Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 84]
[p. 84]

Het tweede bedryf.

SIMEON. LEVI. IUDAS.
Simeon:
 
Ter goeder uure wy, om 't vee volop te gevenGa naar voetnootvs. 139
140[regelnummer]
Van gras en klaver, dat van Sichem herwaert dreven.Ga naar voetnoot140
 
Hier lacht de groene beemt de graege kudden aen,Ga naar voetnoot141
 
Die, om den heuvel, tot den buick in klaver gaen.
 
Maer broeders, 'k bid u, ziet. wie ylt daer stewaert heenen?Ga naar voetnoot143
 
'k Zie 't hooft, nu 't halve lijf, nu knien, nu bey de beenen.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Daer stijght een op den top des heuvels, langs dien kant.Ga naar voetnoot145
Levi:
 
Zoo doet hy, Simeon, en heeft in d'eene hantGa naar voetnoot146
 
Den staf. wie magh dat zijn?Ga naar voetnoot147
Iudas:
 
hy spoet met luchte sprongen.
 
Ay Levi, zie eens toe. wien lijckt dat, man of jongen?
Levi:
 
Het hupplen, Iudas, past een' wuften jongen eer,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Als een' volwassen man. hy draeit zich heen en weêr,
 
Recht of hy yemant zocht van harders en van hoeders.
Iudas:
 
Bedrieght het oogh my niet, 't is een van onze broeders.
Levi:
 
Zou 't wel de droomer zijn, die naer ons ommeziet?Ga naar voetnoot153
Simeon:
 
't Gelijckt den droomer wel.Ga naar voetnoot154
Levi:
 
ô pest, ô huisverdriet!
155[regelnummer]
Gewis de droomer komt. wat jaeght hem naer dees hoecken?
Simeon:
 
Ick gis, hy wort gestuurt, om ons en 't vee te zoecken,
 
Om te doorsnuffelen, hoe 't hier ontrent al sta.
Levi:
 
Op dat hy ons verklick? dat hem de hagel sla.Ga naar voetnoot158
 
De donder sla dat hooft, 't welck altijt maelt van droomen.Ga naar voetnoot159
[pagina 85]
[p. 85]
Simeon:
160[regelnummer]
Versteur u niet te vroegh. hy is van pas gekomen,Ga naar voetnoot160
 
Om loon naer zijn verdienst t' ontfangen. zet u wat,
 
Of slaet een' ronden ring. hy neemt den wegh naer stat.Ga naar voetnoot162
 
Wy hebben tijdts genoegh, om van zijn straf te spreecken.
 
Hier valt gelegenheit om al ons leet te wreecken.Ga naar voetnoot164
Iudas:
165[regelnummer]
En als 't gewroken zy, verantwoort dan die wraeck.Ga naar voetnoot165
Simeon:
 
Wie kennis draeght van 't stuck, geef reden van zijn zaeck.
 
Ontkennen is ons 't reetste, en wisser dan 't verweeren.Ga naar voetnoot166-167
Iudas:
 
't Is beter zonder scha dan met zijn scha te leeren,
 
Wie gelden moet in 't stuck, moet oock ter zaecke raên.Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Men stel de misdaet voor. wat heeft dat kint misdaen?Ga naar voetnoot170
Simeon:
 
Wat heeft dat kint misdaen? ay schaem u zoo te vraegen.
 
Hoe dickwils heeft hy ons gehekelt, en bedraegen,Ga naar voetnoot172
 
En listigh aengebraght, om plasdanck te begaen,Ga naar voetnoot173
 
En als een troetelkint in vaders hart te staen.
175[regelnummer]
Dan zagh men d'oude man zich over ons versteuren,Ga naar voetnoot175
 
En Joseph kreegh een' rock van veelerhande kleuren,
 
Als een verdienden loon, voor zulck een' kinderplicht.Ga naar voetnoot177
 
Wy hadden al 't geknor, het graeuwen, 't zuur gezicht.Ga naar voetnoot178
 
O onrust van 't geslacht, zoo lang ghy, als een doren,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Ons in de teenen steeckt, zie ick geen rust geboren.Ga naar voetnoot180
Iudas:
 
De jongen is noch dom en wulpsch, en vader suft.Ga naar voetnoot181
Levi:
 
Neen domheit is het niet, dat blijckt aen zijn vernuft.
Iudas:
 
De jaeren zullen hem noch leeren en betoomen.
[pagina 86]
[p. 86]
Simeon:
 
Als hy zich meester maecke, en waer maecke al dees droomen,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Waermeê zijn tong al 't huis ja zelfs zyne ouders sart?Ga naar voetnoot185
Iudas:
 
Hy raeskalt.Ga naar voetnoot186
Levi:
 
of ontdeckt al 't geen hy broet in 't hart,
 
Arghlistigh poogende zijn broeders te verpletten.
Iudas:
 
Waer 't zoo, men zou 'er zich eendraghtigh tegen zetten.
Levi:
 
Zoo is het meer dan tijdt.
Iudas:
 
dat opzet blijckt niet klaer.Ga naar voetnoot189
Simeon:
190[regelnummer]
Zoo klaer, gelijck de dagh. hoe, is 't niet openbaer?
 
Let op die droomen eens, dien hy noch lest vertelde.
 
Hem docht, wy bonden vast de schooven in den velde.Ga naar voetnoot192
 
Zijn schoof rees overendt. was Iudas oor toen doof?
 
Ons schooven neighden 't hooft eerbiedigh voor zijn schoof.
195[regelnummer]
Wy schudden vast den kop en d'ooren, die 't zich belghden,Ga naar voetnoot195
 
En zulck een' bittren dranck des booswichts noo verzwelghden.
 
Wy riepen: ghy alleen zoudt onzer aller hooft
 
En koning zijn?
Iudas:
 
ghy zijt te zot, die dat gelooft.
Levi:
 
En hy loegh in zijn vuist, en terregde ons noch echter,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Zijn ouders, en al 't huis, en maeckte 't zoo veel slechter.
 
Ick droomde, sprack hy, 'k zagh te nacht de zon en maen,
 
En ellef starren, met gebogen hoofden, staen
 
Om my, en voor mijn' glans haer heldre straelen strijcken.Ga naar voetnoot203
 
Wat dunckt u, Broeder? zegh, zijn dat noch donkre blijckenGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Van heerschzucht, die hem drijft? wy hoorden euvel toe,Ga naar voetnoot205
 
En klaeghden 't Vader zelf; die keef quansuis: wel hoe,Ga naar voetnoot206
 
Wat droom is dat? zult ghy, gelijck een vorst in 't midden,
 
Uw moeder, broêrs, en my uw hoogheit aen zien bidden?
[pagina 87]
[p. 87]
 
Zwijgh stil van zulck een kout. berocken my geen' strijt.Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
't Is kinderwerck. gaet heen. meer volghde 'r niet. o spijt!Ga naar voetnoot210
 
O spijt! hy heult met hem, die noch zijn schult verdaedight.Ga naar voetnoot211
Iudas:
 
Ick wensch alleen, dat ghy uw zinnen wat bezadight,Ga naar voetnoot212
 
En reden plaets vergunt. Dit is het jongste kint,Ga naar voetnoot213
 
Naest Benjamin. wanneer steeckt jongkheit naer bewint?Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Wat broêr verkloeckt zijn broêr?Ga naar voetnoot215
Simeon:
 
ay broeder, loop niet verre,
 
Dees aerdt naer vader, die hem voorlicht, als een starre.
 
De looste en gaeuwste maeckt den domsten tot zijn knecht,Ga naar voetnoot217
 
Gaet met den zegen deur, en het geboorterecht;Ga naar voetnoot218
 
En Esau boet te spa dat groot verlies met traenen.
Levi:
220[regelnummer]
Ick had dat op mijn tong, en docht u op te maenenGa naar voetnoot220
 
Met vader, uitgeleert in dees doortrapte kunst;Ga naar voetnoot221
 
Die wist zijn moeders, dees weet nu zijn vaders gunst
 
Tot smaet der broederen behendigh te misbruicken:
 
En schut men 't niet, 't gaet vast, wy zullen moeten duicken,Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
En buigen onder hem. wie dat niet ziet, is blint.
 
Wie anders slaef wil zijn; ick ben zoo niet gezint.Ga naar voetnoot226
 
Ick laet my langer met geen droomen ringelooren.Ga naar voetnoot227
 
Wy zijn zoo goet als hy, en van een' stam geboren.
Simeon:
 
Met reden. trapt hem, eer hy ons op 't harte trap.Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Lacht al die droomen uit: beschimpt zijn wetenschap.Ga naar voetnoot230
Iudas:
 
Dit stuck wil over 't lant uit alle torens kraeien.Ga naar voetnoot231
Levi:
 
Hier is geen haen ontrent.Ga naar voetnoot232
Iudas:
 
Hoe zal men vader paeien?
[pagina 88]
[p. 88]
Levi:
 
Met logens en bedrogh. zijt hier voor onbevreest.
 
Wie niet stoffeeren kan, ontbreeckt of brein of geest.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Men stroy dat eenigh wildt hem levend heb verslonden.Ga naar voetnoot235
Iudas:
 
En komt dit aen den dagh; en wort dit valsch bevonden?
Simeon:
 
Dan wyder raet geleeft. nu nergens in gedut.Ga naar voetnoot237
 
Men breeck hem strax den neck, en offer 't lijf een' put,Ga naar voetnoot238
 
Veel jaeren noit gebruickt, daer niemant koome, of zelden.Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Wie melt dat stuck, indien wy zelfs het slechs niet melden?Ga naar voetnoot240
 
Al lang genoegh beraên. een yeder geef zijn stem.
Iudas:
 
Zoo 't Ruben niet bestemt, heeft al dit werck geen klem.Ga naar voetnoot242
 
Het moest eenpaerigh gaen, of deze koort zou breecken.Ga naar voetnoot243
 
Men vraegh den outsten raet. hy komt. ick ga hem spreecken.
Simeon:
245[regelnummer]
Ga heen, maer zie wel toe, noch maeck het niet te lang:Ga naar voetnoot245
 
Want wie ons tegenstemt, gaet licht den zelven gang.Ga naar voetnoot246
IUDAS. RUBEN.
Iudas:
 
Ghy komt nu recht van pas, om meê u stem te geven.
Ruben:
 
Waer toe toch?Ga naar voetnoot248
Iudas:
 
Joseph komt. men raetslaeght om hem 't leven
 
Te neemen, en een' poel te dempen met zijn lijf.
Ruben:
250[regelnummer]
Mijn hairen staen te berge, en al mijn leden stijf.
 
O gruwelijcke daet! sta van my. tre niet nader.Ga naar voetnoot251
 
Wy broeders voortgeteelt, van eenen zelven vader,
 
Wy tacken van een' stam, de klaeuwen zoo verwoet
 
Aen onzen broeder slaen; te plassen in dat bloet;
255[regelnummer]
Het vaderlijcke hart in broeders borst doorstooten;
[pagina 89]
[p. 89]
 
Dien ouden kouden man van 't waertste pant ontblooten.Ga naar voetnoot256
 
My gruwelt dat ick 't hoor. om Godts wil, zwijgh toch stil.Ga naar voetnoot257
Iudas:
 
En of ick zwijgh of spreeck, 't is aller broedren wil.
 
Het vonnis wort gevelt. men zal 'er recht meê doorgaen.Ga naar voetnoot259
Ruben:
260[regelnummer]
Meê doorgaen? laet eens zien. ick sal dien jongen voorstaen,Ga naar voetnoot260
 
En eerst verdaedigen, zoo lang ick adem schep;
 
Zoo lang ick hart in 't lijf, en bloet in d'adren heb.
 
Vervloeckter stuck wert noit van menschen voorgenomen.
Iudas:
 
Zy roepen vast: slaet acht op zijn verwaende droomen.Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Hy arbeit elck den voet te zetten op den strot.Ga naar voetnoot265
 
Die blinde vader eert, gelijck een aerdschen Godt,
 
Dat troetelkint, 't welck ons zoo eerlijck af kan maelen,Ga naar voetnoot267
 
En lust schept, om 't gezin en yeder te behaelen.Ga naar voetnoot268
 
Wat Ioseph doet, dat's wel. wy hebben 't strax verkerft.Ga naar voetnoot269
Ruben:
270[regelnummer]
Wat schelmstuck recht men aen, dat niet en wort geverft,Ga naar voetnoot270
 
En met een' glimp verciert? maer of men 't cier met woorden;Ga naar voetnoot271
 
Hoe schoon men dit vergult; men leit met broedermoorden
 
Geen eer in, alzoo lang men ergens menschen vint,
 
Die noch in reden staen. de droomen van een kintGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
Bestellen die nu stof, om dus, als woeste dieren,Ga naar voetnoot275
 
Als wolven op een lam, te huilen en te tieren?
 
Misgunt men 't gryze hooft, dat het met Rachels kroost
 
Wat spelende, voor 't endt zijn' ouderdom vertroost,Ga naar voetnoot278
 
Met zulck een wintervrucht? wat hindert dat ons allen?Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
't Is vaders zinlijckheit, die is op 't kint gevallen.Ga naar voetnoot280
 
Natuur heeft dezen knaep wat meer dan ons gegunt.
 
't Gewas valt niet aleens: en acht men dit een puntGa naar voetnoot282
 
Wel waerdigh, om zoo zwaer te wegen en te wicken?
 
Om 't hart tot woên, de vuist tot moorden aen te pricken?Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Heeft hy den vader yet gulhartigh aengebraght;Ga naar voetnoot285
[pagina 90]
[p. 90]
 
Zijn meening was noit quaet, of niet, gelijck men 't acht,
 
En opneemt, om terstont zoo grimmigh op te stuiven.
 
Dat kint is zonder gal, gelijck de simple duiven.Ga naar voetnoot288
 
Een bloem, van zestien jaer, of naulix zeventien,
290[regelnummer]
Te trappen op het veldt, daer 't Godt en d'Englen zien?
 
Ay broeder, hoor naer my. laet die gedachten vaeren.
 
Al had hy schult, verschoon den jongen, om zijn jaeren,
 
Om zijn onnozelheit, om vaders halven, ofGa naar voetnoot293
 
Om Godt, die 't leven gaf, en adem blies in 't stof.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En (heb ick yet verdient) verschoon hem mynent halven,Ga naar voetnoot295
 
En help my, naer uw maght, dien wrock die wonden zalven.Ga naar voetnoot296
Iudas:
 
Zal ick, om Josephs wil, my steecken in gevaer
 
Van 't leven? neen, dat pack valt mynen hals te zwaer.Ga naar voetnoot298
 
Lust u een proef te doen, tot redding van zijn leven;Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Begin vry. ick zal u daer in niet tegenstreven,
 
Noch 't vonnis hinderen; maer aanzien met gedultGa naar voetnoot301
 
Het algemeen besluit, zoo draegh ick scha noch schult.
Ruben:
 
Biet ghy my niet de hant, die vlack zal op u kleven.Ga naar voetnoot303
Iudas:
 
Laet kleven, eer men my met Joseph helpe om 't leven.
Ruben:
305[regelnummer]
Zult ghy dien broedermoort met drooge wangen zien?
Iudas:
 
'k Moet zien, al 't geen ick niet kan hindren noch verbiên.
Ruben:
 
Ghy hebt u zelven niet, gelijck 't betaemt, gequeten.
Iudas:
 
Ghy weet wel, hoeze zijn van outs op hem gebeten.
Ruben:
 
Maer niet tot moordens toe. wat grover onbescheit!Ga naar voetnoot309
Iudas:
310[regelnummer]
'k Heb al zijn feilen in de beste ploy geleit.Ga naar voetnoot310
[pagina 91]
[p. 91]
Ruben:
 
Kunt ghy de harten niet tot mededogen neigen?
Iudas:
 
Zy borsten echter uit met u en my te dreigen.Ga naar voetnoot312
Ruben:
 
Het koste oock wat het koste, ick zal 'er tegens woên.Ga naar voetnoot313
Iudas:
 
Ghy zult u zelven leet, den knaep geen voordeel doen.
315[regelnummer]
Daer komenze. ziet toe. bedenck uw onvermogen.
 
Zy dreigen u den doot, en moorden met hun oogen.Ga naar voetnoot316
RUBEN. SIMEON. LEVI.
Ruben:
 
Wat hoor ick, broeders, hoe? 'k geloof 't is schimp en spot.Ga naar voetnoot317
Simeon:
 
Geen schimp, maer louter ernst.Ga naar voetnoot318
Ruben:
 
dat keer die goede Godt.
Levi:
 
Het vonnis leit gevelt. hier helpt geen tegenstreven.Ga naar voetnoot319
Ruben:
320[regelnummer]
Ick heb tot dat besluit mijn stem noch niet gegeven.
Simeon:
 
't En hangt niet aen uw stem.Ga naar voetnoot321
Ruben:
 
zoudt ghy u zulck een daet
 
Vermeten, buiten mijn', uw outsten broeders, raet?Ga naar voetnoot322
Levi:
 
Is 't u om d'eer te doen, zoo sluit het geen wy sluiten.Ga naar voetnoot323
Ruben:
 
De stem is dwangeloos.Ga naar voetnoot324
Simeon:
 
een stem kan dit niet stuiten.
325[regelnummer]
De meesten draegen 't wech. wij stemmen 't hooft voor hooft.Ga naar voetnoot325
Ruben:
 
Indien ick, in dit recht, zoo veel magh zijn gelooft,Ga naar voetnoot326
 
Laet redens schael zijn schult, met zinnen overwegen.Ga naar voetnoot327
 
Noit rechter rouwde 't raet en overlegh te plegen
[pagina 92]
[p. 92]
 
In halsrecht. vint ghy dit dan evenwel geraên,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Zoo neemt zijn bloet op u: ick wil 'er niet voor staen.Ga naar voetnoot330
Levi:
 
Vertrouw het vonnis ons: 't is buiten u gestreecken.Ga naar voetnoot331
Ruben:
 
Laet ick in vaders naem dan eerst mijn hart uitspreecken.
Simeon:
 
Wel spreeck uw hart vry uit, en zwijgh dan lang genoegh.Ga naar voetnoot333
Ruben:
 
Wat liefde vader staegh dien loozen jongen droegh,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Tot smaet van ons, die eer en ouder zijn geboren,Ga naar voetnoot335
 
Verdroot my meer, dan u. oock spelde ick lang te voren,Ga naar voetnoot336
 
Eer 't noch dus verre quam, dat liefde zonder maet,Ga naar voetnoot337
 
En ongelijcke gunst tot zulck een' bittren haetGa naar voetnoot338
 
In 't endt gedyen moest, en enkel jammer baeren.Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Ick badt hem menighmael, by zyne gryze hairen,
 
Hy zou zich maetigen. 'k vermaende menighwerf
 
Hem tot onzydigheit en vre; het zekerste erf,Ga naar voetnoot342
 
En d'allerbeste schat in zoo een huis vol kinderen.
 
Ick riedt, hy zou 't een kint om 't ander niet verminderen:Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Dat dit genegentheit en liefde bluschte en brack,
 
En allen broederen vast tegens 't harte stack:Ga naar voetnoot346
 
Maer 'k ging ten achteren, met vader aen te porren.Ga naar voetnoot347
 
Hy sloegh my t' elckens af met graeuwen en met knorren;Ga naar voetnoot348
 
En, toonende openbaer, waer hart en zin naer trock,
350[regelnummer]
Bestont, ô blintheit, noch met dien schakeerden rockGa naar voetnoot350
 
Te tergen ons gedult, in plaets van zich te toomen.
 
Toen quam de kleinste noch braveeren met zijn droomen,Ga naar voetnoot352
 
Wel tweemaal achter een, zijn dick verklickte broêrs,Ga naar voetnoot353
 
Ia zelfs zijn ouderen. al 't huis was vol rumoers.Ga naar voetnoot354
Simeon:
355[regelnummer]
Zoo Ruben, vaer zoo voort, gelijck ghy hebt begonnen.
Levi:
 
Dat is hem recht op 't hooft. nu zie ick 't spel gewonnen.Ga naar voetnoot356
[pagina 93]
[p. 93]
Simeon:
 
Wel twyfelt Ruben noch te stemmen in zijn doot?Ga naar voetnoot357
Levi:
 
Hy brenght zijn vonnis meê. de nucken leggen bloot.Ga naar voetnoot358
Ruben:
 
'k Zagh vaders misgreep wel: het moght mijn harte moeien:Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Wat zou ick doen? 'k en kon zijn vryheit niet besnoeien,
 
Waer door, vast d'een wat meer en d'ander min bezint,Ga naar voetnoot361
 
Hy meer verdiensten zagh in 't een dan 't ander kint.
 
Ick kon den kleinste, die de grootsten scheen te grieven,
 
Niet afraên, dat hy zocht zijn' vader te believen;
365[regelnummer]
Die ongelijck meer hoops uit hem te scheppen scheen,Ga naar voetnoot365
 
Aan wien natuur bestede al haer bevalligheênGa naar voetnoot366
 
En gaven, nut voor een, die 't al gebruickt met oordeel,Ga naar voetnoot367
 
En vordert 's anders nut, gelijck zijn eigen voordeel;Ga naar voetnoot368
 
Dies wert ick ziende blint, en hiel my stil en stom;
370[regelnummer]
En weet dit Josephs jeught, en vaders ouderdom.Ga naar voetnoot370
 
d'Een schort wat tijdts, om van zijn wulpsheit te bedaeren,Ga naar voetnoot371
 
En d'ander neemt vast af, door aenwas van de jaeren.Ga naar voetnoot372
 
Laet loopen docht ick: maeck het huis geen ongemack.Ga naar voetnoot373
 
De kreuple hoeft een' stock: zijn beenen worden zwack.Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Wat schaet ons, dat hy zich wat houde aen Josephs schouders.Ga naar voetnoot375
 
Men vont noit huis, of 't schorte aen kinders, of aen ouders.Ga naar voetnoot376
Simeon:
 
My dunckt ghy slacht den kreeft, en kruipt al achterwaert.Ga naar voetnoot377
Levi:
 
Hy slacht het scorpioen: 't vergift leit in den staert.Ga naar voetnoot378
Ruben:
 
Ay broeders, geeft gehoor, en elck twee lijdzaeme ooren.Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Mijn spraeck luidt niet zo vreemt, of z' is noch waert te hooren.
 
'k Sloegh dickwils d'oirzaeck ga, waerom der oudren zin
 
Meer op den jongsten valt, en op den outsten min.
 
Zou 't wezen, dat de spade en leste vrucht van allen
[pagina 94]
[p. 94]
 
Gemeenelijck wat teer en zwacker wil bevallen;Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Als spruitende uit een raeuw en ongekoockter bloet;Ga naar voetnoot385
 
En dat dees teerheit treckt der ouderen gemoedt
 
Tot d'onvermogenste en onnozelste der erven;Ga naar voetnoot387
 
In wien zylieden, nu op d'oevers van hun sterven,Ga naar voetnoot388
 
Verryzen uit den grave? of zou 't wel zijn uit vrees,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Dat moeder Lea niet die moederlooze wees,Ga naar voetnoot390
 
Na vaders doot, wat ruw moght op zijn stiefmoers handelen?Ga naar voetnoot391
 
Of Bilha al te haets, of Zilpa hem deê wandelen,Ga naar voetnoot392
 
En Agar Saraes zoon eens wees zijn broeders baen?Ga naar voetnoot393
 
Hoe 't zy, eenzydigheit, broght altijt onlust aenGa naar voetnoot394
395[regelnummer]
In huisgezinnen; en 'ten ging 'er noit zoo even,Ga naar voetnoot395
 
Of Esaus liefde stont in Isax hart geschreven,Ga naar voetnoot396
 
En Iakob had de gunst der moeder op zijn hant.Ga naar voetnoot397
 
De weeghschael helt aen d'een of aen den andren kant.
Simeon:
 
Indien u 't preecken lust, zoo preeck voor deze boomen.
Levi:
400[regelnummer]
Komt mannen, ziet eens uit: de Droomer zal strax komen.
Ruben:
 
Hoort broeders, ick beken 't, zijn droomen zien wat veer:Ga naar voetnoot401
 
Maer droomen in der daet zijn droomen, en niet meer.
 
De droomen grenzen dicht aen d'ydelheit en logen.
 
Wie 's nachts van schatten droomt, vint 's morgens zich bedrogen.
405[regelnummer]
Al wat op zulck een' gront gebout wort, zackt terstont.
 
Bedenckt oock, hoe wy staen op een' uitheemschen gront,
 
Die naeuw om Sichems moort, verdraeght de vreemdelingen.Ga naar voetnoot407
 
Splist tweedragt 't huis, 'tgaet vast, dit volck zal 'thuis bespringen.Ga naar voetnoot408
 
't Vergoten bloet roept wraeck, en roockt noch over 't landt.Ga naar voetnoot409
[pagina 95]
[p. 95]
Simeon:
410[regelnummer]
Verwijt ghy ons dat stuck? ô aller schanden schandt!Ga naar voetnoot410
Levi:
 
O bloetschant van 't geslacht, wat bed durft ghy beklimmen!Ga naar voetnoot411
Simeon:
 
Die moederschender. ziet zijn aenzicht nu eens glimmen.Ga naar voetnoot412
Levi:
 
Wijt ghy ons, dat wy zien van Hemors bloet bekladt.Ga naar voetnoot413
Simeon:
 
Hy zelf heeft van dien buit het beste deel gehadt.Ga naar voetnoot414
Levi:
415[regelnummer]
Wy hebben Dienaes smaet en schennis recht gewroken.Ga naar voetnoot415
Ruben:
 
Och broeders, 'k heb u niet een woort te na gesproken.Ga naar voetnoot416
Simeon:
 
Hy draeght vergif in 't hart, den honigh op zijn tong.
Levi:
 
Het heught ons noch, hoe kleen hy lest by vader zong.Ga naar voetnoot418
Simeon:
 
Wat wroet ghy op de wraeck van ons verkrachte zuster?Ga naar voetnoot419
Levi:
420[regelnummer]
Wij leefden na die straf veel vryer en geruster.
Ruben:
 
Dit loopt recht averechts. Toen strafte ghy gewelt,Ga naar voetnoot421
 
Tot voorstant van uw bloet: nu raest ghy al t'onsteltGa naar voetnoot422
 
Op dezen armen hals, die uitziet zoo verlegen,Ga naar voetnoot423
 
Naer u en 't vee, en brengt zijn vaders groet en zegen.
Simeon:
425[regelnummer]
Hy hou dien zegen zelf, en schut hier meê den vloeck.Ga naar voetnoot425
Levi:
 
Wij zullen hem terstont gaen helpen om een' hoeck.Ga naar voetnoot426
Ruben:
 
Zal dan dit heiligh huis vermoorden zynen broeder?Ga naar voetnoot427
[pagina 96]
[p. 96]
Simeon:
 
Zal dan dit heiligh huis onteeren zyne moeder?Ga naar voetnoot428
Ruben:
 
Ay broeders, waerom toch zoo bitter gekrackeelt,
430[regelnummer]
En wonden opgekrabt, die nauwlix zijn geheelt?Ga naar voetnoot430
 
Ik waerschuw u. ziet toe, 't plagh hier ontrent te schuilen.
 
Hebt ghy dat wreet gedroght, dat dier, niet hooren huilen?
Levi:
 
Loop heen met uw gedroght.
Simeon:
 
Wy weten van geen dier.
Ruben:
 
Een schrickelijck gedroght. het broet, niet veer van hier,
435[regelnummer]
In 't grondelooze hol een heiloos slagh van jongen.Ga naar voetnoot435
 
Het knaeght zijn eigen hart, van spijt schier toegewrongen.Ga naar voetnoot436
 
Het aengezicht ziet dootsch. het keert de blieken dwarsGa naar voetnoot437
 
Van yeder af, van 't licht van lach en blyschap wars.
 
Het blaeuwe schuim begroeit de scherpe en holle kiezen.Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
De tong hangt zwart van gift. de beck doet niet dan biezen.Ga naar voetnoot440
 
De kaecken vallen in, begruist met eene korstGa naar voetnoot441
 
Van schimmel. groene gal verstopt de raeuwe borst.
 
Het slorrept menschenbloet, en plast 'er in tot d'enkelen.
 
Het lijf schijnt een geraemt, gestut van magre schenkelen,
445[regelnummer]
Gansch dor en mergeloos. het schept alleen vermaeck
 
In 's anders ongenoeght. het oogh krijght nimmer vaek.Ga naar voetnoot446
 
Een scherreprechter, in zijn ingewant gewickelt,Ga naar voetnoot447
 
Met staele prickelen zijn borst en nieren prickelt.
 
Dan balckt het overluidt, tot razens toe verstoort.
450[regelnummer]
Een gruwelijck gedroght: heeft niemant dat gehoort?
Simeon:
 
'k Geloof ghy schimpt, en waent de broeders in te luien.Ga naar voetnoot451
Levi:
 
Hoe heet dit dier? zegh op, wat wil dit dier beduien?
Ruben:
 
Dat dier heet Haet en Nijt, het welck niet zonder smartGa naar voetnoot453
 
Vervloeckte jongen worpt in 't hol van 's menschen hart.Ga naar voetnoot454
[pagina 97]
[p. 97]
455[regelnummer]
Ay mannen, geeft gehoor. ay laet dat dier niet binnen
 
Ons huis; want waer het komt, daer sloopt het huisgezinnen
 
En huizen in den gront, en scheit met schande en stanck.Ga naar voetnoot457
 
Dat keer die goede Godt. ghy weet my luttel danck,Ga naar voetnoot458
 
Nu ick de waerheit spreeck, die dickwils wort verschoven:Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Maer 'k weet men zal mijn' raedt ten hooghste namaels loven,Ga naar voetnoot460
 
Het ga zoo 't wil. mijn broêrs, ziet toe. waer loopt dit heen?
 
Verantwoort eens 't gewelt van negen broêrs op een'.Ga naar voetnoot462
Simeon:
 
Verantwoort ghy 't, die dus den droomer komt beschutten.
Levi:
 
Wy zien den val van 't huis, en zoecken 't huis te stutten.
Ruben:
465[regelnummer]
Zoo wrickt niet aen de stut van vaders ouderdom.
 
Verwrickt ghy die, zoo valt de vader met haer om,
 
En stort op Josephs borst. zoo storten wy met vader,
 
In 't algemeen bederf. ziet toe, 't en dient niet nader.Ga naar voetnoot468
Simeon:
 
Daer koomt hy van de stadt, naer dezen heuvel toe.
Levi:
470[regelnummer]
Nu Ruben, hou uw rust. wy zijn dit tergen moe.Ga naar voetnoot470
Ruben:
 
Verbeelt u, dat dit kint, het welck zijn broêrs komt groeten,
 
Met traenen op de wang, voor uwer aller voeten
 
Vergiffenis verzocht; zoudt ghy, gelijck ontzint,Ga naar voetnoot473
 
De handen durven slaen aen dat onmondigh kint?
475[regelnummer]
Wie hitste oit tigers aen, om weerelooze zielen,
 
Een onderbraghte schaer, met klaeuwen te vernielen?Ga naar voetnoot476
 
Zoudt ghy bestaen een stuck, dat leeuwen zich ontzien?Ga naar voetnoot477
 
Geen leeuw verslint een' man, die neerleit op de knien,
 
Noch min de kinderen, die ouder zijn, of jonger
480[regelnummer]
Dan dit, 't en waer uit noodt, en schrickelijcken honger.
 
Och Joseph is geen straf maer eer erbarmens waert.
 
Ick wil hem tegen gaen, eer yemant verder vaert.Ga naar voetnoot482
[pagina 98]
[p. 98]
Simeon:
 
Hou stant, en ga niet voort.Ga naar voetnoot483
Levi:
 
sta vast, of 't gelt u 't leven.
Ruben:
 
Laet los, of 'k zal een kreet op dezen heuvel geven,
485[regelnummer]
Daer Syrien van waegh, en dat het Mambre hoor.Ga naar voetnoot485
 
Laet los. help Iudas, help. wat hebt ghy met my voor?
Simeon:
 
Zwijgh kort, of 't geldt dien hals.Ga naar voetnoot487
Levi:
 
wil ick hem 't hart afsteecken?
Ruben:
 
Hoort broeders. houdt gemack: vergunt my tijt te spreecken,
Levi:
 
Nu Iudas, laet my los. ick zal hem niet misdoen.Ga naar voetnoot489
Ruben:
490[regelnummer]
Nadien 't onmooghlijck schijnt, dat ik den knaep verzoenGa naar voetnoot490
 
Met u, zijn broedren, al t'onmenschelijck gebeten,Ga naar voetnoot491
 
Zoo gunt my dan een beê.
Simeon:
 
dat is maer tijdt versleten.
Levi:
 
Laet hooren, wat ghy bidt, nu spreeck, en rep u, dra.Ga naar voetnoot493
Ruben:
 
Ick bid u, dat de zon noch eerst eens onder ga,
495[regelnummer]
Eer yemant zich vergrype aen dien verwezen jongen.Ga naar voetnoot495
Simeon:
 
Ia straf hem morgen, pas wanneer hy is ontsprongen.Ga naar voetnoot496
Ruben:
 
'k Beloof u niet een woort te reppen van dien raet.Ga naar voetnoot497
 
De harssens zijn te heet, om nu, op heeter daet,Ga naar voetnoot498
 
Te straffen, zoo 't betaemt. ghy moet met billijcke oogenGa naar voetnoot499
500[regelnummer]
Dit inzien. blinde wraeck heeft menigh man bedrogen,
 
Die met haer ging te ra. wat schaet een luttel tijdt?
 
Uw recht blijft even schoon. men scheldt hem 't sterven quijt,Ga naar voetnoot502
 
Niet meer dan eenen dagh, en gaet dan vry uw gangen.
[pagina 99]
[p. 99]
 
Daer staet een drooge put. men zet den knecht gevangen;Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Of hy verga daer in, van honger en van dorst,
 
Eer ghy u met zijn bloet zoo lasterlijck bemorst.Ga naar voetnoot506
 
't Luidt schandelijck een wees aen 't leven te verkorten;Ga naar voetnoot507
 
Noch allerschandelijckst zijn broeders bloet te storten.
 
Verschoont uw' naem en faem, en zet hem in dien poel,Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Op dat hy stervende zijn straf te langer voel.
Simeon:
 
Had ghy dit eerst geraên, wy waren lang verdraegen.Ga naar voetnoot511
Levi:
 
Hy heeft den besten raet van allen voorgeslaegen.
Simeon:
 
Wie 't stemt, die knick my toe.Ga naar voetnoot513
Levi:
 
de broeders zijn te vreên.
Simeon:
 
Daer komt de Droomer aen.
Ruben:
 
wel broeders, ick ga heen.
515[regelnummer]
't Zal noodigh zijn mijn vee al weder te verweien:Ga naar voetnoot515
 
'k Vertrouw uw woort.
Levi:
 
ga voor.
Ruben:
 
wy zullen zo niet scheien.Ga naar voetnoot516
REY VAN ENGELEN.
Zang:
 
Hy komt, hy komt, die jonge borst,Ga naar voetnoot517
 
Als 't hygent hart, 't welck zynen dorstGa naar voetnoot518
 
Wil lesschen aen de versche sprongenGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Der zilverzuivre koele bron;
 
Terwijl de jaegers, schuw van zon,Ga naar voetnoot521
 
(Op hoop, of zy het wildt eens vongen,Ga naar voetnoot522
 
In donkre en naere schaduw vast,Ga naar voetnoot523
[pagina 100]
[p. 100]
 
Daer looze brack noch winthont bast)Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Met zwijnspriet en gespanne boogenGa naar voetnoot525
 
Beloeren het onnozel bloet;Ga naar voetnoot526
 
't Welck niemant leedt noch letsel doet,
 
En, al te jammerlijck bedrogen,Ga naar voetnoot528
 
Zich vint op 't onverzienst bezetGa naar voetnoot529
530[regelnummer]
Van jaeger jaghtspriet hont en net.
Tegenzang:
 
Hy kom, getroost op 's hemels hulp.Ga naar voetnoot531
 
Gelijck de perlen in haer schulp,
 
Der perlen moeder, zullen hangenGa naar voetnoot533
 
De laeuwe traenen, zilt van smaeck,
535[regelnummer]
Van wederzyden op de kaeck,
 
Op 't perlemoer der lieve wangen.
 
Och stremdenze op dit perlemoer;Ga naar voetnoot537
 
Dat wy dien reegen aen een snoer
 
Van gout om onzen hals te cieren;
540[regelnummer]
Wanneer wy, tot de keel vervultGa naar voetnoot540
 
Van blyschap, 's jongelings gedultGa naar voetnoot541
 
En onverbloemde deughden vieren!Ga naar voetnoot542
 
Zijn eer wil bloeien op zijn graf.Ga naar voetnoot543
 
Het lof der deught valt nimmer af.Ga naar voetnoot544
Toezang:
545[regelnummer]
't Moet schoon zijn, 't geen een schets moet streckenGa naar voetnoot545
 
Van yet volmaeckts, en zonder vlecken.
 
Wie of de zon verdraegen dar,Ga naar voetnoot547
 
Dat hooftlicht, bron van alle klaerheit,
 
Een zichtbre Godheit, 't oogh der waerheit?Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Wie anders, als de morgenstar?

voetnootvs. 139
Ter goeder uure: op de juiste tijd.
voetnoot140
Sichem was weinig vruchtbaar.
voetnoot141
graege: gretige, hongerige.
voetnoot143
stewaert: naar Dothan.
voetnoot144
knien (eenlettergrepig te lezen; vgl. het rijmwoord in vs. 478).
voetnoot145
een: iemand.
voetnoot146
Zoo: dat.
voetnoot147
luchte: luchtige.
voetnoot149
wuften: dartele.
voetnoot153
wel: soms.
voetnoot154
pest (scheldwoord): ellendeling.
voetnoot158
dat hem de hagel sla: verwensing, herhaald met donder.
voetnoot159
maelt: zeurt.
voetnoot160
Versteur u niet: maak u niet boos.
voetnoot162
slaet: vormt (slaan wordt gebruikt voor allerlei snelle bewegingen).
voetnoot164
valt: is.
voetnoot165
Een uitroep, met de betekenis: hoe zullen wij dan die wraak verantwoorden!
voetnoot166-167
Laat ieder die er van weet, zich verantwoorden. Wij vinden het veiliger ons te houden of wij van niets weten, en dus te ontkennen; 't reetste: het meest voor de hand liggende.
voetnoot169
gelden: invloed hebben op, deelnemen aan de uitvoering; ter zaecke raên: mede beraadslagen over de zaak.
voetnoot170
stel voor: geve een uiteenzetting, uitlegging.
voetnoot172
bedraegen: beschuldigd.
voetnoot173
plasdanck: dank die men verwerft door iemand te behagen, te vleien; begaen: verwerven.
voetnoot175
zich versteuren: zich boos maken.
voetnoot177
loon gebruikt Vondel ook mannelik, evenals nog in Zuid-Nederland (Ned. Wdb. VIII, 2789).
voetnoot178
graeuwen: standjes.
voetnoot179
onrust: Joseph.
voetnoot180
Vgl. figuurlik: een doorn in 't vlees; geboren: ontstaan.
voetnoot181
wulpsch: speels, onervaren.
voetnoot184
zich meester maecke: over ons de baas gaat spelen.
voetnoot185
sart: prikkelt, ergert.
voetnoot186
ontdeckt: legt bloot, openbaart.
voetnoot189
dat opzet: die bedoeling.
voetnoot192
Hem docht: het kwam hem voor; wy bonden vast: wij waren bezig met binden (vast: voortdurend).
voetnoot195
vast: intussen; 't zich belghden: er boos over waren, het verbolgen aanhoorden.
voetnoot199
loegh: Zuid-Ned. sterke vorm bij lachen; echter: wederom.
voetnoot203
strijcken: oorspr. neerhalen; in dit verband: doen verbleken.
voetnoot204
donkre: onduidelike.
voetnoot205
euvel: vertoornd (vgl. in euvelen moede: toornig).
voetnoot206
keef quansuis: deed alsof hij hem berispte.
voetnoot209
kout: praatjes.
voetnoot210
kinderwerck: kinderachtige verzinsels; spijt: hoon, smadelike bejegening.
voetnoot211
hy (wijzend op Judas); daarop slaat die terug; verdaedight: oude vorm naast verdedigt.
voetnoot212
zinnen: gemoed; bezadight: tot kalmte brengt.
voetnoot213
reden: verstandige redenering.
voetnoot214
steeckt naer bewint: streeft naar overheersing.
voetnoot215
verkloeckt: verschalkt (kloek heeft hierin de ongunstige betekenis: listig).
voetnoot217
gaeuwste: vlugste van verstand (overhellend in ongunstige richting; vgl. gauwdief).
voetnoot218
Zinspeling op de bekende list van Jacob om Ezau het eerst-geboorterecht te ontnemen (Genesis XXVII).
voetnoot220
op te maenen: aan te sporen, op te wekken, nl. door vaders voorbeeld (Ned. Wdb. XI, 1037).
voetnoot221
uitgeleert: volleerd; doortrapte: listige (in de 17e eeuw minder ongunstig gevoeld dan nu).
voetnoot224
schut: houdt tegen, belet; 't gaet vast: 't is zeker, wees er van overtuigd.
voetnoot226
Wie dan ook de slaaf van een ander zou willen zijn.
voetnoot227
ringelooren: in bedwang houden (oorspr. van een getemd dier, met een ring door 't oor).
voetnoot229
Met reden: juist gezegd.
voetnoot230
wetenschap: zijn voorspellingen.
voetnoot231
Dit stuck: deze (schand)daad; wil: zal; uit alle torens kraeien: overal luide met verontwaardiging verkondigd worden.
voetnoot232
Woordspeling met het vorige kraaien, met de bijgedachte aan de uitdrukking: daar zal geen haan naar kraaien; ontrent: in de buurt; paeien: geruststellen; nadert hier de ongunstige betekenis: een rad voor de ogen draaien.
voetnoot234
stoffeeren: voorwendsels, leugens bedenken; brein of geest: verstand of fantasie.
voetnoot235
stroy: verspreide het gerucht; wildt: wild dier.
voetnoot237
wyder: verder; raet geleeft: overlegd, beraadslaagd (Ned. Wdb. VIII, 1724); nergens in: in geen enkel opzicht; gedut: getreuzeld.
voetnoot238
strax: onmiddellik; offer: geve over aan.
voetnoot239
of zelden: iemand komt.
voetnoot240
melt: verraadt; zelfs: zelf.
voetnoot242
bestemt: goedkeurt, er mee instemt; geen klem: geen kracht.
voetnoot243
eenpaerigh: met algemene stemmen; deze koort zou breecken: dit plan zou mislukken.
voetnoot245
noch: en niet (dus dubbele ontkenning).
voetnoot246
gaet den zelven gang: gaat dezelfde weg, d.w.z. verbeurt ook zijn leven.
voetnoot248
raetslaeght: beraadslaagt.
voetnoot251
sta van my: ga weg. Dit heeft betrekking op de daet.
voetnoot256
kouden: afgeleefde; ontblooten: beroven.
voetnoot257
My gruwelt: ik gruw er van.
voetnoot259
recht: zonder aarzelen.
voetnoot260
laet eens zien: dat staat nog te bezien, durf dat eens!; voorstaen: in bescherming nemen.
voetnoot264
vast: al maar.
voetnoot265
arbeit: spant zich in.
voetnoot267
eerlijck: eervol (ironies: fraai).
voetnoot268
behaelen: bevitten (ontstaan uit de betekenis: achterhalen, betrappen; zie Ned. Wdb.).
voetnoot269
strax: dadelik; verkerft (zwak geworden): verkorven.
voetnoot270
recht men aen: haalt men uit; en (ontkenning).
voetnoot271
glimp: bedrieglike schijn; of men 't cier: al tracht men het te verbloemen.
voetnoot274
in reden staen: vatbaar zijn voor rede.
voetnoot275
Bestellen: verschaffen.
voetnoot278
voor 't endt: voordat hij sterft.
voetnoot279
wintervrucht: zoon van zijn ouderdom (vgl. Genesis XXXVII, vs. 3).
voetnoot280
zinlijckheit: genegenheid, voorkeur.
voetnoot282
't Gewas valt niet aleens: niet elk gewas (hier: nakomelingen) valt even goed uit.
voetnoot284
aen te pricken: te prikkelen, aan te zetten.
voetnoot285
yet: iets; gulhartigh: ondoordacht, onbedachtzaam (vgl. vs. 676).
voetnoot288
zonder gal: volgens een oud volksgeloof was de gal de zetel van de boosheid; simple: onschuldige. Men meende dat duiven geen gal bezaten (vgl. Matth. X, vs. 16).
voetnoot293
onnozelheit: onschuld; om vaders halven: ter wille van vader (vgl. mynent halven in vs. 295).
voetnoot294
adem blies in 't stof: zie Genesis II, vs. 7.
voetnoot295
heb ick yet verdient: als ik enige verdienste heb.
voetnoot296
dien wrock die wonden zalven: die haat verzachten.
voetnoot298
pack: last, zware verplichting.
voetnoot299
een proef te doen: een poging te wagen.
voetnoot301
met gedult: het duldend, zonder mij te verzetten.
voetnoot303
vlack: smet.
voetnoot309
wat grover onbescheit: wat een schandelik onrecht! Onbescheit is oorspr. onverstand, dan: onrechtvaardigheid; grover (genitief, afhangende van wat).
voetnoot310
in de beste ploy geleit: zoveel mogelik vergoelikt.
voetnoot312
Zy borsten echter uit: zij zouden opnieuw uitvallen.
voetnoot313
er tegens woên: mij met alle kracht verzetten.
voetnoot316
dreigen u den doot: bedreigen u met de dood (deze constructie met twee objekten ontbreekt in 't Ned. Wdb.).
voetnoot317
schimp: gekheid.
voetnoot318
keer: verhindere; die is hier tot lidwoord verzwakt (vgl. vs. 458).
voetnoot319
leit: ligt, is.
voetnoot321
hangt aen: hangt af van.
voetnoot322
u vermeten: aandurven.
voetnoot323
sluit: besluit.
voetnoot324
dwangeloos: vrij.
voetnoot325
draegen 't wech: geven de doorslag; stemmen 't: geven daaraan onze stem, onze goedkeuring.
voetnoot326
in dit recht: bij deze rechtspraak; zoo veel magh zijn gelooft: enig vertrouwen verdien.
voetnoot327
Laat de weegschaal van het gezonde oordeel Josefs schuld nog eens onbevooroordeeld (met zinnen: weldoordacht) nawegen.
voetnoot329
halsrecht: rechtsgeding over leven en dood.
voetnoot330
ick wil 'er niet voor staen: voor verantwoordelik zijn.
voetnoot331
Vertrouw: laat over; gestreecken: geveld.
voetnoot333
lang genoegh: heel lang (genoegh heeft hier de oude versterkende betekenis).
voetnoot334
Wat liefde...: Dat Vader zoveel liefde toedroeg; loozen: listige.
voetnoot335
ouder: als ouderen (pleonasties).
voetnoot336
spelde: voorspelde.
voetnoot337
dus: zo.
voetnoot338
gunst: genegenheid.
voetnoot339
gedyen: uitgroeien, worden tot (in dit verband: aanleiding geven tot).
voetnoot342
onzydigheit: onpartijdigheid; erf: bezit.
voetnoot344
verminderen: te kort doen.
voetnoot346
vast: voortdurend; stack: stiet (vgl. tegen de borst stuiten); dus: ergerde.
voetnoot347
'k ging ten achteren: ik raakte achteruit, d.w.z. ik had geen sukses, ik spande mij vergeefs in.
voetnoot348
graeuwen: afsnauwen.
voetnoot350
Bestont: ondernam, waagde het; schakeerden (deelw. zonder ge): veelkleurige.
voetnoot352
braveeren: tarten.
voetnoot353
dick verklickte: vaak aangebrachte.
voetnoot354
ouderen: ouders.
voetnoot356
Dat is hem recht op 't hooft: Dat is de spijker op de kop geslagen! (hem slaat niet op een persoon, maar is deel van een vaste uitdrukking).
voetnoot357
stemmen in: zijn stem uitbrengen voor.
voetnoot358
Hij heeft zelf het vonnis uitgesproken; nucken: valse streken (Kil. vertaalt het met: astutia).
voetnoot359
misgreep: verkeerde handelwijze; het moght moeien: al deed het mij leed.
voetnoot361
vast: steeds; bezint: bemind wordende (absolute constructie).
voetnoot365
ongelijck meer: veel meer; hoop uit hem te scheppen: verwachtingen omtrent hem te koesteren.
voetnoot366
bevalligheên: gunsten (in deze betekenis niet in 't Ned. Wdb.).
voetnoot367
een: iemand; 't al: alles.
voetnoot368
vordert: bevordert.
voetnoot370
weet: schreef dit toe aan (van wijten).
voetnoot371
d'Een (Datief); schort: ontbreekt, komt te kort; wulpsheit: jeugdige onbezonnenheid.
voetnoot372
vast: voortdurend.
voetnoot373
maeck geen ongemack: bezorg geen last.
voetnoot374
hoeft: behoeft.
voetnoot375
houde aen: steun zoekt op.
voetnoot376
schorte: haperde.
voetnoot377
slacht: gelijkt.
voetnoot378
't vergift leit in den staert: het ergste zegt hij het laatst. Vertaling van de Latijnse spreekwoordelike uitdrukking: in cauda venenum.
voetnoot379
lijdzaeme: geduldig luisterende.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 398. De oude uitgave heeft: aen dien; door de latere uitgaven overgenomen.
voetnoot384
bevallen: uitvallen.
voetnoot385
ongekoockter: koeler.
voetnoot387
onvermogenste: zwakste; erven: kinderen.
voetnoot388
op d'oevers van hun sterven: in hun laatste levensperiode.
voetnoot389
Verryzen uit den grave: als 't ware herboren worden.
voetnoot390
niet in een afhankelike zin na vrees kwam reeds in 't Mnl. voor (vgl. Van Helten, Vondels Taal II, § 276), evenals in 't Frans.
voetnoot391
op zijn stiefmoers handelen: behandelen gelijk een stiefmoeder dat vaak doet. Lea was de zuster van Jozefs moeder Rachel.
voetnoot392
Bilha en Zilpa zijn hun slavinnen en moeders van de andere zonen van Jacob; haets: van haat vervuld; wandelen: rondzwerven.
voetnoot393
En dat de rollen omgekeerd zouden worden, doordat nu de slavin de zoon van haar meesteres weg zou zenden, terwijl vroeger Sara Hagar met haar zoon Ismaël deed rondzwerven.
voetnoot394
eenzydigheit: partijdigheid; onlust: onenigheid.
voetnoot395
't en ging 'er noit zoo even: deze uitdrukking loopt vooruit op het beeld van de weegschaal in vs. 398: er was nooit evenwicht in de onderlinge familiebetrekking.
voetnoot396
Esaus liefde: liefde tot Ezau.
voetnoot397
gunst: genegenheid.
voetnoot401
beken: erken; zien wat veer: streven wat te hoog.
voetnoot407
naeuw: nauweliks; Sichems moort: Sichem werd vermoord door Jacobs zonen Simeon en Levi, die wraak namen over de verkrachting van hun zuster Dina (Genesis XXXIV).
voetnoot408
splissen: splitsen; 't huis: ons stamhuis.
voetnoot409
roockt: dampt (Vgl. voor deze ‘stem des bloeds’ Genesis IV, vs. 10).
voetnoot410
Accent op ghy; aller schanden schandt: Hebreeuwse genitief: aartsdeugniet.
voetnoot411
wat bed: welk bed, nl. van Bilha, de bijvrouw van zijn vader. Dit werd als bloedschande beschouwd (Genesis XXXV, 22; XLIX, 4).
voetnoot412
Zie hem blozen van schaamte.
voetnoot413
zien: er uit zien (vgl. vs. 437); Hemors bloet: tegelijk met Sichem werd zijn vader Hemor vermoord.
voetnoot414
dien buit: behaald bij de plundering, na Sichems moord.
voetnoot415
Zie bij vs. 407.
voetnoot416
te na gesproken: ter beschuldiging gezegd.
voetnoot418
hoe kleen hy zong: hoe verlegen hij stond (vgl. een toontje lager zingen).
voetnoot419
wroet op: rakelt op.
voetnoot421
Dit loopt recht averechts: dit is een geheel ander geval.
voetnoot422
voorstant: bescherming; bloet: familielid; al t'onstelt: geheel buiten u zelf.
voetnoot423
verlegen: ontdaan, hulpbehoevend.
voetnoot425
schut: were af; den vloeck nl. die hem van onze kant bedreigt.
voetnoot426
helpen om een' hoeck: ruwe uitdrukking voor: doden (vgl. het hoekje omgaan = sterven).
voetnoot427
dit heiligh huis: dit Godgewijd geslacht (vgl. Exodus XIX, vs. 6).
voetnoot428
Vgl. vs. 411-12.
voetnoot430
opgekrabt: opengekrabd.
voetnoot435
't grondelooze hol: allegories voor het menselike hart (vgl. vs. 454); heiloos: spelling voor: heilloos.
voetnoot436
spijt: kwaadaardigheid.
voetnoot437
ziet: ziet er uit.
voetnoot439
blaeuwe: giftige (vergelijk vs. 54).
voetnoot440
biezen: sissen.
voetnoot441
begruist: bevuild.
voetnoot446
ongenoeght: leed.
voetnoot447
scherreprechter: beul, d.w.z. een boze macht, die hem martelt en tot woede drijft.
voetnoot451
in te luien: beet te nemen (uit een oudere betekenis: verlokken, bekoren; oorspr. met klokgelui verwelkomen; vgl. Ned. Wdb. VI, 1800).
voetnoot453
Nijt: afgunst; Haet en Nijt gebruikt Vondel ook elders als naam voor één wezen.
voetnoot454
worpt: werpt (Holl. vorm).
voetnoot457
huizen: geslachten (een ruimer begrip dan huisgezinnen: families); scheit: gaat heen. Evenals de duivel stank achterlaat bij zijn vertrek.
voetnoot458
keer: moge verhoeden.
voetnoot459
verschoven: verstoten.
voetnoot460
namaels: later.
voetnoot462
Verantwoort eens (uitroep): Hoe kunt ge verantwoorden.
voetnoot468
bederf: verderf, ondergang; 't en dient niet nader: 't is niet goed, op die weg voort te gaan.
voetnoot470
tergen: prikkelende tegenstand.
voetnoot473
ontzint: waanzinnig.
voetnoot476
onderbraghte: onderworpen.
voetnoot477
bestaen een stuck: een daad aandurven; zich ontzien: zich onthouden van (oorspr. met genitief, later met accusatief). Zie over deze grootmoedigheid van de leeuw: Maurits Sabbe, Dierkennis en diersage bij Vondel, blz. 58.
voetnoot482
tegen: tegemoet; verder vaert: het plan gaat volvoeren.
voetnoot483
Hou stant: blijf staan; 't gelt: het zal kosten (vgl. 487).
voetnoot485
waegh: zal dreunen; Mambre: oude naam van Hebron, waar Abraham leefde.
voetnoot487
afsteecken: doorboren (eig. het afsnijden van de hartader; Ned. Wdb. I, 1545).
voetnoot489
Judas heeft, op het hulpgeroep van Ruben (vs. 486) dus Levi vastgehouden; niet: niets.
voetnoot490
Nadien: omdat, nu.
voetnoot491
gebeten: op hem gebeten.
voetnoot493
dra: vlug.
voetnoot495
verwezen: ter dood veroordeelde.
voetnoot496
pas wanneer: juist als.
voetnoot497
raet: plan.
voetnoot498
heet: opgewonden; op heeter daet: zonder uitstel.
voetnoot499
met billijcke oogen: als uw ogen het juiste inzicht hebben.
voetnoot502
even schoon: ten volle gehandhaafd.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 523-24. In de oude uitgave staat het haakje achter 523, de komma achter 524. De latere uitgaven hebben dit verbeterd.
voetnoot504
knecht: jonge man.
voetnoot506
lasterlijck bemorst: schandelik bezoedelt.
voetnoot507
een wees (vgl. vs. 944); aen 't leven verkorten: van 't leven beroven.
voetnoot509
Verschoont: ontziet, spaart.
voetnoot511
wy waren verdraegen: wij zouden het eens zijn.
voetnoot513
't stemt: er mee instemt.
voetnoot515
verweien: elders doen weiden.
voetnoot516
wy zullen zo niet scheien (ter zijde): in gedachte gericht tot Jozef: ik zal je zo niet in de steek laten. Deze opvatting (van Molkenboer) is m.i. te verkiezen boven die van Stoett: ‘Wij spreken elkander nog wel nader’ (tot de broeders gericht).
voetnoot517
borst: jongen.
voetnoot518
't hygent hart (Holl. vorm naast hert): zinspeling op Psalm XLII, vs. 2.
voetnoot519
versche sprongen: frisse opwellende wateren.
voetnoot521
schuw van zon: de zon ontwijkend.
voetnoot522
vongen: vingen (Van Helten, Vondels Taal § 45).
voetnoot523
naere: sombere; vast: voortdurend (te verbinden met beloeren, vs. 526).
voetnoot524
brack: jachthond.
voetnoot525
zwijnspriet (= jaghtspriet in vs. 530): speer voor de jacht op wilde zwijnen.
voetnoot526
het onnozel bloet: het onschuldige schepsel.
voetnoot528
al te: zeer.
voetnoot529
vint: bevindt; bezet: ingesloten, in 't nauw gebracht.
voetnoot531
getroost op: vertrouwende op.
voetnoot533
Der perlen moeder: de schelp waarin de parels ontstaan (vgl. de stofnaam perlemoer in vs. 536).
voetnoot537
stremdenze: stolden ze (nl. die tranen): vgl. de slot strofen van Hooft's lied ‘Sal nimmermeer gebeuren’.
voetnoot540
tot de keel vervult: overvol.
voetnoot541
gedult: lijdzaamheid.
voetnoot542
onverbloemde: ongehuichelde, oprechte.
voetnoot543
wil: zal. Ook na zijn dood zal men hem eren.
voetnoot544
lof: loof, bladen. Waarschijnlik woordspeling met: de lof = de eer.
voetnoot545
schets: voorafgaande tekening, ontwerp; strecken: dienen als. Jozef (de morgenstar, vs. 550) is nl. de voorbeduiding, het prototype van Jezus, het volmaakte zonlicht (hooftlicht, vs. 548).
voetnoot547
verdraegen is later veranderd in: uitdagen dar: durft voor den dag roepen, zijn komst aankondigen.
voetnoot549
Een zichtbre Godheit: in deze woorden vallen samen beeld en werkelikheid (de mens geworden God: Christus).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank