Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 219]
[p. 219]

VAN 1641. AFGEDRUKT NAAR DEN TEKST VAN DE eerste uitgave (t'Amsterdam, Gedruckt by Dominicus vander Stichel. Voor Abraham de Wees, Boeckverkooper op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament. Anno 1641), waarvan 't titelblad aan ommezijde typografisch is nagevolgd. Unger: Bibliographie, nr. 374.

Het Latijnsche motto: ‘Tantae molis erat Romanam condere Gentem’, ontleend aan Virgilius' Aeneïs, I, 33, was om het direkt toepasselijk naamspel, zooals uit Vondels eigen verzenvertaling blijkt: ‘Met dus veel arbeits stont het Roomsche volck te planten’ (I, 56) een even gelukkige greep van den dichter als zijn motto boven het Iaergetyde van Oldenbarneveld in Dl. 3, blz. 341.

DE BEWERKING VAN DEN HIER AFGEDRUKTEN ‘PETER EN PAUWELS’ IS GESCHIED DOOR LECTOR B.H. MOLKENBOER O.P.

[pagina 220]
[p. 220]

J.v. Vondels
Peter en Pauwels. Trevrspel.

Tantae molis erat Romanam condere Gentem.

t'AMSTERDAM, Gedruckt by Dominicus vander Stichel.

Voor Abraham de Wees, Boeckverkooper op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament. Anno 1641.



illustratie

[pagina 221]
[p. 221]

Opdracht aen Eusebia.Ga naar voetnoot*

 
Eusebia, nu treck, op Godts bazuinen,Ga naar voetnootvs. 1
 
Met my, niet om den Ierichooschen muur;
 
Maer om de stadt, die, met haer zeven kruinen,Ga naar voetnoot3
 
De donders tarte, en terghde al 't blixemvuur.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Nu leer met my zachtzinnigh oorelogen.Ga naar voetnoot5
 
En Rome zelf bestormen op zijn kracht;Ga naar voetnoot6
 
Niet met gewelt van schildtpadt, ram en bogen,Ga naar voetnoot7
 
Waer me het fel al 't aertrijck t' onderbraght;Ga naar voetnoot8
 
Maer met gebeên, en tranen, en twee tongen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En wonderheên, en afgepynight bloet.Ga naar voetnoot10
 
Wat Caesar dwongk heeft Christus dus gedwongen.Ga naar voetnoot11
 
De doornekroon beschaemt den lauwerhoet.Ga naar voetnoot12
 
Omhels dan dit paer helden, echte Vaders
 
Der Roomsche Bruit, en Godtverloofde maeght;Ga naar voetnoot13-14Ga naar voetnoot14
[pagina 222]
[p. 222]
15[regelnummer]
Die, op het bloet van hun doorluchtige aders,
 
Meer moedts dan op Anchises afkomst draeght:Ga naar voetnoot16
 
Die afkomst quam den gryzen stroom oproeien,Ga naar voetnoot17
 
En plante daer, door 't zwaert, vervloeckte Goôn;Ga naar voetnoot18
 
d' Apostelschap, beknelt in ysre boeien,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Verhief' er 't Kruis, gezegent in Godts zoon.Ga naar voetnoot20
 
Ghy kust en leest de blaên die eeuwigh leven;Ga naar voetnoot21
 
De lelien met roozen overstroit;
 
Spierwit satijn met martelinckt beschreven,
 
En bloetkorael op sneeuw, dat niet ontdoit.
25[regelnummer]
Daer ziet men druck het padt tot blyschap banen.Ga naar voetnoot25
 
Daer puft de stanck des kerckers 't weeligh hof.Ga naar voetnoot26
 
Daer kiest uw lust geen perlen voor die tranen.Ga naar voetnoot27
 
Daer veeght men kroon en scepter uit, als stof.Ga naar voetnoot28
 
Terwijl de jeught, met ydelheên geladen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Den oogenblick des levens wulpsch verquist,Ga naar voetnoot30
 
Leert d'aendacht hier de tyranny versmaden,Ga naar voetnoot31
 
En d'ydelheên, noch ydeler dan mist.Ga naar voetnoot32
 
Zy leert'er naer Godts strenge Ridders aerden,Ga naar voetnoot33
 
Die 't hemelpadt, op purper niet betreên,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Maer op de punt van spijckers, sne van zwaerden,Ga naar voetnoot35
 
Gekloncken en geknarst door vleesch en been.Ga naar voetnoot36
 
Wat is ons vleesch, dat toch in 't graf moet rotten?
 
Wat is het lijf, vermast van snoode pracht?Ga naar voetnoot38
[pagina 223]
[p. 223]
 
Der wormen spijze, en voetsel voor de motten;Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Een hindernis van 't geen Godt dierbaerst acht.Ga naar voetnoot40
 
Dat's 't wezen uit zijn aengezicht gesneden,Ga naar voetnoot41
 
De hemelsche en in klay gevange ziel;Ga naar voetnoot42
 
Die haeckt te spoên, met wyde en wisse schreden,Ga naar voetnoot43
 
Naer 't zaligh honck, waer op haer liefde viel.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Geen Labyrinth der weerelt kan verwarrenGa naar voetnoot45
 
Haer opzet, zoo zy volght den marteldraet,Ga naar voetnoot46
 
En 't licht der beide in bloet vergulde starren;
 
Waer voor het kroost van Tyndar onder gaet.Ga naar voetnoot46-48
 
De Tiber komt ten Apennijn afbruizen,
50[regelnummer]
En schijnt verheught, daer hy hun Graven schuurt;Ga naar voetnoot50
 
Geviert van zoo veel Keizerlijcke huizen,Ga naar voetnoot51
 
En Koningen, wier eere als Christus duurt.Ga naar voetnoot52
 
Hoe dus? ick raeck geen aerde: myne vederGa naar voetnoot53
 
Verruckt den geest naer d'Apostolische asch.
55[regelnummer]
Eusebia, laet los. ghy treckt my neder,Ga naar voetnoot55
 
Die reede al uit den damp der weerelt was,Ga naar voetnoot56
 
En liet u, na mijn afscheit, hier geen beter
 
Geheughnis, dan Sint Pauwels en Sint Peter.Ga naar voetnoot58
[pagina 224]
[p. 224]

De Heer Huigh de Groot, koningklijck gezant by den Christelijcksten Koningk, schrijft, in zijn Byhangsel der uitlegginge over den Antichrist, aldus, uit den mont der zalige Vaderen, en de penne der kerckelijcke Historyschryveren: Ga naar voetnoot*

1 Maer de Christenen, beide mannen en vrouwen, die te Rome waren, vlugh- 2 tende naer de koningklijcke kercken der Apostelen, Peter en Pauwels;Ga naar voetnootr. 2 3 zoo ten tyde van Alarick, als van Theudorick, berghden hun leven, en hareGa naar voetnoot3 4 kuischeit, volkomentlijck door een gelijcke goddelijcke voorzienigheit, waer 5 door, in Hierusalems ondergangk, van Godt wierden behouden, die zyneGa naar voetnoot5 6 wet hadden gehouden.

7 Noch een luttel verder:

8 De Christenen deden 't geen God begeerde. Zy gingen uit Babylon, dat isGa naar voetnoot8 9 uit de stat Rome, naer de Heilige Plaetsen, die buiten de stat waren;Ga naar voetnoot9 10 en werden daer, als in gerusten vrede, geberght; niet zoo zeer door derGa naar voetnoot10 11 Gotten genade, als door Godts beschuttinge. Zo regeerden de MartelaersGa naar voetnoot11 12 met Christus.

[pagina 225]
[p. 225]

Inhoudt.

1 d'Apostels, Peter en Pauwels, van Keizer Domitius Nero in den kercker 2 gesmeten, werden, op den top der gedreighde en genaeckende straffeGa naar voetnootr. 2 3 (waer over hun dootvyanden vast uit waren) gedrongen, door het hardtGa naar voetnoot3 4 en gedurigh aenstaen der Christenen, ter stadt uit te vlughten; daer hunGa naar voetnoot4Ga naar voetnoot4-5 5 gemoete Jesus Christus, die, van Cephas gevraeght, waer hy henen gingk,Ga naar voetnoot5 6 hem antwoorde: naer Rome, om weder gekruist te worden. De BethsaïderGa naar voetnoot6 7 hier uit besluitende, dat Godts zoon in hem, zynen dienaer, aen het kruis, 8 lyden zoude; keerde met den amptgenoot weder in stadt, en gaf zich ge-Ga naar voetnoot8 9 willighlijck in de Leeuwsklaeuwen des tyrans; die hen beide liet geesselen,Ga naar voetnoot9 10 en (als schuldigh aen 't lasterstuck van godtloosheit) verwees, den eenen,Ga naar voetnoot10 11 om gekruist, den anderen, om onthooft te worden. Alzoo wert de Prins 12 der Apostelen, op Janus bergh gekruist, doch, te zyner bede, met denGa naar voetnoot12 13 hoofde neêrwaert: en de Leeraer der Heidenen knielde, te Gutta, by hetGa naar voetnoot13Ga naar voetnoot13-14 14 Salvische water, rustigh voor het zwaert. Nero ontzette zich, tot razensGa naar voetnoot14 15 toe, over hun doot, de voltoyinge zyner schelmeryen; en tsidderde voorGa naar voetnoot15 16 de geesten van Pauwels, en Peter; wiens kudde bevolen bleef zynen 17 nazaet Linus; die der Martelaren uitvaert bezorgende, de bedrucktenGa naar voetnoot17 18 vertrooste met Godt, en de tegenwoordige en toekomende glorie dezerGa naar voetnoot18 19 Heiligen.

20 Het tooneel beelt Rome uit. De Geesten van Simon toveraer en ElymasGa naar voetnoot20 21 spreecken de voorrede. De Rey bestaet uyt gekerstende soldaten. HetGa naar voetnoot21 22 treurspel begint te midnacht, en endight met den volgenden dagh.Ga naar voetnoot22

[pagina 226]
[p. 226]

Personagien.

Simon Toveraer. Geesten.

Elymas. Geesten.

Petronel. Leerlingen der Apostelen.

Plautil. Leerlingen der Apostelen.

Peter. Apostels.

Pauwels. Apostels.

Rey. van gekerstende Soldaten.

Cornelia. Moeder der Nonnen van Vesta.

Aertsofferwichelaer.

Domitius Nero. de Keizer.

Agrippa. zijn Opperste.

Linus. Sint Peters nazaet.

SIMON TOVERAER: Simon de Toovenaar, Simon Magus. Handel. VIII, 9-24 verhalen, hoe hij door zijn tooverkunsten grooten aanhang had in Samaria en zich door Philippus liet doopen. Toen daarna Petrus en Joannes te Samaria kwamen voor de handoplegging, wilde hij die macht om den H. Geest mee te deelen van de Apostelen koopen, maar Petrus kondigde hem voor die eerste zonde van Simonie zijn verderf aan. Het is een schoone greep van Vondel op grond van dit verhaal Simon Magus tegenover Simon Petrus te stellen (vgl. vs. 168, 723), waarin hij overigens werd gesterkt door de legenden over den tweestrijd van den Apostel met den Toovenaar op 't Romeinsche Forum, zooals die door de Acta Sancti Petri op naam van Linus en de Passio Apostolorum Petri et Pauli van Marcellus worden medegedeeld, vgl. Acta SS. Jun. V, 398 vv.

ELYMAS: Ook hij heet in Handel. XIII, 6-8 een toovenaar, de eigenlijke vertaling van den vergriekschsten Arameeschen of Arabischen naam, dien Bar-Jesus (zoon van Jesus of Josue) zich had toegeeigend in den zin van Magiër, Wijze. Hij weerstond den Apostel Paulus bij zijn prediking te Paphos en werd met blindheid gestraft: Handel. XVI, 6-11. Daarom was Vondels keuze van Elymas als tegenstander van Paulus ook zeer gelukkig.

Geesten: Daar Simon en Elymas in 67 na Chr., het waarschijnlijke marteljaar der Apostelen, volgens de legende al gestorven waren, laat Vondel hun verdoemde geesten opkomen, om tegen de Apostelen te stoken, geheel in den trant der Mnl. mirakelspelen. Vgl. ook Sisyphus en Megeer in Palamedes.

PETRONEL: De traditie wil, dat Petrus, die volgens Matth. VIII, 14 gehuwd was, een dochter had, die bij haar doopsel, door den Apostel haar toegediend, den naam Petronilla kreeg. Vondel, die haar zoowel de geestelijke (vs. 187) als de lichamelijke dochter van Petrus (vs. 1563) acht, sluit zich hierin bij Baronius aan (Ann. 69, 33). Eerst door Petrus van een ziekte genezen, stierf zij vóor hem en werd in de katakomben van Domitilla bijgezet, waar het grafopschrift: ‘Aureae Petronillae Filiae Dulcissimae’, blijkbaar voor een Petronilla van de Gens Aurelia, op haar werd overgebracht. Vondel laat het meisje als christenmaagd nà Petrus sterven.

PLAUTIL: Plautilla, van de fam. der Flaviërs, waarschijnlijk de moeder van Flavia Domitilla. Door Petrus gedoopt, leende ze Paulus op weg naar de strafplaats een blinddoek, dien zij later met zijn bloed besprenkeld terug kreeg. Vondel stelt haar als een bedaagde matrone tegenover de jonge Petronel.

PETER: Simon Petrus, zoon van Jona (Bar-Jona), visscher van Galilea, door Christus geroepen en Cephas genoemd (Matth. IV, 18; Joan. I, 42); verloochent Christus (Matth. XXVI, 69-74) en wordt tot leider der Kerk aangesteld (Joan. XXI, 15-23); preekt, doopt en doet wonderen (Handel. II-IX); gaat tot de Heidenen, wordt gevangen en gered (ib. XII); sticht de Kerk te Antiochië, en komt waarschijnlijk 42 na Chr. te Rome, waar hij tusschen 64-67 den kruisdood sterft.

PAUWELS: Heet eerst Saulus, Hebreeër uit Benjamin, geb. in Tarsus, opgevoed, in Jerusalem; vervolgt de Christenen, maar bekeert zich (Handel. IX, 1-30) en wordt de groote prediker van het Evangelie; komt in 61 na Chr. te Rome, waar hij in 67 onthoofd wordt.

[pagina 227]
[p. 227]

De opstelling der drie eerste groepen Personagien heeft beteekenis: het duivelsch-listige element (Simon en Elymas) tegen het hemelsch-heroïeke (Peter en Pauwels) en het menschelijk-medelijdende (Petronel en Plautil) daar tusschen in; verder is er de korrelatie van Petrus-Petronel-Simon en Paulus-Plautil-Elymas.

REY van gekerstende Soldaten: Uit Phil. IV, 22 blijkt, dat er al in Nero's tijd onder de keizerlijke lijfwacht, de Pretorianen, Christenen waren.

CORNELIA: Moeder der Nonnen van Vesta: Christelijke terminologie voor 't heidensch begrip van de Opperste der Vestaalsche Maagden (nonne, nunne, nunna, oorspr. aanspraak-titel van bejaarde vrouw en spoedig in 't kerklatijn de exklus. term voor kloosterzuster): Virgo Vestalis Maxima. Tacitus vermeldt in zijn Annales XV, 23 een Vestaalsche Cornelia, die later blijkbaar Oppervestaalsche werd, wijl Suetonius onder Domitianus spreekt van een Cornelia Maxima Virgo, Lib. VIII, 8.

AERTSOFFERWICHELAER: Het is niet duidelijk, of Vondel hiermee den Flamen Dialis of den Rex Sacrorum bedoelt, in elk geval een overste van de priesters, die uit natuurverschijnselen den wil der Goden opmaakten.

LUCIUS DOMITIUS NERO, de Keizer: Zoon van Gnaeus Domitius Ahenobarbus en Agrippina, werd door Keizer Claudius, die Agrippina huwde, geadopteerd, om hem op te volgen 54-68. Aanvankelijk gematigd, stak hij in 64 uit grootheidswaanzin Rome in brand (om den brand van Troje te beleven en de stad te herbouwen), waarvan eerst de Joden, toen de Christenen de schuld kregen. De eerste Christenvervolging brak uit en woedde tot 69. Speciaal tegen den Apostel Petrus schijnt Nero door Simon den Toovenaar, na zijn mislukte vliegproef op 't Forum, te zijn opgehitst. Vondel, die 't voorstelt, alsof Simon bij zijn val stierf, laat de ophitsing door spokerij van den verdoemde gebeuren.

AGRIPPA, zijn Opperste. Bedoeld is de oppermachtige Prefekt der keizerlijke lijfwacht, wien de keizer het jus gladii delegeerde. Een Prefekt Agrippa is uit Nero's tijd niet bekend, wel een zekere Helius, die volgens moderne geschiedschrijvers het doodvonnis aan de Apostelen voltrokken heeft. Maar daar Petrus eenmaal door Koning Herodes Agrippa I in Jeruzalem was gevangen gezet (Handel. XII) en Paulus, twintig jaar later, voor diens zoon Koning Herodes Agrippa II, in Cesarea terecht gestaan had (Handel. XXV-XXVI) en deze Agrippa II door Nero met enkele steden in Palestina bevoorrecht was, koos Vondel dézen naam.

LINUS, Sint Peters nazaet: Uit II Tim. IV, 21 is Linus 't eerst bekend; Paulus zendt van Rome zijn groeten door naar den bisschop van Ephese. Vondel sluit zich bij de door Baronius verdedigde, en nu algemeene opvatting aan, dat Linus Petrus' onmiddellijke opvolger was. Hij stierf wschl. in 79.

Naast het N. Testament, dat Vondel uitteraard doorloopend voor zijn drama benutte, was zijn hoofdbron van de christelijke gedeelten de Annales Ecclesiastici van kardinaal Baronius, tom. I, Col. Agripp. MDCXXIV, en voor de heidensche partijen zoowel de Annales van Tacitus, wiens vertaling door P.C. Hooft (Amsterdam, 1704) wij benutten, als de Keizerlevens van Suetonius (Lugd. Bat. MDCCLI). Onze aanteekeningen zullen daarnaar verwijzen. Vondel heeft dezelfde gegevens nogmaals benut, episch, in zijn Heerlyckheit der Kercke, II, 623-784.

voetnoot*
Eusebia, Gr. εὐσέβεια, Lat. pietas. In Sophokles' Elektra, door Vondel in 1639 vertaald en opgedragen aan Maria Tesselschade (Dl. 3, 639), heeft hij dit woord bij herhaling aangetroffen en 't vertaald door Godtvruchtigheit. In deze Opdracht van het eerste treurspel na zijn bekeering duidt hij met het voor hem veelzeggend woord dezelfde Maria Tesselschade aan, die kort na Vondel, in 1642, eveneens naar Rome zou overgaan. Deze heele opdracht is een geheimzinnige, dringende uitnoodiging daartoe.
voetnootvs. 1
op Godts bazuinen: blijkens vs. 2 zinspeelt Vondel op het bazuingeschal, waarmede volgens Josuë VI de Joden Jericho innamen. Van deze gedachte springt de dichter over op het machtig geluid der Apostelen, dat naar de voorspelling van Ps. XIX, 5 en de aanduiding van St. Paulus (Rom. X, 18) tot de grenzen der aarde uitging. Godts bazuinen zijn hier dus de Apostelen en met name de helden van dit treurspel Petrus en Paulus.
voetnoot3
de stadt met haer zeven kruinen: Rome op zeven heuvelen gebouwd.
voetnoot4
terghde: weerstond. Vondel duidt zoowel op de onverwoestbare heidensche stad als op den onvergankelijken zetel der kath. Kerk.
voetnoot5
zachtzinnigh oorelogen: een oxymoron, omdat oorlog altijd woest is. In de volgende vss. werkt V. zijn gedachten nader uit, maar ook schijnt hij hier op Tesselschade's vertaling van La Gerusalemme Liberata van T. Tasso te zinspelen, zooals in de Opdracht van Elektra aan haar, Dl. 3, blz. 643, r. 55-59.
voetnoot6
Rome zelf: nu niet Jericho, niet Jeruzalem, maar Rome zelf; op zijn kracht: in al zijn kracht, zoo krachtig als het is.
voetnoot7
schildtpadt: 't Lat. testudo, een afweerdak, gevormd uit boven het hoofd geheven schilden; ram: stormram.
voetnoot8
me: mee; al 't aertrijck t'onderbraght: de heele antieke wereld overwon.
voetnoot9
twee tongen: de twee hun geloof belijdende Apostelen; de God belijdende en lovende tong komt herhaaldelijk in den Bijbel voor.
voetnoot10
wonderheên: wonderdaden; afgepynight bloet: bloed met pijn afgeperst.
voetnoot11
Caesar: de Romeinsche keizer en opperheerschappij; dwongk: onderwierp; dus: aldus, nl. als in vs. 9-10 gezegd is.
voetnoot12
doornekroon: symbool van de christen-martelaren; lauwerhoet: lauwerkrans, symbool van de Romeinsche overwinningen. Versta: het lijden voor Christus gaat alle wapenroem te boven.
voetnoot13-14
Omhels: aanvaard en volg; echte Vaders der Roomsche Bruit: de Apostelen zijn door hun martelaarschap, dat de Kerk te Rome grondde in eigenlijker zin de vaders en stichters van Rome dan Eneas. Vondel kan aan de woorden van Paus Leo den Groote tot Rome gedacht hebben: ‘Isti sunt patres tui verique pastores’, caet. Sermo I in Nativitate Apostolorum Petri et Pauli.
voetnoot14
Godtverloofde maeght evenals Bruit van de katholieke Kerk gezegd volgens Eph. V, 23-27.
voetnoot16
Meer moedts draeght: grooter gaat; Anchises afkomst: Eneas, zoon van Anchises en stichter van Rome, zooals Virgilius in zijn heldendicht verhaalt.
voetnoot17
den gryzen stroom: de oude Tiber, anders om zijn gele kleur vaak de blonde Tiber, flavus Tiber, genoemd; oproeien: Eneas, uit de Tyrheensche zee komend, bevoer stroomopwaarts den Tiber, cfr. Aeneïs VIII, vs. 35 IV.
voetnoot18
plante vervloeckte Goôn: stichtte daar den heidenschen afgodendienst.
voetnoot19
d'Apostelschap: het apostelpaar, de apostelen.
voetnoot20
er: aan den Tiber.
voetnoot21
kust: na bijbelsche en geestelijke lektuur was een kus op het blad niet ongewoon; leest de blaên: beide woorden in dubbele beteekenis: gij doorleest de boekbladeren, en gij kiest (verzamelt) de blaren der martelbloemen: flores martyrum, en dit denkbeeld werkt V. uit in vs. 22: de bladzijden, waarop de bloedige martelingen der eerste christenen verhaald staan, zijn als lelien met roozen overstroit; vs. 23: een krasse vergelijking voor 't zelfde denkbeeld, wellicht onder invloed van liturgische paramenten, waarop wel martelscène's voorkwamen. V. verbindt hier aan het martelaarschap de maagdelijkheid, waardoor hij zelf evenzeer als Tesselschade getroffen was. Vgl. zijn Brieven der H. Maeghden, Martelaressen van 't volgend jaar.
voetnoot25
Daer: nl. in de martelaarsakten; druck: het lijden; tot blyschap: naar de hemelsche vreugde.
voetnoot26
puft: puffen is eigenlijk: niet laten verbluffen, niet onderdoen, overtreffen; weeligh: zinnenstreelend.
voetnoot27
lust: voorkeur; perlen: paarlen; die tranen: nl. het lijden der martelaren. Vondel maakt een tegenstelling tusschen de paarlen van vrouwenopschik en de paarlen van het lijden, de tranen, vgl. Joseph in Dothan, vs. 531-35.
voetnoot28
uitvegen: voor niets tellen. Het teekenend woord wordt V. gesuggereerd door het vergankelijkheidsdenkbeeld stof.
voetnoot29
geladen: overladen.
voetnoot30
Den oogenblik: naar de oorspr. beteekenis mannelijk; oogenblick des levens: het korte leven, vgl.: Eeuwigh gaet voor oogenblick, Dl. 3, blz. 388, vs. 16; wulpsch: van welp, jong, onbezonnen.
voetnoot31
aendacht: de ernstige meditatie, vgl. Duitsch: Andacht; de tyranny: nl. der wereldsche ijdelheden.
voetnoot32
ydeler: met bijgedachte ijler, leeger.
voetnoot33
Zy: de aandacht; Godts strenge Ridders: de moedige martelaren, vgl. Hymnus of Lofzangh vande Christelycke Ridder, Dl. 1, blz. 447; aerden naer: gelijken, op.
voetnoot34
op purper: op kostbare kleeden, vgl. Luc. VII, 25.
voetnoot35
Martelwerktuigen; sne: snede.
voetnoot36
Vgl. Peter en Pauwels, vs. 1543.
voetnoot38
vermast: overladen; snoode; zondige.
voetnoot39
motten: wormen.
voetnoot40
dierbaerst: duurbaarst, kostbaarst.
voetnoot41
Dat: nl. het dierbaerst; 't wezen enz.: het naar zijn beeld gevormde geestelijke wezen, vgl. Gen. I. 26. Het aangezicht van God beteekent in den Bijbel Gods geestelijke natuur en zijn intellekt; daarnaar is de menschenziel gevormd.
voetnoot42
hemelsche: van den hemel en voor den hemel; in klay gevange: in het uit kleiaarde gevormde lichaam opgesloten, vergelijk Gen. II, 7.
voetnoot43
wisse: zekere, vaste.
voetnoot44
't zaligh honck: Mnl. honc, wijkplaats; bij Vondel vaak als eindpaal, vooral in hooger beteekenis: de Hemel; vgl. Br. der H.M., Pelagia vs. 92; Maria Stuart, vs. 1241. Maria Tesselschade's ‘Eeuwich Honck’ (Worp, blz. 239) is van V's ‘zaligh honck’ een weerklank.
voetnoot45
Labyrinth: doolhof.
voetnoot46
opzet: voornemen, plan; marteldraet: de draad, het zeker geleide van het martelaarschap. Vondel zinspeelt op de sage van Theseus, die alleen langs den draad van Ariadne uit het Labyrinth van Kreta kon komen.
voetnoot46-48
De twee Apostelen Petrus en Paulus, samen gemarteld, wijzen als een dubbelster, rood en goud om martelaarschap en glorie, de ziel den weg naar den Hemel; het kroost van Tyndar: de tweelingzonen van Tyndareus, nl. Castor en Pollux, in het sterrenbeeld der Tweelingen opgenomen; vgl. 't treurspel, vs. 1463-64.
voetnoot50
hun Graven schuurt: de Tiber stroomt zoowel langs de St. Pieter met Petrus' graf als langs de St. Paulus buiten de muren met dat van Paulus, vgl. het treurspel vs. 1663.
voetnoot51
Geviert: geëerd.
voetnoot52
wier eere: hoort bij Graven, vs. 50.
voetnoot53
Hoe dus?: wat nu? wat gebeurt me? ick raeck geen aerde: ik voel me los van den grond; myne veder enz.: mijn dichterlijke verbeelding voert mijn geest weg naar de graven der Apostelen.
voetnoot55
ghy treckt my neder: houdt mij terug.
voetnoot56
reede al: alreede; damp der weerelt: de wereldsche ijdelheden en verblindingen.
voetnoot58
Geheughnis: gedachtenis, aandenken.
voetnoot*
Hugo de Groot was van 1635 tot zijn dood in 1645 gezant van de Zweedsche Kroon bij ‘Sa Majesté très-chrétienne’ zooals de Fransche koningstitel luidde, vgl. Dl. 1, blz. 151, vs. 21. In 1640 publiceerde hij bij Joh. en Corn. Blaeu te Amsterdam een Commentatio ad Loca quaedam N.T. de Antichristo, een jaar later gevolgd door het traktaat, dat Vondel hier ‘Byhangsel’ noemt: Hugonis Grotii Appendix ad interpretationem Locorum N. Testamenti quae de Antichristo agunt, aut agere putantur. In qua via sternitur ad Christianam Concordiam. Amsterodami, Joh. & Cornelium Blaeu. CIƆ IƆ C XLI. De twee citaten (blz. 126-127) luiden in 't Latijn: ‘Christiani autem viri ac mulieres, qui Romae erant, confugientes ad basilicas Apostolorum Petri & Pauli, tam Alarici quam Theudorici tempore, vitam ac pudicitiam salvam habuere, plane pari Dei providentia, qua captis Hierosolymis servati a Deo fuere qui legem servaverant........ Fecere Christiani quod Deus voluit: exierunt ex Babylone, id est ex urbe Roma ad sacra loca quae extra urbem erant, ibique velut in alta pace tuti fuere, non tam Gothorum bonitate quam Dei praesidio: Sic regnabant cum Christo martyres’.
voetnootr. 2
konincklijcke kercken: bacilicae, basilieken; Vondel vertaalt 't woord naar zijn oorspr. beteekenis.
voetnoot3
Alarick: koning der West-Gothen, plundert Rome in Aug. 410; Theudorick: Theodorik de Groote, Ariaansch koning der Oost-Gothen (in de Duitsche sagenliteratuur bekend als Dietrich von Bern) is het 1e kwart der 6e eeuw alleenheerscher in Italië geweest; paus Joannes I dwong hij naar Konstantinopel te gaan, maar van een vervolging der katholieken is niets bekend; † 526; zijn mausoleum nog in Ravenna.
voetnoot5
in Hierusalems ondergangk: bij de verwoesting van Jerusalem in 70 n. Chr.; vgl. Hierusalem Verwoest, Ve handel, Dl. 2, blz. 201.
voetnoot8
Babylon, dat is de stat Rome: de oudste kerkelijke schrijvers hebben eenparig het Babylon van I Petr. V, 13 als een aanduiding van het zedeloos Rome verstaan.
voetnoot9
de Heilige Plaetsen buiten de stat: de coemeteriën (katakomben), waar de Christenen op de graven der Martelaren de h. Geheimen vierden.
voetnoot10
geberght: geborgen; bergen wordt door Vondel afwisselend zwak en sterk vervoegd.
voetnoot11
der Gotten genade: door de goedheid der Gothen: Gotten en Gotsch geldt in de XVIIe eeuw als de ergste barbaarschheid.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 12-13 met den hoofde: in de oudste uitgave staat de klaarblijkelijke vergissing met de voeten.
voetnootr. 2
op den top der gedreighde en genaeckende straffe: op het punt van de straf (doodstraf) waarmee zij bedreigd waren en die nu naderde.
voetnoot3
waer over enz.: waarop hun doodvijanden sterk (vast) aanhielden; hardt: hevig, hartstochtelijk.
voetnoot4
aenstaen: aandringen.
voetnoot4-5
daer hun gemoete: waar Jezus Christus hen te gemoet kwam.
voetnoot5
Cephas: het Arameesche woord voor Petrus, Joan. I, 42.
voetnoot6
Bethsaïder: Petrus, uit Bethsaïda geboortig, Joan. I, 44.
voetnoot8
amptgenoot: mede-apostel, Paulus.
voetnoot9
Leeuwsklaeuwen: volgens Baronius, Ann. Eccl. I, Ao 45, no 17 werd Nero als een leeuw aangeduid.
voetnoot10
lasterstuck: misdaad, verwant met 't Duitsche Laster; godtloosheit: het versmaden der goden; verwees: veroordeelde.
voetnoot12
Janus bergh: berg van Janus, Mons Janiculus; te zyner bede: volgens zijn verzoek.
voetnoot13
de Leeraer der Heidenen: doctor Gentium, Paulus.
voetnoot13-14
te Gutta, by het Salvische water: volgens oude akten werd Paulus onthoofd aan de Via Ostiensis (de weg naar Ostië), vlak bij een altijd stroomende druppel-bron, ad guttam jugiter manantem, later ad aquas Salvias geheeten, en nog later ad tres fontes, het tegenw. Trefontane, vgl. Acta SS. Bol. Junii, (Antv. MDCCIX) tom. V, blz. 435.
voetnoot14
ontzette zich: schrok hevig, vgl. ons ontzettend, ontzetting; tot razens toe: zóo dat hij er razend, waanzinnig van werd.
voetnoot15
de voltoyinge: het toppunt; tsidderde: sidderde.
voetnoot17
nazaet Linus: opvolger paus Linus.
voetnoot18
toekomende: van de toekomende of toekomstige wereld, saeculum futurum, de eeuwigheid.
voetnoot20
toveraer: juister dan ons toovenaar, van tooveren.
voetnoot21
gekerstende: christen geworden, christelijke.
voetnoot22
midnacht: middernacht, vgl. mid-dag.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Peter en Pauwels


auteurs

  • over Maria Tesselschade Roemer Visschersdr