Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

Het derde bedryf.

IOSEPH. SIMEON. LEVI.
Ioseph:
 
Myn Broeders, zijt gegroet, van mijn heer Vaders wegen,
 
Die, hartelijck begaen, my, onder zynen zegen,Ga naar voetnootvs. 552
 
Naer Sichem heenen stuurde, op dat hy weeten moght,
 
Hoe 't u en 't vee al ging. wat hoeck bleef onbezocht?Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Wat herder ongevraeght, om Sichem, en zijn weide
 
En lantstreeck? 'k hou gewis mijn Vaders Engel leideGa naar voetnoot556
 
My herwaert aen: want toen ick, moede en afgezucht,Ga naar voetnoot557
 
Ging dwaelen, hopeloos en jammerlijck beducht,Ga naar voetnoot558
 
Wat raedzaemst was van beide: of langer daer te toeven,
560[regelnummer]
Op eenigh klaer bescheit; of Vader te bedroeven,Ga naar voetnoot560
 
Met evenwijs naer huis, naer Hebron, en ons dal,
 
Van waer ick quam, te spoên; ontmoete by geval
 
(Of liever zoo 't Godt gaf) my yemant, die juist vraeghde:
 
Wien zoeckt ghy dus met smert? toen ick mijn hart uitklaeghde,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
En badt om naeckt bericht, wees hy my herwaert aen,Ga naar voetnoot563-65Ga naar voetnoot565
 
En had uit u gehoort: laet ons naer Dothan gaen.
 
Spil, sprack hy, hier geen tijdt. zy zijn al voortgetogen.
 
Zoo spreeckende, geleeck de vrientschap in zijn oogenGa naar voetnoot568
 
Aen 't flonckeren een' geest, zoodanigh als voorheen
570[regelnummer]
(Na dat men hen beschrijft) onze oudren wel verscheen.Ga naar voetnoot570
 
Zijn oogen stemden met d'aenminnigheit der lippen,Ga naar voetnoot571
 
Geverft, als met een' geur van roozen, op de tippen.Ga naar voetnoot572
 
In 't scheiden danckte ick hem, en roock een frisser lucht,
 
Een lange streeck langs 't padt, en schepte mijn genughtGa naar voetnoot574
575[regelnummer]
Veel reizen stil te staen, en t' elckens om te kijcken;
 
Verbaest om zynen gangk, en hoe hy heen ging strijcken,Ga naar voetnoot576
 
Niet als een sterflijck mensch, maer een van 't hemelsch koor,
 
Ons tot een licht gestiert, op 't onbekende spoor.Ga naar voetnoot578
[pagina 102]
[p. 102]
 
Het zy wie 't wil, Godt lof, hy heeft my recht gewezen.Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Ick vinde u hier gezont. nu is mijn hart genezen
 
Van die quetsuur. ô hoe verquickt uw aengezicht,Ga naar voetnoot581
 
Zoo welgedaen, my meer, dan 't alverquickend licht!Ga naar voetnoot582
 
Mijn Broeders, och ick weet, de Vader zal verlangen,
 
Om tyding, uit mijn' mont, van u, zijn zoons, t' ontfangen,
585[regelnummer]
De Grootvaêr desgelijx, en onze Moeders meê.Ga naar voetnoot585
 
Hoe gaet het toch, mijn Broêrs? hoe staet het met ons vee?
 
Helaes, wat magh dit zijn? wat magh de helden deeren,Ga naar voetnoot587
 
Dat zij dus overdwars het aenzicht elders keeren?Ga naar voetnoot588
 
My aenzien met den neck, en stom als beelden staen?
590[regelnummer]
Och Broeders, heb ick u met myne komst misdaen,
 
Of niet gegroet als 't hoort? ontschuldight mijn gebreecken.Ga naar voetnoot591
 
Verschoont mijn dommigheit. hoe krijgh ick hen aen t' spreecken?
 
Ick ben geen antwoort waert. helaes, het is mijn schult.
Simeon:
 
Ay ziet dien huichelaer. hoe terght hy u gedult,
595[regelnummer]
En spreeckt ghy niet een woort?Ga naar voetnoot595
Levi:
 
Wel heerschap over moeders
 
En vader, en al 't huis.
Simeon:
 
Bezoeckt ghy weêr de Broeders?
 
Komt ghy ons weer bespiên? verklicker, wellekoom.
Levi:
 
Wat of de droomer nu weêr voorquam in den droom?Ga naar voetnoot598
 
Vertel ons uw gezicht, uw' droom. zing op, laet hooren.
Simeon:
600[regelnummer]
Wat of hem schort? hy zwijght, en heeft zijn tong verlooren.
Ioseph:
 
Mijn Broeders, och ick val voor uwe voeten neêr.
 
Vergeeftme mijn vergrijp, noch eens, en dan niet meer.
Levi:
 
Rijs op, het is geen wijs, dat Koningklijcke zielen,Ga naar voetnoot603
 
Zich buigende in het stof, voor onderdaenen knielen.
Simeon:
605[regelnummer]
Was vader niet de zon? was moeder niet de maen?Ga naar voetnoot605
 
Wij starren, schooven? he!
[pagina 103]
[p. 103]
Ioseph:
 
och broeders, laet my gaen.
 
Och broeders, laet my gaen: 'k wil gaerne voor u bucken,
 
Gelijck den jongste past.Ga naar voetnoot608
Simeon:
 
rijs op. hoe zal 't hier lucken?
Levi:
 
Nu koning Joseph, zegh, wie zal uw stalknecht zijn?
610[regelnummer]
Wie schryver? wie poortier? wie schencker, om met wijnGa naar voetnoot610
 
Te kroonen's konings disch? wie kamerling verstrecken?Ga naar voetnoot611
 
Wie muilpaert? wie kameel? wie uw karrossen trecken?Ga naar voetnoot612
 
Koom herwaert Napthali. koom herwaert Zabulon.
 
Komt Asser, Isaschar, Gad, Judas, Simeon,
615[regelnummer]
En Dan: dit is de schoof: vernedert uwe schoven.Ga naar voetnoot613-15
 
Duickt starren, zon en maen, dit licht zal 't al verdooven.Ga naar voetnoot616
Simeon:
 
Ontweldight hem dien staf, en drijft hem naer den put.Ga naar voetnoot617
Ioseph:
 
Och broeders.Ga naar voetnoot618
Levi:
 
voort, ga voort: dit jancken is onnut.
RUBEN.
 
Dit's d'oude en drooge put. 'k wil hier ontrent vertoeven.Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Maer 't zou wel noodigh zijn met eenen steen te proeven,Ga naar voetnoot620
 
Of oock de duistre gront met water sta bedeckt,
 
't Welck van dees heuvelen by wylen herwaert leckt.Ga naar voetnoot622
 
Hier leit een kay, zoo zwaer als eenigh man kan heffen.Ga naar voetnoot623
 
Nu mannekracht, hef op: die steen wil lydigh treffen.Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Laet vallen, dat het kraeck. laet rollen zonder schrick.
 
Hy plompt niet eens, maer ploft. droogh is 't er: klaer ben ick.Ga naar voetnoot626
 
Weest wellekoom, ô put. weest wellekoom, behoeder
 
Van Jakobs waertsten zoon, van mijn' verlegen broeder.Ga naar voetnoot628
 
Verdien een' naem, wanneer ghy, voor een wisse doot,Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Dien heldren jongen berght, in uwen naeren schoot;Ga naar voetnoot630
 
Zoo veel barmhartiger dan negen broêrs te gader,
[pagina 104]
[p. 104]
 
Al broederslaghtigen. ô put, 'k zal u by Vader,Ga naar voetnoot632
 
Dien afgeleefden stock, haest loven voor dees deught:Ga naar voetnoot633
 
Terwijl hy Ioseph kust al bevende, en van vreught
635[regelnummer]
De tranen biggelen langs 't aengezicht vol rimpelen.
 
Hoe komtghe my te pas! hoe helptghe my bewimpelenGa naar voetnoot636
 
Mijn' heimelijcken raet, tot redding van die spruit,Ga naar voetnoot637
 
Waer in de dorre boom en schorre schors besluitGa naar voetnoot638
 
Zoo luttel saps, als die noch hoeft om wat te leven.Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Hoe zal de versche mont aen schraele lippen kleven!Ga naar voetnoot640
 
Met welck een hartlijckheit de vader welgezintGa naar voetnoot641
 
Zijn sidderende armen slaen, om zijn herboren kint,
 
Om dien beschutten hals! met welcke danckbre klancken,
 
Met hoe veel zegens wil hy Ruben dan bedancken,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Voor broer- en vaderplicht, voor zijn godtvruchtigheit!Ga naar voetnoot645
 
Dan zweef ick op zijn tong zoo hoogh, als 't onbescheitGa naar voetnoot646
 
Der broedren, root van schaemt, het hooft moet onder haelen,Ga naar voetnoot647
 
Noch dieper dan de put, daer Joseph in moet daelen.
 
Maer zwijgh, och zwijgh, my dunckt zy komen ginder aen,
650[regelnummer]
't Verwezen kint voor uit. och broeders, laet hem gaen.Ga naar voetnoot650
 
O d'arme jongen wischt zijn uitgekreten oogen.
 
O tigers, hebt ghy nu de menscheit uitgetogen,Ga naar voetnoot652
 
En voert ghy van den mensch slechs uiterlijcken schijn,Ga naar voetnoot653
 
Zoo veel gevaerlijcker als woeste dieren zijn?
655[regelnummer]
Die kent men aen gebit, aen gruwelijcke klaeuwen.
 
Helaes, wat gaet my aen? de jongen zal verflaeuwen.Ga naar voetnoot656
 
Waer best mijn lijf geberght hier ergens in een hegh?Ga naar voetnoot657
 
Zy naecken. och 't is tijdt, dat ick my nederlegh:
 
Want hoorenze mijn stem of 't ritslen van de doren,
660[regelnummer]
Zoo is 't met ons gedaen, zoo gaenwe bey verloren.
SIMEON. LEVI. IOSEPH.
Simeon:
 
Nu grijn hier na. treck uit dien kakelbonten rock.Ga naar voetnoot661
 
Treck uit, eer ick 't u leer.
Levi:
 
ja leer hem met dien stock.
[pagina 105]
[p. 105]
Ioseph:
 
Och broeders, kan ick u vermurwen met mijn karmen?
 
Och heb ick 't zoo gemaeckt? och is 'er geen ontfarmen?
Simeon:
665[regelnummer]
Schud uit de py, schud uit.
Ioseph:
 
hoe heb ick 't zoo gemaeckt?
Levi:
 
Hy sammelt noch.Ga naar voetnoot666
Ioseph:
 
helaes! waer ben ick nu geraeckt?
Levi:
 
Daer ghy zult d'uitkomst zien van uwe neske droomen,Ga naar voetnoot667
 
In eenen donkren put.
Ioseph:
 
waer ben ick nu gekomen,
 
Daer Godt woont noch goed mensch, die my voor 't lest beschut!Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
Helaes, wat hebt ghy voor?Ga naar voetnoot670
Simeon:
 
ghy moet in dezen put.
Ioseph:
 
Verdrincken in dien put?
Levi:
 
om van geen dranck te sterven,
 
Zult ghy van dorst vergaen, en wijn en water derven.
Ioseph:
 
Van honger en van dorst in dezen put vergaen?
 
O put, ick zie geen' gront: hier schijnt noch zon noch maen.
Simeon:
675[regelnummer]
Die zult ghy in uw' droom zien schijnen, oock die starren.
Ioseph:
 
't Was mijn gulhartigheit: noit docht ick u te sarren.Ga naar voetnoot676
Levi:
 
't Was uw gulhartigheit, nu 't zoo te passe koomt.
Ioseph:
 
Wie kan gebeteren, dat hy van starren droomt?Ga naar voetnoot678
Levi:
 
Hoe ghy het betren kunt, dat zal die put u leeren,Ga naar voetnoot679
[pagina 106]
[p. 106]
680[regelnummer]
Een rechte school van tucht. men moet zyne oudere eeren,Ga naar voetnoot680
 
De broeders allermeest, en d'ouders boven al.
 
Wie zich te plomp verheft, raeckt plotseling ten val.Ga naar voetnoot682
Ioseph:
 
'k Roep zelfs de hemelen en Englen tot getuigen,Ga naar voetnoot683
 
Hoe mijn gehoorzaem hart genegen was te buigen
685[regelnummer]
Voor vader, moedren, u en al het huisgezin.
 
Misduit mijn droomen niet: daer steeckt niet arreghs in.Ga naar voetnoot686
 
Och zaeght ghy in mijn hart. och lagh mijn boezem open:
 
Daer is noit list bedrogh noch arghwaen ingeslopen.Ga naar voetnoot688
Simeon:
 
Hoe zingt hy nu zoo kleen? wat was dat voor een nuck,Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Toen ghy by Vader ons betighte met dat stuck?Ga naar voetnoot690
 
Wat was dat, simpelheit? of waren 't groene padden?Ga naar voetnoot691
 
Most ghy de broeders noch zoo schendigh gaen bekladden,Ga naar voetnoot692
 
Tot schande van 't geslacht, en rockenen dien twist?Ga naar voetnoot693
Ioseph:
 
Wat mensch leeft zoo volmaeckt, die zich niet eens vergist?Ga naar voetnoot694
Levi:
695[regelnummer]
't En komt op eens niet aen.Ga naar voetnoot695
Ioseph:
 
och ziet dit door de vingeren.
Simeon:
 
Ia zoo. hoe zou hy ons hier meê om d'ooren slingeren.Ga naar voetnoot696
Levi:
 
Het slimst quam achteraen. het grontsop drinckt men lest.Ga naar voetnoot697
Simeon:
 
Neen, beter 't huis geveeght van deze lucht en pest.Ga naar voetnoot698
Levi:
 
Treck uit dien rock, treck uit.
Ioseph:
 
magh ick mijn' rock niet houden?
[pagina 107]
[p. 107]
Simeon:
700[regelnummer]
Die rock is u niet nut.Ga naar voetnoot700
Levi:
 
Hy moght te nacht verkouden.
Ioseph:
 
Och moght ick Benjamin eens kussen voor mijn endt.Ga naar voetnoot701
Simeon:
 
Een jaerigh kint? het heeft zijn' broeder noit gekent.Ga naar voetnoot702
Ioseph:
 
Ick most, voor mijn vertreck, hem noch een' kus afprachen.Ga naar voetnoot703
Levi:
 
Wel kende u 't kint?
Ioseph:
 
mijn broêr, ghy hebt my aengelachen.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Maer och voor 't allerlest. Hoe luttel docht ick toen.Ga naar voetnoot705
 
Daer is mijn rock. helaes.Ga naar voetnoot706
Simeon:
 
wy dienen werck te spoên,
 
Eer yemant onvoorziens ons koom op 't stuck betrappen.Ga naar voetnoot707
Ioseph:
 
Ay broeders, laet my gaen. 'k en zal u niet beklappen.Ga naar voetnoot708
Levi:
 
Wy hebben in dat stuck met zinnen al verzien.Ga naar voetnoot709
Simeon:
710[regelnummer]
Koom, lang het laddertouw.Ga naar voetnoot710
Ioseph:
 
nu kan ick niet ontvliên.
Levi:
 
Twee vleugels schorten u: ghy zijt een lichte veugel.Ga naar voetnoot711
Simeon:
 
Sta vast. ick zal het touw gaen knoopen aen den beugel,Ga naar voetnoot712
 
Of 't halfgebroken rat.
[pagina 108]
[p. 108]
Levi:
 
zie voor u, eer ghy stort,Ga naar voetnoot713
 
Of uitglijt. valt het touw een vaêm of drie te kort,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Zoo blijft hy in den put licht hangen, als een bengel.Ga naar voetnoot715
Simeon:
 
Zo spring hy voort om laegh.Ga naar voetnoot716
Levi:
 
maer neen, hy heeft den Engel
 
Van vader op zijn hant, die draegh hem in den dreck.Ga naar voetnoot717
Simeon:
 
En feilt en mist hem dat?Ga naar voetnoot718
Levi:
 
zoo breeck hy voort den neck.
 
Hoe harder smack, hoe nutst: 't fatsoen is maer verloren.Ga naar voetnoot719
720[regelnummer]
Nu wacker, stijgh te paert: de lijn is al geschoren.Ga naar voetnoot720
Simeon:
 
Zoo doet het. op, klim op, en stijgh gewilligh neêr.Ga naar voetnoot721
Ioseph:
 
O Godt, vergeef hun dit.Ga naar voetnoot722
Simeon:
 
voort voort, geen woorden meer.
Ioseph:
 
Verveelt het u, dat wy voor 't lest ons hart uitspreecken?Ga naar voetnoot723
Levi:
 
Ghy mooght in dezen put vry zeven dagen preecken.Ga naar voetnoot724
Ioseph:
725[regelnummer]
Och schenckt my eens voor 't lest: mijn hart verstickt van dorst.
Levi:
 
Schep water met uw hant, al ziet het wat bemorst,
 
Het kan den dorst verslaen. de slijm is meest gezoncken.Ga naar voetnoot727
Ioseph:
 
O Godt, dat laeft mijn hart: noch eens voor 't lest gedroncken.
[pagina 109]
[p. 109]
Simeon:
 
Nu klim, daer is mijn knie. nu zet den voet in 't touw.
Levi:
730[regelnummer]
Stijgh af.
Ioseph:
 
leeft lang mijn broêrs. troost vader in zijn' rouw.Ga naar voetnoot730
Simeon:
 
Die rouw is al gemaeckt.Ga naar voetnoot731
Levi:
 
hy daelt met flaeuwe treden.
Simeon:
 
Zijt ghy om laegh?Ga naar voetnoot732
Ioseph:
 
noch niet. Hael op, ick ben beneden.
Levi:
 
Maeck los het laddertouw: 't wil tijt zijn dat wy gaen.Ga naar voetnoot733
Simeon:
 
Ons werck is nu beschickt. Hier moet een dronck op staen,Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Met een' ontbijt. de zon begint alree te steecken.Ga naar voetnoot735
Levi:
 
Komt gaenwe, daer ons loof noch schaduwen ontbreecken,Ga naar voetnoot736
 
Hy heft een klaeghliedt aen. hoe galmt die naere klanck.
Simeon:
 
Ay luistert wat hy zingt.Ga naar voetnoot738
Levi:
 
de tijdt valt my te langk.
Simeon:
 
Hoort yemant dat geluidt, zijn stem magh ons verraeden.Ga naar voetnoot739
Levi:
740[regelnummer]
't Geluit reickt niet zoo wijdt: oock loopen hier geen paden.
 
De heirbaen leit te veer: het kreupelbosch zwijght stil:
 
En wie genaeckt dien put, als die 'er wezen wil?
Ioseph:
 
Myn Godt, mijn Godt, magh mijn geklagh niet baeten,
 
En gaet uw glans en aenschijn voor my schuil,Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
Voor my, helaes, van u en elck verlaeten,
[pagina 110]
[p. 110]
 
In dees spelonck, en onverlichten kuil?Ga naar voetnoot746
 
Ick zie 't gewelf des blaeuwen hemels blincken,
 
Door eenen bril van damp en dicke lucht;Ga naar voetnoot748
 
Al schijnt de zon, zy schroomt zoo diep te zincken.
750[regelnummer]
Ick hoor den windt, maer wie hoort mijn gezucht?
 
De putgalm baeuwt mijn kermen na, mijn smeecken.Ga naar voetnoot751
 
En kaetst te rugh den allerlesten tarm.Ga naar voetnoot752
 
De steenen zelfs uit medelyden spreecken.
 
Ick roep ocharm: de putgalm roept ocharm.
755[regelnummer]
Bedanck ick hem, die noch uit mededoogenGa naar voetnoot755
 
Mijn ziel vertroost, hy danckt my wederom.Ga naar voetnoot756
 
En schrey ick: wee mijn oogen; hy schreit, oogen.
 
Zit Ioseph stom, de putgalm zit oock stom.
 
Och haetooft, och, hoe bitter zijn uw korlen,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
In myne keel, schier stickende van smart:
 
Maer nu ontbey, daer komt wat zoets op borlen.Ga naar voetnoot761
 
Wat magh dit zijn? wat troost verfrischt mijn hart?
RUBEN. IOSEPH.
Ruben:
 
Zyn dat gebroeders? och zy hebben 't lam gedolven.Ga naar voetnoot763
 
Daer gaenze heen, in schijn van harders, ô die wolven.Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Zy lieten allerlest hun wreede stappen hier.Ga naar voetnoot765
 
't Was goet dat ick my kon verbyten. 'k hadme schierGa naar voetnoot766
 
(Mijn krop wert vol) ontdeckt met bulderen en kryten.Ga naar voetnoot767
 
Ja had ghy 't maer gedaen. zy moghten u vry smyten
 
In eenen zelven poel; zoo waert ghy door dien raetGa naar voetnoot769
770[regelnummer]
Niet schuldiger als zy, aen zoo vervloeckt een daet;
 
Om wie de vader nu misschien al leit te bedde.Ga naar voetnoot771
 
Maer neen, 't was beter dus. 'k wil zien of ick hem redde.Ga naar voetnoot772
Ioseph:
 
Och help my, wie ghy zijt. och help my uit den noodt.
Ruben:
 
Hy roept, Godt lof, dat 's noch geen teecken van zijn doot.Ga naar voetnoot774
[pagina 111]
[p. 111]
775[regelnummer]
Hoe is het, Josephbroêr? ick koom uw wonden stelpen.Ga naar voetnoot775
Ioseph:
 
Och Ruben, help my uit.
Ruben:
 
Ick koom, om u te helpen.
 
Mijn kint, mijn hart, mijn zoon, bedaer wat. schrey niet meer.
Ioseph:
 
Och help my uit.
Ruben:
 
Mijn broêr, hier is noch touw, noch leer:
 
Noch wist ick raet om touw; ick zou mijn kleeren scheuren,Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
En strengelen een koort: maer maetigh u in 't treuren:
 
't Is om een korte wijl, een korte stoot, gedaen.Ga naar voetnoot781
 
'k Beloof u, eer de zon op 't hooftpunt koom te staen,Ga naar voetnoot782
 
Te redden met dees hant: de tijt kan 't nu niet draegen.Ga naar voetnoot783
 
Zy zien noch t' elckens om, uit achterdocht voor laegen.Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
'k Ontschuil hun vast. mijn trouw heeft Joseph niet verzaeckt.Ga naar voetnoot785
 
Ghy zijt door mijn bestel in dit verdriet geraeckt.Ga naar voetnoot786
 
'k Bestemde 't quaet, op dat 'er goet uit wert geboren.Ga naar voetnoot787
 
Vergeef my toch dien treck, die anders waert verloren.Ga naar voetnoot788
 
't Gevaer jaeght my van hier. leer harden. ick moet voort.Ga naar voetnoot789
Ioseph:
790[regelnummer]
Och Ruben Ruben, hoor. ay broeder, noch een woort.
REY VAN ENGELEN.
Zang:
 
Het lust ons om dees duisternissenGa naar voetnoot791
 
Des puts al 't hemelsch licht te missen:
 
Want zulcke duisternissen zijn
 
Ons schooner dan de zonneschijn.
795[regelnummer]
Wy willen hier een' hemel stichten,
 
Verzien met aengenamer lichtenGa naar voetnoot796
 
Dan aen dat blaeuw gewelfsel staen.
 
Zijn mont verstrecke een nieuwe maen:Ga naar voetnoot798
 
Zijn oogen, op den gront gezoncken,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Twee starren, die den nacht ontvoncken:
[pagina 112]
[p. 112]
 
Het voorhooft, daer de lock om zweit,Ga naar voetnoot801
 
Een zon, gekruift met majesteitGa naar voetnoot802
 
Van zyzacht hair en blonde straelen.
 
Wat schemering kan 't hier by haelen,
805[regelnummer]
Des morgens vroegh, of's avonts laet?
 
Wat avontstont, wat dageraet
 
Beschaemt die winckbraeuw, en die wangen;Ga naar voetnoot807
 
Nu met een' dunnen mist behangen?Ga naar voetnoot808
 
Als met een' sluier, fijn van draet,
810[regelnummer]
En bruin van verf, daer vier door slaet,Ga naar voetnoot810
 
En speelt en schijnt op 't zwart te zweven,Ga naar voetnoot811
 
Te zoet gedommelt en verdreven.Ga naar voetnoot812
 
Laet d'oogen weiden in die kunst:Ga naar voetnoot813
 
Dees schaduw geeft dit licht een gunst.Ga naar voetnoot814
Tegenzang:
815[regelnummer]
Het zal strax ryzen, om te reizen;Ga naar voetnoot815
 
Om koningklijcke en aertspalleizen,Ga naar voetnoot816
 
Daer aller wyzen wijsheit zuft,Ga naar voetnoot817
 
Met zijn van Godt verlicht vernuftGa naar voetnoot818
 
Te proppen: maer in 't eerst zijn bandenGa naar voetnoot819
820[regelnummer]
En noch een droeven dagh voorhanden;Ga naar voetnoot820
 
Eer 't, begenadight van een kroon,Ga naar voetnoot821
 
In 't wit beschijn den gouden troon,Ga naar voetnoot822
 
Tot heil en troost van veele volcken.
 
Het moet, vermomt met donckre wolckenGa naar voetnoot824
825[regelnummer]
Van ballingschap, veel jaeren lang,
 
Na een' bedruckten ondergang,Ga naar voetnoot826
 
In arbeit gaende, aen 't baeren raecken.Ga naar voetnoot827
 
Dees langsaemheit past groote zaecken.Ga naar voetnoot828
 
Een eick, die met zijn hooft vol blaên
830[regelnummer]
En bladige armen zal beslaenGa naar voetnoot830
 
Veel gronts, veel luchts, en winterbuien
[pagina 113]
[p. 113]
 
Van oosten westen noorden zuien,
 
En blixemstrael en donderklootGa naar voetnoot833
 
Verduuren, wort allengskens groot:
835[regelnummer]
Om tegens dat gewelt te sportelen,Ga naar voetnoot835
 
Verzekert hy zyn' voet met wortelen;
 
Zyn' rugh met pit, en hout, en bast:Ga naar voetnoot837
 
Gelijck zoo stout een' boschreus past.
Toezang:
 
'k Zie Jakobs kinderen en knaepenGa naar voetnoot839
840[regelnummer]
Te weide gaen, en koey en schaepen
 
In schaduw van dien hoogen boom,
 
By eenen wijdt vermaerden stroom,Ga naar voetnoot841-42
 
Vast bloemen gras en klaver scheeren.Ga naar voetnoot843
 
'k Hoor beemden harderlieden leeren;Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
De fluit, aen 's harders dartlen mont.Ga naar voetnoot845
 
'k Zie huppelen den vetten gront,Ga naar voetnoot846
 
Op het getrippel dezer vingeren,Ga naar voetnoot847
 
Die toonen door malkandren slingeren,
 
Tot roem van Abrams Godt, wiens hantGa naar voetnoot849
850[regelnummer]
Hen voerde in zulck een gastvry lant.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 559. De oude uitg. heeft raedzaemste. - De oude uitg. heeft achter vs. 565 een vraagteken.

voetnootvs. 552
hartelijck begaen: innig bekommerd.
voetnoot554
wat hoeck: welke afgelegen plaats.
voetnoot556
'k hou gewis: ik houd het voor zeker; mijn Vaders Engel: vgl. vs. 93.
voetnoot557
afgezucht: door zuchten afgemat.
voetnoot558
jammerlijck beducht: in angstige spanning.
voetnoot560
In afwachting van een of andere duidelike inlichting.
voetnoot564
dus: aldus.
voetnoot563-65
Vgl. Genesis XXXVII, vs. 15-17.
voetnoot565
naeckt: duidelik; herwaert aen: hierheen.
voetnoot568
geleeck de vrientschap etc.: De bedoeling is: geleek hij door zijn vriendelik flonkerende ogen een engel.
voetnoot570
hen: nl. die ‘geesten’; oudren: voorouders.
voetnoot571
stemden met: harmonieerden met; aenminnigheit: liefelikheid.
voetnoot572
een' geur van roozen: geurige rozen.
voetnoot574
Een lange streeck: een lang eind; schepte mijn genught: had er genoegen in.
voetnoot576
Verbaest: vol bewondering; strijcken wordt gezegd van een snelle beweging.
voetnoot578
gestiert: gestuurd; op 't onbekende spoor: op de levensweg, waarvan wij het verloop niet kennen.
voetnoot579
recht: juist.
voetnoot581
quetsuur: wonde.
voetnoot582
welgedaen: opgewekt.
voetnoot585
Grootvaêr: Isaäc.
voetnoot587
helden: hier als eretitel gebruikt voor de broeders.
voetnoot588
overdwars: met schuine blik, ontstemd.
voetnoot591
ontschuldight: verontschuldigt.
voetnoot595
heerschap: heerser; die de baas speelt.
voetnoot598
de droomer (Datief); voorquam: voor de geest kwam.
voetnoot603
het is geen wijs: het is niet gepast; Koningklijcke zielen: mensen, tot heerschappij geschapen (met zinspeling op Jozefs dromen).
voetnoot605
Zie voor deze dromen Genesis XXXVII, vs. 6-10.
voetnoot608
De woorden van Simeon zijn honend bedoeld: Sta maar op! Vroeger heb je nooit voor ons willen bukken; die vertoning hier kan dus niet oprecht zijn.
voetnoot610
schryver: secretaris; poortier: portier (vorm onder invloed van poort).
voetnoot611
kroonen: opluisteren; verstrecken: dienst doen als.
voetnoot612
karrossen: statiekoetsen.
voetnoot613-15
Namen van de broeders.
voetnoot616
Duickt: ga onder, verneder u; 't al: alles.
voetnoot617
Ontweldight: ontrukt.
voetnoot618
jancken: ruw woord voor: jammeren.
voetnoot619
ontrent: in de nabijheid.
voetnoot620
proeven: onderzoeken.
voetnoot622
leckt: afdruipt.
voetnoot623
kay (in het Amsterdams met ai-klank).
voetnoot624
Nu mannekracht: nu alle krachten ingespannen!; wil: zal; lydigh: geweldig.
voetnoot626
plompt wordt hier gebruikt voor het geluid in water, ploft voor het geluid op droge grond.
voetnoot628
verlegen: rampzalige.
voetnoot629
Verdien een' naem: word beroemd. Stoett verwijst naar Genesis XXVI, 19-22, waar belangrijke putten met een biezondere naam onderscheiden worden.
voetnoot630
heldren: frisse; berght: beveiligt; naeren: sombere.
voetnoot632
Al broederslaghtigen: allen broedermoordenaars.
voetnoot633
stock: oude man; haest: weldra; deught: weldaad.
voetnoot636
bewimpelen: verbergen.
voetnoot637
raet: plan.
voetnoot638
de dorre boom (een beeld voor de afgeleefde grijsaard) leeft eigenlik slechts voort, doordat de laatste levenssappen bewaard worden in één spruit; schorre: dorre, droge; besluit: opsluit, bewaart.
voetnoot639
die: die dorre boom; hoeft: behoeft.
voetnoot640
versche: frisse, jeugdige.
voetnoot641
welgezint: blij.
voetnoot644
wil: zal.
voetnoot645
godtvruchtigheit: evenals het Latijnse piëtas gebruikt voor de liefde tot de naaste verwanten.
voetnoot646
onbescheit: schandelike (onrechtvaardige) daad; vgl. vs. 309.
voetnoot647
het hooft moet onder haelen: letterlik: moet bukken, d.i. aan de verachting wordt prijsgegeven.
voetnoot650
Verwezen: veroordeelde.
voetnoot652
de menscheit uitgetogen: alle menselik gevoel afgelegd.
voetnoot653
schijn: gedaante.
voetnoot656
wat gaet my aen: wat moet ik beginnen; verflaeuwen: flauw vallen.
voetnoot657
geberght (bij Vondel zwak vervoegd).
voetnoot661
grijn: ruw woord voor: schrei; ook kakelbont is minachtend gebruikt, evenals py (vs. 665).
voetnoot666
sammelt: draalt.
voetnoot667
uitkomst: vervulling; neske (Noord-Holl. vorm): dwaze (oorspr.: week van hersens).
voetnoot669
voor 't lest: nu het uur van mijn dood weldra geslagen zal zijn (vgl. Joseph in Egypte, vs. 782 en 935).
voetnoot670
wat hebt ghy voor: wat wilt ge met mij beginnen?
voetnoot676
gulhartigheit: onbedachtzaamheid, argeloosheid; vgl. vs. 285; docht ick: was mijn bedoeling.
voetnoot678
gebeteren: het helpen.
voetnoot679
betren: boeten (woordspeling met het voorafgaande gebeteren).
voetnoot680
Een rechte school van tucht: een uitstekende harde leerschool.
voetnoot682
plomp: ruw, zonder zich om anderen te bekommeren.
voetnoot683
zelfs de hemelen: de Hemel zelf.
voetnoot686
niet arreghs: niets kwaads.
voetnoot688
arghwaen: arglistigheid.
voetnoot689
Hoe zingt hy nu zoo kleen: Wat houdt hij zich nu nederig (verg.: een toontje lager zingen); nuck: valse streek.
voetnoot690
dat stuck: welk vergrijp dat is, wordt in het bijbelverhaal niet nader aangeduid.
voetnoot691
simpelheit: onnozelheid; groene padden: boosaardigheid. Het volksgeloof beschouwde de pad als een giftig dier (van daar het epitheton groen), in verband staande met de duivel (Ned. Wdb. XII, 125).
voetnoot692
schendigh: schandelik.
voetnoot693
rockenen: berokkenen, veroorzaken.
voetnoot694
zich vergist: iets verkeerds doet.
voetnoot695
Er is hier geen sprake van één keer!
voetnoot696
Ia zoo: wel ja! Hoe zou hij later onze poging om hem te doden tegen ons uitspelen.
voetnoot697
Dan zou het ergste achteraan komen, d.w.z. dan zouden wij er ten slotte voor moeten boeten; grontsop: de bittere droesem; lest: het laatst.
voetnoot698
geveeght: gezuiverd; lucht en pest: pestlucht.
voetnoot700
is u niet nut: dient u tot niets; verkouden: kou vatten.
voetnoot701
mijn endt: mijn dood.
voetnoot702
jaerigh: éénjarig.
voetnoot703
afprachen: vleiend hem bewegen om mij te kussen (Ned. Wdb. I, 1256; oorspr.: afbedelen). Jozef herinnert zich hoe hij het laatst met de kleine speelde.
voetnoot704
aengelachen: toegelachen.
voetnoot705
In plaats van een punt achter toen zouden wij stippels zetten: door aandoening overmand, voltooit Jozef de zin niet.
voetnoot706
werck te spoên: voort te maken.
voetnoot707
op 't stuck: op heterdaad.
voetnoot708
beklappen: verklikken, verraden.
voetnoot709
met zinnen: met overleg; verzien: voorzien, maatregelen genomen.
voetnoot710
lang: reik aan; laddertouw: touwladder.
voetnoot711
schorten u: ontbreken u; anders kon je wegvliegen! De volgende woordspeling betekent waarschijnlik: je bent anders listig genoeg. Veugel (en galgveugel) was in de Amsterdamse volkstaal een gewoon scheldwoord, schertsend verzacht tot: snaak, guit; licht kan betekenen: loszinnig, onbetrouwbaar.
voetnoot712
Sta vast: om de put te beklimmen, steunt Simeon op Levi's rug of schouder; beugel: de ronde ijzeren boog boven de put, waaraan het rad bevestigd is. Omdat het rad niet meer werkt (vs. 713) wordt het touw vastgeknoopt.
voetnoot713
zie voor u: wees voorzichtig.
voetnoot714
vaêm (uit vadem): vaste maat van zes voet (oorspr.: wat men omvademen kan).
voetnoot715
bengel: klepel.
voetnoot716
voort: dadelik (ook in vs. 718).
voetnoot717
op zijn hant: tot steun, als zijn beschermer; dreck: modder.
voetnoot718
mist hem dat: valt hem dat niet te beurt.
voetnoot719
nutst: nuttiger, beter; 't fatsoen is maer verloren: spreekwoordelike uitdrukking: er is niet veel aan hem verbeurd. Stoett verwijst naar Tuinman's spreekwoorden (I, 319), die getuigt dat dit van gestorvenen gezegd wordt. In deze uitdrukking, die eerst op voorwerpen toegepast zal zijn, betekent fatsoen: vorm, model. Een woordspeling is in deze woorden m.i. niet te zoeken.
voetnoot720
wacker: flink; stijgh te paert: zet je voet in de stijgbeugel (de ladder); geschoren: gespannen.
voetnoot721
Zoo doet het: zo is het; klim op: op de rand van de put (vgl. vs. 729); stijgh neêr: daal af.
voetnoot722
Zinspeling op de woorden van Christus aan het kruis (vgl. ook vs. 725).
voetnoot723
Verveelt het u: kunt ge niet verdragen; ons hart uitspreecken: zeggen wat ons nog op 't hart ligt.
voetnoot724
zeven dagen (genomen voor een onbepaald getal): zo lang je wilt.
voetnoot727
slijm: slib.
voetnoot730
rouw: smart.
voetnoot731
Die rouw is al gemaeckt betekent waarschijnlik: Bekommer je niet om die rouw! Dat komt in orde! Rouw maken kan zijn: rouw bedrijven (o.a. in de Statenbijbel: Handelingen VIII, 2); dan zou aan een woordspeling met de dubbele betekenis van rouw gedacht kunnen worden: daar hebben wij al voor gezorgd, dat hij rouw kan bedrijven; flaeuwe: trage.
voetnoot732
In de latere uitgaven worden de woorden: ‘Hael op, ick ben beneden’ niet door Joseph gezegd, maar met verandering in: hy is beneden, aan Levi toebedeeld.
voetnoot733
wil: zal.
voetnoot734
beschickt: volbracht.
voetnoot735
ontbijt: maaltijd.
voetnoot736
loof noch schaduwen: geen beschaduwend gebladerte.
voetnoot738
de tijdt valt my te langk: het zou mij te lang ophouden.
voetnoot739
magh: zou kunnen.
voetnoot744
uw glans en aenschijn: uw glanzend aanschijn. In het zonlicht voelt hij Gods aanwezigheid. Vgl. vs. 10, waar ook de hemellichten symbolies de ogen zijn, waardoor God op de wereld neerziet.
voetnoot746
spelonck: donker hol.
voetnoot748
bril: overdekking.
voetnoot751
putgalm: weerkaatsing tegen de wanden van de put; baeuwt na: bootst na.
voetnoot752
tarm (Holl. vorm naast term): woord; eigenlik rederijkersterm voor de opgegeven rijmklank bij hun onderlinge oefeningen, gelijk uit Van Effen's schets van de dorpsrederijker blijkt.
voetnoot755
hem: de putgalm (verpersoonlikt).
voetnoot756
hy danckt my: hij weerkaatst het woord dank.
voetnoot759
haetooft: de vruchten (d.w.z. de gevolgen) van de haat; korlen: pitten.
voetnoot761
ontbey: wacht; wat zoets op borlen: plotseling iets aangenaams mij verrassen.
voetnoot763
gedolven: begraven.
voetnoot764
schijn: gedaante, d.w.z. het zijn wolven in mensengedaante.
voetnoot765
De sporen van die wreedaards zijn hier nog aanwezig. 't Is Ruben alsof hij nòg dat weerzinwekkende schouwspel ziet.
voetnoot766
my verbyten: mijn toorn bedwingen.
voetnoot767
Mijn krop wert vol: mijn ergernis kon ik nauweliks meer verkroppen; ontdeckt: mijn schuilplaats verraden.
voetnoot769
zelven: zelfde.
voetnoot771
leit te bedde: ziek ligt van smart. Rubens wanhoop doet hem de gevolgen reeds vooruit zien.
voetnoot772
dus: zo.
voetnoot774
Samensmelting van: ‘dat is een teken dat hij nog niet dood is’ en ‘hij is dus nog niet dood’.
voetnoot775
stelpen (eigenlik gezegd van het bloed dat uit de wonde stroomt).
voetnoot779
Touw zou ik nog wel weten te krijgen.
voetnoot781
stoot: korte tijdruimte (het verkleinwoord heeft in 't Oosten van ons land nog deze betekenis).
voetnoot782
hooftpunt: hoogste punt.
voetnoot783
draegen: verdragen: 't is er nu nog geen tijd voor.
voetnoot784
achterdocht voor laegen: angstig vermoeden dat ze belaagd worden.
voetnoot785
Ontschuil hun: houd mij nog verscholen voor hen; vast: zo lang; verzaeckt: in de steek gelaten.
voetnoot786
bestel: toedoen.
voetnoot787
Bestemde: gaf mijn toestemming.
voetnoot788
treck: streek, list; die slaat terug op een niet uitgedrukt gy, dat in de imperatief opgesloten ligt.
voetnoot789
harden: volhouden, geduld oefenen.
voetnoot791
om: ter wille van.
voetnoot796
Verzien: voorzien.
voetnoot798
verstrecke: strekke ons tot; nieuwe maen: de maansikkel.
voetnoot799
op den gront: in de diepte van de put.
voetnoot801
zweit: zwaait (dus ook het rijm majesteit met ai-klank).
voetnoot802
gekruift enz.: waar de blonde lokken, die er zich majestueus om slingeren, als de zonnestralen zijn.
voetnoot807
Beschaemt: overtreft.
voetnoot808
mist: nevel van droefheid.
voetnoot810
bruin van verf: donker van kleur; daer vier door slaet: waar het heldere licht van de ogen doorheen speelt.
voetnoot811
't zwart: de somberheid.
voetnoot812
Te zoet gedommelt: zeer zacht gedoezelt; verdreven: langzaam uitvloeiend (schilderstermen).
voetnoot813
weiden: zich verlustigen.
voetnoot814
Deze schaduw doet het licht te beter uitkomen; gunst: gratie, bevalligheid (een betekenis die speciaal door Vondel aan dit woord gehecht wordt; zie Ned. Wdb. V, 1293).
voetnoot815
Het: dit licht (Jozef); strax: weldra; reizen (naar Egypte).
voetnoot816
aertspalleizen: grootse paleizen.
voetnoot817
Daer: waar; zuft: machteloos is, te kort schiet (nl. om de Pharao met raad te dienen).
voetnoot818
vernuft: verstand.
voetnoot819
proppen: vervullen; in 't eerst: vooreerst; banden: boeien, gevangenschap.
voetnoot820
voorhanden: op til.
voetnoot821
hegenadight van: begiftigd met een kroon (nl. als onderkoning).
voetnoot822
In 't wit: in wit-zijden klederen (vgl. Sophompaneas, vs. 302).
voetnoot824
vermomt met: verborgen in.
voetnoot826
bedruckten: droevige.
voetnoot827
In arbeit gaende: in barensnood komende.
voetnoot828
past: behoort bij.
voetnoot830
bladige: bladerrijke.
voetnoot833
donderkloot: donderslag (als een neervallende kogel gedacht).
voetnoot835
tegens: tegen; sportelen: worstelen, zich krachtig verzetten.
voetnoot837
rugh: stam; pit: stevige kern, binnenste deel van de stam (Ned. Wdb. XII, 2013).
voetnoot839
'k Zie (in de toekomst); knaepen: knechten.
voetnoot841-42
Onder Jozefs bescherming, in het Nijldal, in het land Goossen.
voetnoot843
Vast: reeds; scheeren: afsnijden.
voetnoot844
harderlieden: herdersliederen (lieden was in de 17de eeuw het gewone meerv. van lied). De velden leren die liederen, doordat de herders ze onophoudelik doen weerklinken.
voetnoot845
Aan te vullen met 'k Hoor; dartlen: levenslustig, vrolik.
voetnoot846
huppelen: daveren, dreunen (als 't ware de vreugde der herders delend).
voetnoot847
getrippel: luchtige dans van de vingers over de fluit. Ook de variant getippel geeft een goede zin.
voetnoot849
Abrams Godt (vgl. Genesis XXIV, vs. 42).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank