Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 831]
[p. 831]

Het derde bedryf

RISPE. MICHOL. BENAJAS.
Rispe:
 
Nu Dochters, koomt, leit Rispe voort.
590[regelnummer]
Koomt, leit haer buiten deze poort.
 
Verstreckt een stut voor 't zwacke lijf,Ga naar voetnoot591
 
En stuurt dit traegh dit lastigh wijfGa naar voetnoot592
 
(Weleertijds Sauls bedgenoot,
 
Nu yeders spot) noch voor haer dood.
595[regelnummer]
Hoe buight mijn stock? hoe beeft mijn hand?Ga naar voetnoot595
 
Ick trede, als tot den hals, in 't zand.
 
Hoe lastigh valt my tred voor tred.
 
Wat droom heeft my in 't koude bed
 
Zoo hard, zoo onzacht opgeweckt?
600[regelnummer]
O droom, die my een voorspoock strecktGa naar voetnoot600
 
Van 't leed, dat ick voorhanden zie;Ga naar voetnoot601
 
Wie zal ick 't klaegen? ay, zeght, wie?
 
Een valck vervolghde een doffersvlught,
 
Een zevental, dat uit de lucht
605[regelnummer]
Quam plotsling storten, om, uit nood,
 
Het lijf te bergen in mijn' schoot.
 
Ick deê mijn best, toen ick 't vernam.
 
Maer al vergeefs. d'erfvyand quamGa naar voetnoot608
 
En pickte my mijn handen door,
610[regelnummer]
En roofde vast, den eenen voor,Ga naar voetnoot610
 
Den andren na, met beck en klaeuw,
 
Verbeetze, en zoogh hun bloed al laeuw.Ga naar voetnoot612
 
De veeren vlogen om mijn hoofd.
 
Daer koomt de valck, die ons berooftGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
Van onze doffers: dat is hy,
 
Die zoet is op dees leckerny,Ga naar voetnoot616
 
En toeleit op een' verschen moord.Ga naar voetnoot617
 
Nu Michol, 't past u; doe het woord,
 
O koningklijcke vrouw en spruit.
620[regelnummer]
Ick zal u volgen. stap vooruit.
[pagina 832]
[p. 832]
Michol:
 
De hemel schijnt belust sich tegens ons te kanten.
 
Och Benajas, ghy hoofd van 's Konings lijftrawanten,Ga naar voetnoot622
 
Wat wanckt 'er wederom? wie geeft u dit verlof,Ga naar voetnoot623
 
Dat ghy ons erfpaleis, en Vaders oude hof
625[regelnummer]
Met wacht bezetten durft, en dus in alle hoecken
 
De Prinssen vangt en spant, en overal loopt zoecken?Ga naar voetnoot626
 
Ghy jaeght ons kinders na, zoo bitter, zoo verwoed,
 
Gelijck de jaeger 't wild en schuwe harten doet,
 
Die haegh, noch hol, noch struick, noch bosch t' afgrijslijck vinden,Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Om 't snufflen, en gebit van brack en haezewindenGa naar voetnoot630
 
t'Ontglippen, en 't gevaer des jaghtspriets, dick bemorstGa naar voetnoot631
 
Van 't al t' onnozel bloed der ademlooze borst.Ga naar voetnoot632
 
Magh dan een vreedzaem hart, 't welck niemant zoeckt te steuren,Ga naar voetnoot633
 
Noch quetsen, nimmermeer een weinigh rust gebeuren?Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
En dompelt men al weêr, tot d' ooren toe, in rouw
 
Mijn vaders grijze weeuw, en my, verschove vrouw?Ga naar voetnoot636
 
Dat werde God geklaeght. maer och! hy heeft geene ooren,Ga naar voetnoot637
 
Noch hart tot Michol. och! ick ben tot ramp geboren.
Benajas:
 
Mevrouwen, ghy hebt reên te klaegen van verdriet,
640[regelnummer]
En ick te volgen 't geen de Koning my gebied;
 
Hoewel dit lastigh valt. 'k had liever 't hoofd te kneuzenGa naar voetnoot641
 
Van Moabs felste leeuw, of't brein van Memphis reuzen,Ga naar voetnoot642
 
Dan uit te voeren yet, 't geen tegens d' eere strijd
 
Van wylen onzen Vorst, van wien ghy weeskind zijt,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
En zy verlaete weeuw, en dees gevangens zoonen,Ga naar voetnoot645
 
En neven; alle waerd te draegen koningskroonen,Ga naar voetnoot646
 
En scepters van een Rijck, niet min vermaert als dit:
 
Maer God, een eigenaer van 't weereldlijck bezit,
 
Begeeft de staeten slechs te leen, en zet elck paelen.Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
De zon weet op haer tijd te ryzen en te daelen,
 
En koomt en gaet by beurt; zoo doet oock d'aerdsche maght,
 
Die 't altemet eens lust te wisslen van geslacht,Ga naar voetnoot652
 
Om reden, voor den mensch en zijn vernuft verholen;Ga naar voetnoot653
[pagina 833]
[p. 833]
 
Dies buight u onder hem, dien 't heerschen is bevolen.Ga naar voetnoot654
Rispe:
655[regelnummer]
Wat 's d'oirzaeck, dat men dus ons zoonen vangt, en spant?
 
Is 't oproer? of verraed? of hebben zy de hand
 
Geslaegen aen den Vorst, of yemant van den zijnen,
 
Of willen slaen? of is 't om d'ackers, die nu quynen
 
Aen zulck een heete koorts, te koelen met hun bloed?
660[regelnummer]
Dit mompelt men in stad. en zoeckt ghy zoo den voet
 
Te zetten op den neck van Sauls overbleven,Ga naar voetnoot661
 
By dees gelegenheid, om 't stuck een' glimp te geven?Ga naar voetnoot662
Benajas:
 
Het nypen van de smart, het tegenwoordigh leed
 
Veroirzaeckt, datghe my dus scheld met onbescheed,Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Uit moederlijcke zucht tot henlien, dieghe baerde;Ga naar voetnoot665
 
Maer 'k wenschte, dat ghy niet zoo reuckeloos bezwaerde
 
De banden van uw zoons, en hun gevangenis,Ga naar voetnoot666-67
 
Door ongeduld, en 't geen ter zaecke ondienstigh is.Ga naar voetnoot668
 
Vertrouwt mijn' heer dit stuck. hy zal met vonnisstrijckenGa naar voetnoot669
670[regelnummer]
Geen schoonvaers weeuw, veel min zijn bed, verongelijcken.Ga naar voetnoot670
 
Vertrouwt vry, dat hy 't minst hier in niet handlen dar,Ga naar voetnoot671
 
't En zy met rijpen raed van God, en Abjathar.Ga naar voetnoot672
Michol:
 
Ja Abjathar. helaes! hoe smoor ick mijn gedachten?
 
Wat goed stond Sauls huis van Abjathar te wachten,
675[regelnummer]
Van dat Ahimelech, zijn vader, hem den troonGa naar voetnoot675
 
Van Arons priesterdom had ingeruimt? de zoon
 
Kreegh toen het zwaerd, om zich en zijn geslacht te wreecken
 
Aen Saul, die hen had met Edoms zwaerd doorsteecken.
 
Och vader, toen ghy u aen Priestren had misgaen,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Aen dien gewyden rock, kon 't Rijck niet langer staen.
 
Een dolle vaders bui kan, op een' sprong, verbeuren,Ga naar voetnoot681
 
Het geen, daer, jaeren lang, zijn kinders omme treuren.
Benajas:
 
Wie Gods gezalfden raeckt, raeckt Gods ooghappel aen.
[pagina 834]
[p. 834]
Michol:
 
Zoo Abjathar dit stemt, zoo is 't met ons gedaen.Ga naar voetnoot684
Rispe:
685[regelnummer]
't En past niet yemants wraeck in Godes zaeck te mengen.Ga naar voetnoot685
Benajas:
 
Als David dit gehengt zal God dit eerst gehengen.Ga naar voetnoot686
Michol:
 
Ja wat gehengt God niet? wat was hem vader waerd,
 
Na dat hy 't vee voor God, en Agag had gespaert,Ga naar voetnoot688
 
Uit mededoogentheid? kan deughd de kroon berooven?
Benajas:
690[regelnummer]
Een deughd, gehoorzaemheid, gaet offer veer te boven.Ga naar voetnoot690
 
'T vernuft buigh zijnen hals gewilligh voor Gods last.Ga naar voetnoot691
Rispe:
 
Zoo hebtghe op Gods bevel dees Broeders aengetast?Ga naar voetnoot692
Benajas:
 
Die zijn uit 's Konings last verzekert.Ga naar voetnoot693
Michol:
 
Zegh gevangen.
Benajas:
 
De Koning heeft dien last van Abjathar ontfangen,
695[regelnummer]
En Abjathar van God, of't goddelijck besluit.
Michol:
 
Of't goddelijck besluit. of zoo 't de gunst beduid.Ga naar voetnoot696
Benajas:
 
Dit staet ons hier niet vry te straffen, of bedillen.Ga naar voetnoot697
 
Dit duid men naer Gods wil.
Rispe:
 
Zoo 't onze haeters willen.
Michol:
 
En zoo 't de wraeckzucht lust.
Benajas:
 
Ick bidde u, ô Vorstin,
700[regelnummer]
Ick bidde u, toom uw' moed en gramschap toch wat in,Ga naar voetnoot700
[pagina 835]
[p. 835]
 
Men oordeelt allerbest na uitspraeck van de zaecken.Ga naar voetnoot701
 
Die hen verzekert houd vermagh hen weêr te slaecken.Ga naar voetnoot702
Rispe:
 
Men vangt geen Prinssen om weêr los te laeten gaen.
 
Aen 't vangen van dit bloed is ree te veel misdaen.Ga naar voetnoot704
Benajas:
705[regelnummer]
Indien men reuckeloos hen aantast zonder reden.
Michol:
 
Men kan een quade zaeck met schijn van recht bekleeden.Ga naar voetnoot706
Benajas:
 
Men maeckte een quade zaeck met schijn van Recht noit goed.
Rispe:
 
Dat acht men niet, wanneer 't ons haeters voordeel doet.
Benajas:
 
Rechtvaerdigheid trock noit uit anders schade voordeel.
Michol:
710[regelnummer]
Noit daer Rechtvaerdigheid ten troon ging, en ten oordeel.Ga naar voetnoot710
Benajas:
 
Zij gaet'er nu, indien oit Recht op aerde was.
Rispe:
 
Op dat zy ons verdruck?
Benajas:
 
Wie maeckt het elck te pas?Ga naar voetnoot712
Michol:
 
Die, yeder even na, niet krom gaet, noch eenzydigh.Ga naar voetnoot713
Benajas:
 
Princes, ick zey noch strax, ghy oordeelt veel 't ontydigh.
Rispe:
715[regelnummer]
De zon ziet niemant aen: zy schijnt voor yegelijck.Ga naar voetnoot715
Benajas:
 
Een zon versmelt het was, verhard de klay, en 't slijck.Ga naar voetnoot716
Michol:
 
Een zon verblijd elx hart, alle oogen gaen haer tegen.Ga naar voetnoot717
[pagina 836]
[p. 836]
Benajas:
 
Behalven nu ter tijd, nu yeder roept om regen.
Rispe:
 
Behalven wy alleen. het regent ons genoegh.Ga naar voetnoot719
Benajas:
720[regelnummer]
Ghy Koninginnen schreit, maer zeker wat te vroegh.
Michol:
 
Ghy noemt ons met dien naem. wy zijn geen Koninginnen.
Benajas:
 
Hoe zijtghe Sauls noch oock Davids gemaelinnen?
Rispe:
 
Geweest, maer nu een weeuw, en een verlaete vrouw.
Benajas:
 
Zegh niet verlaeten, maer verknocht aen Davids trouw.Ga naar voetnoot724
Michol:
725[regelnummer]
O averechtse trouw, waer is die trouw gebleven?
Benajas:
 
De naem van Michol staet in 's Konings hart geschreven.
Michol:
 
Dat Merob, in haer kroost, een vangenis bereit?Ga naar voetnoot727
Rispe:
 
Dees Merob Jesses kroost belooft, en weêr ontzeit.Ga naar voetnoot728
Benajas:
 
Ghy werd hem noit ontzeit, zult ghy't dan meê betaelen?
Rispe:
730[regelnummer]
Zoo ghy op Sauls weeuw wilt Sauls schuld verhaelen.
Benajas:
 
Wat Saul heeft misdaen, dat heeft hy zelf geboet.
Michol:
 
Waeromme schend ghy dan uw handen aen zijn bloed?Ga naar voetnoot732
Benajas:
 
Versteur u niet te vroegh. de zaeck leit noch te duister.Ga naar voetnoot733
Rispe:
 
Benijdghe noch mijn zoons den overigen luister?Ga naar voetnoot734
[pagina 837]
[p. 837]
Benajas:
735[regelnummer]
Die luister doet het niet. wat kan een ydle naem?Ga naar voetnoot735
Michol:
 
De naem maeckt zonder daed den lompste wel bequaem.Ga naar voetnoot736
Benajas:
 
De heerschappy vereischt geen kinderen, maer mannen.Ga naar voetnoot737
Rispe:
 
Zy draeght de wyze, en zotte, en vromen, en tyrannen.Ga naar voetnoot738
Benajas:
 
Maer d'eerste wel het langst, de leste een korte tijd.Ga naar voetnoot739
Michol:
740[regelnummer]
Zy schold het zaed van Kis met luttel jaeren quijt.Ga naar voetnoot740
Benajas:
 
Zoo gaet het, die 't gebod des oppersten verachten.
Rispe:
 
Och kan men 't steenen hart met traenen niet verzachten.
Benajas:
 
Daer koomt de Koning zelf. treed toe, en spreeckt hem aen.
Michol:
 
Koom Rispe, ick hoop hy zal ons klaghten niet versmaên.Ga naar voetnoot744
DAVID. RISPE. MICHOL.
David:
745[regelnummer]
Daer koomt mijn gemaelin, en Rispe, met de traenen
 
In d'oogen, om my 't hoofd te breecken met vermaenen.Ga naar voetnoot746
 
Een uitgelaeten rouw van moedren houd geen spoor.Ga naar voetnoot747
 
Wat doe ick best? wat raed? best geef ick haer gehoor.Ga naar voetnoot748
 
Best niet: maar neen, dat zou al 't onbarmhartigh luien.Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Best sta ick haer te woorde, en laet deze eerste buienGa naar voetnoot750
 
Des drucks wat overgaen, en zet haer dan wat neêr.Ga naar voetnoot751
 
Het vrouwelijck geslacht is byster weeck, en teer,Ga naar voetnoot752
[pagina 838]
[p. 838]
 
En d'allerstoutste man moet zwichten, als zy schreien.
 
't Zal kunst zijn, kan ick haer met goede woorden paeien.Ga naar voetnoot754
Rispe:
755[regelnummer]
Lang leef zijn Majesteit.
Michol:
 
Lang leef zijn Majesteit.
David:
 
En die hem 't leven gunt.Ga naar voetnoot756
Rispe:
 
Dat in der eeuwigheid
 
Zijn heerschappye duure, en elck zijn kroon bedancke.Ga naar voetnoot757
Michol:
 
Dat in der eeuwigheid zijn zetel zijgh, noch wancke,Ga naar voetnoot758
 
En niemant onder hem met reden klagen magh.
David:
760[regelnummer]
God weet, dat waer my lief, ja liever dan de dagh.Ga naar voetnoot760
Rispe:
 
Zou 't oock geoorlooft zijn ons klaghten uit te storten?
David:
 
Wie meer, als u? zou 't niet? ick zou mijn kroon verkorten,Ga naar voetnoot762
 
Indien ick 't u ontzey. stort vry uw klaghten uit.
Rispe:
 
Genadighste, men denck, of ons het harte sluit,Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Om 't vangen van ons bloed, en overbleve zoonen,Ga naar voetnoot765
 
Altzaemen hoogh en dier verbonden aen uw kroonen,Ga naar voetnoot766
 
Op hoop, dat zy voortaen, in onderdaenigheid
 
Volhardende, onder uw voorzichtighste beleit,Ga naar voetnoot768
 
Deelachtigh moghten zijn aen d'eer, voortaen bevochten
770[regelnummer]
Tot Gods en 's Konings eere, op zegenrijcke toghten,
 
In aenslagh, of belegh, en allerley gevaer.
 
Maer dat heeft ons gemist. helaes, wat valt dit zwaer!Ga naar voetnoot772
 
Die hoop bezwijckt, nu wy, van 's Konings gunst verlaeten,
 
Zien hof en kinderen bezetten met soldaeten;Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Als of'er oproer school, of yet wat diergelijx,
 
Gebrouwen tot bederf en ondergang des Rijcks.Ga naar voetnoot776
 
Wy vraegen vast vergeefs. men zeit ons slechs in 't honderd,Ga naar voetnoot777
[pagina 839]
[p. 839]
 
Dat Gods Orakel zelf op Sauls afkomst dondert,Ga naar voetnoot778
 
En zulck een offer eischt. wat hier nu schuile, of niet,
780[regelnummer]
Dat weet de Vorst, en hy, wien dit ten dienst geschied:
 
Derhalven bidden wy, gebogen voor uw voeten,
 
Ontdeck ons wat'er schuile, of wat'er sta te boeten.Ga naar voetnoot782
 
Verhoor, gelijckghe plaght, ons vriendelijcke be.
 
't Geen Rispe hier verzoeckt, verzoeckt uw Michol meê.
David:
785[regelnummer]
De schennis en 't geweld, begaen, in Ammons kamer,Ga naar voetnoot785
 
Aen d'allerkuischte ziel, mijn eige dochter, Thamer,
 
En Ammons bloedigh einde, en dat van Absolon,Ga naar voetnoot787
 
Een jongeling, zoo schoon gelijck de morgenzon,
 
Bedroefden my noit meer, dan dat ick last moet geven
790[regelnummer]
Tot het verzekeren van zwageren, en neven,Ga naar voetnoot790
 
En al wat manlijck zy van 't koningklijck geslacht.
 
Wy zijn niet reuckeloos tot zulck een stuck gebraght.
 
De hemel wijt de plaegh van deze diere tijdenGa naar voetnoot793
 
(Waer by al 't land en vee en menschen kommer lijden)
795[regelnummer]
Het leed, dat Gabaon weleer geleden heeft.Ga naar voetnoot795
 
De wraeck, die eeuwigh klaeght, en nergens omme geeft,Ga naar voetnoot796
 
Eischt uit verbittering tot boete 't puick der mannen,
 
Om Sauls zaed, als kaf, uit Israël te wannen,Ga naar voetnoot798
 
'K heb vast beleefdelijck gearbeid om den zoen;Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
En zoo het hun om goud of zilver waer te doen,
 
Ick zou 'er al mijn' schat ja schier mijn kroon aen hangen,Ga naar voetnoot801
 
Veel liever dan mijn' staf bezoedelen met vangenGa naar voetnoot802
 
Van schoonvaers overschot, tot onrust van zijn graf:Ga naar voetnoot803
 
Dan 't Gabaonsch geslacht, niet zonder reden straf,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Om dat meineedigh stuck, laet met geen' schat zich sussen,
 
Maer dringt op 's hemels eisch; en ick sta ondertusschenGa naar voetnoot806
 
Vast tusschen twee, geperst van hunliên, en de zucht,Ga naar voetnoot807
[pagina 840]
[p. 840]
 
Die ick uw' kindren draegh, doch meest voor God beducht.
 
Weet ghy by God en hen verzoening te verwerven;Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Gaet heen. 'k verzeker u ghy zult mijn gunst niet derven.
Michol:
 
Mijn uitverkoren heer, of schoon Bathseba nuGa naar voetnoot811
 
Onze echte plaets verwarmt, en meer vermagh by uGa naar voetnoot812
 
Dan Michol; laet nochtans u niet zoo veer verrucken,Ga naar voetnoot813
 
Dat heilooze Amoreen, door uw gezagh, verdruckenGa naar voetnoot814
815[regelnummer]
Dit bloed, waer over ick zelf moey ja moeder sta,Ga naar voetnoot815
 
In Zuster Merobs plaets; dit gaetme veel te na.
 
'K heb Zuster, toen de dood haer bed begon te dreigen,
 
Gezworen, deze vijf te koestren, als mijn eigen,
 
En houze oock voor de mijne, indien dit baeten kan;Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
En zoo ick moeder ben, weest ghy 'er vader van.
 
Gedenck wat Michol heeft om uwent wil geleden;
 
Gedraegen vaders toorne: u menighmael verbeden:
 
Geborgen in haer' schoot, met eigen lijfs gevaer:Ga naar voetnoot822-23
 
Haer lief, in ballingschap, gemist, zoo menigh jaer,
825[regelnummer]
In 't bloeienst van haer jeughd. wat smaed most zy niet draegen,Ga naar voetnoot825
 
Zy, die noit kinders droegh? geperst werd te behaegen
 
Een' andren man, dien zy op uw bevel verstiet,Ga naar voetnoot826-27
 
En smelten zagh van rouw, om datze hem verliet?
 
'K heb Vaders val beleeft, en 't sneuvlen van mijn broeders;Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Oock tusschen man en broêrs (wie hoorde oit vet verwoeders?)
 
Dien kryglen krijgh bezuurt: en had nu al mijn' troostGa naar voetnoot831
 
Gestelt in dees vijf zoons, mijn ouder zusters kroost,
 
Twee broêrs, en eenen neef; en hier gerust gezeten,Ga naar voetnoot833
 
Docht al 't verleden leed en hartzeer te vergeten;
835[regelnummer]
Tot dat mijn tijd vol ramp verdweenen, als een roock,Ga naar voetnoot835
 
Noch een van al, voor 't lest, mijn duistere oogen loock.
 
Nu krabt men vinnigh dus al d'oude wonden open,Ga naar voetnoot837
[pagina 841]
[p. 841]
 
En neemtme al 't overschot van 't geen my stond te hopen.
 
Magh David dit van 't hart? vergeld hy zoo myn trouw?Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Doch of zijn treck, als blijckt, tot d'eene of d'andre vrouw,Ga naar voetnoot840
 
Veel meer by hem vermoght, dan al het goed, genoten
 
Door Michols ommegang, en 't hart waer toegesloten
 
Voor bed- en halsvriendin; noch zou ten minste danGa naar voetnoot843
 
De liefde van mijn' Broêr, zijn' halsvriend, Jonathan,
845[regelnummer]
Wiens liefde (magh men zelf zijn eigen woord gelooven)Ga naar voetnoot845
 
Alle andre vrouweliefde en vriendschap ging te boven,
 
Hem roeren, en die eed, en 't heilige verbond,
 
Tot driemael toe, zoo dier bezegelt met zijn' mond.Ga naar voetnoot848
 
Ick rep niet van my zelve, een ander leit u nader.Ga naar voetnoot849
850[regelnummer]
Heeft Jonathan u niet, veel meer als zijnen Vader,
 
Ja als zich zelf bemint, en met zijn hart omarmt?Ga naar voetnoot851
 
Hoe dickwils u in nood gewaerschuwt, en bescharmt,
 
En vaders haet geschut, oock met gevaer van 't leven,
 
Ontwijckende dien schicht, hem fel naer 't lijf gedreven?Ga naar voetnoot853-54
855[regelnummer]
Is zijn gedachtenis met zijn gebeent verrot?
 
Zoo klaegen wy vergeefs ons lyden u, en God:
 
En past men op verbond, noch diergezworene eeden;Ga naar voetnoot857
 
Zoo klaegenwe met recht, en met die zelve reden
 
Daer dit gebroed om klaeght; en ghy, die slaeven paeit,Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Word in meineedigheid gewickelt, en bedraeit;Ga naar voetnoot860
 
Ja zult gehouden zijn, tot weerwraeck dezer zielen,Ga naar voetnoot861
 
't Moordaedigh zaed van Cham te trapplen met ons hielen.Ga naar voetnoot862
 
't En is geen heelzaem arts, noch die zijn kunst verstaet,Ga naar voetnoot863
 
Die eene wonde heelt, en zeven andre slaet.
David:
865[regelnummer]
Die u dees wonden slaet moet bloed en wonden stelpen.Ga naar voetnoot865
 
Klaeght God, klaeght Gabaon. men kan u hier niet helpen.
Rispe:
 
De Gabaonners staen alleen tot uw gebod.Ga naar voetnoot867
David:
 
Zy staen wel onder ons, maer wy staen onder God.
[pagina 842]
[p. 842]
Michol:
 
Men stel dit vonnis uit. de tijd zal d' onrust smooren.
David:
870[regelnummer]
Terwyle gaet het Rijck met mijn gemeent verloren.Ga naar voetnoot870
Rispe:
 
Het weêr kan lichtelijck verandren, zoo God wil.Ga naar voetnoot871
David:
 
God stemt hun toe, en eischt een slot van 't moordgeschil.Ga naar voetnoot872
Michol:
 
Verdruckt God Isax zaed, om schuim van vreemdelingen?
David:
 
Die ons voorvaders zelfs in hun verbond ontfingen.Ga naar voetnoot874
Rispe:
875[regelnummer]
Als slaeven, om het juck te dragen by gebreck.Ga naar voetnoot875
David:
 
God wil niet, dat men vreemde een' voet zet op den neck.Ga naar voetnoot876
Michol:
 
Is Cham dan waerdiger als 's hemels bondgenooten?Ga naar voetnoot877
David:
 
Van 't zelve klay gemaeckt, van eenen struick gesproten.Ga naar voetnoot878
Rispe:
 
Wat voordeel hebben dan de stammen in het recht?Ga naar voetnoot879
David:
880[regelnummer]
Geen voordeel boven hen. Gods Recht kent heer noch knecht.
Michol:
 
Spreeck zoo, en leer hen zoo de stammen zelfs verbassen.Ga naar voetnoot881
David:
 
Zy moeten op hun' dienst en Levys diensten passen.Ga naar voetnoot882
Rispe:
 
Wat marrenze dan hier? men laet hen liever gaen.Ga naar voetnoot883
David:
 
Zy staen gereed, zoo ras hun zaeck zy afgedaen.
[pagina 843]
[p. 843]
Michol:
885[regelnummer]
Het is des Konings zaeck: hy kan dit voort beschicken.Ga naar voetnoot885
David:
 
Hy kan met zijn gebeên onze ackers niet verquicken.Ga naar voetnoot886
Rispe:
 
Zoo wachten d'ackers dan alleen naer hun gebeên?Ga naar voetnoot887
David:
 
Was God en zy gepaeit de regen viel beneên.
Michol:
 
Zoo is aen hun gebed al Isrels heil gelegen?
David:
890[regelnummer]
De hemel wacht alleen op der versteurden zegen.Ga naar voetnoot890
Rispe:
 
Zoo hangt 's lands zegen nu aen Sauls vloeck en smaed?Ga naar voetnoot891
David:
 
Aen 't stoppen van die bron, en oirsprong van dit quaed.
Michol:
 
Heeft dit rampzaligh huis niet straf genoegh gedragen?
David:
 
Genoegh voor u en my, die 't liever anders zagen.
Rispe:
895[regelnummer]
Die 't liever anders zagh gaet andre wegen in.Ga naar voetnoot895
David:
 
Indien hy volgen magh zijn' eigen wil, en zin.Ga naar voetnoot896
Michol:
 
Die 't wil en wenscht kan 't werck naer zijnen wil beleien.Ga naar voetnoot897
David:
 
Hoe paey ick God? hoe 't volck, dat ree begint te schreien?Ga naar voetnoot898
Rispe:
 
Beloften maecken 't volck tot alle dingen graegh.Ga naar voetnoot899
David:
900[regelnummer]
Aen graegheid schort het minst hun hongerige maegh.Ga naar voetnoot900
[pagina 844]
[p. 844]
Michol:
 
Men breng het voorbeeld by van andre dorre tijden.
David:
 
Dit deckt geen' disch. men kan van dit gerecht niet snijden.Ga naar voetnoot902
Rispe:
 
Zoo berght men 't leven dan in der Gebroedren dood?Ga naar voetnoot903
David:
 
Uit goddelijck bevel, uit dierte, uit hongers nood.Ga naar voetnoot904
Michol:
905[regelnummer]
Het wilde woud verslond noch at noit zijns gelijcken.Ga naar voetnoot905
David:
 
Wanneer de hemel spreeckt moet alle reden wijcken.Ga naar voetnoot906
Rispe:
 
Men zende om graen by d'een of d'andren nagebuur.
David:
 
Die heeft geen overschot, noch opent nu geen schuur.Ga naar voetnoot908
Michol:
 
d'Aertsvader heeft zijns zoons wel naer den Nijl gezonden.Ga naar voetnoot909
David:
910[regelnummer]
Voor een geslacht alleen, en daerze Joseph vonden.Ga naar voetnoot910
Rispe:
 
Ontzeit ons yemant graen, men vergh het hem met kracht.Ga naar voetnoot911
David:
 
Wat raed, zoo op dien toght het volck van dorst versmacht?Ga naar voetnoot912
Rispe:
 
O mijn gevange zoons, o neven, o Gebroeders.
David:
 
'K beken wel, dit valt hard voor moeien, en voor moeders.
Michol:
915[regelnummer]
Omhelstghe Jonathan met dees barmhartigheid?Ga naar voetnoot915
David:
 
Mijn hart is noch als 't plagh. ick draegh geen onderscheid.Ga naar voetnoot916
Michol:
 
Ick vind hier heul noch troost, en klaegh mijn' rouw mijne oogen.Ga naar voetnoot917
[pagina 845]
[p. 845]
David:
 
Ghy waert gered, stond dit alleen in mijn vermogen.
Rispe:
 
Een ander hebtghe wel op haer verzoeck gered.Ga naar voetnoot919
David:
920[regelnummer]
Ick zie geen middelen, zoo God dit niet belet.
Michol:
 
God geve, dat ick u vermurwe met een' spiegelGa naar voetnoot921
 
Van lijfsgenade en gunst bewezen uwe Abigel.Ga naar voetnoot922
 
Die rijcke Karmelijt, haer man, hadde uwen knecht,Ga naar voetnoot923
 
Op zijn beleeft verzoeck, ondanckbaer afgerecht;Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Ghy Nabal en zijn huis hierop den dood gezworen;
 
En trockt gewapent heen, en brullende van toren.
 
Die schrandre vrouw, die ree dat onweêr zagh te moet,Ga naar voetnoot927
 
Bejegende u by tijds voorzichtigh, aen den voetGa naar voetnoot928
 
Van Karmel, daer de bergh, het naeuwste om op te rijden,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Beschaduwt word met ruighte, en bosch van wederzyden.Ga naar voetnoot930
 
Zy stuurt haer ezelen met vygekorven voor,Ga naar voetnoot931
 
Rozynen, meel, en wijn; en krygende gehoor,
 
Verzacht zoo 't grimmigh hart, door bidden, en door smeecken,
 
Dat ghy alleen niet strax uw' eed bestaet te breecken,Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Maer legert haer in 't hart, en kustze in Michols ste.Ga naar voetnoot935
 
Ick eisch het tegendeel, en poogh door mijne be,Ga naar voetnoot936
 
Niet dat ghy schend, maer houd geheel en ongeschonden
 
Dien halsvriend Jonathan uwe eeden, en verbonden;
 
Gelijck een' Vorst betaemt, dat meer is Gods Propheet:Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Dat ghy, met boeten van dien overtreden eed,Ga naar voetnoot940
 
Vier honderd jaeren oud, niet schend uw hooge woorden,Ga naar voetnoot941
 
Een stercker band, om 't hart, dan diamante koorden.
 
Zijn anderen door 't bloed der slaeven meê besmet;
 
Wat raeckt dit Jonathans geslacht, Mephiboseth?
945[regelnummer]
Een wees, een teeder kind, in 's voesters arm gedraegen,
 
En door de vlught verleemt, toen Grootvaêr lagh verslagen,Ga naar voetnoot946
[pagina 846]
[p. 846]
 
En d' eigen Vader meê. van zijn onmondigh kind,
 
Van Micha rep ick niet. Hoe oordeelt men zoo blind
 
Van Gods orakel? neen, dit eischt meer licht en klaerheid,
950[regelnummer]
Of laet de logentael meer gelden dan de waerheid.
Rispe:
 
Ghy zwoert dien hoogen eed alleen niet Sauls zoon,Ga naar voetnoot951
 
Maer oock den vader zelf, voor 't vallen van zijn kroon,
 
Ja zwoert voor God zijn zaed, na hem, niet uit te roien.
 
Verdelgh nu dit, en breng die eeden in haer ploien.Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Heeft Davids eed min kracht als d' eed van Josua?Ga naar voetnoot955
 
Neen zeker, dat gerucht waer Davids kroon te na.
David:
 
Van Saul, zal mijn kroon wel blyven onbesproken.Ga naar voetnoot957
 
Hy zelf heeft dit verbond lichtvaerdigh eerst gebroken,
 
En, staende naer mijn' hals, my als voorheen beloont;Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
En noch heeft deze hand zijn leven staegh verschoont.
Michol:
 
De Grootvaêr van mijn zoons, Barsillai, die stockoude,Ga naar voetnoot961
 
Bezorghde u op de vlught, toen ghy den dolck mistrouwdeGa naar voetnoot962
 
Des stouten Absolons, die naer uw' scepter stond.Ga naar voetnoot963
 
Barsillai broght van zelf u voorraed in den mond,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
En spijsde vorst, en volck, gemat van moeilijck trecken,Ga naar voetnoot965
 
Door woeste wildernis, en onbewoonde plecken.
 
Hy schonck, na d' overhand, den Koning zelf 't geley,Ga naar voetnoot967
 
Aen dees zy der Jordaen. Zal dees nu 't moordgeschrey
 
Der vijf Gebroederen, uit Adriël geboren,Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Verneemen, daer hy zit, en nauwelix kan hooren,
 
Noch zien van ouderdom? zal dees, met stom misbaer,Ga naar voetnoot971
 
Dien grijzen kaelen kop van 't overige hair
 
Berooven, zonder traen te laeten, of te weenen?
 
Zoo dit uw hart niet raeckt, het raeckt de hardste steenen.
Rispe:
975[regelnummer]
Ghy stopte uwe ooren noit voor vreemde wees, of weeuw,
 
Veel min voor uw geslacht. Kunt ghy nu dit geschreeuw
[pagina 847]
[p. 847]
 
Van uwe gemaelinne, een weeuw, doch onbestorven;Ga naar voetnoot977
 
Van Rispe, die tweemael ellendigh zat bedorven,Ga naar voetnoot978
 
En twemael stack in rouw, versmaden zonder pijn?Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
En deze kinderen, die alle weezen zijn,
 
Of moer- of vaderloos? waer word ick heen gedreven?
 
Mijn Abner werd vermoort. mijn Saul is gebleven,Ga naar voetnoot982
 
Ontharnast, en onthoofd, mijn schoone strijdbre man.
 
De romp, tot een triomf, gehangen te Bethsan,
985[regelnummer]
't Geweer voor Astaroth: om welck een' buit te deelen,Ga naar voetnoot982-85Ga naar voetnoot985
 
De Philistijn eerst most in alle steên krackeelen:Ga naar voetnoot986
 
En of 't rampzaligh graf 't beschimpte lijck bedeckt,Ga naar voetnoot987
 
Noch schijnt het, dat deze asch ons ramp op ramp verweckt,
 
En, na zijn droeve dood, ons lot volhard in 't wrocken,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
En niet verzaed kan zijn, dan met de leste brocken,Ga naar voetnoot990
 
Ja d'allerjongste kruim. o endeloos verdriet!Ga naar voetnoot991
 
Maer denck om Abner toch, verdient het Saul niet.Ga naar voetnoot992
 
Mijn Abner viel u toe, en maeckte een end van stryen;Ga naar voetnoot993
 
Toen Sauls heir met hem in Davids schoot quam glyen,Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
En ley de wapens vlack voor deze voeten neêr.
 
Zoo veel vermoght mijn gunst, by mijnen tweeden heer;Ga naar voetnoot996
 
Van wien uw Joab my zoo goddeloos beroofde,Ga naar voetnoot997
 
Toen onze oprechtigheid dien schelm te licht geloofde.Ga naar voetnoot998
 
Berooftghe my nu bey mijn zoonen, al mijn steun,
1000[regelnummer]
Twee krucken, daer ick, oud, en koud, en loom, op leun,Ga naar voetnoot1000
 
Zoo stort ick voort ter neêr. ja stort, stockoude vrouwe,
 
Op uwe mans, en zoons. 't is uit met liefde, en trouwe.Ga naar voetnoot1001-02
David:
 
Hoe zal ick my 't gekarm der vrouwen best ontslaen?Ga naar voetnoot1003
 
Zy zullen zonder hoop noch troost niet willen gaen,
1005[regelnummer]
Belooft men haer, het geen onmooghlijck zy te houden;
 
Dat 's noch een erger schuld, die minst word quijtgeschouden.Ga naar voetnoot1006
[pagina 848]
[p. 848]
 
Hier waer verstand van doen. wie geeftme wyzen raed?Ga naar voetnoot1007
 
Hoe kies ick best van twee het allerminste quaed?
 
Zal ick my onbeschaemt, met zuchten en met traenen,Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Om veel genote deughd, om eeden laeten maenen?Ga naar voetnoot1010
 
Of stellen met gevaer van 't Rijck dees halsstraf uit,Ga naar voetnoot1011
 
Tot wederwil van Gods orakel, en besluit?Ga naar voetnoot1012
 
Hoe redde ick my hier door? ghy Moeders, staeckt dit smeecken,
 
Tot dat wy op dit stuck malkandren nader spreecken.Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Dit hof staet altijd op voor uw verzoeck, en klaght.Ga naar voetnoot1015
 
De tijd verloopt. wy gaen, daer Abjathar ons wacht.
Michol:
 
'k Ontsla u niet, 't en zy ghy Michol stelt te vrede.Ga naar voetnoot1017
Rispe:
 
Noch ick benaeuwde weeuw, 't en zy ghy hoort mijn bede.Ga naar voetnoot1018
Michol:
 
Verhoor de Zuster toch van uwen Jonathan.
Rispe:
1020[regelnummer]
Verhoor dees dubble weeuw, nu tweemael zonder man.
David:
 
Laet los, laet los. hoe dus? ghy houd ons by de kleeren.
Michol:
 
Om Jonathan, uw' vriend, uw' eed, om zijn begeeren.
Rispe:
 
Om Abner, die om u onschuldigh 't leven liet.
David:
 
Mijn geest is nu ter dood bedroeft, om uw verdriet.
1025[regelnummer]
Ghy ziet de tranen vast langs bey mijn wangen leken,Ga naar voetnoot1025
 
'k Beloof u, dat 's mijn hand, ick zal mijn' eed niet breecken.Ga naar voetnoot1026
ABJATHAR. DAVID. BENAJAS.
Abjathar:
 
Hoe maeckte zich de Vorst 't gehuil der vrouwen quyt?Ga naar voetnoot1027
David:
 
Met haspelings genoegh, met geenen kleinen strijd.Ga naar voetnoot1028
[pagina 849]
[p. 849]
Benajas:
 
't Zal noodigh zijn, eer zy u t'elckens 't hart bezwaeren,
1030[regelnummer]
Met dees gevangenen zoo daetlijck voort te vaeren.Ga naar voetnoot1030
 
De Gabaonners staen en vlammen op dien buit.Ga naar voetnoot1031
 
Men lever hun 't getal. men zie niet langer uit.
David:
 
'k Beloofde haer mijn' eed te houden ongeschonden.
 
Ick sta aen Jonathan, mijn' halsvriend, noch verbonden.Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Mijn halsvriend Jonathan bedroeft my boven al.
Abjathar:
 
Met recht: maer 't overschot begrijpt een negental,Ga naar voetnoot1036
 
En d'eisch een zevental: zoo kuntghe, met te spaeren
 
Mephiboseth, den lamme, en 't zoontje, uw' eed bewaeren.Ga naar voetnoot1038
 
Dat 's God en Gabaon en Jonathan voldaen.Ga naar voetnoot1039
David:
1040[regelnummer]
Och stond het vry, om my wat ryper te beraên.
Benajas:
 
Zie toe, zie toe, het volck begint alree te kryten.
 
De Gabaonners staen in 't hart van ons Levyten,Ga naar voetnoot1042
 
Dat priesterlijck geslacht. ghy weet wat dit vermagh.
 
Dees hebben over volck en Vaders groot gezagh,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
En meer dan sestigh steên, verspreit door alle uw landen.
 
Dees diere tijd besnoeit hun tienden, offerhanden,
 
En eerstelingen meest; en scha baert ongedult.Ga naar voetnoot1047
 
Koom Levi niet te na, ten minste by uw schuld;Ga naar voetnoot1048
 
Dat bloed houd maet noch streeck, en kent noch vriend, noch mage,Ga naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Als 't op een woeden gaet. waer trof oit feller plaege?Ga naar voetnoot1050
 
De hemel vecht met hem. zijn yver brand, gelijckGa naar voetnoot1051
 
Een loopend vier, en vlieght terstond door 't gansche Rijck,
 
Van Dan tot Berseba. ghy hoeft geen wyder kennisGa naar voetnoot1053
 
Van Levijs aerd, indienghe 't oogh slaet op de schennisGa naar voetnoot1054
[pagina 850]
[p. 850]
1055[regelnummer]
En wraeck der lichte vrouwe, om wie men, slagh op slagh,
 
Zoo menigh duizend man in 't harnas sterven zagh,Ga naar voetnoot1056
 
En Benjamin zijn' stam beschreide op al de dooden;
 
Toen deze stad in d'asch, zoo luttel 't zwaerd ontvloden.Ga naar voetnoot1054-58Ga naar voetnoot1058
 
Dit zy den Vorst een les. hy treck niet aen die koord.Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
De Gabaonner roept, God roept: vaer voort, vaer voort.
David:
 
O God, 't en werde ons niet tot bloedschuld aengeschreven,
 
Nu wy op uw bevel hen moeten overgeven.
 
Ga heenen, Benajas, als 't ymmers wezen zal,Ga naar voetnoot1063
 
Ga lever Gabaon terstond dit zevental.
REY VAN PRIESTEREN.
Zang:
1065[regelnummer]
Hier staen wy op die zelve gronden,Ga naar voetnoot1065
 
Daer d'uitgedreve Vorsten stonden,Ga naar voetnoot1066
 
Eer 't zwaerd Gods Veldheer werd vertrouwt:Ga naar voetnoot1067
 
En och! wat maeckt ons trots, en stout,Ga naar voetnoot1068
 
Om, tegens 's hemels zuivre wetten,Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Zoo eigenzinnigh te besmetten
 
Door tegenstreven ons gemoed,
 
Eer 't nieuwe Rijck een' vasten voetGa naar voetnoot1072
 
Genomen, en wel dicht gesloten,
 
Zijn wortels heb zoo diep geschoten,
1075[regelnummer]
Gelijck een cederboom, die, vast
 
Aen Liban, op geen winters past:Ga naar voetnoot1075-76
 
Noch komen cedren te bezwijcken;Ga naar voetnoot1077
 
Noch eer, dan cedren, groote Rijcken:
 
En spieglen zich de Grooten niet
1080[regelnummer]
Aen 't geen men meer dan daeghlix ziet?
 
O blinde en dolle reuckeloosheid!
 
O al t' ondanckbre en trotse boosheid!
 
Wat is 't, dat u den breidel slaeckt,Ga naar voetnoot1083
 
Zoo ras als niet tot yet geraeckt?Ga naar voetnoot1084
[pagina 851]
[p. 851]
Tegenzang:
1085[regelnummer]
Verwaentheit weelde en ledige uurenGa naar voetnoot1085
 
Verweldigen de steilste muuren.Ga naar voetnoot1086
 
De hooghmoed en de leckre tandGa naar voetnoot1087
 
In 't lachende beloofde land
 
Terstond het eerste hof bedorven.Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
De roozegeur der honighkorven,
 
De versche room der dertele geit,
 
Die in de beste kruiden weit,
 
De muscadel, die d'ouders zaegenGa naar voetnoot1093
 
Twee mans op eenen handboom draegen,Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
De hartverquickende granaet,
 
De boom, die puick van dadels laed,Ga naar voetnoot1096
 
De vygh, als vuisten uitgedegen,Ga naar voetnoot1097
 
De vette olyf, al 't veld vol zegen,
 
Verzelt met dat gezegent zwaerd,Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Zijn oirzaeck, dat de spruit veraerdGa naar voetnoot1100
 
Van God, haer' stam, te mild in 't geven.Ga naar voetnoot1101
 
Men valt aen 't woên, van 't wederstreven.Ga naar voetnoot1102
 
Men houd met alle maght den staf,Ga naar voetnoot1103
 
Dien d'eigenaer met recht vergaf.Ga naar voetnoot1104
Toezang:
1105[regelnummer]
Een schip op zand verstreckt een baecken.Ga naar voetnoot1105
 
De Voorzaet leert den Nazaet waecken,
 
Die let op roer, en star, en peil,Ga naar voetnoot1107
 
En houd gestadigh oogh in 't zeil,
 
Om recht de haven in te vaeren:
1110[regelnummer]
Terwijl d'alziende ooghappels staerenGa naar voetnoot1110
 
Op 't hoofd, gekroont met diamant,
 
't Welck in Gods hart de kroone spant,Ga naar voetnoot1112
 
En, in 't paleis van louter marmer
 
En cedren, klaeght dat zijn beschermer,
1115[regelnummer]
De bondkist, met onzekren voetGa naar voetnoot1115
 
Zich aen een hut vernoegen moet:Ga naar voetnoot1116
[pagina 852]
[p. 852]
 
Doch God belooft zijn oir te wecken;Ga naar voetnoot1117
 
Dat zal de Cherubinnen deckenGa naar voetnoot1118
 
Met bogen, hemelhoogh gebouwt,
1120[regelnummer]
En overkleed met klinckklaer goud.
 
Daer zal hem Aron wieroock branden,Ga naar voetnoot1121
 
En zien de heilige offerhanden,
 
(Zijn aenzicht naer de zon gekeert)
 
Van hemelsch vier tot asch verteert.Ga naar voetnoot1124

voetnoot591
Verstreckt een stut: doet dienst als stut, ondersteunt.
voetnoot592
lastigh: anderen tot last geworden.
voetnoot595
mijn stock: door het diep gebogen lichaam dat er op steunt (vgl. Opdracht, r. 107).
voetnoot600
voorspoock: voorteken.
voetnoot601
voorhanden: nabij.
voetnoot608
d'erfvyand: de valck (603).
voetnoot610
vast: telkens weer.
voetnoot612
Verbeetze: beet ze dood.
voetnoot614
Bij deze woorden ziet ze in de verte Benajas naderen.
voetnoot616
zoet op: verlekkerd, verzot op.
voetnoot617
toeleit op: het oog heeft op; verschen: nieuwe.
voetnoot622
lijftrawanten: lijfwacht.
voetnoot623
Wat wanckt 'er wederom?: Wat ramp hangt ons boven 't hoofd? (wancken: wankelen, dreigen te vallen).
voetnoot626
spant: bindt, boeit.
voetnoot629
afgrijslijck: angstwekkend.
voetnoot630
brack: jachthond.
voetnoot631
jaghtspriet: speer; bemorst: bezoedeld.
voetnoot632
al te: zeer.
voetnoot633
zoeckt te steuren: tracht te hinderen.
voetnoot634
gebeuren: ten deel vallen.
voetnoot636
verschove: verworpen, verachte.
voetnoot637
werde (conj. praes.): moge worden.
voetnoot641
lastigh valt: mij bezwaart.
voetnoot642
Moab: Arabies land, aan de Z.O. oever van de Dode Zee; Memphis reuzen: welke monsters de dichter hier bedoelt, is mij niet duidelik.
voetnoot644
wylen onzen Vorst: Saul.
voetnoot645
gevangens: gevangenen.
voetnoot646
neven: bloedverwanten.
voetnoot649
Begeeft: schenkt; paelen: grenzen.
voetnoot652
altemet: nu en dan.
voetnoot653
vernuft: verstand.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 665, de oude uitgave heeft dienghe, in de latere uitgaven verbeterd.
voetnoot654
bevolen: toevertrouwd.
voetnoot661
overbleven: nakomelingen.
voetnoot662
Om die (schandelike) daad een schone schijn te geven.
voetnoot664
scheld: verwijten doet; met onbescheed: zonder verstand, onredelik.
voetnoot665
zucht: liefde.
voetnoot666-67
bezwaerde de banden: hun toestand als gevangenen verergeren.
voetnoot668
Door ongeduld: door er zich tegen te verzetten (ongeduld: het niet kunnen verdragen).
voetnoot669
Vertrouwt: laat over.
voetnoot670
zijn bed: zijn (vroegere) echtgenote; verongelijcken: onrecht aandoen.
voetnoot671
dar: durft.
voetnoot672
met rijpen raed van: na rijp beraad met.
voetnoot675
Ahimelech: deze priester werd door Saul vermoord. Zijn zoon Abjathar, die hem als hogepriester opvolgde, kreeg daardoor gelegenheid om op wraak te zinnen voor de priestermoord (zie I Samuël XXII, 20-23 en hiervóór vs. 335-vlg.).
voetnoot679
misgaen: vergrepen.
voetnoot681
bui: vlaag van toorn; op een' sprong: met één slag.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 693 van de oude uitgave begint niet met een hoofdletter.
voetnoot684
dit stemt: dit plan goedkeurt.
voetnoot685
't Is onbehoorlik persoonlike wraakneming te oefenen onder de schijn van aan Gods bevel te gehoorzamen.
voetnoot686
David zal het niet toelaten, tenzij God het vooraf toegelaten heeft.
voetnoot688
Agag, koning der Amalekieten, werd door Saul gespaard (vgl. I Samuël XV, 7-9).
voetnoot690
Een deughd (namelik) gehoorzaemheid.
voetnoot691
'T vernuft: het menselik inzicht; last: bevelen.
voetnoot692
aengetast: gevangen genomen.
voetnoot693
verzekert: in verzekerde bewaring genomen; vgl. vs. 530 (als eufemisme gevoeld, blijkens het antwoord van Michol).
voetnoot696
Of't goddelijck besluit: deze woorden van Benajas worden door Michol met bittere hoon herhaald; of zoo 't de gunst beduid: of zoals een partijdige gezindheid (dit besluit) uitlegt (gunst: welwillende gezindheid, genegenheid; hier: voor een bepaalde partij).
voetnoot697
straffen: afkeuren; bedillen: kritiek uitoefenen.
voetnoot700
moed: verontwaardiging (moed wordt gebruikt voor allerlei heftige gemoedsbeweging).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 717, in de oude uitgave staat hard.
voetnoot701
na uitspraeck van de zaecken: nadat de beslissing in deze zaak gevallen is.
voetnoot702
slaecken: loslaten.
voetnoot704
bloed: geslacht; ree: reeds.
voetnoot706
bekleeden: bemantelen.
voetnoot710
daer: waar, wanneer. Dit zou inderdaad nooit geschieden, wanneer Rechtvaardigheid de troon besteeg om te vonnissen.
voetnoot712
te pas: naar de zin.
voetnoot713
yeder even na: zonder aanzien des persoons; krom gaet: de rechte weg verlaat; eenzydigh (gaet): partijdig oordeelt.
voetnoot715
De goddelike gerechtigheid is als de zon, die allen gelijkelik beschijnt.
voetnoot716
Maar de uitwerking van de zon is ongelijk, op was en op klei!
voetnoot717
tegen: tegemoet.
voetnoot719
het regent ons genoegh: wij storten genoeg tranen (vgl. vs. 720).
voetnoot724
verknocht: verbonden door een huwelik aan David.
voetnoot727
Merob: of Merab, de oudste dochter van Saul, aanvankelik bestemd om Davids vrouw te worden, maar daarop aan een ander (Adriël) als vrouw toegewezen. David kreeg toen haar jongere zuster Michal. Vgl. I Samuêl XVIII, vs. 17-19. Ook Merobs zonen, kleinkinderen van Saul, waren gevangen genomen.
voetnoot728
Jesses kroost: aan David (zie vorige noot); ontzeit: geweigerd.
voetnoot732
schend: slaat; bloed: afstammelingen.
voetnoot733
leit noch te duister: is nog niet opgehelderd, wacht nog op een beslissing.
voetnoot734
Benijdghe: misgunt ge; den overigen luister: hun luisterrijke afkomst (als het enige wat hun van de vroegere macht rest).
voetnoot735
kan: vermag.
voetnoot736
wel bequaem: soms wel geschikt (voor een hoge positie).
voetnoot737
De heerschappy: de machtsuitoefening.
voetnoot738
draeght: steunt, verheft (d.w.z. als men eenmaal de macht heeft, komen de eigenschappen er minder op aan); vromen: rechtschapenen.
voetnoot739
d'eerste: nml. de wijzen en de vromen.
voetnoot740
Zy (die heerschappij) zette Saul (zoon van Kis) na weinige jaren aan kant. Michol bedoelt: terwijl hij toch tot de ‘vromen’ te rekenen was; quijt schelden, met een persoon als objekt: van zijn verplichtingen ontslaan (Ned. Wdb. VIII, 800).
voetnoot744
versmaên: achteloos voorbijgaan.
voetnoot746
vermaenen: smeekbeden (eigenl. aansporen).
voetnoot747
Een uitgelaeten rouw: tomeloze smart; houd geen spoor: gaat zich te buiten.
voetnoot748
best geef ick: het beste zal zijn dat ik geef.
voetnoot749
Best niet: Of zou het beste zijn van niet? De herhallng van best drukt nml. zijn aarzeling uit.
voetnoot750
Dezelfde constructie als in vs. 748; buien: uitbarstingen.
voetnoot751
druck: smart; zet haer dan wat neêr: breng haar dan wat tot bedaren.
voetnoot752
byster: buitensporig, zeer.
voetnoot754
paeien: gerust stellen. Het rijmwoord schreien had dus ook een ai-klank.
voetnoot756
En (lang leve zij) die hem (nml. Zijn Majesteit) 't leven gunt: beantwoording van de heilwens: ook u zij een lang leven beschoren!
voetnoot757
zijn kroon bedancke: tevreden zij met zijn regering (in deze betekenis gewoonlik reflexief; vgl. Ned. Wdb. II, 1124).
voetnoot758
zijgh: bezwijke; wancke: wankele.
voetnoot760
de dagh: het daglicht.
voetnoot762
mijn kroon verkorten: de eer van mijn kroon te kort doen.
voetnoot764
men denck: men stelle zich voor; sluit: ineenkrimpt.
voetnoot765
bloed: geslacht.
voetnoot766
hoogh en dier: met dure eden.
voetnoot768
voorzichtighste: vooruitziend, wijs.
voetnoot772
dat heeft ons gemist: daarin hebben wij ons vergist.
voetnoot774
bezetten met: omringen met.
voetnoot776
bederf: verderf.
voetnoot777
vast: al maar; in 't honderd: los-weg, d.w.z. zonder meer, zonder verdere motivering.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 788, in de oude uitgave morgezon, in de latere morgenzon. - vs. 793, de oude uitgave heeft achter dit vers een komma.
voetnoot778
op Sauls afkomst dondert: zich dreigend uitsprak tegen Sauls afstammelingen.
voetnoot782
wat'er schuile: wat voor ons geheim gehouden wordt; sta te boeten: geboet moet worden.
voetnoot785
De schennis en 't geweld: de schandelike verkrachting; Ammon (Amnon) was Davids zoon: zie II Samuël XIII, 1-21.
voetnoot787
Ammons bloedigh einde: hij werd op bevel van Absolon, Thamars eigen broeder, gedood (II Samuël XIII, 28-31); en dat van Absolon: gedood door Joab, nadat hij aan een boom was blijven hangen (II Samuël XVIII, 9-15).
voetnoot790
verzekeren: vgl. vs. 530 en 693; zwageren: aangetrouwde familieleden (door zijn huwelik met Michol).
voetnoot793
diere tijden: hongersnood.
voetnoot795
Het leed (Datief): aan het leed.
voetnoot796
De wraeck: in dit verband verpersoonlikt.
voetnoot798
zaed: afstammelingen.
voetnoot799
vast beleefdelijck gearbeid om: voortdurend met vriendelike aandrang mijn best gedaan voor.
voetnoot801
er aen hangen: er voor prijs geven, er voor over hebben.
voetnoot802
staf: heerschappij, regering.
voetnoot803
onrust: verontrusting.
voetnoot804
Dan: maar; straf: streng, onverzoenlik.
voetnoot806
dringt op: dringt aan op (de vervulling van).
voetnoot807
Vast tusschen twee: voortdurend in de klem; en (geperst van) de zucht: de genegenheid, liefde.
voetnoot809
hen: de Gabaonners.
voetnoot811
Bathseba, de vrouw van Uria, die David hem ontnam (II Samuël XI).
voetnoot812
Onze echte plaets verwarmt: mijn plaats in het huweliksbed ingenomen heeft (echte: echtelike).
voetnoot813
zoo veer verrucken: zo ver meeslepen, van de rechte weg afbrengen.
voetnoot814
heilooze (heilloze): goddeloze; door uw gezagh: zich beroepend op uw medewerking.
voetnoot815
bloed: vgl. vs. 765; moey ja moeder sta: Michol is de tante van de vijf gebroeders, Merobs zonen, die zij ‘zoo men gelooft, voor zoonen aennam’ (Inhoud r. 15-16).
voetnoot819
houze voor: beschouw ze als.
voetnoot822-23
Zie voor de list van Michol om David tegen Sauls woede te beschermen: I Samuël XIX, 11-17.
voetnoot825
bloeienst: bloeiendst; smaed: bij de oude Israëlieten was kinderloosheid een oorzaak van schande.
voetnoot826-27
Saul gaf Davids vrouw aan een andere man, nml. Palti (I Samuël XXV, 44), maar David eiste haar terug (II Samuël III, 14-16).
voetnoot829
Vgl. vs. 175.
voetnoot831
Dien kryglen krijgh bezuurt: die hardnekkige strijd smartelik ondervonden.
voetnoot833
Twee broêrs: de twee zonen van Rispa; eenen neef: Mephiboseth, de zoon van Jonathan, kleinzoon van Saul, die later gespaard werd.
voetnoot835
Absolute constructie: totdat, nadat, mijn rampvol leven verstreken zou zijn, een van hen allen mij de stervende (verduisterende) ogen zou sluiten.
voetnoot837
vinnigh: wreedaardig; dus: op deze wijze.
voetnoot839
Kan David dit van zich verkrijgen?
voetnoot840
treck tot: liefde voor.
voetnoot843
halsvriendin: meest geliefde vriendin (vgl. halsvriend, vs. 844).
voetnoot845
Wiens liefde: de liefde tot wie (vgl. I Samuël XVIII, 1-3).
voetnoot848
dier bezegelt: met een dure eed bevestigd (vgl. I Samuël XX, 17, 41-42).
voetnoot849
leit u nader: ligt u meer aan het hart.
voetnoot851
met zijn hart: van ganser harte.
voetnoot853-54
Zie I Samuël XX, 24-34; geschut: afgeweerd.
voetnoot857
past men op: geeft men om.
voetnoot859
dit gebroed: de Gabaonners; ook slaeven genoemd, wegens hun gedwongen dienstbaarheid; paeit: tevreden stelt.
voetnoot860
bedraeit: verstrikt.
voetnoot861
gehouden: verplicht.
voetnoot862
't Moordaedigh zaed van Cham: de bloeddorstige Gabaonners. Alle zuidelik wonende volken, ook in Palestina, werden geacht van Cham af te stammen.
voetnoot863
heelzaem: genezing brengende.
voetnoot865
moet: moge.
voetnoot867
staen tot uw gebod: zijn aan u onderworpen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 877, in de oude uitgave staat achter dit vers een punt.
voetnoot870
gemeent: volk.
voetnoot871
Het weêr: de omstandigheden.
voetnoot872
stemt hun toe: geeft hun gelijk, is op hun hand.
voetnoot874
zelfs: zelf.
voetnoot875
by gebreck: samengaande met armoede.
voetnoot876
vreemde (meerv.): vreemden.
voetnoot877
Cham: vgl. vs. 862; 's hemels bondgenooten: Gods uitverkorenen.
voetnoot878
klay: stof; struick: stam.
voetnoot879
de stammen: nml. van het Joodse volk.
voetnoot881
zelfs: zelf; verbassen: brutaal optreden tegen (letterlik: aanblaffen).
voetnoot882
op Levys diensten passen: de diensten waarnemen, aan de priesters verschuldigd (vgl. vs. 324).
voetnoot883
marren: talmen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 885, de oude uitgave heeft achter zaeck een komma; de latere uitgaven een dubbelpunt.
voetnoot885
voort: dadelik.
voetnoot886
verquicken: lafenis geven (door regen te bezorgen).
voetnoot887
Accent op hun.
voetnoot890
der versteurden zegen: de genadige goedkeuring van de vertoornden. Woordspeling met zegen (heil) in het antwoord.
voetnoot891
Is 's lands heil dan afhankelik van de op Saul rustende vloek?
voetnoot895
Iemand die 't liever anders zag, zou een andere weg kiezen (dan gij).
voetnoot896
magh: kan.
voetnoot897
beleien: inrichten.
voetnoot898
paey: bevredig; ree: reeds; schreien: schreeuwen, oproerig worden.
voetnoot899
graegh: gaarne bereid, bereidwillig. Woordspeling met graegheid: gretige begeerte, in Davids antwoord.
voetnoot900
hun hongerige maegh (Datief).
voetnoot902
Van die voorbeelden kan men niet eten.
voetnoot903
berght men 't leven dan in: redt men zijn eigen leven door.
voetnoot904
Uit: krachtens.
voetnoot905
Het wilde woud: de verscheurende dieren.
voetnoot906
reden: verstandelike overweging.
voetnoot908
noch.... geen: dubbele ontkenning.
voetnoot909
d'Aertsvader: Jacob.
voetnoot910
Voor een geslacht: voor zijn eigen geslacht.
voetnoot911
vergh het hem met kracht: eis het van hem met geweld, dwing het hem af.
voetnoot912
Wat raed: wat helpt dat.
voetnoot915
Toont ge met zulk een ‘barmhartigheid’ uw oude liefde voor Jonathan?
voetnoot916
ick draegh geen onderscheid: ik ben mij niet bewust van verschil (tussen mijn vroegere sympathie en die van nu).
voetnoot917
klaegh mijn' rouw mijn oogen: vgl. Jaergetyde vs. 50, blz. 343.
voetnoot919
Dit slaat op het geval, verhaald in vs. 921-vlg.
voetnoot921
spiegel: een voorbeeld om zich aan te spiegelen: dus: ter navolging.
voetnoot922
uwe Abigel: Abigaël, de vrouw van Nabal, die hij na de dood van haar man tot vrouw nam (zie I Samuël XXV).
voetnoot923
Die rijcke Karmelijt: Nabal, die te Karmel woonde.
voetnoot924
Op: na; afgerecht: weggestuurd, afgescheept (Ned. Wdb. I, 1269).
voetnoot927
die ree dat onweêr zagh te moet: die reeds voorzag welk een bui zou losbarsten.
voetnoot928
Bejegende u: ging u tegemoet; voorzichtigh: vooruitziend, met slim overleg.
voetnoot929
het naeuwste om op te rijden: in de Statenbijbel: ‘in het holle des bergs’.
voetnoot930
ruighte: struikgewas.
voetnoot931
voor: voor zich uit.
voetnoot934
alleen niet: niet alleen; strax: weldra; bestaet: onderneemt, waagt.
voetnoot935
legert haer in 't hart: geeft haar een plaats in uw hart; in Michols ste: als plaatsvervangster van mij.
voetnoot936
eisch: vraag.
voetnoot939
dat meer is: en wat nog meer zegt.
voetnoot940
met boeten van dien overtreden eed: door Sauls geschonden eed te boeten.
voetnoot941
hooge woorden: plechtige belofte.
voetnoot946
verleemt: verminkt, in dit geval: verlamd; vgl. vs. 1038 (Mnl. leemte of lemte: lichaamsgebrek).
voetnoot951
alleen niet: niet alleen.
voetnoot954
breng in haer ploien: herstel, handhaaf.
voetnoot955
d'eed van Josua: (vgl. vs. 320-324 en Jozua IX, 15).
voetnoot957
Saul heeft niet het recht om mij en mijn beleid iets te verwijten; Van: door; onbesproken: ongelaakt. De komma achter Saul, in alle latere uitgaven weggelaten, duidt een pauze aan, veroorzaakt door het sterke accent op Saul.
voetnoot959
hals: leven.
voetnoot961
Dit vers is in de volgende drukken veranderd in: Barsillai smeeekt voor ons: Barsillai, die stockoude. Zie II Samuël XIX, 31-vlg.; die stockoude: de tachtigjarige.
voetnoot962
Bezorghde u op de vlught: droeg zorg voor u bij uw vlucht.
voetnoot963
stouten: vermetele.
voetnoot964
broght in den mond: voerde tegemoet; van zelf: uit zich zelf, vrijwillig. Zie II Samuël XVII, 27-vlg.
voetnoot965
gemat: afgemat moeilijck: vermoeiend.
voetnoot967
d'overhand: de overwinning.
voetnoot969
Adriël: zie noot bij vs. 727.
voetnoot971
met stom misbaer: met zwijgend rouwbetoon.
voetnoot977
een weeuw, doch onbestorven: omdat haar gemaal David haar verstoten had voor andere vrouwen.
voetnoot978
tweemael ellendigh zat bedorven: rampzalig in 't ongeluk gestort werd. De verklaring volgt in vs. 982.
voetnoot979
versmaden zonder pijn: zonder zelfverwijt onverschillig aanhoren (versmaden oorspr. smadelik verwerpen, minachten).
voetnoot982
Mijn Abner: die haar, het gewezen ‘bijwijf’ van Saul, tot vrouw nam, later door Joab vermoord werd; zie II Samuël III vs. 7 en 27; gebleven: gestorven (eufemisme).
voetnoot982-85
Zie I Samuël XXXI vs. 9-13.
voetnoot985
't Geweer: zijn wapenen; voor Astaroth: in de tempel van de Phoeniciese godin Astarte (vgl. I Sam. XXXI, 10).
voetnoot986
krackeelen: onderling strijd voeren.
voetnoot987
of: al.
voetnoot989
ons lot volhard in 't wrocken: ons lot steeds blijft lijden onder de wrok.
voetnoot990
Ons noodlot is onverzadelik en vervolgt ons ten einde toe.
voetnoot991
allerjongste kruim: de laatst overgebleven kruimels.
voetnoot992
verdient het Saul niet: als ge het niet doet ter wille van Saul.
voetnoot993
viel u toe: koos uw partij. Zie II Samuël III, 17-21.
voetnoot994
in Davids schoot quam glyen: zich zo onverwacht in dienst van David kwam stellen.
voetnoot996
mijn gunst: mijn invloed (eig. de gunst waarin ik stond).
voetnoot997
Joab: vgl. vs. 982.
voetnoot998
oprechtigheid: rechtschapenheid.
voetnoot1000
loom: afgemat.
voetnoot1001-02
voort: onmiddellik; ja stort (deze woorden zegt ze tot zich zelf); stort op uwe mans, en zoons: d.w.z. volg hen in de dood.
voetnoot1003
my ontslaen: mij ontslaan van.
voetnoot1006
quijtgeschouden (gescholden): vergeven.
voetnoot1007
van doen: nodig.
voetnoot1009
onbeschaemt: zonder mij te schamen, onbewogen.
voetnoot1010
veel genote deughd: tal-rijke genoten weldaden; laeten maenen om: een beroep laten doen op.
voetnoot1011
halsstraf: doodstraf.
voetnoot1012
Tot wederwil van: ingaande tegen de uitspraak van.
voetnoot1014
op dit stuck: over deze zaak.
voetnoot1015
op: open.
voetnoot1017
'k Ontsla u niet: ik laat u niet los (vgl. vs. 1021).
voetnoot1018
benaeuwde: in 't nauw gebrachte, ongelukkige.
voetnoot1025
vast: zonder ophouden.
voetnoot1026
dat's: ziehier.
voetnoot1027
maeckte zich quyt: ontsloeg zich van, onttrok zich aan.
voetnoot1028
haspelings (genitief, afhangende van genoegh): onaangename woordenwisseling (later meer familiaar: gekibbel, geharrewar).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1050. De oude uitgave heeft aan het einde een punt.
voetnoot1030
voort te vaeren: voortgang te maken, een beslissing te nemen over hun lot.
voetnoot1031
vlammen op: zien begerig uit naar.
voetnoot1034
sta verbonden aen: voel mij gehecht aan.
voetnoot1036
't overschot: nml. van Sauls geslacht; begrijpt: omvat.
voetnoot1038
bewaeren: handhaven, houden.
voetnoot1039
Dat's: daarmee is.
voetnoot1042
staen in 't hart van: bezitten de genegenheid van.
voetnoot1044
Vaders: bestuurders.
voetnoot1047
eerstelingen: de eerste voortbrengselen van de oogst en de eerstgeboren stuks vee, waarop zij recht hadden; ongedult (in sterker betekenis dan nu: iets niet langer kunnen verdragen).
voetnoot1048
by: door.
voetnoot1049
Dat bloed: dat geslacht (de priesters); houd maet noch streeck: weet zich niet te bedwingen.
voetnoot1050
Als 't op een woeden gaet: als de hartstochten in beroering komen.
voetnoot1051
De hemel vecht met hem: zij hebben Gods hulp.
voetnoot1053
Van Dan tot Berseba: gewone bijbelse aanduiding voor 't rijk in volle uitgestrektheid (Richteren XX, 1).
voetnoot1054
schennis: haar lijk werd in twaalf stukken verdeeld.
voetnoot1056
menigh duizend: het bijbelverhaal spreekt van vijf en twintig duizend.
voetnoot1054-58
Zie voor deze moorddadige strijd Richteren XIX en XX.
voetnoot1058
deze stad: Gibea (deze stad in d'asch is een absolute constructie: toen deze stad verbrand was); zoo luttel: zo weinigen.
voetnoot1059
hy treck niet aen die koord: hij volge dit voorbeeld niet.
voetnoot1063
als 't ymmers wezen zal: als het in elk geval moet gebeuren.
voetnoot1065
die zelve: dezelfde.
voetnoot1066
d'uitgedreve Vorsten: Saul en de zijnen.
voetnoot1067
Gods Veldheer: David; vertrouwt: toevertrouwd.
voetnoot1068
trots, en stout: overmoedig en vermetel.
voetnoot1069
zuivre: smetteloze, onaantastbare.
voetnoot1072
een' vasten voet: een stevige grondslag.
voetnoot1075-76
vast aen Liban: stevig geworteld op de Libanon; op geen winters past: niet om winterkoude geeft.
voetnoot1077
Noch: en toch.
voetnoot1083
den breidel slaeckt: de vrije loop laat.
voetnoot1084
als niet tot yet geraeckt: als men onverwacht tot macht en rijkdom komt (vgl. het bekende spreek-woord).
voetnoot1085
Verwaentheit: overmoed.
voetnoot1086
Doen de sterkste vesting vallen, d.w.z. tegen hun invloed is de krachtigste niet beveiligd.
voetnoot1087
de leckre tand: de verfijnde genietingen (lecker: kieskeurig).
voetnoot1089
het eerste hof: het eerste koningsgeslacht; bedorven (verl. tijd): brachten ten val.
voetnoot1093
muscadel: druiven(tros); d'ouders: onze voorouders (zie Numeri XIII, 23).
voetnoot1094
handboom: draagstok.
voetnoot1096
laed: voortbrengt (eig. zich vult met).
voetnoot1097
uitgedegen: gezwollen.
voetnoot1099
gezegent: nml. door voortdurende overwinningen.
voetnoot1100
veraerd: ontaardt.
voetnoot1101
te: zeer.
voetnoot1102
Men vervalt van kwaad tot erger: van 't wederstreven (het verzet) tot het woeden (verwoede strijd).
voetnoot1103
Men klemt zich met alle macht vast aan de heerschappij.
voetnoot1104
d'eigenaer: God; dus: de macht die rechtens (alleen) toekomt aan de Schenker.
voetnoot1105
verstreckt: dient als.
voetnoot1107
star: de Poolster.
voetnoot1110
d'alziende ooghappels: Gods alziend oog.
voetnoot1112
de kroone spant: de eerste plaats bekleedt.
voetnoot1115
met onzekren voet: onvast, onveilig staande.
voetnoot1116
aen een hut vernoegen moet: zich moet tevreden stellen met een schamele huisvesting.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1119. In de oude uitgave ontbreekt de komma achter bogen.
voetnoot1117
zijn oir: zijn erfgenaam, Salomo, de bouwer van de tempel (vgl. I Koningen VIII).
voetnoot1118
Dat: terugslaande op het onz. oir; de Cherubinnen: die op de bondkist staan.
voetnoot1121
Aron: de opvolger van Aäron, de hogepriester.
voetnoot1124
Van: door.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank