Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 869]
[p. 869]

Het vyfde bedryf

LEVYTEN. DAVID.
Levyten:
1545[regelnummer]
Zoo moet het allen gaen, die Davids scepter haeten.
David:
 
In welck een' schijn hebt ghy d'ellendigen gelaeten?Ga naar voetnoot1546
 
Hoe koelde Gabaon zijn wreecklust met dit bloed?
Levyten:
 
Zy stapten onversaeght de wisse dood te moet,
 
Ter poorte uit, door een straet van menschen dichtgedrongen,Ga naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Een mengsel van Hebreen, en allerhande tongen,
 
En, al den wegh in 't lang, bewonden met een' ringGa naar voetnoot1551
 
En drommel volx, 't welck voor, ter zyde, en achter ging.Ga naar voetnoot1552
 
De Gabaonners, die, van heilge wraeck bezeten,
 
De zeven halzen, hecht gesloten aen een keten,
1555[regelnummer]
Vast sleepten, toonden hun het wraeckautaer van veer,Ga naar voetnoot1555
 
Uit woeste dartelheid, en woedden min noch meerGa naar voetnoot1556
 
Als 't boschzwijn, tegens moede en afgejaeghde honden,
 
Wanneer 't schuimbeckende, om het smarten van zijn wonden,Ga naar voetnoot1558
 
Ten einde van geduld, kranckzinnigh gild, en balckt,Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
Een' muil vol kiezen en twee blicken openspalckt,Ga naar voetnoot1560
 
En zijn vervolgers vat; die, uit den aêm geloopen,
 
Hun heete zwynejaght nu met den hals bekoopen.Ga naar voetnoot1562
 
Wy hebben nu, riep d'een, gelicht het wolvenest,
 
Het leger rood van moord, en deze lamrepest,Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Die toeley met den tand op byten, ryten, stroopen;
 
't Gebroed van 't welck niet goeds voor herders stond te hopen,Ga naar voetnoot1566
 
Zoo vet een' buit, als oit een jaeger opdoen kon.
 
Hoe willenze te pronck, gebraeden in de zon,Ga naar voetnoot1568
 
De luiperds noôn te gast, en arenden, en kraeien,
1570[regelnummer]
En hen met spieren, mergh, en brein, en oogen paeien?Ga naar voetnoot1570
 
Een ander riep: hoe past die keten, om den hals
 
Van 't koningklijck geslacht? maer dit metael is valsch,
 
Of slechter als het goud, dat Saul plagh te kroonen.
[pagina 870]
[p. 870]
 
Hoe word de vader nu verheerlijckt in zijn zoonen?
1575[regelnummer]
Een ander: vaert niet voort. ziet toe, en wacht u, datGa naar voetnoot1575
 
Ghy met doorluchtigh bloed uw handen niet beklad,
 
En u Mephiboseth flus opkoom al verbolgen,Ga naar voetnoot1577
 
Die naer zijn' ezel toeft, om 't onrecht te vervolgen.
 
Een ander: neen, 't is best dit kostlijck bloed gespaert.
1580[regelnummer]
Men maecke een' zack van 't lijf, en knoop het toe, zoo vaertGa naar voetnoot1580
 
De damp der staetzucht niet in 't brein, gelijck voorhenen.Ga naar voetnoot1581
 
Hoe weeligh treênze nu op huppelende beenen?Ga naar voetnoot1582
 
Dus endlijck af en opgestegen met veel spots,
 
Geschopt, gesleurt, vervloeckt, genaeckenze de rots,
1585[regelnummer]
Waer op de ziel, door storm vervallen, dreight te stranden.Ga naar voetnoot1585
 
Het hangen van 't geberght met allerleie standenGa naar voetnoot1586
 
Van menschen, zoo wel oud als jong, en arm en rijck,
 
Behangen, en gepropt, een' schouwburgh was gelijck,Ga naar voetnoot1588
 
Recht over Gabaä, daer d'eerste der drie bergen
1590[regelnummer]
(Wier platte kruinen elck de lucht en hooghte tergen)Ga naar voetnoot1590
 
Allengskens afloopt aen de grens van Ephraim,
 
Die van den stroom naer zee zoo slangwijs kruipt, en slim,Ga naar voetnoot1592
 
En hier dees heirbaen kruist, die, als een lijn geschoren,Ga naar voetnoot1593
 
Schiet van Jerusalem recht toe op Sichems toren.
1595[regelnummer]
Hier valt de reis en toght van overal voorby.Ga naar voetnoot1595
 
De staecken stonden reed, en zeven op een ry.Ga naar voetnoot1596
 
Gods wraeck glom Gabaon en Levi uit zijne oogen.Ga naar voetnoot1597
 
De Benjaminner hiel zich stil, en ingetogen,Ga naar voetnoot1598
 
Ontveinzende met kracht den rouw, die 't hart beving,Ga naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
Vermits zijn Zevenstar zoo druckigh onderging,Ga naar voetnoot1600
 
Voor d'aengebede zon van Juda, hoogh aen 't ryzen.Ga naar voetnoot1601
 
Het was 'er drock te doen met roepen, wencken, wyzen.Ga naar voetnoot1602
 
De Broeders stelden zich met 't aenzicht herwaert aen.
 
Armoni zagh men daer getroost in 't midden staen,Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
En wencken met der hand, om tegens 't volck te spreecken.
 
De hoofden werden strax met stilte als overstreecken,Ga naar voetnoot1606
[pagina 871]
[p. 871]
 
De monden zwegen kort. 't gerucht had uitgeraest:Ga naar voetnoot1607
 
Gelijck, wanneer de wind met stijve kaecken blaestGa naar voetnoot1608
 
By buien in 't gewas, de wufte korenairenGa naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Na 'et ruisschen eene poos geraecken te bedaeren.
David:
 
Wat sprack die braeve borst? wat lagh hem toch op 't hart?Ga naar voetnoot1611
 
Mijn geest bezwijckt. ick ben beladen met zijn smart.Ga naar voetnoot1612
Levyten:
 
Aenschouwers, sprack hy, nu dit lot ons schijnt beschoren,
 
Wy neemen 't willigh aen, als sterfelijck geboren.Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Zoo dit u uit den muil van dieren hongers noodGa naar voetnoot1615
 
Kan rucken; offert ons, en leeft door Sauls dood:
 
Maer leert u midlerwyl aen niemants lot vergaepen.Ga naar voetnoot1617
 
Ghy ziet wien vader eer verloste van de schapen,Ga naar voetnoot1618
 
En ophief uit het stof en voetzand, als een' zoon,
1620[regelnummer]
Zoo hoogh, en die nu trots gezegent met zijn kroon,
 
En 't maghtige bezit van dertigh koningkrijcken,
 
Schoon 't wettige geslacht de vlagh voor hem ging strijcken,
 
Dien helschen wrock van Cham in slaep wil wiegen, metGa naar voetnoot1623
 
Den voet op 't overschot van vaders kist gezet;Ga naar voetnoot1624
1625[regelnummer]
Al is 't geen nood, dat wy, och wemelende wormenGa naar voetnoot1625
 
Van 't lang verrotte lijck, hem uit den zetel stormen.Ga naar voetnoot1626
 
Maer d'opperste, wien alle ons rampen zijn bewust,Ga naar voetnoot1627
 
Zy wreecker, en vergun zijne afkomst vre, noch rust.
 
Dat zich de broeder met des broeders bloed verzade,
1630[regelnummer]
En Abjathar vervalle in 's nazaets ongenade.
 
Dat Levi en de kracht der stammen het gebitGa naar voetnoot1631
 
Verwerpe, eer 's Herders staf bereick het derde lidt,Ga naar voetnoot1632
 
En, onder eenen vorst, den vorst van Juda dage
 
Te velde, daer het roockt van moord, en nederlage;Ga naar voetnoot1633-34Ga naar voetnoot1634
1635[regelnummer]
In 't bloedigh worstelen van Rijcken tegens een,
 
Van heirkracht tegens heir, van steden tegens steên.
[pagina 872]
[p. 872]
 
Autaeren tegens koor, en tempel, en autaeren,
 
En Aron met den staf in Arons schild gevaeren.Ga naar voetnoot1638
 
Dat 's Herders eigen kroost, of't grootste deel hier na,
1640[regelnummer]
Geweldigh aengerand, om hals raecke, of verga
 
En quyne in vangenis, en vreemde slavernye;Ga naar voetnoot1639-41
 
En Isai afsterf van den staf en heerschappye.Ga naar voetnoot1642
 
Dat zich d'Aertspriester zette in 's rechters hoogen troon,
 
Oock zelf met Jesses kroon Aärons tulband kroon',Ga naar voetnoot1643-44
1645[regelnummer]
Ja blindling wroet naer roest van rijckdommen en gaven,Ga naar voetnoot1645
 
Uit holle gierigheid, in 's Herders assche, en graeven.
 
Zoo dit ons waerende asch en geest noch niet vernoegh;Ga naar voetnoot1647
 
Dat Juda scepterloos en Levi, wien dit wroegh,Ga naar voetnoot1648
 
Voorvlughtigh, zonder kerck, en outer ommezwerve,Ga naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
En, onder 't Heidendom, verstroit en heiloos sterve;
 
Op dat, al d'aerdboôm deur, geen zoo verschoven hoeckGa naar voetnoot1651
 
Te vinden zy, die niet getuigh van Sauls vloeck.Ga naar voetnoot1652
David:
 
'k Verdroegh dien last des vloex van Simei geduldigh,Ga naar voetnoot1653
 
'k Verdraegh dit oock van hun. God oordeelt my onschuldigh,
1655[regelnummer]
Die zijn gerecht voldoe. Des volx behoudenisGa naar voetnoot1655
 
Waermeê, 't en zy men 't bergh, het omgekomen is,Ga naar voetnoot1656
 
Beweeghtme meer dan 't leed van zulcke lieve magen;
 
God geef wat opspraeck oock mijn faem hierom zal dragenGa naar voetnoot1658
 
By den nakomeling. mijn glori valle in 't slijck.Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Ick schel hun 't schelden quyt, ten dienst van God, en 't Rijck.Ga naar voetnoot1660
 
Wat zegen heeftme 't volck voor zulck een' vloeck gegeven?Ga naar voetnoot1661
Levyten:
 
Het volck stack driemael op: God spaer den Koning 't leven.Ga naar voetnoot1662
 
God demp d'erfvyanden, die naer zijn' scepter staen.Ga naar voetnoot1663
 
Toen greepen hen terstond onze outerknechten aen,Ga naar voetnoot1664
[pagina 873]
[p. 873]
1665[regelnummer]
En wringende om den hals de taeie en gladde koorden,
 
Verboôn de keel de lucht, den mond die lasterwoorden.
 
Zy stortten op het gras, als zeven pylers, neêr,
 
Als hun de grond ontzackt. men trock de lijcken weêr
 
Met touwen op, en hingze aen staecken, elck byzonder,Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
De handen boven vast, en bey de voeten onder.
 
Niet een van al, dien 't hoofd niet slap voorover hing
 
Op 't hart, gelijck of hun de zachte slaep beving.
 
Dat raeckte menigh hart met avrechts medelyden:Ga naar voetnoot1673
 
Terwijl een rouwkarros door al den drang quam rydenGa naar voetnoot1674
1675[regelnummer]
Den berregh op. elck weeck met groote eerbiedigheid.
 
Men twyfelde eerst wie 't was, en twiste om klaer bescheid,Ga naar voetnoot1676
 
Tot dat, voor 't nieuw gerecht, de paerden staende bleven,Ga naar voetnoot1677
 
En Rispe hallef dood, en van dit lot gedreven,Ga naar voetnoot1678
 
Met handen in het hair uit heuren wagen zeegh,Ga naar voetnoot1679
1680[regelnummer]
En, onder d' oxels voortgeleit, de staecken kreegh,Ga naar voetnoot1680
 
En vatte 't heiloos hout, waer aen de zoons gebonden,
 
Hun stomme moeder vast met spraeckelooze mondenGa naar voetnoot1682
 
Noch antwoordden, zy zelve een marmerbeeld geleeck,
 
Behalven alsze zweem, zoo dickwils 't hart bezweeck;Ga naar voetnoot1684
1685[regelnummer]
En, zonder datwe een traen langs 't aenschijn rollen zagen,
 
Van 't zuchten aen 't gesteen, van stenen quam aen 't klaegen.
David:
 
De jammerklaght verlicht den moederlijcken druck,
 
Gevat door 't naer gezicht van 't deerlijck ongeluckGa naar voetnoot1688
 
Der zonen, op wier hoofd zy al haer hope bouwde.
1690[regelnummer]
Hoe klaeghde d'arme weeuw, toen zy 't gerecht aenschouwde?
Levyten:
 
Helaes! wat zie ick hier met drooge wangen aen?
 
Kan dit een moeder zien, en op haer beenen staen?
 
Och kinders, kustghe my met neergeslage troni?Ga naar voetnoot1693
 
Zijt ghy 't, Mephiboseth? zijt ghy 't, mijn troost, Armoni?
1695[regelnummer]
Wien van dit lieve paer omhelze ick allereerst?
 
Zijt ghy dat edel kroost, waer door uw vader heerscht,
 
Gelijck zijn mond beloofde? als hy my kuste, en streelde;
[pagina 874]
[p. 874]
 
En, smeltende in mijn' schoot, genoot volop van weelde,
 
Daer ick dit eertijds schoone en welgeschapen lijf
1700[regelnummer]
(Doch nu een grijns, een best, een oud verschoven wijf)Ga naar voetnoot1700
 
Hem opdroegh met de roos, die opging voor zijn straelen,Ga naar voetnoot1701
 
Gewoon den morgendauw uit haere jeughd te haelen.
 
Heb ick u, waerde zoons, tot zulck een end gebaert,Ga naar voetnoot1703
 
Op dat ghy een grijphoen, een' tiger, wreed van aerd,Ga naar voetnoot1704
1705[regelnummer]
Zoud vallen in den beck, en gruwelijcke kaecken?
 
Maer neen, ick wil om u mijn leger slaen, en waecken,
 
En, nacht en dagh, geen weer ontziende, op schildwacht staen,
 
Noch rusten, eer men u ter aerde heb gedaen.
 
Zoo klagend, raecktze in 't end van klaegen aen het schreien,
1710[regelnummer]
En doet haer jofferen een' zack op d' aerde spreien.
 
Daer zetze zich, en huilt, en balckt, en houd geen maet.Ga naar voetnoot1711
 
Het licht valt haer te sterck, hoewel het onder gaet.
 
Nu zal u Sauls asch noch wroetende afkomst hinderen.Ga naar voetnoot1713
 
Hy heeft geprofeteert, maer niet van zijne kinderen.Ga naar voetnoot1714
David:
1715[regelnummer]
Och Ajas dochter, hoe betoontghe met der daed,Ga naar voetnoot1715
 
Dat geene moeder 't kind in 't uiterste verlaet,
 
Oock niet, wanneer de ziel van 't lichaem zy gescheien.
 
Daer koomt Mephiboseth: my dunckt, ick zie hem schreien
 
Van blyschap; overmits de geesten [door de smart
1720[regelnummer]
Van dees gedreighde straf, getrocken eerst in 't hart,
 
En daer besloten, en beklemt van alle zyden]Ga naar voetnoot1721
 
Uit hun gevangkenis geslaeckt van 't naeckend lyden,Ga naar voetnoot1722
 
Opvliegen naer het brein, en dryven naer beneên
 
Door d' oogen de verdunde en zilte vochtigheên.Ga naar voetnoot1719-24
1725[regelnummer]
O heftige ommezwaey van heftige gedachten,Ga naar voetnoot1725
 
In wederlevenden, die strax de dood verwachtten!Ga naar voetnoot1726
[pagina 875]
[p. 875]
MEPHIBOSETH. DAVID.
Mephiboseth:
 
Gezalfde Koning, ick val met mijn zoontje neêr,
 
Voor uwe knien, en kan uw weldaên nimmermeerGa naar voetnoot1728
 
Verdienen, nademael ghy my, nu nieuws herboren,Ga naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Verloste van het lot, dit kind en my beschoren,
 
Gelijck mijn ooms, en neefs, en al mijn grootvaers huis,
 
Vermorselt voor uw' troon tot pulver, en tot gruis.
 
Ick zit aen 's Konings disch, als andre dischgenooten.
 
Ghy hebtme met genade en zegen overgoten,
1735[regelnummer]
Uit liefde, die ghy draeght mijn' vader Jonathan.
 
Een weldaed schort'er noch, indien 't geschieden kan,
 
En wy, vergeef het ons, u wijder vergen dorven.Ga naar voetnoot1737
 
Dit schuldig zevental, vervloeckter dood gestorven,Ga naar voetnoot1738
 
Blijft hangen, schoon de zon alree in 't water duickt.
1740[regelnummer]
Het klaeght, dat Moses wet uit afgunst word misbruickt,Ga naar voetnoot1740
 
't Gezegent land besmet, en bid om eene gave,Ga naar voetnoot1741
 
Magh 't wezen, dat men hen, eer d'avond val, begraeve,Ga naar voetnoot1742
 
Naer 't oud gebruick. Ghy preest weleer de burgery,
 
En Jeughd van Jabes door gezanten; om dat zy
1745[regelnummer]
Mijn grootvaers dooden romp, waermeê de poorten praelden
 
En vesten van Bethsan, by nacht, gewapent haelden,
 
Met staci brandden, en met vasten en gesteenGa naar voetnoot1747
 
Den vader en drie zoons in 't woud ter aerde deên.Ga naar voetnoot1743-48
 
Ghy staet, vertrouwen wy, niet min als toen, in reden.Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
Dees hebben strafs genoegh, hoewel met Recht, geleden.Ga naar voetnoot1750
 
Zy hangen op de grens, heel Benjamin te spijt,Ga naar voetnoot1751
 
In 't oogh van al, wat langs 't geberghte reist, en ryd;
 
In 't oogh van Sauls hof, en stad, op zijn geboorte
 
Eer trots, en riecken al ten neus in van dees poorte,Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Waer door de bestevaêr al triomfeerend toogh,Ga naar voetnoot1755
 
Tot roem zijns vaderlands. zy hangen in het oogh
 
Der Cherubinnen zelfs, die hier de Bondkist decken,
 
En draeien 't aenschijn, schuw van zulcke doodse vlecken.Ga naar voetnoot1758
 
Ghy hoort wel aen 't misbaer, hoe Rispe smeeckt, en bid,
[pagina 876]
[p. 876]
1760[regelnummer]
Gelijck een stockbeeld zit, en mymert, daerze zit,Ga naar voetnoot1760
 
En zomtijds opschiet, op geruisch van klaeuw, en vlogel;Ga naar voetnoot1761
 
Op datze 't wild by daegh, te nacht den naeren vogelGa naar voetnoot1762
 
Van 't stinckende aes verjaegh. Dat zitten valt te bang,Ga naar voetnoot1763
 
In zulck een eenzaemheid; d'aenstaende nacht te lang,
1765[regelnummer]
Een oud en koud geraemt, alreede heesch van kryten.
 
Dat vasten, dat gekerm, dat waecken moet haer slyten,Ga naar voetnoot1766
 
't En zy men 't hart verquick. Beweeght u 's moeders trouw
 
Tot haere vruchten niet; zoo laet u 's Konings vrouw,
 
Een uitgeleefde weeuw, het hair om 't hoofd beweegen,Ga naar voetnoot1769
1770[regelnummer]
En 't lichaem, in wiens arm uw voorzaet heeft gelegen.Ga naar voetnoot1770
 
Bezwalck toch niet in haer den glans der majesteit,Ga naar voetnoot1771
 
Die noch in d'oogen speelt, waer in d'aenminnigheidGa naar voetnoot1772
 
Des Konings, eer haer vel noch was geploeght vol voren
 
Zich spiegelde, noit zat van kussen, en bekoren.
1775[regelnummer]
Zoo zegen d'oppervorst van boven uwen staf.Ga naar voetnoot1775
 
Zoo ruste uw afgeheerscht gebeente in 't eerlijck graf.Ga naar voetnoot1776
 
Zoo roeme uw nazaet staegh op uw gedachtenisse,
 
Als 't nimmer Davids kroon aen wettige afkomst misse.Ga naar voetnoot1778
David:
 
Sta op, mijn Neef, sta op: al haest genoegh gezeit.Ga naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
't Is meer dan billijck, dat na 's Rechts gestrengigheid
 
Gena heur beurt bewaer. nu droogh en wisch uwe oogen.Ga naar voetnoot1781
 
Wy gunnen u al 't geen God stelde in ons vermogen.
 
Het waer nu tijd de zein te slaen in 't garstenveld,Ga naar voetnoot1783
 
Maer 't ziet'er veel te dor en mager toe gestelt.
1785[regelnummer]
Zoo ras de wolcken 't land bevochtighen met regen,
 
Tot teecken van Gods zoen, door 't zevental verkregen,
 
Zal ick dees lijcken strax doen slaecken van het hout,Ga naar voetnoot1787
 
En hen in 't graf van Kis, te Sela trots herbouwt,
 
Met Uw grootvaderlijck en vaderlijck gebeente,
1790[regelnummer]
Van Jabes hier gevoert, met staci van gemeenteGa naar voetnoot1790
 
En Grooten, koningklijck begraeven, naer hun' staet.
 
Nu volgh my na in 't hof. ick blijf uw toeverlaet.

voetnoot1546
schijn: toestand; ellendigen: ongelukkigen.
voetnoot1549
straet: gesloten rij.
voetnoot1551
in 't lang: langs; bewonden met: omstuwd door.
voetnoot1552
drommel: drom.
voetnoot1555
Vast: voortdurend.
voetnoot1556
woeste dartelheid: uitbundige verwoedheid.
voetnoot1558
het smarten: de pijn.
voetnoot1559
balckt (nu alleen van de ezel gezegd): schreeuwt.
voetnoot1560
blicken: ogen.
voetnoot1562
heete: verwoede.
voetnoot1564
leger: ligplaats, synoniem van nest; lamrepest (collectief): dit gebroedsel waaruit het verderf voor de lammeren voortkwam.
voetnoot1566
niet: niets.
voetnoot1568
willen: zullen.
voetnoot1570
brein: hersenen; paeien: bevredigen, de honger stillen.
voetnoot1575
Natuurlik ironies bedoeld.
voetnoot1577
En dat Mephiboseth (de zwakke zoon van Jonathan, die gespaard gebleven was) u niet weldra komt aanvallen! Hij wacht alleen nog maar op zijn ezel om u te vervolgen!; u opkoom: u aanvalle.
voetnoot1580
knoop het toe: dit slaat op het dichthalen van de strop.
voetnoot1581
staetzucht: heerszucht; brein: vgl. vs. 1570.
voetnoot1582
weeligh: dartel, vrolik.
voetnoot1585
de ziel: het leven; vervallen: aan lager wal geraakt (vgl. Palamedes, 2098).
voetnoot1586
Het hangen: de helling (vgl. Afrik. hang en Ned. Wdb. V, 2054).
voetnoot1588
gepropt: dicht gevuld; een' schouwburgh, vgl. een dergelijk toneel in de Amst. Hecuba en de Palamedes.
voetnoot1590
de lucht en hooghte tergen: de hoge luchten uitdagen, d.w.z. zich hemelhoog verheffen.
voetnoot1592
slim: scheef, kronkelend.
voetnoot1593
geschoren: gespannen; dus: in rechte lijn.
voetnoot1595
Hier komen reizigers van alle kanten langs.
voetnoot1596
reed: klaar.
voetnoot1597
Levi: de priesters.
voetnoot1598
De Benjaminner: zij (onder de toeschouwers) die tot de stam van Benjamin behoorden; ingetogen: beheerst.
voetnoot1599
rouw: smart.
voetnoot1600
zijn Zevenstar: de Gebroeders, de roem van zijn stam; druckigh: smartelik.
voetnoot1601
zon van Juda: David.
voetnoot1602
Het was 'er drock te doen: er was een grote drukte.
voetnoot1604
getroost: berustend, kalm.
voetnoot1606
strax: onmiddellik daarop; met stilte als overstreecken: er streek als 't ware een stilte over de hoofdenmassa.
voetnoot1607
kort: plotseling; 't gerucht: rumoer.
voetnoot1608
stijve: gespannen, opgeblazen.
voetnoot1609
wufte: beweeglike, wuivende.
voetnoot1611
borst: in de latere drukken vervangen door heldt.
voetnoot1612
ick ben beladen met: ik ben diepbedroefd over.
voetnoot1614
als sterfelijck geboren: omdat al wat geboren is eens moet sterven.
voetnoot1615
van dieren hongers nood: van dierte (voedselschaarste) en hongersnood.
voetnoot1617
u vergaepen aen: met bewondering aanschouwen.
voetnoot1618
wien: (met accent). Gij ziet nu eens, wat voor man het was, die vader enz.; eer: eertijds.
voetnoot1623
Die vervloekte wraaklust van de Gabaonners (het geslacht van Cham; vgl. vs. 862) wil sussen door het vertrappen van Sauls nageslacht.
voetnoot1624
van vaders kist: van onze gestorven vader (vgl. 't lang verrotte lijck: in vs. 1626).
voetnoot1625
Al is 't geen nood: al dreigt er geen gevaar.
voetnoot1626
stormen: met geweld verdrijven.
voetnoot1627
wien zijn bewust: die kent.
voetnoot1631
de kracht der stammen: de machtigste stammen; gebit: breidel.
voetnoot1632
lidt: geslacht.
voetnoot1633-34
Onder Davids kleinzoon Rehabeam scheidde het grootste deel van het rijk zich af als Israël en beoorloogde het trouw gebleven Juda, zodat ‘de broeder zich met des broeders bloed verzaadde’ (vs. 1629).
voetnoot1634
nederlage: slachting.
voetnoot1638
in Arons schild gevaeren: tegen Aron te velde getrokken.
voetnoot1639-41
Het rijk Juda bezweek in 586 voor het Nieuw-Babyloniese rijk, en de Joden werden in de Babyloniese ballingschap gevoerd.
voetnoot1642
Isai (de vader van David) betekent hier dus: Davids geslacht; afsterf van den staf: voorgoed de heerschappij verlieze.
voetnoot1643-44
Dit slaat op de tijd van de Macabaeën, toen de priesterlike macht (Aärons tulband) en de koninklike macht (Jesses kroon) één waren.
voetnoot1645
roest van rijckdommen en gaven: aardse schatten die door roest kunnen vergaan.
voetnoot1647
ons waerende asch en geest: onze rusteloos ronddolende schimmen.
voetnoot1648
wien dit wroegh: die daarover wroeging moge gevoelen.
voetnoot1649
Voorvlughtigh: uit hun land verdreven; zonder kerck, en outer: zonder tempel en uitoefening van hun eredienst.
voetnoot1651
verschoven hoeck; onherbergzame landstreek (verscboven is eig. verworpen, geminacht). Mogelik is bij verschoven ook te denken aan: verafgelegen.
voetnoot1652
Waar geen verdreven Joden zich ophouden.
voetnoot1653
des vloex van Simei: zie de aantekening bij vs. 486.
voetnoot1655
Die slaat terug op my: die zijn vonnis uitvoer; behoudenis: behoud.
voetnoot1656
Waermeê het omgekomen is: waarmee het gedaan is; bergh: in veiligheid brengt, uitredding bezorgt.
voetnoot1658
Letterlik: welke blaam ook God aan mijn goede naam om die reden te dragen moge geven.
voetnoot1659
Mijn roem moge (desnoods) bezoedeld worden.
voetnoot1660
schel quyt: vergeef.
voetnoot1661
voor: in plaats van, in tegenstelling met.
voetnoot1662
stack op: liet luide weerklinken (vgl. het ‘steken’ van de trompet).
voetnoot1663
demp: onderwerpe.
voetnoot1664
outerknechten: tempeldienaren.
voetnoot1669
byzonder: afzonderlik.
voetnoot1673
avrechts: misplaatst.
voetnoot1674
rouwkarros: gesloten rijtuig; drang: opeenge-drongen mensenmassa.
voetnoot1676
twiste om klaer bescheid: hield levendige gesprekken om een duidelik antwoord (in die onzekerheid) te krijgen.
voetnoot1677
gerecht: plaats van de terechtstelling.
voetnoot1678
van dit lot gedreven: door deze noodlottige gebeurtenis voortgedreven.
voetnoot1679
zeegh: half vallend te voorschijn kwam, zich liet neerzakken.
voetnoot1680
onder d'oxels (gesteund); kreegh: bereikte.
voetnoot1682
vast: steeds nog.
voetnoot1684
zweem: oude sterke vorm van zwijmen: bezwijmen; bezweeck: haar begaf.
voetnoot1688
Gevat: aangegrepen; 't naer gezicht: de schrikwekkende aanblik.
voetnoot1693
neergeslage troni: voorovergebogen gelaat (troni behoort in Vondels tijd nog tot de dichtertaal).
voetnoot1700
grijns: een (door ouderdom) lelik geworden gezicht, een gezicht om bang voor te wezen, een monster (oorspr. masker, Ned. Wdb. V, 728); best (afgekort uit bestemoer: grootje): een oud vrouwtje; verschoven: verworpen, geminacht.
voetnoot1701
opging: open ging.
voetnoot1703
end: doel, bestemming.
voetnoot1704
grijphoen: woordspelende vervorming van griffoen: roofvogel (vgl. vogel grijp in Gijsbreght, vs. 1481 en grijpvogel in Ned. Wdb. V, 743, waar grijphoen niet vermeld wordt).
voetnoot1711
balckt: op deze plaats wel zonder minachtende betekenis.
voetnoot1713
wroetende afkomst: wrok koesterend nageslacht.
voetnoot1714
maer niet van zijne kinderen: maar het lot van zijn kinderen heeft hij niet kunnen voorspellen.
voetnoot1715
Ajas dochter: Rispe.
voetnoot1721
besloten: opgesloten.
voetnoot1722
Toen de angst voor het naderend onheil geweken was, raakten die ‘geesten’ weer los, stegen naar de hersenen en dreven van daar het traanvocht naar de ogen; van 't naeckend lyden is dus bepaling bij gevangkenis.
voetnoot1719-24
de geesten: de volgende verzen berusten op de voorstelling van de physiologie en geneeskunde in Vondels tijd. De ‘geesten’ zijn de onzichtbare, vluchtige vloeistoffen die zich door het gehele lichaam verbreiden en het eigenlike beginsel uitmaken van het leven (vgl. Ned: Wdb. IV, 731).
voetnoot1725
heftige ommezwaey: plotselinge hevige omkeer.
voetnoot1726
wederlevenden: herlevenden (na een gewaande dood); vgl. vs. 1729; strax: nog kort te voren.
voetnoot1728
knien: eenlettergrepig; uw weldaên: zie voor de vroegere weldaden II Samuël IX, aangeduid in vs. 1733-34.
voetnoot1729
Verdienen: d.w.z. ik kan er u niet genoeg voor danken, mij die weldaden waardig maken.
voetnoot1737
u wijder vergen dorven: u nog meer durven vragen.
voetnoot1738
vervloeckter dood (genitief, afhangende van gestorven; wellicht analogie naar adj. als schuldig, waardig).
voetnoot1740
afgunst: haat; misbruickt: geschonden,
voetnoot1741
eene (met accent).
voetnoot1742
Magh 't wezen: als het zijn kan.
voetnoot1747
Met staci brandden: plechtig verbrandden.
voetnoot1743-48
Zie I Samuël XXXI, 11-13. De inwoners van Jabes in Gilead hadden de door de Philistijnen opgehangen lijken van Saul en zijn zonen teruggehaald.
voetnoot1749
staet in reden: zijt redelik, rechtvaardig.
voetnoot1750
met Recht: op grond van een wettig vonnis.
voetnoot1751
te spijt: uitdagend, tergend.
voetnoot1754
Eer: eertijds; riecken: verspreiden een lijkenlucht; ten neus in van dees poorte (plasties uitgedrukt!): die de poort binnendringt, zodat ieder het ruikt.
voetnoot1755
de bestevaêr: Saul.
voetnoot1758
En draeien 't aenschijn: en die het gelaat afwenden; schuw van: verafschuwend; zulcke doodse vlecken: de smet van zulk een terechtstelling.
voetnoot1760
stockbeeld: standbeeld, dus: als verstijfd; mymert: door sombere gedachten gekweld wordt (de oude Mnl. betekenis).
voetnoot1761
opschiet: plotseling (verschrikt) opstaat.
voetnoot1762
naeren: angstwekkende.
voetnoot1763
valt te bang: is te benauwend.
voetnoot1766
slyten: vernietigen, de dood berokkenen.
voetnoot1769
het hair om 't hoofd beweegen: u ontroeren, zachter stemmen (de uitdrukking is mij van elders niet bekend).
voetnoot1770
wiens: welks (V. gebruikt wiens als genitief voor alle geslachten).
voetnoot1771
Bezwalck: verduister (oorspr. met rook bevuilen, door rook verduisteren; Ned. Wdb. II, 2509).
voetnoot1772
d'aenminnigheid: liefde
voetnoot1775
d'oppervorst: God; uwen staf: uw regering.
voetnoot1776
afgeheerscht: rustend na een vermoeiende heerschappij (analogie naar afgeleefd? niet vermeld in 't Ned. Wdb.); eerlijck: eervol.
voetnoot1778
aen wettige afkomst misse: aan wettige nakomelingen ontbreke.
voetnoot1779
haest: reeds.
voetnoot1781
heur beurt bewaer: aan de beurt kome.
voetnoot1783
zein: sikkel.
voetnoot1787
strax: dadelik; slaecken: losmaken.
voetnoot1790
met staci van gemeente: met een plechtig gevolg van volk.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons