Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 808]
[p. 808]

I.V. Vondels
Gebroeders.

Het eerste bedryf.

ABJATHAR. REY VAN PRIESTEREN.
Abjathar:
 
De wackre haen heeft lang den huisman opgekraeit.Ga naar voetnootvs. 1
 
De starren aen de lucht zijn bleeck, en dun gezaeit,
 
En voor de morgenstarre en haere komst geweecken.
 
Het licht genaeckt allengs, en arbeid door te breecken.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Een ongezonde damp benevelt, als het plagh,
 
Het Oosten, 't welck ons dreight met eenen bangen dagh,Ga naar voetnoot6
 
Die 't landschap roosten koomt met gloeiende gareelen.Ga naar voetnoot7
 
Ick heb gerucht gehoort van muilen, en kameelen,Ga naar voetnoot8
 
En mannen, onder aen den bergh, in 't naeste dal.
10[regelnummer]
Dat's my een wisse bo, de Koning is 'er al,
 
Die gistren schreef, dat hy, voor zon, en haer geboorte,Ga naar voetnoot11
 
Hier zelf te Gabaä zou wezen aen de poorte.
 
'T is tijd en meer dan tijd, dat wij hem tegens gaen,Ga naar voetnoot13
 
Om in den dieren tijd yet noodighs voor te slaen.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
De heirbaen valt te lang. dit voetpad loopt veel nader.
Rey van Priesteren:
 
d'Aertspriester stygh beneên. wy volgen allegader.Ga naar voetnoot16
DAVID. LEVYTEN.
David:
 
Daer rijst de zon, gevlackt met bloed in 't aengezicht,Ga naar voetnoot17
 
En komt met haetelijck en ongezegent lichtGa naar voetnoot18
 
Den jammerlijcken staet der omgelege pleckenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
En haer gelegenheid al wederom ontdecken.Ga naar voetnoot20
 
Wij zullen voort te voet gaen klimmen met de zon.Ga naar voetnoot21
 
Leviten, de my volght van Sion, Gabaon,
 
En Nobe, en andre steên; koomt, geeft u aen mijn zyen.Ga naar voetnoot23
[pagina 809]
[p. 809]
 
Zoo moet ons deze reis, een godsreis, wel gedyen.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Zoo geef d'almaghtige ons eene uitkomst in der nood.
 
Zoo open God alweêr zijn' vaderlijcken schoot,
 
Gelijck hy is gewoon, voor zijn verlege knechten;Ga naar voetnoot27
 
Op datze hem een kroon van danckbre galmen vlechten.Ga naar voetnoot28
 
My leit een zwarigheid, my leit wat op de leên.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Mijn hoop ziet licht te moet, maer door een' nevel heen.Ga naar voetnoot30
 
Hy, die den hemel veeght, en 't onweêr doet bedaeren,Ga naar voetnoot31
 
Wil in mijn mistigh brein het weder op doen klaeren.Ga naar voetnoot32
Levyten:
 
Wie daelt'er van den bergh, gelijck een nieuwe star,Ga naar voetnoot33
 
Die ondergaet? dit schijnt d'Aertspriester Abjathar,
35[regelnummer]
En Arons dubble ry met witte linne rocken.Ga naar voetnoot35
 
Hy koomt, gelijck een God, alleen vooraen getrocken,
 
Op 't allerstaetelijckste, en schittert met den gloed
 
Van borstgesteente en riem en tulband ons te moet.Ga naar voetnoot38
 
My dunckt ick hoor alree, terwijl hy aenkoomt praelen,
40[regelnummer]
Den galm van zijn gewaed, gezoomt als met cymbaelen,Ga naar voetnoot40
 
En zie, hoe 't voorhoofd straelt van schrift, waer uit ick raemGa naar voetnoot41
 
En spel Gods majesteit, en aengebeden naem.Ga naar voetnoot41-42
David:
 
Hy koom met zegen aen, in dees vervloeckte tyden,Ga naar voetnoot43
 
En jaegh roo wangen aen die Sions heil benyden.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Getrouwe God, ghy weet, ick koom in dit gewest
 
Alleen ten dienst uws volx, en om 't gemeene best;Ga naar voetnoot46
 
Verleenme, dat dit strecke uw majesteit ter eere,
 
En ick niet ongetroost van dezen heuvel keere.
 
De blinden zoecken heul aen ydle wichlery,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Uit starren, vogelvlught, of andre raezernyGa naar voetnoot50
 
Van spoock, of ingewand, en vezelen van dieren,Ga naar voetnoot51
[pagina 810]
[p. 810]
 
En al wat ongeloof met logens kan vercieren.Ga naar voetnoot52
 
Wy zoecken troost aen u, die 't al zijn voedsel geeft,Ga naar voetnoot53
 
En op de vleugelen der Cherubinnen zweeft;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Dies laet dit opzet u gevallen, en behaegen,Ga naar voetnoot55
 
En begenadigh ons, nu wy u komen vraegen.
ABJATHAR. REY VAN PRIESTEREN. DAVID.
Abjathar:
 
De stam van Juda bloeie in David zonder end.
Rey:
 
De stam van Jesse groeie in David ongeschent.Ga naar voetnoot58
Abjathar:
 
Dat hem noch donderslagh noch hagelbuie treffe.
Rey:
60[regelnummer]
Dat hy zijn kruin en kroon tot aen den hemel heffe.
David:
 
Ghy priesterlijcke schaer, die van Gods yver blaeckt,
 
En hier voor 't heilighdom, de goude bondkist, waeckt,Ga naar voetnoot62
 
De hemel zegene u, voor dezen morgenzegen.Ga naar voetnoot63
 
God zegen dees landouw met eenen verschen regen,
65[regelnummer]
En spreie een' vruchtbren dauw op dorpen, en op steên.
 
Hoe komtghe zoo bedruckt gestegen naer beneên?Ga naar voetnoot66
 
En waerom biggelen de traenen langs uw wangen?
 
Wel Arons zonen, hoe? hoe laetghe 't hoofd dus hangen,Ga naar voetnoot68
 
Verzwaerende den last, dien ghy alleen niet draeght?
70[regelnummer]
Of druckt u weêr wat nieuws? laet hooren wat ghy klaeght.
Abjathar:
 
De nood, gezalfde Vorst, beschermer der gemeente,
 
De dierte, en hongers nood in 't rammelend gebeenteGa naar voetnoot72
 
Van 't magere uitgeteerde en quynende Israël,
 
Een schim, een' geest gelijck, en enckel been, en vel.
75[regelnummer]
Dit jammer heeft geduurt drie jaeren na malkanderen.Ga naar voetnoot75
 
De drooghte duurt, de lucht weet noch van geen veranderen.
 
De huisman ploeght vergeefs, al d'ackers leggen woest.Ga naar voetnoot77
[pagina 811]
[p. 811]
 
De zaeitijd, onbeloont van een' ondanckbren oegst,Ga naar voetnoot78
 
Schreit deerlijck, jaer op jaer, den hemel aen; dien 't maenenGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Van menschen en van vee, en 't zuchten, en de traenen
 
Van den gespleten grond, en dorstigh loof en grasGa naar voetnoot81
 
Geleckt, niet meer vermurwt, als of hy koper was.Ga naar voetnoot82
 
De rups en springkhaen eet het bloeisel met de knoppen,
 
En plondert al 't gewas. van d'allersteilste toppen
85[regelnummer]
Der bergen, tot het diepst der dellingen, al 't landGa naar voetnoot85
 
Leit van den Zuiden wind of gloende zon verbrand.
 
De korenmaeiers zien verroesten hunne zeissen.
 
De burger, als hy koomt den landman garven eisschen,Ga naar voetnoot88
 
Of oly, of olyf, of vijgh, of druif, of wijn,
90[regelnummer]
Of dadel, of granaet; verneemt in welck een' schijnGa naar voetnoot90
 
D'onvruchtbre wijnbergh staet: hoe d'acker hem bejegent,Ga naar voetnoot91
 
En aenziet zoo bedruckt. dan keert hy ongezegentGa naar voetnoot92
 
Met lege handen t'huis, en kropt, verkropt van rouw,Ga naar voetnoot93
 
Zijn hartewee, uit zorgh voor zijn bekrete vrouw,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En arme kinderen; d'een ouder, d'ander jonger,
 
Hem schreeuwende te moet, geperst van bittren honger,
 
Als jonge zwaluwen, die schier verstickt, helaes!
 
Aenhygen 't moede paar, dat t'huis koomt zonder aes.Ga naar voetnoot98
 
De nood staet op den top en 't uiterste gesteigert.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Wy storten te gelijck zoo ghy handreicking weigert,Ga naar voetnoot100
 
En niet in Kanaän een tweede Ioseph streckt.Ga naar voetnoot101
 
Ghy hebt met uwen schild zoo menighmael bedecktGa naar voetnoot102
 
De Vaders, die om troost voor 't heilighdom verschijnen.
 
Ghy hebt het Rijck beschut voor wreede Philistijnen,
105[regelnummer]
En Gods geslacht verlost; 't welck God hier over roemt,Ga naar voetnoot105
 
En David, onder hem, der stammen heiland noemt:Ga naar voetnoot106
 
Maer al uw dapperheid en eere gaet verloren,
 
't En zy ghy 't leven stut met water, en met koren;Ga naar voetnoot108
 
Want 't is vergeefs beschermt zijn volck, en onderdaen,
110[regelnummer]
Indien men hen van dorst en honger laet vergaen,
 
En ruimt Gods vyanden, rechtvaerdigh uitgedreven,Ga naar voetnoot111
[pagina 812]
[p. 812]
 
Dees Rijcken in, die God zijn erven had gegeven.Ga naar voetnoot112
David:
 
Aertspriester, yveraer voor d'eer van Abrams God,
 
Die u verheerlijckt heeft met zoo een heerlijck lot;Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Wat klaeghtghe my in 't lang der stammen nood en smarte?Ga naar voetnoot115
 
Ick weet dit al te wel. ick treek dit meest ter harte.Ga naar voetnoot116
 
Dees zwaerigheid raeckt my en mynen scepter meest.
 
'K heb Moab, Amaleck noch Ammons zwaerd gevreest,Ga naar voetnoot118
 
Maer wel dit scherpe zwaerd des hongers. wie kan 't vlughten?
120[regelnummer]
Wie God ontvliên? ick breng de dagen door met zuchten,
 
De nachten zonder slaep, uit zorgh voor 't algemeen,Ga naar voetnoot121
 
En zocht met offerhande en vasten en gebeên
 
En traenen menighmael het heil der dorre landen:
 
Maer d'allerhooghste slaet beloften offerhanden
125[regelnummer]
En gaven in den wind. ghy zelfs kunt tuigen, hoeGa naar voetnoot125
 
Ick yverde voor 't volck, en wenschte, dat Gods roe
 
Den herder strafte, in ste van deze onnoosle schapenGa naar voetnoot127
 
Nu 't anders niet magh zijn, is 't best, dat elck zich waepen
 
Met nederigh geduld, gelijck d'Aertsvaders deên,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Die elck, geperst als wy, met dezen vyand streên.Ga naar voetnoot130
 
Ick ben een sterflijck mensch, geen God, die 't gras laet groeien,
 
En 't aerdrijck op zijn tijd met regen kan besproeien.
 
Die 't stomme vee voeragie en raven aes bestelt,Ga naar voetnoot133
 
In 't weezenest, heeft weêr en wind in zijn geweld.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
De Vader magh zomwijl zijn kinderen beproeven,
 
En weigeren een poos, 't geen zy tot noodruft hoeven,
 
Hem is 't bewust waerom: doch eer het word te spa,Ga naar voetnoot137
 
Daelt hy van boven neêr met hemelsche gena,
 
Op dat die met meer smaecks in 't uiterst werd genoten.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Zoo snoeit de hovenier zijne al te dartle loten,Ga naar voetnoot140
 
Op dat de wijngaerd zelf met eene milder ranck
 
Hem in de druivesne voor zijnen arbeid danck'.Ga naar voetnoot142
 
'T geen nadeel schijnt, in 't oogh van een benevelt oordeel,
 
Gedijt tot vruchtbaerheid, en wenschelijcker voordeel;
145[regelnummer]
Dies laet ons, onder 't juck van luttel tegenspoed,
[pagina 813]
[p. 813]
 
Niet morren, om de hoop op een veel grooter goed.Ga naar voetnoot146
Abjathar:
 
D'ervaeren arts beklaeght alleen niet 't krancke bedde,Ga naar voetnoot147
 
Maer zoeckt de bron van 't quaed, op dat hy 't heele, en redde.Ga naar voetnoot148
 
Wat hindert ons, dat wy met God te raede gaen?Ga naar voetnoot149
David:
150[regelnummer]
Dit's d'oirzaeck van mijn komst. men ving noit beter aen.Ga naar voetnoot150
 
Ick volgh u, zy aen zy, daer ghy my heen zult leien.
Abjathar:
 
Ghy priesters, volght ons spoor met stichtelijcke reien.Ga naar voetnoot152
REY VAN PRIESTEREN.
Zang:
 
Toen 't ongehoorzaem zaed van Kis,Ga naar voetnoot153
 
Begaen om d'uitkomst van den slaghGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
Nu voor de hand te weten,Ga naar voetnoot155
 
Door droom noch borstgeheimenisGa naar voetnoot156
 
In Gods geheimenissen zagh,
 
Noch licht kreegh by Propheten,
 
Zocht hy zijn' troost aen toverspel,
160[regelnummer]
En vraeghde t'Endor aen den geest
 
Wat hem zijn hoop beroofde.Ga naar voetnoot159-161
 
In 't end verrees'er Samuël,Ga naar voetnoot162
 
Die hem, nu deizende, en bedeest,Ga naar voetnoot163
 
Een' dageraed beloofde.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
't Was Samuël, of't werd gelooft,Ga naar voetnoot165
 
Om 't zyden kleed, en 't grijze hoofd.Ga naar voetnoot166
Tegenzang:
 
Wat steurtghe mijn' gerusten slaep,
 
En roept my uit het naere graf,Ga naar voetnoot168
 
O Vorst van God geslagen?
[pagina 814]
[p. 814]
170[regelnummer]
Ghy spaerde koe, en ram, en schaep,
 
En Agags hoofd, gedoemt ter straf,Ga naar voetnoot171
 
En zult 'er straf om draegen.
 
Ick zie den purpren rock gescheurt,
 
En David op den troon gestelt.
175[regelnummer]
Ghy zelf met uwe zoonen
 
Gevelt, gestroopt, beschimpt, gesleurt,
 
Daer 't heir bedeckt het roockend veld,
 
Zult morgen by ons woonen.Ga naar voetnoot173-178
 
Zoo sprack de geest, en nam de wijck.
180[regelnummer]
De Vorst was 's andren daeghs een lijck.Ga naar voetnoot180
Toezang:
 
Doch Jesses uitgeleze spruit,Ga naar voetnoot181
 
Begaen om d'uitkomst van zijn lot,Ga naar voetnoot182
 
Na drie verlege jaeren,Ga naar voetnoot183
 
Ziet naer gespoock noch wichlaer uit,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Maer zoeckt godvruchtigh raed by God,
 
Die d'oirzaeck kan verklaeren,
 
Waerom dees dierte Jakob praemt.Ga naar voetnoot187
 
Wie God betrouwt zit niet beschaemt.

voetnootvs. 1
huisman: boer.
voetnoot4
arbeid: doet moeite om.
voetnoot6
bangen: benauwde, drukkende.
voetnoot7
met gloeiende gareelen: een gloeiend juk opleggend.
voetnoot8
muilen: muildieren.
voetnoot11
voor zon en haer geboorte: voor zonsopgang.
voetnoot13
tegens: tegemoet.
voetnoot14
dieren tijd (vgl. dierte in Opdracht r. 46): tijd van schaarste, hongersnood; yet noodighs: een noodzakelike maatregel.
voetnoot16
stygh beneên: dale af (vgl. vs. 66). Bij het begin van het bedrijf staat hij dus op een heuvel (vgl. vs 48).
voetnoot17
gevlackt met bloed: bloedrood, en dus onheilspellend.
voetnoot18
haetelijck: verfoeid.
voetnoot19
staet: toestand.
voetnoot20
gelegenheid: gesteldheid.
voetnoot21
voort: zo dadelik.
voetnoot23
geeft u: begeeft u, schikt u.
voetnoot24
moet: moge; een godsreis: een reis om God te vermurwen, ten bate van zijn volk (vgl. vs. 45); wel gedyen: een gunstige uitkomst leveren.
voetnoot27
verlege: in ellendige omstandigheden verkerende.
voetnoot28
kroon: krans; opdat ze Hem eer bewijzen met luidklinkende dankzegging.
voetnoot29
een zwarigheid: iets dat mij bezwaart, een somber voorgevoel; leit op de leên: drukt.
voetnoot30
te moet: tegemoet, in 't verschiet.
voetnoot31
veeght: de wolken wegvaagt; onweêr: noodweer.
voetnoot32
Wil: moge; mistigh: door somberheid verduisterd.
voetnoot33
Levyten: hulp-priesters, uit de stam van Levi.
voetnoot35
Arons dubble ry: een dubbele rij van priesters. Aäron was de stamvader van alle wettige priesters.
voetnoot38
borstgesteente: de borstlap met kostbare edelstenen, door de hogepriester gedragen (vgl. Inhoud r. 2 en Olyftack aan Gustaaf Adolf, vs. 39).
voetnoot40
Zijn opperkleed was van onderen met schelletjes behangen; cymbael: oorspr. muziekinstrument, bestaande uit metalen halve bollen, die tegen elkaar geslagen werden; later ook: klokje in de vorm van een halve bol, schel.
voetnoot41
schrift: de woorden ‘Jehova heilig’, gegraveerd op de gouden plaat die het voorhoofd bedekte (vgl. Olyftack aan Gustaaf Adolf, vs. 37).
voetnoot41-42
raem en spel: kan opmaken en lezen.
voetnoot43
vervloeckte: waarop een vloek rust.
voetnoot44
jaegh roo wangen aen: doe rood van schaamte worden; benyden: niet kunnen verdragen.
voetnoot46
't gemeene best: het algemene welzijn.
voetnoot49
blinden: geestelik blinden, ongelovige heidenen.
voetnoot50
raezerny: dwaasheden.
voetnoot51
spoock: voortekenen; ingewand en vezelen van dieren: de vezels van het ingewand der offerdieren.
voetnoot52
vercieren: opsieren (niet te verwarren met versieren: verzinnen).
voetnoot53
't al: ieder schepsel.
voetnoot54
nl. op de Ark des Verbonds.
voetnoot55
opzet: voornemen.
voetnoot58
David was geboren uit de stam van Jesse; ongeschent (met de oude zwakke vervoeging).
voetnoot62
de goude bondkist: de kist waarin de wet van het Joodse volk bewaard werd.
voetnoot63
morgenzegen: zegenwens als morgenbegroeting.
voetnoot66
gestegen: de neutrale betekenis van ‘gaan’ maakt de verbinding met naer beneên mogelik (vgl. vs. 16).
voetnoot68
Arons zonen (vgl. vs. 35).
voetnoot72
dierte: vgl. Opdracht r. 46; 't rammelend gebeente: het uitgemergelde lichaam (vgl. Roskam, vs. 38).
voetnoot75
Dit jammer: deze ellende.
voetnoot77
leggen: liggen.
voetnoot78
oegst (zonder g, rijmende op woest).
voetnoot79
Schreit den hemel aen: roept klagend tot de hemel.
voetnoot81
Van: door.
voetnoot82
Geleckt: opgeslurpt. De tranen verdwijnen spoorloos in de dorre bodem; als of: dan alsof.
voetnoot85
dellingen: dalen (oorspr.: duinvalleien).
voetnoot88
garven eisschen: vragen om schoven (graan).
voetnoot90
verneemt: bemerkt; schijn: toestand.
voetnoot91
hem bejegent: hem tegemoet komt, zich aan hem voordoet.
voetnoot92
ongezegent: zonder zegen (sukses) gehad te hebben op zijn tocht.
voetnoot93
kropt: verbergt; verkropt van rouw: overladen met verdriet.
voetnoot94
zorgh: bezorgdheid; bekrete: met betraand gelaat.
voetnoot98
Aenhygen: met hijgend verlangen tegemoet zien; aes: voedsel.
voetnoot99
gesteigert: gestegen.
voetnoot100
storten: zinken ineen.
voetnoot101
een tweede Ioseph streckt: tot een tweede Jozef wordt, door voor goede graanvoorziening te zorgen.
voetnoot102
bedeckt: in bescherming genomen.
voetnoot105
hier over: om die weldaad.
voetnoot106
heiland: redder.
voetnoot108
't leven stut: voor levensonderhoud zorgt.
voetnoot111
rechtvaerdigh: met het volste recht. En geeft deze rijken prijs aan Gods vijanden.
voetnoot112
zijn erven: erfgenamen, nl. de Israëlieten.
voetnoot114
verheerlijckt: tot hoge staat verheven; heerlijck: eervol.
voetnoot115
in 't lang: in den brede.
voetnoot116
treck ter harte: trek mij dit aan.
voetnoot118
Moab: David versloeg de Moabieten (II Samuel VIII, 2), de Amalekieten (I Samuel XXX) en de Ammonieten (II Samuel X).
voetnoot121
zorgh: bezorgdheid.
voetnoot125
zelfs: zelf.
voetnoot127
onnoosle: onschuldige.
voetnoot129
geduld: lijdzaamheid.
voetnoot130
geperst: in het nauw gebracht; dezen vyand: de droogte en hongersnood.
voetnoot133
voeragie: voer; bestelt: verschaft. Vgl. Job. XXXIX, 3: Wie bereidt de raven hare kost?
voetnoot134
In 't weezenest: als de oude vogels gestorven zijn; geweld: macht.
voetnoot137
Hem is 't bewust: hij weet.
voetnoot139
meer smaecks: meer genot; in 't uiterst: als de nood het hoogst is; werd: worde.
voetnoot140
dartle: weelderige.
voetnoot142
druivesne: wijnoogst (snijden: oogsten).
voetnoot146
om de hoop op: wegens de verwachting van.
voetnoot147
beklaeght alleen niet 't krancke bedde: uit aan het ziekbed niet alleen zijn klachten (over de kwaal).
voetnoot148
redde: herstelle.
voetnoot149
hindert ons: belet ons, d.w.z. Waarom zouden wij God niet raadplegen?
voetnoot150
men ving noit beter aen: dat is de beste maatregel die wij kunnen nemen.
voetnoot152
stichtelijcke reien: vrome zangen.
voetnoot153
zaed van Kis: Saul.
voetnoot154
Begaen om: onrustig door het verlangen (Ned. Wdb. II, 1360).
voetnoot155
voor de hand: vooraf.
voetnoot156
borstgeheimenis: het raadplegen van God door middel van de borstlap van de Hogepriester, de Urim en Thummim (vgl. Inhoud r. 2-3 en I Samuel XXVIII, 6).
voetnoot159-161
Saul ging vermomd de waarzegster te Endor raadplegen (zie I Samuel XXVIII, 7-8).
voetnoot162
Samuël: nl. de geest van Samuel, die opgeroepen werd.
voetnoot163
hem: Saul; bedeest: verslagen.
voetnoot164
Een' dageraed beloofde: (ironies op te vatten): niet veel goeds voorspelde voor de volgende dag (vgl. vs. 178). Figuurlik kan dageraed betekenen: de voorbode van iets heilzaams (Ned. Wdb. III, 2238).
voetnoot165
of't werd gelooft (dat hij het was).
voetnoot166
Wegens het uiterlik van de geestverschijning. Volgens de Statenbijbel ‘een oud man met een mantel bekleed’ (I Samuel XXVIII, 14).
voetnoot168
naere: sombere.
voetnoot171
Agags, de koning der Amalekieten (I Samuel XV, 8-9).
voetnoot173-178
Uitwerking van de voorspelling in I Samuel XXVIII, 17-19.
voetnoot180
De Vorst: Saul.
voetnoot181
Jesses spruit: David (vgl. vs. 58).
voetnoot182
Begaen om: bekommerd om (vgl. vs. 154).
voetnoot183
verlege: rampspoedige.
voetnoot184
gespoock: geestverschijning.
voetnoot187
Jakob: voor: Jacobs geslacht, de Israëlieten; praemt: kwelt (oorspr.: knellen, drukken).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank