters viel noit sneeuw
635[regelnummer]
Zoo zuiver, uit de lucht, op uw Rifeesche bergen,Ga naar voetnoot635
 
Als Ursuls Maeghden zijn, die sneeuw en hagel tergen.Ga naar voetnoot636
Beremond:
 
Beleefde Maeghd, ghy streckt u zelve een lastigh juck.Ga naar voetnoot637
 
Geluckigh stond uw staet, begreept ghy uw geluck.Ga naar voetnoot638
Ursul:
 
Ontdeckme mijn geluck, waer in het zy gelegen.
Beremond:
640[regelnummer]
In 't hart van Attila, tot Ursuls hart genegen.
 
Val Mars terstond te voet, uw' dooden ongod af.Ga naar voetnoot641
[pagina 740]
[p. 740]
 
Verbid dees bange Stad van haer gedreighde straf.Ga naar voetnoot642
 
Bescherm uw eigen lijf, met eenen d'andre troepen.Ga naar voetnoot643
 
Aenvaerd des weerelds kroon: ghy wordt'er toe geroepen.
645[regelnummer]
Britanje waer te kleen voor zulck een groote ziel,
 
Op wie het keurigh oogh des grootsten Konings viel.Ga naar voetnoot646
 
Al 't leger offert u zijn beuckelaers, en speeren,
 
Ghy kunt dit oorloghsspel in bruyloftsspel verkeeren.
 
Hoe beurt uw Eiland dan ten hemel zynen kop!
650[regelnummer]
Hoe haelt dit huwelijck uw' stam zoo hoogh in top!
 
Nu ghy op 's Vorsten troon zoo trots te prijck gaet zitten,Ga naar voetnoot651
 
En paert de wapenen der Hunnen met uw Britten.
 
De heerelijckste kroon bestraelt alree uw hoofd.
Ursul:
 
Uw aenzoeck koomt te spa, by een aen God verlooft.
655[regelnummer]
Ick heb een' Bruidegom, een eenigh' Zoon, verkoren,
 
Den schoonsten, die noch oit van vrouwen werd geboren;
 
Den maghtighsten, die oit een Konings troon bezat;
 
Den rijcksten, die oit roemde op onuitputbren schat;
 
Den goedertierensten, die yemant viel genadigh;Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Getrouw in zijn belofte, in liefde, en min gestadigh;Ga naar voetnoot660
 
Dat's Jesus, dien ick min, en voor wiens kroon ick stry.
Beremond:
 
Hier koomt al weer een vlaegh, de zelve raezery.Ga naar voetnoot662
 
Ontstelde harssens, och! hoe zal ick u genezen?Ga naar voetnoot663
 
Versmaed ghy Attila? wie kan toch grooter wezen?
665[regelnummer]
't Gestarrent suizebolt, het aerdrijck beeft voor hem.
 
De baeren van de zee gaen glippen voor zijn stem.Ga naar voetnoot666
 
Zijn scepters reicken, van Maeotische moerasschen,Ga naar voetnoot667
 
Tot aan de golven toe, die Atlas voeten wasschen.Ga naar voetnoot668
 
In't Noorden hy den kop des Ysbeers stucken slaet.Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
In't Oosten deist voor hem de schuimenden Eufraet.Ga naar voetnoot670
 
In't Zuiden zweeten Nijl en strand der Africaenen.Ga naar voetnoot671
 
Versmaedghe 't godlijck hoofd van zoo veel onderdaenen?
Ursul:
 
'k Versma dat gruwlijck hoofd, dien borsteligen baerd,Ga naar voetnoot673
[pagina 741]
[p. 741]
 
Dien platten neus, 't gezicht, dat ongediert vervaert,Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Dien muil, die Jesus bloed verzwolgh met droncke togen.Ga naar voetnoot675
 
De tyranny ziet hem ten norsse en dwaelende oogen
 
En aenzicht uit. 'k versma dat zwijnshair van dien Scyth,
 
Daer d'aerdboôm niet alleen, maer God om hoogh van lijd.Ga naar voetnoot678
 
't Onnozel zoghlam zal met wreede wolven paeren,
680[regelnummer]
De bloode tortelduif in 't arendsnest vergaeren,
 
Het kiecken, en de vos gaen treên in een gespan,Ga naar voetnoot681
 
Eer ick Gods trouw verzaeck, om zulck een aertstyran.
Beremond:
 
Zoo u de Veldheer niet gedreight had, heet van tooren,
 
Toen ghy hem flus begroete, en eer beweest, mijn oorenGa naar voetnoot684
685[regelnummer]
Die zouden ongebelght niet hooren zulck een' smaed,Ga naar voetnoot685
 
Dien Grootvorst aengedaen, die naer uw huwlijck staet.
 
Vorstinnen weeten, hoe men Koningen bejegent,
 
En wat heur past, die min met kroonen zijn gezegent:Ga naar voetnoot688
 
Dies bid ick, toom uw moed, gesteurde Koningin.Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Aenvaerd dit wieroockvat, het pand van 's Konings min.
 
Vergun my toch dees eer, dat ick uw ziele redde,
 
Uw lijf met een, en ley zoo schoon een Bruid te bedde.
 
Vat aen dit wierroockvat, en nader den autaer,Ga naar voetnoot693
 
Een toevlught, en een wijck, in 't uiterste gevaer.Ga naar voetnoot694
Ursul:
695[regelnummer]
Vergeef het my, o God, heb ick dees reine handenGa naar voetnoot695
 
Besmet door wieroockreuck voor afgod Mars te branden.
 
Ben ick van Wichelaers verraeden, en verrascht:
 
Heb ick my schandelijck bezoedelt en vertast.Ga naar voetnoot698
 
Daer leit het godloos vat, gebryzelt en gebroken.
700[regelnummer]
Genade, o God, indien ick 't offer heb geroken.
 
Mijn Bruigom, heb ick oock, op dit afgodisch feest,
 
Door 't wierroockvat verzaeckt den trouwring van uw' Geest?
 
Wat Rijn, wat stroom, wat meer, wat grondelooze plassen
 
Vermogen lijf en ziel van deze vleck te wasschen?
705[regelnummer]
Messias, slaeptghe nu? en vaertghe niet beneên?
 
Ghy hebt weleer de slang den neck en kop vertreên.Ga naar voetnoot705-706
[pagina 742]
[p. 742]
 
Vertre dit loos serpent, dat door vervloeckte wettenGa naar voetnoot707
 
Uw kuische zielen durf bezoedlen en besmetten.
Beremond:
 
O Vader Mars, Jupijn, Merkuur, en Herkles, ziet,
710[regelnummer]
Wat durf dit heiloos zaed, wat gruwlen doet het niet?Ga naar voetnoot710
 
Verdaedight, het is tijd, uw heilige offerdissen,Ga naar voetnoot711
 
Uw beelden, tempelen, uw zielgeheimenissen,Ga naar voetnoot712
 
En d'offervaten, uw' autaeren toegewijd.
 
O Goden, toont dat ghy geen blinde Goden zijt;
715[regelnummer]
Gelijck d'erfvyanden, die uwen dienst verzwoeren,Ga naar voetnoot715
 
Dit daeghlix in den mond, en op de tonge voeren.
 
Gequetste Goden, toont, dat ghy uw haeters haet,
 
En die uw Godheid schend niet ongeschonden laet.
ATTILA. BEREMOND. JULIAEN.
Attila:
 
Hoe roeptghe zoo verbaest? begintze niet te wijcken?Ga naar voetnoot719
Beremond:
720[regelnummer]
Daer vlught dat helsch gedroght: dat heenen gaetze strijcken.Ga naar voetnoot720
 
Men volgh heur na. men straf dit lasterlijck bedrijf.Ga naar voetnoot721
 
Moet ons godvruchtigheid dit lyden van een wijf?
 
Van een die achter land de landen gaet beroeren,Ga naar voetnoot723
 
En op haer zyde treckt al wat zy aen kan snoeren?Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Dit wieroockvat getuight van haeren overmoed.
 
Daer leit het neergesmackt, getrappelt met den voet,
 
Geborsten, en geblutst, in ste van aengebeden;Ga naar voetnoot727
 
Gods wieroock hier en daer in slyck en stanck vertreden,
 
In 't aengezicht van 't beeld, van onzen Vader Mars.
730[regelnummer]
Ghy ziet dit beeld gekeert. de God ziet overdwars.Ga naar voetnoot730
 
Hy heeft het gruwelstuck alree den neck geboden.
 
Rechtvaerdighste, waeck op. verdaedigh 't Recht der Goden.Ga naar voetnoot732
Attila:
 
Hebt ghy haer niet verzet, en gafze niet wat bots?Ga naar voetnoot733
[pagina 743]
[p. 743]
Beremond:
 
Zy luisterde naer my, gelijck een doove rots
735[regelnummer]
Naar 't ruisschen van de zee. wie zagh oit yet verkeerders?Ga naar voetnoot735
 
Zy luisterde, gelijck, naer 't prevlen des bezweerders,
 
De slang, die met den staert zorghvuldigh d'ooren stopt.Ga naar voetnoot736-737
 
z'Is, tot de keel toe, dicht van Christus lucht gepropt,Ga naar voetnoot738
 
In dwaeling opgegroeit. zy schuwt gezonde spijzen,
740[regelnummer]
Als doodelijck vergif, en spreeckt 'er van met ijzen.Ga naar voetnoot740
Attila:
 
Een jong scholier hoeft tijd, en klimt van trap tot trap.
Beremond:
 
De kruick houd allerlangst den reuck van 't eerste sap.Ga naar voetnoot742
 
De puimsteen bryzelt eer den diamant tot mortel,Ga naar voetnoot743
 
Dan ghy dit steeckligh zaed, dit onkruid, met den wortel
745[regelnummer]
Geheel en al verdelght. de boosheid hecht te vast,
 
Die in gebeente, en mergh van jongs op groeit en wast.
 
Dit wulpsche brein durf stout dien gryzen baerd bedillen.Ga naar voetnoot747
 
Die haer verzetten wil, zal tijd en arbeid spillen.Ga naar voetnoot748
Attilla:
 
Mijn Venus, mijn Godes, benydghe Adoon uw min?Ga naar voetnoot749
Beremond:
750[regelnummer]
Misschien tot uw geluck. wie zijn doodvyandin
 
Het bed vertrouwt, behoeft gewisse en vaste borge,Ga naar voetnoot751
 
Dat zy, als Belus zaed, hem prieme noch verworge,Ga naar voetnoot752
 
Die, droncken van den most, in haeren arrem slaept.Ga naar voetnoot753
 
't Autaerboeck van dit rot verhaelt een stuck dat gaept,Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
En slaet op deze zaeck; men magh het overwegen.
 
't Assyrisch leger hiel een Joodsche stadt belegen.Ga naar voetnoot756
 
Een uitgemaeckte Weeuw komt listigh uit in 't endGa naar voetnoot757
 
Naer 't leger, en bekoort den Veldheer in zijn tent,Ga naar voetnoot758
[pagina 744]
[p. 744]
 
Die luttel docht, dat zich 't Hebreeusche volck wou wreecken.Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Zy munt in schoonheid uit. z' is prachtigh uitgestreecken,Ga naar voetnoot760
 
Met perlen en gesteent. een aengenaeme geur
 
Van myrrhe rieckt het hair en alle leden deur.Ga naar voetnoot762
 
Hy moe gedanst, en heet, verwacht zijn lief in 't bedde.Ga naar voetnoot763
 
Die schalcke, op datze zich en hare burgers redde,Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Na 'et samlen, grypt in 't end, zoo schelmsch, als onvervaert,Ga naar voetnoot765
 
Daer Holofernes ronckt, met d'eene hand het zwaerd,
 
Dat aen de bedsteê hangt, met d'ander hand de locken,
 
En houwt hem 't hoofd van 't lijf, en zoo naer stadt getrocken,
 
Met dezen vetten roof; die 's morgens, als het daeght,Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Ter muren af, den schrick in 't gantsche leger jaeght,
 
En 't heir verstroit. geloof, dit zijn van haer gezellen.
 
Zy vlammen op de muis, en vaele muizevellen:Ga naar voetnoot772
 
Zoo schelden zy den Hun, om zyn gewoone draght.Ga naar voetnoot773
 
Wie weet wat deze vloot u brouwen wil by nacht?Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
In wat verstand zy staen met dees beneepe wallen?Ga naar voetnoot775
 
Hoe 't zy, dit Maeghdenheir my geensins kan gevallen.Ga naar voetnoot776
 
Trock vrouwvolck oit met mans zoo sterck op legers aen?
 
Dees Ursul speltme krygh, met haer gekruiste vaen.
 
Waeck op, eer zy u tent gewapent overrompelen.
Juliaen:
780[regelnummer]
't Is overwegens waerd. de Hopliên mogen mompelen,
 
Dat Attila niet meer in 's oorlooghs renbaen loopt,
 
Noch 't brieschend paerd van Mars met scharpe sporen noopt.
 
De laffe soudenier, getreên in 's meesters stappen,Ga naar voetnoot783
 
Zal, sluimrende op de wacht, van dagh tot dagh verslappen;
785[regelnummer]
De Keulsche Burgery herscheppen aêm en moed.
 
De Koningh zie wel toe, en raem een' vasten voet.Ga naar voetnoot786
Attila:
 
Mijn hart gevoelt de Liefde en Oirbaer t' zamen stryen.Ga naar voetnoot787
 
Besluit ghy met u beide. ick laet u twee betyen.Ga naar voetnoot788
 
Beraemtghe, dat men geen van 't Maeghdenleger spaer,
790[regelnummer]
Zoo wil ick dat men noch de Koningin bewaer.Ga naar voetnoot790
[pagina 745]
[p. 745]
REY VAN AGRIPPINERS.
Zang:
 
O Agrippine, 't hoofd der Belgen,Ga naar voetnoot791
 
En alleroudste Stad na Trier,
 
Daer Ubien met Roomsche telgen
 
Gevlochten werden, toenze hier
795[regelnummer]
Gejaeght, den Rijnstroom overvoeren,
 
Om woest geweld te wederstaen,
 
En, voor Vipsaen, uw' Vader, zwoeren
 
August, zijn' Schoonvaêr, onderdaenGa naar voetnoot798
 
Te blyven, als zy Caesar deeden:Ga naar voetnoot793-799
800[regelnummer]
Ghy Rijnstad zijt, gelijck een klip,Ga naar voetnoot800
 
Veel stormen moedigh doorgestreden,Ga naar voetnoot801
 
Van ouds, en lang eer Mark Agrip
 
(Spijt Maes en Moezel, uw gebuuren)
 
Ley d'eersten grondsteen van uw muuren.
Tegenzang:
805[regelnummer]
Ghy werd naemhaftiger door zyneGa naar voetnoot805
 
Doorluchtigheid, en danckt hem noch.
 
Ghy baerde uw Voester, Agripyne,Ga naar voetnoot807
 
Gekoestert met uw druivezogh;Ga naar voetnoot808
 
Gewieght op 't ruisschen uwer Beecke;Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Dies zy u heuren naem vereert,
 
En, trots al d'omgelege streecke,
 
Met eenen bouwtroep u vermeert.Ga naar voetnoot812
 
Toen scheen, door 't steigren uwer wallen,Ga naar voetnoot813
 
Al wat den Rijn, uw' stroom, bevocht,
815[regelnummer]
Een nieuwe schrick op 't hart te vallen.
 
Ghy werd begroet en aengezocht.
 
Al die naer 's Tibers vriendschap stondenGa naar voetnoot817
 
Gezanten aen uw Vaders zonden.Ga naar voetnoot818
Zang:
 
Ghy waert van aenvang Rome in zeden,
[pagina 746]
[p. 746]
820[regelnummer]
En straeten, en gebouw gelijck.Ga naar voetnoot820
 
Ghy had uw Capitool, betreden
 
Van Raed en Ridder, streckte een wijckGa naar voetnoot822
 
Den bangen balling met uw grachten.
 
Trajaen ontfing hier kroon en staf,Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
En ghy uw driemael vijf geslachten,Ga naar voetnoot825
 
Die hy u met veel vrydoms gaf;Ga naar voetnoot826
 
Om op het burgerlijck te passen,Ga naar voetnoot827
 
En raed en oorloogh te bekleên.Ga naar voetnoot828
 
Dees Adel, zedert aengewassen,
830[regelnummer]
Gaet moedigh op zijn schilden treên,Ga naar voetnoot830
 
Verdient door prijs, in krijgh gestreecken,Ga naar voetnoot831
 
Of steeckspel, daerze niemant weecken.Ga naar voetnoot832
Tegenzang:
 
Maer uwe glori ging veel verder,
 
Dan d'eer van 't Keizerlijck verbond,
835[regelnummer]
Toen d'eerste Apostel, en Aertsharder
 
U zijn' Scholier Materren zond;Ga naar voetnoot835-836
 
En uwe Burgers, tam als schaepen,
 
Gebogen voor 's Aertsbisschops staf,
 
Hem offerden geweer en wapen,
840[regelnummer]
En, zweerende Teutates af,
 
Oock Hesus gruwelijcke autaeren,Ga naar voetnoot840-841
 
Gekristent werden op hun hoofd,Ga naar voetnoot842
 
En stonden zedert, als pylaeren,
 
Van kerck of Godsdienst noit berooft,
845[regelnummer]
Gelijck veel omgelege landen,
 
Hersmet door bloedige offerhanden.Ga naar voetnoot846
Zang:
 
Ghy volght der wyze Vadren regel.Ga naar voetnoot847
 
De sleuteldrager, Gods poortier,
 
Bewaeckt uw poort, bewaert uw zegel,Ga naar voetnoot849
[pagina 747]
[p. 747]
850[regelnummer]
Aen parckement, of op pappier;Ga naar voetnoot850
 
Ghy zelf der Heiligen gebeenten,Ga naar voetnoot851
 
En 't overschot des Martelaers,
 
In goud, en zilver, en gesteenten,
 
Verlicht van lamp, en wassekaers.
855[regelnummer]
Ghy eert de Mauren, en Thebaenen,Ga naar voetnoot855
 
Die 't veld bebloedden, om de Stad,Ga naar voetnoot856
 
En streên met omgekeerde vaenen,Ga naar voetnoot857
 
In 't perck, daer Jesus voor hen trad.Ga naar voetnoot858
 
Kappellen, cellen, kloosters, kercken
860[regelnummer]
U meer dan muur of torens stercken.
Tegenzang:
 
Benijde Stad, waer toe geboorte
 
En aenwas van uw' ouden wal
 
Geroemt? nadien men, voor uw poorte,
 
Vast dreight dit Ellefduizendtal,Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
En u met facklen, zwaerden, koorden;Ga naar voetnoot865
 
Nu 's oorlooghs onweêr ijslijck raest,
 
En schricklijck buldert, uit den Noorden,
 
En in den brand der huizen blaest.
 
Wat baeten u de gryze hairen?Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Wat baet der mannen arrebeid?
 
Wat kercken, kloosters, of autaeren?
 
Indien een Hun, Gods vyand, zeit,
 
Als 't licht uw smoockend puin beschyne:
 
Op deze plaets stond Agrippyne.

voetnootvs. 427
't hemelsch: haar hemels verblijf.
voetnoot428
werden: worden (oude vorm); hier beneên: op aarde.
voetnoot429
Haer Godheid: haar goddelike natuur; eenigh sterflijck volck: (Datief). De betekenis is: Al heeft Venus nooit te voren zich aan mensenogen vertoond, dan doet zij het nu (vs. 433).
voetnoot433
en heeft zich onder een vermomming van het aardrijk meester gemaakt (in hebben: in zich hebben, in zijn macht hebben).
voetnoot434
En verschijnt mij in de gedaante (schijn).
voetnoot436
te dooven: dof te maken, te overschitteren.
voetnoot439
veede (oudtijds meestal met d, naast jonger veete): vijandige gezindheid.
voetnoot443-44
Dit hart.... is my ontvallen: de moed is mij ontzonken.
voetnoot444
beuckelaer: schild.
voetnoot448
zijn Godin: Venus, met wie hij liefdesavonturen beleefde; zich wou keeren aen: zich wilde bekommeren om.
voetnoot450
geweer: wapenen.
voetnoot452
legh toe: nu alleen reflexief: leg mij toe; vullen: dicht werpen.
voetnoot453
rammen: rammeien; gemetst: Vlaamse vorm voor gemetseld.
voetnoot455
bogen: pijl-en-boog.
voetnoot456
door haer oogen: als het wapen waaruit ze haar pijlen schiet.
voetnoot458
suf ick: draal ik gedachteloos.
voetnoot459
belegen (van beliggen): belegerd.
voetnoot461
van: door.
voetnoot462
op: over.
voetnoot463
bind: evenals het volgende voer conjunctief. Laat ze mij binden....
voetnoot464
ick geef het: ik geef mij gewonnen.
voetnoot465
naer: op. Attila beroemde zich een naneef van de grote Nimrod te zijn.
voetnoot467
krackeelen: twisten; hier: strijd voeren (met andere kleur dan in hedendaagse taal).
voetnoot468
eischt: eist van; twee overige deelen: Azië en Afrika.
voetnoot469
Mars bebloede kling: zie bij vs. 101.
voetnoot470
Mavors: bijvorm van Mars.
voetnoot471
Alle schutters staan in uw dienst.
voetnoot475-76
Attila verwoestte Illyrië en Thracië en hield in Macedonië, Achaie en zelfs in het Klein-Aziatiese Mysië rooftochten.
voetnoot477
Alpes: (Romaans meervoud).
voetnoot478
zijn eige kracht mistrouwt: nl. tegenover uw machtige aanvallen.
voetnoot479
Hesperiën: Hesperia (Westland) was de Griekse naam voor Italië.
voetnoot480
de horens gebroken: hun macht geknakt. De verpersoonlikte rivieren worden, in navolging van de Latijnse dichters, met hoornen gedacht of verbeeld. Vgl. Zegezang (1629), vs. 431 (Ned. Wdb. VI, 1094); knap: vlug (Noord-Hollands).
voetnoot481
zein: sikkel.
voetnoot485
lasterstuck: schandelike handelwijze.
voetnoot486
Alcides: Herkules, afstammeling van Alceus.
voetnoot487
goelijckheden: bekoorlikheden.
voetnoot488
vleiende gebeden: smeekbeden.
voetnoot491-92
De door Herkules gedode Kentaur Nessus had stervend aan Deianira van zijn geronnen en door Herkules' pijl giftig geworden bloed geschonken. De daaruit bereide zalf zou haar verzekeren van Herkules' liefde. Maar toen zij haar gemaal een daarmee bestreken offermantel zond, bewerkte het gif zijn dood.
voetnoot496
in Keulens gloende kolen: in de in brand gestoken stad Keulen.
voetnoot497
de kolen: de vurige ogen.
voetnoot498
zwymen; het bezwijken; halve Maen: in de vorm van een halve maan aan de Rijnoever gelegen.
voetnoot500
dan: (aan).
voetnoot501
Zij paart eerbiedige schroom aan vrijmoedigheid.
voetnoot502
gelaet: houding, wijze van optreden.
voetnoot507
Ontschuldighde: verontschuldigde.
voetnoot508
onweetende: onbewust (vgl. vs. 306-307).
voetnoot510
die begaefde tong: haar welsprekendheid.
voetnoot511
Meeremin: de zeemeermin, half mens, half vis, lokte de schippers met bekoorlik gezang.
voetnoot516
dien wij rechtschapenheid vertrouwen: die wij als rechtgeaard beschouwen, (dien: is Datief).
voetnoot521
straf ontmoet: streng (met afkeuring) bejegent; beleeft: vriendelik.
voetnoot522
vlam noch vier: liefde, hartstocht.
voetnoot525
slibbren: uitglijden, struikelen.
voetnoot526
onwegh: slechte, zondige weg.
voetnoot529
beucklaer: vgl. vs. 444.
voetnoot530
Geweer: wapenen; poppetuigh: speelgoed.
voetnoot531
voortaen: daarna; weeligh: dartel.
voetnoot534
schijn: gedaante.
voetnoot538
ampt: waardigheid.
voetnoot539
suffen: verslappen.
voetnoot540
non: omdat zij liefst ongehuwd wilde blijven; verbluffen: uit het veld slaan, haar over zich de baas laat spelen.
voetnoot541
Offervinder: vgl. vs. 393 en verder 558, 1113.
voetnoot542
legerschand: een daad die het leger schande aandoet; 't Hunsch geloof: de Hunnen zouden in hun godsdienstig gevoel gekrenkt worden, als hun vorst met een Christin trouwde.
voetnoot543
gehengen: toelaten; d.w.z. een vorst mag, ook ten opzichte van het geloof, niet met de gewone maat gemeten worden.
voetnoot544
heiloos: goddeloos.
voetnoot545
door hooger hoop: door de hoop op iets hogers, nl. het huwelik met Attila; wet: godsdienst, geloof.
voetnoot546
d'aengebore smet: de aangeboren slechte neiging.
voetnoot547
vast: ondertussen.
voetnoot548
quijt uw ziel: span al uw krachten in; herbaeren: opnieuw geboren doen worden (door een geestelike wedergeboorte), dus: bekeren.
voetnoot550
laeten: (optatief): Mogen de Goden...
voetnoot555
zielen: de gevangen reisgenoten; slaecken: bevrijden.
voetnoot559
verghtghe my: vraagt ge van mij.
voetnoot560
ben in God te vrede: heb in mijn God al wat ik wens.
voetnoot562
beken: erken, weet; gaet quijt: raakt kwijt, verliest.
voetnoot563
verzweert: afzweert.
voetnoot566
't schendigh hout: het schandhout, het kruis.
voetnoot568
Scythen: vereenzelvigd met de Hunnen (vgl. vs. 13 en vs. 586 Wy Scythen).
voetnoot569
Op Kreta bevindt zich het Mausoleum van Jupiter.
voetnoot572
afkomst: afstammeling, zoon.
voetnoot573
vrijt: vrij maakt van schuld; dit verkochte goed: de door Judas verkochte Christus.
voetnoot576
Saturnus: is de Latijnse naam van Kronos, de Griekse God, die zijn eigen kinderen opat, omdat hem voorspeld was dat hij aan een van hen de heerschappij zou verliezen.
voetnoot577
Wie kon een lijk doen herleven en naar de hemel voeren?
voetnoot579
Uw rot: minachtend voor: uw geloofsgenoten, uwe sekte; verslind en snijd: (proteron husteron).
voetnoot580
beckeneel: schedel; hier: het afgehakte hoofd.
voetnoot581
kop: beker.
voetnoot582
verkropt: stopt vol.
voetnoot587
vertasten: vergrijpen.
voetnoot588
Uw Tauren: ook de Tauriërs, die in de Krim een tijdlang naast de Hunnen woonden, worden door Ursul met hen vereenzelvigd. Deze offerden aan een godin, door de Grieken met Artemis gelijkgesteld, schipbreukelingen als mensenoffers. Diaen (Diana) is de Latijnse naam voor Artemis; gasten: vreemdelingen.
voetnoot589
paeien: tevreden stellen (niet met de hedendaagse bijbetekenis!)
voetnoot591
kindervier: brandoffers van jonge kinderen; om scheel van Goden: wegens verschil van goden, d.w.z. omdat zij andere goden eren.
voetnoot592
Vol haets: dus: om ze daardoor in de val te lokken (vgl. vs. 596-599).
voetnoot593
kruiswegh: plaats waar veelal de goden geëerd werden; pijp: fluit.
voetnoot594
harden: volhouden.
voetnoot597
Gezeten in den baerd; in 't haar gevlogen.
voetnoot598
Vol oogen: met woedende blikken(?); vol bloeds: het bloed naar 't hoofd stijgend.
voetnoot600
Alsof de Godheid zelf proefde (behagen had in) die lekkere hapjes. Volgens de heidense opvatting kwam dat wat de offeraar zelf opat, aan de godheid ten goede.
voetnoot601
moordkrackeel: twist die op moord uitloopt.
voetnoot603
paeien: (vgl. vs. 589).
voetnoot604
De Hun hoont hier de H. Eucharistie, waarbij onder schijn van brood en wijn genuttigd wordt Christus' vlees en bloed; waeren: rondwaren: waarvan de gelovigen genieten.
voetnoot609
verzierden vond: verdicht verzinsel.
voetnoot612
onder schijn van: in de gedaante van; weite: tarwe.
voetnoot614
Gods geheimenis: de verborgenheid van het sacrament.
voetnoot615
durf: durft; bits: hatelik, verwijtend.
voetnoot618
beledight: beschadigd.
voetnoot620
zuiverheid: kuisheid.
voetnoot623
hitsigh: synoniem van geil, ritsig (oorspr., evenals hittig: vurig); op de vont geteeckent: gedoopt.
voetnoot624
zelf: zelfs.
voetnoot626
dompt: uitdooft; in 't honderd: in 't wilde weg; zich vermengt: geslachtsgemeenschap zoekt.
voetnoot627
blinde en donkre schennis: een heimelike, in het duister begane schanddaad.
voetnoot629
best: het best, d.w.z. beter dan ik.
voetnoot631
roockende: dampende.
voetnoot632
Hun wulpse lust ontziet kerk noch koor.
voetnoot633
waeght: dreunt.
voetnoot635
Rifeesche bergen: het Oeralgebergte (montes Riphaei genaamd in de Oudheid).
voetnoot636
tergen: (eig. uitdagen): kunnen wedijveren met.
voetnoot637
Beleefde: vriendelike; ghy streckt u zelve een lastigh juck: gij zijt u zelf tot last (lastigh juck: een drukkende last).
voetnoot638
staet: toestand.
voetnoot641
(val) uw' dooden ongod af: verzaak Christus (ongod valse god, die immers gestorven is).
voetnoot642
Verbid van: bevrijd door uw voorbede deze in 't nauw gebrachte stad van...; gedreighde straf: straf waarmee ze bedreigd wordt.
voetnoot643
lijf: leven; met eenen: meteen, tegelijk.
voetnoot646
keurigh: kieskeurig.
voetnoot651
Misschien denkt Vondel aan het zeventiende-eeuwse gebruik, dat de bruid op een versierde zetel onder een opgehangen krans inderdaad ‘te prijck’ zat.
voetnoot659
viel: was.
voetnoot660
gestadigh: standvastig.
voetnoot662
de zelve: dezelfde.
voetnoot663
Ontstelde: gekrenkte.
voetnoot666
glippen: vluchten.
voetnoot667
Maeotische moerasschen: de zee van Azof.
voetnoot668
tot de Straat van Gibraltar.
voetnoot669
stucken slaet: stukslaat (ontstaan uit: te of in stucken).
voetnoot670
deist: wijkt terug (uit ontzag).
voetnoot671
zweeten: spannen zich voor hem in.
voetnoot673
'k Versma: ik verafschuw; dat gruwlijck hoofd: Attila had een bovenmatig groot hoofd bij een kleine, gedrongen gestalte.
voetnoot674
dat ongediert vervaert: waar (zelfs) wilde dieren bang van worden.
voetnoot675
Jesus bloed: het bloed der Christenen.
voetnoot678
Daer... van: door wie.
voetnoot681
treên in een gespan: een verbond aangaan, vreedzaam met elkaar omgaan.
voetnoot684
flus: zo even.
voetnoot685
ongebelght: zonder toorn.
voetnoot688
min: minder.
voetnoot689
moed: gemoed, gemoedsbeweging: bedwing u zelf; gesteurde: vertoornde.
voetnoot693
Vondel spelt beurtelings wieroock en wierroock (vgl. 696 en 702), het laatste ten onrechte, want het eerste deel van het woord hangt samen met wijden (vgl. wijwater); den autaer: komt voor naast het autaer.
voetnoot694
wijck: synoniem van toevlucht.
voetnoot695
Ursul heeft het vat even in de hand gehouden, aarzelt dan, en werpt het stuk.
voetnoot698
vertast; vergrepen (vgl. vs. 587).
voetnoot705-706
Vgl. Genesis III, 15, Openb. XII, 9.
voetnoot707
dit loos serpent: het Hunse ongeloof.
voetnoot710
dit heiloos zaed: dit goddeloos geslacht, nl. de Christenen.
voetnoot711
Verdaedight: oude vorm naast: verdedigt; offerdissen: altaren.
voetnoot712
zielgeheimenissen: geloofsgeheimen?
voetnoot715
verzwoeren: afzwoeren.
voetnoot719
verbaest: hevig ontsteld.
voetnoot720
gedroght: monster; dat heenen; die kant op (ontleend aan de volkstaal); strijcken: wegsnellen.
voetnoot721
dit lasterlijck bedrijf: deze schandelike handelwijze.
voetnoot723
achter land: door het (gehele) land.
voetnoot724
aen kan snoeren: aan haar snoer kan krijgen.
voetnoot727
geblutst: gedeukt.
voetnoot730
overdwars: schuin, d.w.z. met verstoorde blik (vgl. oversijds in Roskam vs. 73 en Joseph in Dothan, vs. 588).
voetnoot732
waeck op: ontwaak.
voetnoot733
verzet: tot andere gedachten gebracht; gafze niet wat bots: gaf ze niet toe; bot geven: is oorspr. het touw vieren. Dat Vondel bot nog als subst. voelt, blijkt uit de genitief bots, afhankelik van wat.
voetnoot735
verkeerders: meer ontaard, schandeliker.
voetnoot736-737
Psalm: 58, 5-6: ‘Zij zijn als eene doove adder, die hare ooren toestopt; opdat zij niet hoore naar de stem des belezers, desgenen die ervaren is, met bezweringen om te gaan’.
voetnoot738
dicht van Christus lucht gepropt: geheel vervuld van de geest der Christenen.
voetnoot740
ijzen: afschuw.
voetnoot742
Bekend Latijns spreekwoord.
voetnoot743
mortel: gruis.
voetnoot747
wulpsche: jonge, dartele.
voetnoot748
verzetten: (vgl. vs. 733).
voetnoot749
benydghe: misgunt ge; Adoon: Adonis, een schone jongeling werd bemind door Aphrodite (Venus).
voetnoot751
vertrouwt: toevertrouwt.
voetnoot752
Belus zaed: Ninus, de zoon van Belus of Bel, de grondvester van het Assyriese rijk, door zijn vrouw Semiramis omgebracht; prieme: doorbore.
voetnoot753
most: jonge wijn.
voetnoot754
't autaerboeck van dit rot: minachtende aanduiding van de bijbel (voor rot vgl. vs. 579); een stuck dat gaept: een feit dat duidelik toelicht. Afkorting van de uitdrukking: dat gaept als een oven: dat is klaarblijkelik (Ned. Wdb. IV, 275).
voetnoot756
zie het apocryfe boek Judith, cap. VIII-XV; belegen: belegerd.
voetnoot757
uitgemaeckte: heimelik er op afgezonden. Deze betekenis was reeds Mnl. (Mnl. Wdb. VIII, 982) en is nog Westvlaams (De Bo2, 1052).
voetnoot758
bekoort: verleidt.
voetnoot759
luttel docht: er in 't geheel niet op verdacht was.
voetnoot760
uitgestreecken: opgeschikt.
voetnoot762
rieckt deur: door-geurt.
voetnoot763
heet: verliefd.
voetnoot764
schalcke: boosaardige.
voetnoot765
samlen: dralen; schelmsch: misdadig.
voetnoot769
roof: buit.
voetnoot772
vlammen op: loeren begerig op.
voetnoot773
gewoone draght: de Hunnen droegen een overkleed van aan-eengenaaide wilde-rattenvellen.
voetnoot774
wil: zal.
voetnoot775
wat verstand: welke verstandhouding; beneepe: in 't nauw gebrachte.
voetnoot776
gevallen: bevallen.
voetnoot783
laffe: laf geworden (door werkeloosheid); soudenier: soldaat.
voetnoot786
raem een' vasten voet: berame een vaste gedragslijn.
voetnoot787
Oirbaer: nut, heil.
voetnoot788
betyen: begaan.
voetnoot790
noch: toch; bewaer: in 't leven late.
voetnoot791
Agrippine: zie Opdraght, vs. 1. Belgen: de Belgae zijn bij Caesar eigenlik de bewoners van Noordelik Gallië, maar de Romeinse provincie Belgica omvatte ook de Rijnprovincie.
voetnoot798
onderdaen (adj.): onderdanig.
voetnoot793-799
Ubien: de Germaanse Ubiërs, in 't nauw gebracht door de Katten, lieten zich door de Romeinse veldheer Marcus Vipsanius Agrippa, de schoonzoon van Keizer Augustus, overbrengen van de rechter naar de linker Rijnoever, waar zij 38 v. Chr. een stad stichtten. Voor de twede maal erkenden ze dus het Romeinse gezag, want reeds in 55 v. Chr. had Caesar hen onderworpen; met Roomsche telgen gevlochten: met Romeinse banden gebonden (telg: twijg).
voetnoot800
klip: rots.
voetnoot801
doorgestreden: hebt doorworsteld.
voetnoot805
naemhaftigher: beroemder.
voetnoot807
Agripyne: Julia Agrippina, de kleindochter van Vipsanius, werd in de stad der Ubiërs geboren.
voetnoot808
druivezogh: druivezap.
voetnoot809
Beecke: stroom.
voetnoot812
bouwtroep: groep kolonisten.
voetnoot813
steigren: oprijzen. Agrippina voorzag Keulen van een vestingmuur.
voetnoot817
's Tibers: van Rome.
voetnoot818
Vaders: bestuurders (vgl. Lat. patres conscripti). De Keulenaars werden als bondgenoten beschouwd.
voetnoot820
gebouw: bouworde. Sneller dan andere Romeinse steden werd Keulen geromaniseerd.
voetnoot822
Ridder: De Romeinse equites, de militaire stand; wijck: toevluchtsoord.
voetnoot824
Trajanus, door Nerva geadopteerd, werd te Keulen het eerst als Romeins keizer begroet.
voetnoot825
Trajanus bracht vijftien adellike Romeinse geslachten naar Keulen over tot verhoging van de luister der stad.
voetnoot826
veel vrydoms: veel vrijheden, voorrechten.
voetnoot827
passen op: zorg te dragen voor het burgerlik bestuur.
voetnoot828
raed en oorloogh te bekleên: zitting te nemen in de raad en de krijgszaken te behartigen (bekleden: een plaats innemen, bezetten, in W. Vlaanderen nog gebruikelik: Ned. Wdb. II, 1596).
voetnoot830
Schrijdt voort, fier op zijn wapenschilden.
voetnoot831
gestreecken: verworven.
voetnoot832
daer: waarin.
voetnoot835-836
Zie bij vs. 27.
voetnoot840-841
Teutates: god van de oude Galliërs en Germanen, aan wie volgens Tacitus zelfs mensenoffers gebracht worden. Met Hesus (841) moet ook een heidense god bedoeld zijn.
voetnoot842
Gekristent: gedoopt.
voetnoot846
Hersmet: opnieuw besmet, d.w.z. teruggevallen in hun heidense gebruiken.
voetnoot847
der wyze Vadren: van uw grote Christelike voorgangers.
voetnoot849
Op het zegel der stad Keulen prijkt de beeltenis van de H. Petrus.
voetnoot850
Aen parckement: hangende aan uw oorkonden.
voetnoot851
Ghy zelf (bewaeckt)....
voetnoot855
de Mauren: Onder Alexander Severus en Maximinus Thrax werden Moorse slingeraars naar de Rijn gezonden om tegen de Germanen te strijden. Zij werden Christenen en als martelaren geëerd. Over het Thebaanse legioen vgl. de aant. bij vs. 35.
voetnoot856
bebloedden: met hun bloed drenkten.
voetnoot857
met omgekeerde vaenen: niet onder heidense, maar onder Christelike banier.
voetnoot858
voor hen trad: als hun beschermer vóórging.
voetnoot864
Vast: intussen
voetnoot865
u: (Keulen) dreight....
voetnoot869
de gryze hairen: uw hoge ouderdom.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank