Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 853]
[p. 853]

Het vierde bedryf.

REY VAN PRIESTEREN. RISPE. MICHOL.
Rey:
1125[regelnummer]
Mevrouwen, die, voor 't hof, met jammerlijck misbaer,
 
Gescheurde kleederen, en uitgetrocken hair
 
Gezeten, kermt, om 't lot uw zoons te beurt gevallen;
 
Ick wenschte, kon 't geschiên, dat yemant van ons allen,
 
Naer tijds gelegenheid, dees bittre ontsteltenis,Ga naar voetnootvs. 1129
1130[regelnummer]
En rouw, die zekerlijck niet onnatuurlijck is,
 
Zoo maetighde, dat hier d'ellende stand moght houden,Ga naar voetnoot1131
 
En wyder ongeval het Rijck werd quytgeschouden.Ga naar voetnoot1132
 
Doch troosten valt hem licht, die liever raed dan geld,Ga naar voetnoot1133
 
Noch levend voelt, hoe 't hart der moedren zy gestelt;Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Het welck geen scherper vlim van weedom kan doorsnijden,Ga naar voetnoot1135
 
Dan 't geen zy in haer vrucht, en bloed, en afkomst lijden.
 
Dit lijden word geterght, indien men 't plotsling stuit,Ga naar voetnoot1137
 
En schreien stilt de pijn; dies schrey uw krop vry uit,Ga naar voetnoot1138
 
Indien ghy schreien kunt. laet vry de traenen zypen,Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Eer 't hart verdrenck. maeckt los dees banden, die u nypen,Ga naar voetnoot1140
 
En geeft den lijckrouw nu den vryen toom. ach ach!Ga naar voetnoot1141
 
Wy klaegen neffens u, zoo klaegen helpen magh.
Rispe:
 
Is dit dan al de troost, dien wy van u verwerven?
Rey:
 
Wy wenschten, moght het zijn, voor uwe zoons te sterven.
Rispe:
1145[regelnummer]
Zo spreect ghy, en drijft zelfs met maght het wraeckrecht voort.Ga naar voetnoot1145
Rey:
 
Wat eischtge?
Rispe:
 
Straft den Vorst, en maent hem om zijn woord.Ga naar voetnoot1146
Rey:
 
De Vorst heeft noit zijn woord veel min zijn' eed gebroken.
[pagina 854]
[p. 854]
Michol:
 
Wat heeft noch strax zijn mond dan tegens ons gesproken,Ga naar voetnoot1148
 
En op een nieuw belooft van zijn' gezwooren eed?Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
O Vader, o mijn Broêrs. ick klaegh uw graf mijn leed.
 
Och was' er rust voor ons, gelijck voor u, geschapen.Ga naar voetnoot1151
Rey:
 
Weck Vaders geest niet op. laet vry uw Broeders slaepen.
 
Uw goedertieren heer heeft zijn gena betoont,
 
Van twee Mephiboseths den jongste 't lijf verschoont,Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Oock Micha zijnen zoon; en in hun beider leven
 
Dien hoogen eed geberght. getroost u d'andre zeven.Ga naar voetnoot1156
Michol:
 
Wee my verstoote vrouw, is dat zijn rechte hand,Ga naar voetnoot1157
 
Die hy my noch terstond gaf tot een zeker pandGa naar voetnoot1158
 
Van 't koningklijcke woord? o reuckeloos betrouwen!Ga naar voetnoot1159
Rispe:
1160[regelnummer]
Och deist de zon noch niet? hoe kanze dit aenschouwen?Ga naar voetnoot1160
Michol:
 
Och heb ick my gehoed voor dezen harden slagh?Ga naar voetnoot1161
Rey:
 
Die koomt van God. de Vorst houd al wat hy vermagh,
 
En ziet geen' andren raed om Gabaon te stillen.Ga naar voetnoot1163
Rispe:
 
Och zal men zoo verwoed die bloem der mannen spillen?Ga naar voetnoot1164
Rey:
1165[regelnummer]
Niet spillen, maer besteên ten oorbaer van het Rijck,Ga naar voetnoot1165
 
Tot slechting van 't geschil, en 't wrockende ongelijck.Ga naar voetnoot1166
Michol:
 
De neefs om grootvaers schuld mishandlen ongenadigh?Ga naar voetnoot1167
Rey:
 
De neefs aen 't zelve stuck me schuldigh, en handdaedigh.Ga naar voetnoot1168
 
De vader gaf den last. de zoonen voerden 't uit.
[pagina 855]
[p. 855]
1170[regelnummer]
Getroost u toch in Gods rechtvaerdighste besluit.Ga naar voetnoot1170
 
Gedenckt, hoe heerlijck 't zy, dat zy den ganschen lande
 
Verstrecken tot een' zoen, en heilige offerhande,
 
En zoo veel duizenden, op d' oevers van de dood,
 
Beschutten met hun' hals voor 't zwaerd van hongers nood.
1175[regelnummer]
Zy mosten toch vergaen in 't algemeen bederven.Ga naar voetnoot1175
 
Nu zullenze, tot heil des volx, als helden sterven,
 
En 't hongrigh Kanaän gedyen tot een spijs.
 
Wy sterven altemael; het scheelt slechs in de wijs.
 
Wie heen sterft, naer 't beloop, word zonder naem begraeven.Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Men drijft, behouden of met schipbreuck, in dees haven,Ga naar voetnoot1180
 
Daer 't al te zaemen vloeit. de tijd loopt snel en kort.
 
De bloem moet af, 't zy die gemaeit werde, of verdort
 
Na eene poos van zelf. 't gaet al der oudren gangen.Ga naar voetnoot1183
 
Indien 't niet schorte aen brein, men zou naer 't end verlangen,Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Om liefst by tijds t' ontgaen al's weerelds moeilijckheên.
 
Geen steenrots word in zee van baeren meer bestreên,Ga naar voetnoot1186
 
Als lijf, en ziel, aen een, voor luttel tijds, verbonden.Ga naar voetnoot1187
 
Wie hier op staeten bouwt, die bouwt op weecke gronden,Ga naar voetnoot1188
 
En zackende, eer 't gevaert ten halve raeckt om hoogh.Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Hoe hooger opgehaelt, hoe meer in 't nydigh oogh,Ga naar voetnoot1190
 
Hoe min van windvang vry. wie 't jaerboeck van het levenGa naar voetnoot1191
 
Des Konings op wil slaen, dat zal hem reden geven,
 
En 't zekerste bescheid. De Vorst quam tot zijn witGa naar voetnoot1193
 
(Gods werck) met moeite, en houd zich naulix in 't bezit.Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Wat in en uitheemsch ley niet toe, om hem te hinderen?Ga naar voetnoot1195
 
Wat rampen most hij niet beleven aen zijn kinderen,
 
Stofferende een tooneel? en wat beleeft hy nu?Ga naar voetnoot1197
 
Of waentghe wel, dat hem dit lichter valt dan u?
 
Neen zekerlijck, dat blijckt noch niet aen 't minste teecken.
1200[regelnummer]
Noch meer, het tegendeel is klaer genoegh gebleecken.
 
'k Heb zijn verbaestheid en verlegenheid gespoort,Ga naar voetnoot1201
 
De traenen zelfs gezien, de droeve stem gehoort.Ga naar voetnoot1202
 
Dees storrem waeit te sterck. hem helpt geen tegenstreven.
[pagina 856]
[p. 856]
 
Zijns ondankx word hy dus aen laeger wal gedreven:Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Dies bidden wy, omhelst dit lijden met geduld,Ga naar voetnoot1205
 
En geeft dien vromen heer, 't godvruchtigh hoofd, geen schuld,
 
Wiens deugd veel zwaerder weeght dan 't goud van 's werelds kroonen.
Rispe:
 
Een deughd, barmhartigheid verciert der vorsten troonen,Ga naar voetnoot1208
 
En scepters meer dan goud, ja maeckt het hoofd van 't Rijck,
1210[regelnummer]
Terwyl het sterflijck is, een Godheid zelf gelijck.
 
Een Vorst magh met zijn kroon vol diamanten praelen,
 
En glinstren in de zon; maer alle zichtbre straelen
 
Verdooven, by den glans der koningklijcke deughd,Ga naar voetnoot1213
 
Barmhartigheid, die 't al gelijck de zon verheughd.
1215[regelnummer]
Indien ghy moed had dit den Koning in te scherpen,
 
Hy zou zoo veel gebeên noch klaghten niet verwerpen,
 
Maer wercken op de stof, die nu voorhanden is,
 
En reed, en rijp, slechs wacht, om een gelijckenis,
 
Die naer yet hemelsch zweemt, van hooger hand t' ontfangen.Ga naar voetnoot1217-19
1220[regelnummer]
Hy zalft dees slaeven wel met dooden, en met vangen,Ga naar voetnoot1220
 
Maer quetst zijn bedgenoot, en edelste vriendin,
 
Al 't aengehuwde bloed, ja 't gansche Benjamin,Ga naar voetnoot1222
 
Terwyl hy Juda streelt. Het volck, dat hy verdaedightGa naar voetnoot1223
 
Voor dierte, zoo men 't noemt, zal nauwelix verzadight
1225[regelnummer]
Met andere oogen 't stuck van achter eens bezien;Ga naar voetnoot1225
 
En zoo 't op hollen raeckt, al lagh hy op de knien,Ga naar voetnoot1226
 
En bad al scepterloos, en met gevouwe handen,
 
Dat zou zijn nieuw gebied niet bergen voor het stranden,Ga naar voetnoot1228
 
In 't onweêr der gemeente, ontstelt om 't gruwlijck stuck,Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Dat dus een Heidensch schuim het wettigh zaed verdruck,
 
Ja aller stammen Recht, in 't sterven onzer zoonen.
 
Wat reden kan dit stuck verbloemen, of verschoonen,Ga naar voetnoot1232
 
Zoo 't volck dit koomt te zien door eenen andren bril?
 
Gaet paeit het dan hier meê: 't was Amors wraeck, Gods wil:Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Dies let, eer ghy verzeilt in zorgelijcker baeren,Ga naar voetnoot1235
 
Waer meê men minst misdoet, met dooden, of met spaeren.
[pagina 857]
[p. 857]
Rey:
 
Een matelooze druck zeer avrechts redeneert;Ga naar voetnoot1237
 
En met haer onklaer oogh geen zaecken recht waerdeert.Ga naar voetnoot1238
 
De spinnekop zuight gift, de bie heur honighraten
1240[regelnummer]
Uit eene zelve bloem. Betoon u toch gelaeten,Ga naar voetnoot1239-40
 
Nu menschelijck vernuft Gods vonnis, ree gevelt,Ga naar voetnoot1241
 
Niet krachtloos maecken kan. al deê men hun geweld,Ga naar voetnoot1242
 
Dat verre zy, noch waer 't voorzichtigheid te wijcken,Ga naar voetnoot1243
 
En leeren 't zeil by tijds, voor zulck een onweêr, strijcken.
Rispe:
1245[regelnummer]
Helaes! zy pleit vergeefs, die voor een' doove pleit.
 
Zoo bidde ick noch, om uwe en 's Helds godvruchtigheid,Ga naar voetnoot1246
 
En mijnen ouderdom, gaet heen uit mededoogen,
 
Nadien de priesters veel by koningen vermogen,Ga naar voetnoot1248
 
Gaet perst hem, zoo ghy kunt, noch t'onzen voordeele af,
1250[regelnummer]
Genade, of uitstel, of vermindering van straf.
 
Zoo moet uw wieroockvat veel aengenaemer branden.Ga naar voetnoot1251
 
Zoo zegen God het land door uw geheve handen.
 
Zoo strecke uw over ons medoogende gemoedGa naar voetnoot1253
 
Een betere offerhande, als koe, of kalverbloed.
Rey:
1255[regelnummer]
Wy gaen zoo daedelijck verwerven, watwe kunnen.
Michol:
 
Hy zal, zy gaen vergeefs, hun geen gehoor vergunnen.Ga naar voetnoot1256
 
Helaes, wat gaet ons aen? wat hoor ick voor dees poort?Ga naar voetnoot1257
 
Och stortenwe een gebed. zy vaeren'er meê voort.Ga naar voetnoot1258
 
O bron der hemelsche genade,
1260[regelnummer]
Sla uw genadige oogen neêr
 
Op weeuwen, zonder hoofd, en heer,
 
Bedompelt in den rouwgewade;Ga naar voetnoot1262
 
Om zeven kinderen begaen,Ga naar voetnoot1263
 
Die al om 's vaders misdaed lyden,
1265[regelnummer]
In deze onvruchtbre en dorre tyden.
 
Och help, verwoede wolven slaen
[pagina 858]
[p. 858]
 
De klaeuwen aen d'onnoosle schapen,
 
En dreigen hen met muil, en tand.
 
De herder bied geen wederstand.
1270[regelnummer]
Dees grimmige Heviten gaepen,Ga naar voetnoot1270
 
En snicken naer onschuldigh bloed:Ga naar voetnoot1271
 
En wy ter dood bedruckte moeders,
 
Ontbloot van helpers, en behoeders,
 
U vallen met gebeên te voet.
1275[regelnummer]
Verlos het land van hongers plaegen.
 
Verlos hen, die, in droeven schijn,Ga naar voetnoot1276
 
Alree ter dood verwezen zijn;Ga naar voetnoot1277
 
Of sterck ons, om dit kruis te draegen.
 
Verlicht dit al te lastigh pack.Ga naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
Dit valt te zwaer, of wy te zwack.
Rispe:
 
Zy komen, dochters, koomt, en vat my onder d'armen.
 
Koomt recht dit oude wijf, gemat van vruchtloos karmen,Ga naar voetnoot1282
 
Een luttel overend. ick hoor van veer 't gerucht.
 
Ick hygh naer mijnen aêm, en schep een bange lucht,Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Het veurspoock van hun dood. och dochters, och zy komen,Ga naar voetnoot1285
Michol:
 
Waer laet ick mijn verdriet? hoe kan ick my betoomen?
 
Hen ziende tam en mack in zulcker voglen klem.Ga naar voetnoot1287
 
Ick hoor het rammelen der keten, en hun stem.
GABAONNERS. GEBROEDERS. MICHOL. RISPE.
Gabaonners:
 
Voort, voort. dit vonnis lijd geen sammelen, noch marren.Ga naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
De dood byt fel genoegh, men hoeftze niet te sarrenGa naar voetnoot1290
 
Met uitstel, uur op uur. voort, voort. wij gaen u voor.
 
Wel wat gebalck koomt hier? men geef haer geen gehoor.Ga naar voetnoot1292
Gebroeders:
 
Ghy Amoreen, daer is noch tijd om u te wreecken.
 
Wy willen, voor het lest, noch eens ons moeders spreecken,
[pagina 859]
[p. 859]
Gabaonners:
1295[regelnummer]
Voort, voort. de tijd verloopt. dit willen koomt te spa.
 
Al quam de Koning zelf, hier is geen lijfsgena.
Gebroeders:
 
Wy achten ons te vroom van slaeven 't lijf t'ontfangen.Ga naar voetnoot1297
 
Wy zijn 'er t'eerlijck toe.Ga naar voetnoot1298
Gabaonners:
 
Zoo zult ghy eerlijck hangen.
Gebroeders:
 
Ja eerelijck voor ons, maer schandelijck voor u.
Gabaonners:
1300[regelnummer]
Wat zeit dit basterdbloed? hoe zal 't hier lucken? nu
 
Gaet voort. wy keeren ons aen geen gejanck van wyven.Ga naar voetnoot1301
 
Wy weten raed, om u die traegheit uit te dryven.
 
Zoo mannen, touwt 'er op, die moedwil moet 'er uit.Ga naar voetnoot1303
 
De bolpees maeck hen vlugh. men touw hun vry de huid.Ga naar voetnoot1304
Michol:
1305[regelnummer]
Is 't moederlijck, dat wy hen noch niet aen en randen?Ga naar voetnoot1305
Gabaonners:
 
Ghy moeders van dit aes, ziet toe, dat ghy geen handenGa naar voetnoot1306
 
Aen 't heilige gerecht en Gods bedienaers schend,
 
Noch 't vonnis meer verzwaert door eenigh dreigement.
 
Wat dreightghe met de vuist? wat ziet ghy om naer steenen?
1310[regelnummer]
Dit dreigen schut geen straf.Ga naar voetnoot1310
Rispe:
 
Och laet ons slechs beweenen
 
Der kinderen ongeval. hoe steecktghe zoo vol nijds?Ga naar voetnoot1311
 
Och gunt, och gunt den rouw der moedren zoo veel tijds.
 
Verzacht met zoo veel troosts heur smart geleên in 't baeren.
 
Om deze rimpelen, om deze grijze hairen,
1315[regelnummer]
Dit mergeloos gebeente, en al wat helpen kan.
 
Hoe brultghe zoo verwoed?
Gabaonners:
 
Hoe brulde die tyran,
 
Dien, laeuw en vuil van 't bloed der omgebroghte slaeven,
 
Ghy in uw' schoot ontfingt? hy heeft dien kuil gegraeven,
 
Waer in zijn eige zoons nu storten over 't hoofd.Ga naar voetnoot1319
[pagina 860]
[p. 860]
Michol:
1320[regelnummer]
Och heeft de tijd noch niet dat smeulend vier gedooft.
 
Gedooght, dat wy dien brand met onze hartaêr blussen.Ga naar voetnoot1321
 
De moeder ly voor 't kind, wy zullen 't wraeckrecht kussen.Ga naar voetnoot1322
Gabaonners:
 
Geen moeder lijd voor 't kind. waer is men zulx gewoon?
Rispe:
 
En lijd om Grootvaers wil nakomeling, en zoon?
Gabaonners:
1325[regelnummer]
Zy lyden min om hem als hunne schelmeryen.Ga naar voetnoot1325
Michol:
 
Een ander wette 't mes.
Gabaonners:
 
Zy proefden hoe 't kon snyen.Ga naar voetnoot1326
Rispe:
 
't Was reuckeloosheid eer dan boosheid in hun jeughd.
Gabaonners:
 
Verbloem het, zoo ghy wilt, het was een booze deughd.Ga naar voetnoot1328
Michol:
 
't Was vaders dolligheid, waer van hy was bezeten.Ga naar voetnoot1329
Gabaonners:
1330[regelnummer]
Zoo temt men best zijn zoons by tijds met deze keten.
Rispe:
 
Hy viel door dolligheid in zijn bebloede zwaerd.Ga naar voetnoot1331
Gabaonners:
 
Waerom heeft 't naaste bloed den dolle niet bewaert?Ga naar voetnoot1332
Michol:
 
Indien een stier u stiet, wie zou die smart betaelen?Ga naar voetnoot1333
Gabaonners:
 
Men zou het op den stier en eigenaer verhaelen.
Rispe:
1335[regelnummer]
Wat eischtghe, op dat die scha geboet werd zeven voud?Ga naar voetnoot1335
Gabaonners:
 
Men weeght, neen neen, men weeght geen bloed op tegens goud.
[pagina 861]
[p. 861]
Michol:
 
De wraeck blies 't leven noit in dooden lang begraeven.Ga naar voetnoot1337
Gabaonners:
 
De wraeck betoomt den stoute, en leert hem zachter draeven.Ga naar voetnoot1338
Rispe:
 
't Gebeent der ouderen is menigh jaer vergaen.Ga naar voetnoot1339
Gabaonners:
1340[regelnummer]
Vergaen? my dunckt ick zie hun geesten om ons staen.
Michol:
 
Wie noch voor dooden schrickt moet levendigen spaeren.Ga naar voetnoot1341
Gabaonners:
 
Geen levenden, om wien de geesten blyven waeren.Ga naar voetnoot1342
Rispe:
 
't Is ydle en enkle wraeck die zulcke droomen dicht.Ga naar voetnoot1343
Gabaonners:
 
't Magh wezen wat het wil, wanneer 't ons hart verlicht.
Michol:
1345[regelnummer]
Verlicht men het gemoed met helden te vernielen?Ga naar voetnoot1345
Gabaonners:
 
Zegh schelmen, dick verdaeght van onzer oudren zielen.Ga naar voetnoot1346
Rispe:
 
De rekening van wraeck staet nimmermeer gelijck.Ga naar voetnoot1347
Gabaonners:
 
Z'is effen, als dees pest gevaeght zy uit het Rijck.Ga naar voetnoot1348
Michol:
 
Bereitghe slechs geen plaets voor tienmael slimmer plaegen.Ga naar voetnoot1349
Gabaonners:
1350[regelnummer]
Het ga, zoo 't kan, zoo 't moet. wy zullen 't u niet klaegen.Ga naar voetnoot1350
Rispe:
 
Men schelde om Benjamin hun deze halsstraf quijt.Ga naar voetnoot1351
Gabaonners:
 
Om alle stammen niet. dees straf koomt op haer tijd.
[pagina 862]
[p. 862]
Michol:
 
Wat bitterheden heeft die stam niet moeten smaecken?Ga naar voetnoot1353
Gabaonners:
 
Kon dan die bitterheid hen niet wat zoeter maecken?Ga naar voetnoot1354
Rispe:
1355[regelnummer]
't Is menschelijck, indien men sneuvelt dus of zoo.Ga naar voetnoot1355
Gabaonners:
 
't Is Godlijck, zoo men 't boet, al boet men 't byster noo.Ga naar voetnoot1356
Michol:
 
Wat kan uw' kindren zelfs misschien noch overkomen?Ga naar voetnoot1357
Gabaonners:
 
Zoo moet men hen by tijds met zulck een voorbeeld toomen.
Rispe:
 
Dat werckt wel averechts. het straffen terght het quaed.Ga naar voetnoot1359
Gabaonners:
1360[regelnummer]
't Leert omzien, niets bestaen, 't en zy met rypen raed.Ga naar voetnoot1360
Michol:
 
Neemt d'overtreders wegh, het zal aen menschen schorten.Ga naar voetnoot1361
Gabaonners:
 
Neemt wegh de straf, het land zal met zijn muuren storten.
Rispe:
 
Hebt mededoogen met een troostelooze weeuw.
Gabaonners:
 
Van dien tyran, die loegh om 't Gabaonsch geschreeuw?Ga naar voetnoot1364
Michol:
1365[regelnummer]
Erbarm u over dees van elck versmaede vrouwe.
Gabaonners:
 
Een dochter des tyrans, vermaeckt met onzen rouwe?Ga naar voetnoot1366
Rispe:
 
Verschoont de kinders toch hun moedren te geval.Ga naar voetnoot1367
Gabaonners:
 
Onze eige moeders eerst, dit raeckt ons boven al.Ga naar voetnoot1368
Gebroeders:
 
Nu Moeders, luistert toch naer onze leste rede.
[pagina 863]
[p. 863]
Rispe:
1370[regelnummer]
O bey mijn zoons!Ga naar voetnoot1370
Michol:
 
Mijn vijf.
Gebroeders:
 
Wy bidden eene bede.
 
Is 't mogelijck, ontzeght dees jongste bede niet,Ga naar voetnoot1371
 
En gunt ons noch dien troost.
Rispe:
 
Ja bid niet maer gebied,
 
Indien uw eisch bestaet in 't moederlijck vermogen.Ga naar voetnoot1373
Gebroeders:
 
Bedaert dan eene poos. bedaert, en wischt uw oogen.
1375[regelnummer]
De Moeders zien, waer toe het nu gekomen is
 
Met d'afkomst van 't weleer verheven huis van Kis,Ga naar voetnoot1376
 
Het welck des morgens rees met zulcke schoone straelen,
 
Als 't voor zijn' middagh weêr quam schandelijck te daelen.
 
't Ging Grootvaêr eerst voorwind. hy meesterde 't geluck.Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
't Ontzet van Jabes was zijn eerste heldenstuck,Ga naar voetnoot1380
 
En intre van het Rijck, zijn vroomheid opgedraegen,Ga naar voetnoot1381
 
Te Gilgal van al 't volck, na Nahas nederlaegen.Ga naar voetnoot1382
 
Hy trad de koningen van Zobal op den neck,
 
Oock Edom, Ammons maght, het heir van Amaleck,
1385[regelnummer]
En Moab, en 't geweld der trotse Philistijnen.Ga naar voetnoot1383-85
 
De zon quam, dagh op dagh, in Vaders zege schijnen;
 
Tot datze, voor zijn' troon, ter aerde leggen zaghGa naar voetnoot1387
 
Al wat op Isrel roem en roof te haelen plagh.
 
Zoo ras als Samuël den Herder had gegotenGa naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
Den balssem over 't hoofd, dat voor zich vond ontsloten
 
De poorten van ons hof; vervloeide Sauls eer,
 
En vorige geluck allengskens, min noch meer
 
Gelijck een beeck, die van een' laegen heuvel steigert,Ga naar voetnoot1393
 
Verdrooght, zoo ras de lucht het aerdrijck regen weigert.
1395[regelnummer]
Een damp holp 's Konings brein aen 't woên, en uit zijn stel,Ga naar voetnoot1395
 
Zoo dat men 't smeecken most met 's herders snaerespel.Ga naar voetnoot1396
 
Indien de wapens yet, dat loflijck klonck, bedreven,
 
't Werd al de dapperheid des herders toegeschreven.
[pagina 864]
[p. 864]
 
Al 't volck begon terstond naer David om te zien.
1400[regelnummer]
't Was: Saul sloegh'er een, maer David sloegh'er tien.Ga naar voetnoot1400
 
Ghy zelf ontzaeght u niet dien ouden heer te tergen
 
Met 's ballings leven, tot ons harteleed, te bergen.Ga naar voetnoot1401-2
 
De stapel van zijn ramp werd met zijn hand voltoit,Ga naar voetnoot1403
 
Toen hy 't geberght met doôn en wapens zagh bestroit.Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
De schoonzoon werd daerop voor koning uitgeroepenGa naar voetnoot1405
 
Van Juda; Isboseth van Abner, en zijn troepen:Ga naar voetnoot1406
 
Dees zwaeide te vergeefs den zegenloozen staf,Ga naar voetnoot1407
 
Want Davids maght nam toe, en Sauls afkomst af.Ga naar voetnoot1408
 
Wy vonden ons alom geslagen, of verraeden.
1410[regelnummer]
Wat wil men, uwen druck opwroetende, u beladen?Ga naar voetnoot1410
 
Wy raeckten van den stoel. de herder steegh'er op.Ga naar voetnoot1411
 
Een yeder bad hem aen, en gaf ons huis de schop.
 
Wy, yegelijck ten spot, dus uit den troon gebeten,Ga naar voetnoot1413
 
Die schier een halleve eeuw van d'onzen werd bezeten,
1415[regelnummer]
Verlaeten vrolijck 't licht; om langer niet versmaedGa naar voetnoot1415
 
Te duicken, onder hem, wiens starre boven staet;Ga naar voetnoot1416
 
En die ons nimmer deel aen Vaders erf zou gunnen,Ga naar voetnoot1417
 
Om niet door 's anders eer zijn eere te verdunnen.Ga naar voetnoot1418
 
Oock staet een edel hart, gedreven uit het spoorGa naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
Van 's werelds heerschappy, de dood veel schooner voor
 
Dan 't leven, zonder hoop van ymmer te regeeren,Ga naar voetnoot1421
 
En eenen schildknaep dus zijn huis te zien braveeren.Ga naar voetnoot1422
 
Dies bidden wy, magh 't zijn, en is uw gunst zoo groot,Ga naar voetnoot1423
 
Verbid uw zoonen niet, noch quelt u in hun dood.Ga naar voetnoot1424
Michol:
1425[regelnummer]
Och waertghe in 't harrenas als helden omgekomen,
 
Daer grootvaer 't leven liet, en sneuvelde op uwe oomen,Ga naar voetnoot1426
 
't Waer eerelijck en met een lijckklaght doorgegaen.Ga naar voetnoot1427
[pagina 865]
[p. 865]
 
Mijn druck, aen 't sluimeren geraeckt, vangt weder aen,Ga naar voetnoot1428
 
En schiet als uit den droom, ontstelder dan te voren,Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Om dees vervloeckte dood en straf, uw hoofd beschoren.
Rispe:
 
Mijn kinders, heb ick u tot zulck een' smaed gebaert,
 
En zoo zorghvuldighlijck gekoestert, en bewaertGa naar voetnoot1432
 
Tot d'allerhardste straf, die yemants hoofd kan treffen?
 
Ick stort, ick stort. oud wijf, wie zal u weder heffen?
1435[regelnummer]
Wie stutten met zijn hand? ick zwijm. ick sterf van rouw.
 
Ick ben een levend lijck. waer leeft bedruckter vrouw?
Gabaonners:
 
Zy tergen ons geduld met al dit ydel treuren.
Michol:
 
Ghy zult een moeder eer van haere kindren scheuren,
 
Dan scheiden. 't veil omhelst den ollem niet zoo hecht,Ga naar voetnoot1439
1440[regelnummer]
Als zy zich om hun' hals en armen wind, en vlecht.
Rispe:
 
Mijn zoonen, 'k laet my niet van uwen boezem rucken.
 
Zoo zal ick mond aen mond, en borst aen boezem drucken.
Gabaonners:
 
Ghy worstelt te vergeefs, o weereloos geslacht!
 
Wijckt af, uw hof heeft uit. hier koomt een stercker maght:Ga naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
Dies duickt voor haer van zelf, eer zy u strax leer duicken.Ga naar voetnoot1445
Gebroeders:
 
Ghy mooght d'ontfange maght gebruicken, niet misbruicken,
 
En tegens vrouwen minst, noch minder tegens haer,
 
Die u weleer geboôn.
Gabaonners:
 
Wat vordert dit misbaer?Ga naar voetnoot1448
Michol:
 
Och zuster Merob, zie, hoe handelt men uw kinderen.Ga naar voetnoot1449
Rispe:
1450[regelnummer]
Och koning Saul, help my dit geweld verhinderen.
Gebroeders:
 
Nu moeders, weest getroost, en zet uw hart wat neêr.Ga naar voetnoot1451
 
Nu kust ons noch voor 't lest, noch eens, en dan niet meer.
[pagina 866]
[p. 866]
 
Verreuckeloost u niet vergeefs. Laet Cham betyen,Ga naar voetnoot1453
 
En gunt de wraeck haer wil. hier baet geen tegenstryen.
1455[regelnummer]
Dit onweer sleept ons wegh, dies staeckt uw droef geklagh.Ga naar voetnoot1455
 
Geen ancker hecht zoo vast dat tegenhouden magh.Ga naar voetnoot1456
Michol:
 
O mijn verweze zoonen,Ga naar voetnoot1457
 
Zijn dit de goude kroonen
 
En scepters, aen uw hoofd
1460[regelnummer]
En rechte hand belooft?Ga naar voetnoot1460
 
Zijn dit d' yvoire trappen,
 
Om op den troon te stappen,
 
En wyd en zyd ontzien
 
De stammen te gebiên?
1465[regelnummer]
Heeft my mijn hoop bedrogen?
 
En zijt ghy opgetogenGa naar voetnoot1466
 
In mijnen zachten schoot
 
Tot zulck een harde dood?
 
En moet och moet ick lyden,
1470[regelnummer]
Dat slaeven zich verblyden
 
In hunner heeren leed?
 
Hoe valt u 't lot zoo wreed?Ga naar voetnoot1472
Rispe:
 
Och och! dit's balsem in mijn wonden.
 
Ick heb mijn' Saul weergevonden,
1475[regelnummer]
En Abner. 'k zie met vreughd althansGa naar voetnoot1475
 
Hier voor my staen mijn beide mans.
 
Daer staen die helden voor mijn oogen.
 
Ick heb, ick hou hen, 'k hou hen vast.
 
Nu vrees ick langer leed, noch last,
1480[regelnummer]
Noch zwaerden, noch gespanne bogen.
 
Mijn eerste en leste bruidegom,
 
Ick kus, ick heet u wellekom.
 
Waer waertghe toch zoo lang gebleven?
 
Hoe lietghe my zoo lang alleen?
1485[regelnummer]
Ick zat en treurde op dezen steen,
 
En schiep niet langer lust in 't leven.
 
Och blijft my nu getrouwer by,
[pagina 867]
[p. 867]
 
In deze dicke duisternissen.
 
Ick magh de zon maer u niet missen.Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Of is dit spoock, of raezerny?Ga naar voetnoot1490
Gabaonners:
 
Ja, wel is 't raezerny. men ley haer strax naer binnen.Ga naar voetnoot1491
 
Zy raest van rouw, ghy ziet het gaet haer aen de zinnen.Ga naar voetnoot1492
 
Voort voort, de dagh verloopt. al lang genoegh geschreit.
Gebroeders:
 
Nu moeders, weest getroost tot in der eeuwigheid.Ga naar voetnoot1494
REY VAN PRIESTEREN.
Zang:
1495[regelnummer]
Wat was dat een vervloeckte dagh,
 
Toen, midden onder vier en tachtigh,
 
Ahimelech doorsteecken lagh.Ga naar voetnoot1495-97
 
Die dagh is Levi noch indachtigh,Ga naar voetnoot1498
 
Toen dit aertspriesterlijcke licht,
1500[regelnummer]
Met zesmael veertien bleecke straelenGa naar voetnoot1500
 
Gedoodverft om zijn aengezicht,Ga naar voetnoot1501
 
In eene zee van bloed ging daelen,
 
Van bloed, 't welck uit hun boezems liep,
 
En, verwende het sneeuwit linnen,
1505[regelnummer]
Vast wraeck, als 't bloed van Abel, riepGa naar voetnoot1505
 
Tot God, en alle Seraphinnen.
 
O bloed, wat hebtghe God geklaeght?Ga naar voetnoot1507
 
'k Heb wetende niet quaeds bedreven,Ga naar voetnoot1508
 
Alleen 't orakel raed gevraeght,
1510[regelnummer]
Den held geweer en spijs gegeven.Ga naar voetnoot1510
 
'k Heb Sauls scepter noit misdaen;
 
En ziet God koel dien gruwel aen?
Tegenzang:
 
't En bleef niet by dit bloedigh bad,
 
Die dolle kon zich niet verzaeden,
[pagina 868]
[p. 868]
1515[regelnummer]
Hy most in Nobe, Aärons stad,Ga naar voetnoot1515
 
Tot d'enklen toe in bloed gaen waeden.
 
Daer werd noch arm, noch rijck gespaert,
 
Noch man noch vrouw, noch zuigelingen,
 
Noch maeghden; toen dat droncken zwaerdGa naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
Gevolght van zoo veel bloote klingen
 
Het al vernielde, oock 't stomme vee;
 
Ja zelf de stad, die d'eere stutteGa naar voetnoot1522
 
Des hemels, als een kind van vreê,
 
Haer school, oock d'Ephod, en Gods hutte,Ga naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
Wat heiligh en onheiligh was,
 
Most voort, in 't algemeen verdelgen.
 
De moord sloegh voort, deur dezen plas,Ga naar voetnoot1527
 
En trof (zy mosten 't meê verzwelgen)
 
Ons Gabaonners op den kop:
1530[regelnummer]
Dees droncken meê van 't zelve sop.Ga naar voetnoot1530
Toezang:
 
Eerwaerdste Vader, Abjathar,
 
Ter goeder uur zijt ghy 't ontdoken,Ga naar voetnoot1532
 
Gelijck een ondergaende star,
 
Om ryzende, eens te zien gewroken
1535[regelnummer]
Rechtvaerdigh, buiten uwe schuld,Ga naar voetnoot1535
 
Uw Vaders onrecht, en uw magen.
 
Toen waren 't tyden van geduld:Ga naar voetnoot1537
 
Maer sedert druppelden Gods plaegen
 
Op 't moordhof van dien schelmschen Vorst,
1540[regelnummer]
En alle zijn nakomelingen,
 
Van 't priesterlijcke bloed bemorst.Ga naar voetnoot1541
 
Aldus verkeert de beurt der dingen.Ga naar voetnoot1542
 
Gods tulband lyd noch schimp, noch hoon.Ga naar voetnoot1543
 
Wie God ontwyd, ontwyd zijn kroon.

voetnootvs. 1129
gelegenheid: omstandigheden; dus: voorzover het nu mogelik is.
voetnoot1131
stand moght houden: mocht eindigen.
voetnoot1132
wyder: verder; quytgeschouden (vgl. vs. 1006): dat het Rijk gespaard mocht blijven voor.
voetnoot1133
liever raed dan geld: liever raad geeft dan zelf zich doet gelden, d.w.z. handelend optreedt.
voetnoot1134
levend: levendig.
voetnoot1135
vlim: vlijm, (scherp) mes.
voetnoot1137
geterght: geprikkeld.
voetnoot1138
uw krop: uw opgekropt verdriet.
voetnoot1139
zypen: vallen (eigenlik druipen).
voetnoot1140
verdrenck (intr.): in tranen verstikt (letterlik verdrinkt).
voetnoot1141
lijckrouw: smart om de doden.
voetnoot1145
zelfs: zelf; drijft voort: bevordert de uitoefening van.
voetnoot1146
Straft: berispt; maent hem om: herinnert hem aan.
voetnoot1148
strax: zo even.
voetnoot1149
op een nieuw: opnieuw.
voetnoot1151
geschapen: weggelegd.
voetnoot1154
twee Mephiboseths: ook een der zonen van Merob droeg die naam.
voetnoot1156
geberght: in veiligheid gebracht, d.w.z. door hun leven zijn plechtige eed gehouden; getroost u: berust in 't verlies van.
voetnoot1157
rechte hand: rechterhand.
voetnoot1158
terstond: kort geleden; zeker: betrouwbaar.
voetnoot1159
reuckeloos betrouwen: lichtzinnig vertrouwen.
voetnoot1160
deist: gaat achteruit (uit afschuw van het gebeurde).
voetnoot1161
heb ik my gehoed: De betekenis van deze woorden is mij niet duidelik. Wellicht: ben ik daarvoor in het leven gespaard, om dit te beleven?
voetnoot1163
raed: middel.
voetnoot1164
die bloem der mannen: die keur van mannen; spillen: nutteloos doden.
voetnoot1165
besteên: aanwenden; ten oorbaer: ten nutte.
voetnoot1166
ongelijck: onrecht.
voetnoot1167
neefs: kleinkinderen, nakomelingen (in dit geval ook de zonen)
voetnoot1168
't zelve stuck: hetzelfde vergrijp; handdaedigh (oude rechtsterm): medeplichtig (Ned. Wdb. V, 1872).
voetnoot1170
Getroost u: berust.
voetnoot1175
bederven: ondergang.
voetnoot1179
heen sterft: stervend heengaan; naer 't beloop: volgens de gewone loop der natuur; naem: roem.
voetnoot1180
behouden of met schipbreuck: met een gaaf of een beschadigd schip, d.w.z. men sterft een natuurlike of een gewelddadige dood.
voetnoot1183
der oudren gangen: zoals het ook ons voorgeslacht gegaan is.
voetnoot1184
Als men niet zo onverstandig was.
voetnoot1186
van: door.
voetnoot1187
aen een verbonden: gekoppeld.
voetnoot1188
staeten: hoge positie.
voetnoot1189
En zackende (gronden); 't gevaert: het gebouw.
voetnoot1190
opgehaelt: opgetrokken; nydigh: afgunstig.
voetnoot1191
van windvang vry: blootstaande aan storm-vlagen.
voetnoot1193
zijn wit: zijn einddoel, nl. de heerschappij.
voetnoot1194
naulix: met moeite.
voetnoot1195
ley niet toe: legde er zich niet op toe.
voetnoot1197
Stofferende een tooneel: die het onderwerp zouden kunnen leveren voor een drama.
voetnoot1201
verbaestheid: ontsteltenis; verlegenheid (sterker dan nu): droeve toestand; gespoort: bespeurd.
voetnoot1202
zelfs: zelf.
voetnoot1204
dus aen laeger wal gedreven: op deze wijze in ernstige moeilikheden gebracht.
voetnoot1205
omhelst: aanvaardt.
voetnoot1208
Accent op Een: Een deugd, namelik de barmhartigheid.
voetnoot1213
Verdooven: worden dof, verbleken.
voetnoot1217-19
De edele daad die Rispe van de koning verwacht, wordt vergeleken met een onvoltooid beeld, waarvoor de stof gereed ligt (reed en rijp: vs. 1218); maar die nog op de vormende hand van de kunstenaar wacht, om een gelijkenis te vertonen met hemelse voorbeelden.
voetnoot1220
zalft: streelt (letterlik met kostbare. welriekende zalf bestrijken); dees slaeven: de Gabaonners (vgl. vs. 859); met dooden (nl. van Saul's zonen).
voetnoot1222
't gansche Benjamin: de gehele stam van Benjamin.
voetnoot1223
verdaedight voor: beschermt tegen.
voetnoot1225
van achter: achterna.
voetnoot1226
op hollen raeckt: opstandig wordt.
voetnoot1228
zijn nieuw gebied niet bergen: zijn nieuwe heerschappij niet beveiligen.
voetnoot1229
In 't onweêr der gemeente: in de storm die het volk had ontketend.
voetnoot1232
Wat reden: welke motieven.
voetnoot1234
hier mêe: nl. met de bewering die volgt; Amors: der Amoreeën, Gabaonners.
voetnoot1235
let: zie toe; in zorgelijcker baeren: in gevaarliker vaarwater.
voetnoot1237
Een matelooze druck: wie zich in zijn smart niet beheerst.
voetnoot1238
recht waerdeert: op de juiste waarde schat.
voetnoot1239-40
Oud spreekwoord (reeds bij Maerlant), op volksgeloof berustend.
voetnoot1241
ree (uit rede, alrede): reeds.
voetnoot1242
al deê men hun geweld: al zou het geen rechtvaardig vonnis, maar een gewelddaad zijn.
voetnoot1243
voorzichtigheid: wijs beleid.
voetnoot1246
om: mij beroepende op; 's Helds: van David.
voetnoot1248
Nadien: aangezien.
voetnoot1251
moet: moge (een zegenwens, blijkens de volgende verzen).
voetnoot1253
strecke: moge zijn.
voetnoot1256
zy gaen vergeefs (tussenzin).
voetnoot1257
wat gaet ons aen: wat overkomt ons.
voetnoot1258
zy vaeren'er meê voort: zij gaan het vonnis voltrekken.
voetnoot1262
Bedompelt in: omkleed met (vgl. Palamedes, vs. 2155).
voetnoot1263
begaen: treurende.
voetnoot1270
Heviten: Gibeonieten.
voetnoot1271
snicken naer: verlangen gretig (eig. happen; vgl. snakken naar).
voetnoot1276
schijn: toestand (eig. gedaante, uiterlik).
voetnoot1277
verwezen: veroordeeld.
voetnoot1279
lastigh pack: drukkende last.
voetnoot1282
recht overend: houdt overeind; wijf: vrouw (nog niet geringschattend); gemat van: afgemat door.
voetnoot1284
ick schep een bange lucht: de lucht die ik inadem benauwt mij.
voetnoot1285
veurspoock: voorteken.
voetnoot1287
klem: val (strik); zulcker voglen slaat op de Gabaonners.
voetnoot1289
lijd geen sammelen, noch marren: duldt geen dralen.
voetnoot1290
sarren: tergen; ze: wegens het Z. Ned. woordgeslacht van dood.
voetnoot1292
gebalck: gehuil: aan de Gabaonners wordt opzettelik een ruw woord in de mond gelegd (vgl. gejanck in vs. 1301).
voetnoot1297
Wij stellen ons te hoog om uit de hand van slaven het levensbehoud te aanvaarden.
voetnoot1298
t'eerlijck: van te voorname afkomst; eerlijck hangen: met ere hangen (met bittere spot!).
voetnoot1301
keeren ons aen: bekommeren ons om.
voetnoot1303
touwt: slaat; moedwil: kwaadwilligheid.
voetnoot1304
bolpees: bullepees, gedroogde holle spier, als strafwerktuig gebruikt om te ranselen.
voetnoot1305
Is 't moederlijck: kan men van moeders verwachten.
voetnoot1306
aes (scheldwoord, vgl. galgenaas); handen schend: de hand slaat aan.
voetnoot1310
schut: weert af, belet.
voetnoot1311
vol nijds (genitief, afhangende van vol): vol boosaardigheid.
voetnoot1319
over 't hoofd: hals over kop.
voetnoot1321
onze hartaêr: ons hartebloed.
voetnoot1322
't wraekrecht kussen: deemoedig het recht op wraak erkennen (vgl. de roede kussen; Ned. Wdb. VIII, 666).
voetnoot1325
Zij lijden niet zo zeer om hem als om hun eigen schelmstukken.
voetnoot1326
Zy (met accent) proefden: bewezen (proeve: bewijs).
voetnoot1328
Als gij het een deugd wilt noemen, dan was het een ‘booze deughd’!
voetnoot1329
dolligheid: doldriftigheid.
voetnoot1331
Hy: Saul.
voetnoot1332
niet bewaert: daarvoor niet behoed.
voetnoot1333
die smart betaelen: vergoeding geven voor die pijn.
voetnoot1335
Wat: hoeveel geld.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1345. De oude uitgave heeft achter dit vers een punt; die van 1661 een vraagteken.
voetnoot1337
in dooden lang begraeven: in sinds lang begraven doden.
voetnoot1338
zachter draeven: zich intomen.
voetnoot1339
der ouderen: van de (verslagen) voorouders.
voetnoot1341
levendigen: levenden.
voetnoot1342
waeren: ronddolen.
voetnoot1343
zulcke droomen dicht: zulke verbeeldingen oproept (vgl. vs. 1340).
voetnoot1345
vernielen: doden.
voetnoot1346
Zegh (liever); dick verdaeght van: herhaaldelik gedagvaard door; zielen: geesten (vgl. vs. 1340).
voetnoot1347
Uw wraak zou weer wraak van onze zijde uitlokken.
voetnoot1348
effen: vereffend; dees pest: nl. de gebroeders.
voetnoot1349
Bereitghe slechs: Als ge dan maar...; slimmer: erger.
voetnoot1350
't u niet klaegen: ons niet bij u er over beklagen.
voetnoot1351
om: ter wille van.
voetnoot1353
smaecken: ervaren.
voetnoot1354
zoeter: zachter, zachtzinniger (woordspeling).
voetnoot1355
sneuvelt: valt, struikelt; d.w.z. misdoet.
voetnoot1356
byster noo: zeer ongaarne.
voetnoot1357
zelfs: zelf; uw eigen kinderen.
voetnoot1359
terght: prikkelt, lokt uit.
voetnoot1360
bestaen: ondernemen.
voetnoot1361
het zal aen menschen schorten: dan blijven er geen mensen over.
voetnoot1364
loegh (Z. Ned. sterke vervoeging); geschreeuw: jammerkreten.
voetnoot1366
vermaeckt met onzen rouwe: die behagen schepte in ons leed.
voetnoot1367
moedren (volgens de renaissance-spraakkunst een Datief-vorm; vgl. moeders in vs. 1369); te geval: ter wille van.
voetnoot1368
raeckt ons: gaat ons ter harte.
voetnoot1370
Wij hebben één verzoek.
voetnoot1371
ontzeght: weigert.
voetnoot1373
Indien het mij, als moeder, mogelik is aan dit verzoek te voldoen; eisch: vraag, verzoek.
voetnoot1376
d'afkomst: de afstammelingen.
voetnoot1379
Grootvaêr: onze stamvader; voorwind: voor de wind, hy meesterde 't geluck: hij beheerste de Fortuin.
voetnoot1380
Jabes: een stad in Gilead (vgl. I Samuel XI, 1-11).
voetnoot1381
zijn vroomheid opgedraegen: toevertrouwd aan zijn dapperheid.
voetnoot1382
Gilgal: gelegen tussen de Jordaan en Jericho, de plaats waar de Israëlieten hun eerste legerkamp opsloegen,
voetnoot1383-85
Zie voor deze overwinningen I Samuel XIV, 47.
voetnoot1387
leggen: liggen.
voetnoot1389
den Herder: Saul. Zie I Samuel X, 1.
voetnoot1393
steigert moet hier betekenen: neerdaalt (vgl. de Z. Ned. betekenis van rijzen: dalen, en de oorspr. betekenis van stijgen: gaan).
voetnoot1395
uit zijn stel: uit zijn evenwicht.
voetnoot1396
smeecken: tot bedaren brengen (uit de betekenis: strelen, verzachten, die ook Hooft kent); 's herders: Davids.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1410, de oude uitgave heeft achter dit vers een punt; de latere een vraagteeken.
voetnoot1400
Vgl. I Samuel XXIX, 5: ‘Saul heeft zijne duizenden geslagen, maar David zijne tienduizenden.’
voetnoot1401-2
Michol redde Davids leven door hem uit een venster neer te laten (I Samuel XIX, 11-17); bergen: in veiligheid brengen.
voetnoot1403
zijn hand: Davids hand.
voetnoot1404
Zie I Samuel XVII, 52.
voetnoot1405
De schoonzoon: David.
voetnoot1406
Van Juda: door (de mannen van) Juda, die hem zalfden als koning over het huis van Juda (II Samuel II, 4); Isboseth van Abner: Isboseth, de zoon van Saul, werd door Abner, de krijgsoverste, uitgeroepen tot koning over Gilead (II Samuel II, 8-11).
voetnoot1407
zegenloozen: waarop geen zegen rustte.
voetnoot1408
Sauls afkomst: het geslacht van Saul.
voetnoot1410
uwen druck opwroetende: uw leed oprakelend; beladen: bezwaren, droevig stemmen.
voetnoot1411
stoel: troon.
voetnoot1413
gebeten: met geweld, kwaadaardig verdreven.
voetnoot1415
't licht: het leven.
voetnoot1416
Te duicken onder: te bukken voor; starre: geluksster.
voetnoot1417
erf: erfelik bezit.
voetnoot1418
verdunnen: verkleinen.
voetnoot1419
staet voor: komt voor; een edel hart (Datief).
voetnoot1421
zonder hoop: als hij de hoop moet ontberen.
voetnoot1422
schildknaep: David, als gewezen wapendrager van Saul; braveeren: trotseren.
voetnoot1423
gunst: liefde voor ons.
voetnoot1424
Verbid: tracht niet door smeken hun leven te redden; quelt u in: maakt u geen kwelling over.
voetnoot1426
sneuvelde: viel; op: op de lijken van.
voetnoot1427
't Zou een eervolle dood geweest zijn, en na de ‘lijckklaght’ zouden wij er in berust hebben.
voetnoot1428
Mijn druck vangt weder aen: Mijn leed wordt hernieuwd.
voetnoot1429
ontstelder: buitensporiger.
voetnoot1432
bewaert: behoed.
voetnoot1439
't veil: de klimop.
voetnoot1444
uw hof heeft uit: 't is gedaan met uw macht, uw invloed.
voetnoot1445
duickt: bukt; van zelf: vrijwillig; strax: weldra.
voetnoot1448
vordert: baat.
voetnoot1449
handelt: behandelt.
voetnoot1451
zet uw hart wat neêr: komt tot bedaren.
voetnoot1453
Verreuckeloost u niet: doet geen onberaden daden; staakt uw wanhopig verzet; Cham: het geslacht van Cham (vgl. vs. 862); betyen: zijn gang gaan.
voetnoot1455
onweer: noodweer, storm.
voetnoot1456
magh: kan.
voetnoot1457
verweze: veroordeeld.
voetnoot1460
rechte hand: rechterhand.
voetnoot1466
opgetogen: opgevoed.
voetnoot1472
valt: is.
voetnoot1475
Abner (vgl. vs. 982); althans: nu.
voetnoot1489
magh: kan.
voetnoot1490
spoock: bedrieglike geestverschijning; raezerny: waanzin.
voetnoot1491
strax: dadelik.
voetnoot1492
rouw: smart; het gaet haer aen de zinnen: zij wordt krankzinnig.
voetnoot1494
Na dit vers volgde bij de opvoering een ‘vertooning’, d.w.z. een tableau van de terechtstelling, waarbij waarschijnlik later toegevoegde verzen gesproken werden. (Zie daarvoor de bredere aantekening achter in dit deel).
voetnoot1495-97
Ahimelech, de opperpriester, werd met vier en tachtig priesters op last van Saul vermoord, omdat ze David's partij kozen. Alleen Abjathar, de zoon van Ahimelech, ontkwam. Deze moord was de oorzaak van zijn wrok tegen Saul's geslacht (vgl. I Samuel XXII, 16-18).
voetnoot1498
Levi: het geslacht van Levi, de priesterschap (Levijten).
voetnoot1500
zesmael veertien bleecke straelen: de 84 mede-slachtoffers.
voetnoot1501
Gedoodverft: doodsbleek.
voetnoot1505
vast: voortdurend; als: evenals (eertijds).
voetnoot1507
wat hebtghe God geklaeght: welke aanklacht hebt ge bij God gedaan.
voetnoot1508
niet: niets.
voetnoot1510
Den held: David; geweer: wapenen (zie o.a. I Samuel XXI, 9).
voetnoot1515
Nobe, de ‘stad der priesteren’, werd uitgemoord (zie I Samuel XXII, 19).
voetnoot1519
droncken: nl. van bloed.
voetnoot1522
zelf de stad: de stad zelf.
voetnoot1524
school: priesterschool; d'Ephod: orakelwerktuig van de priester; Gods hutte: het tabernakel.
voetnoot1527
sloegh voort: verbreidde zich snel.
voetnoot1530
Deze moesten dezelfde rampen verduren.
voetnoot1532
Ter goeder uur: gelukkig; ontdoken (zie de aant. bij vs. 1495).
voetnoot1535
buiten uwe schuld: zonder uw toedoen.
voetnoot1537
geduld: lijdzaam dulden.
voetnoot1541
bemorst: bezoedeld.
voetnoot1542
de beurt der dingen: de loop van het lot.
voetnoot1543
tulband: evenals kroon het symbool van Gods majesteit.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank