Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 228]
[p. 228]

I.V. Vondels Peter en Pauwels. Het eerste bedryf.Ga naar voetnoot*

SIMON TOVERAER. ELYMAS.
Simon Toveraer:
 
Ick Simon Toveraer boor hier, van 's afgronts stoel,Ga naar voetnootvs. 1
 
Door 's aertrijx ingewant, te keel uit van den poel,Ga naar voetnoot2
 
Waer in de Ridder sprongk, die neder quam te paerde,
 
En sleepte zoo de pest van boven, onder d'aerde.Ga naar voetnoot3-4
5[regelnummer]
Wat uur magh 't zijn? my dunckt de sterren staen in keer.
 
De stille midnacht ronckt, en glijt op 't roncken nêer.Ga naar voetnoot5-6
 
Waer sammelt Elymas? waer blijft mijn schiltknaep achter?Ga naar voetnoot7
Elymas:
 
Ick volgh op meesters spoor, al valt mijn tret wat zachter.
 
De werelt leit nu stom, in haren eersten droom.
10[regelnummer]
Waer ben ick, meester? zegh, wat ruischt hier voor een stroom?
Simon Toveraer:
 
De Roomsche Tiber, trots op zoo veel trotse wercken,Ga naar voetnoot11
 
Op Neroos nieuwe stat, die, met driehondert kercken,Ga naar voetnoot12
 
En smoockende outers, dient den grooten Lucifar,
 
Die onverzoenbaer noch den hemel tarten dar.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Maer och, ick tsidder, och.Ga naar voetnoot15
Elymas:
 
Ghy deist, wat doet u yzen?
[pagina 229]
[p. 229]
Simon Toveraer:
 
My dunckt, ick zie dat langs dien dootsen schouwburgh ryzen,Ga naar voetnoot16
 
Die eeuwigh tuigen kan, en eeuwigh tuigen zal
 
Van mijn geknackte heup, en onvergeetbren val;Ga naar voetnoot18
 
En hoe ick, uit de lucht, na' et zweven heen en weder,
20[regelnummer]
Voor Neroos voeten, plat geploft van boven neder,
 
Gaf 't Galileesch gebroet, en des gekruistens naemGa naar voetnoot21
 
Gewonnen spel; in 't endt de hel mijn' lesten aêm,
 
En ziel; op 't hantgeklap en schateren der scharen,Ga naar voetnoot23
 
My thans noch toegedaen, met beelden, en altaren,
25[regelnummer]
Gewijt tot Simons eere. ô schouwburgh daer ghy staet,Ga naar voetnoot24-25
 
'k Herdenck nu aen dien smack. een koorts een grilling gaetGa naar voetnoot26
 
En rijt door al mijn leên, nu ick dees plaets genaecke.
Elymas:
 
't Hervoelen van die smart geeft sporen aen de wraecke,
 
Die ons ter helle uit drijft, en uit den helschen gloet;
30[regelnummer]
Om deze wraeckkoorts eens te koelen, met het bloet
 
Der Hooftapostelen, ons vyanden, en vloeckers:
 
Om al 't verlies betaelt te zetten, met veel woeckers;
 
't Welck duyzentkunstenaers des naeren afgronts voeght,Ga naar voetnoot33
 
Die zich, aen u en my, volkomentlijck genoeght.Ga naar voetnoot34
Simon Toveraer:
35[regelnummer]
Samarien getuight, door 't dorp van mijn geboorte,Ga naar voetnoot35
 
Dat Gitthon heet, hoe jongk, verlooft aen Plutoos poorte,Ga naar voetnoot36
 
Ick daer de bastertjoôn kreegh listigh aen de koort;Ga naar voetnoot37
 
Tot dat een Phlips my trots quam leggen boort aen boort,Ga naar voetnoot38
 
En dreef de geesten uit, en goot op mans, en vrouwen
40[regelnummer]
Zijn water. strax begon mijn aenzien te verflouwen;Ga naar voetnoot39-40
[pagina 230]
[p. 230]
 
Dies was het oock geraên te mommen met die grijns:Ga naar voetnoot41
 
Ick (om ons zwarte kunst te witten, met veel schijnsGa naar voetnoot42
 
Van heiligheit) vont goet het hooft te laten dompelen;Ga naar voetnoot43
 
Zey zuchtende amen, op zijn vragen, op zijn mompelen;Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Begafme aen 's leeraers zijde, en gaepte naer die stem:Ga naar voetnoot45
 
Tot dat de lantsman oock quam van Jerusalem.Ga naar voetnoot46
 
'k Beproefde schalck hun trouw met schatten te bekooren,
 
Om 't volck door wonderheên te leiden by zijn ooren:Ga naar voetnoot47-48
 
Dan laes! 't was al vergeefs, en moeite en list gespilt:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Want Cephas voer my strax al vloeckende in den schilt.Ga naar voetnoot50
 
Zy togen voort. Ick kuiste, om de oogen te benevelen,
 
In schijn hun wondren na, en prediken, en prevelen;Ga naar voetnoot51-52
 
En schoeide meesterlijck op eenen zelven leestGa naar voetnoot53
 
Van Vader, of van Soon, of dien onzichtbren Geest;
55[regelnummer]
Om zoo een ruimer wegh, naer 't barnend hof, te banen,Ga naar voetnoot55
 
Voor kruisgezinde, en Joôn, en mijn Samaritanen.
 
Want ieder houdt den trant, gelijck hy is gewoon:
 
En op wat spil mijn kloot wil draeien, hy draeit schoon.Ga naar voetnoot58
 
Mijn boel Selene noemde ick moeder aller dingen.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Zy baerde d'Englen: om haer schoon gestalt vergingen
 
De muuren van Priaem: zy was 't verdoolde schaep,Ga naar voetnoot61
 
En Simon 's hemels kroost. Zoo wieghde ick elck in slaep.Ga naar voetnoot62
 
Zy trat als Pallas: ick kon Jovis blixem handelen;Ga naar voetnoot63
 
Of gingk, als watervooght, droogs voets op 't water wandelen:Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Schiep weite en tarwe uit steen: brack poorten van metael:Ga naar voetnoot65
 
Keeck voor en achter uit, als Janus: wist een zaelGa naar voetnoot66
 
Met koningklijck tapijt door schimmen te behangen;Ga naar voetnoot67
 
t' Onthalen te bancket, met spel en maetgezangen,Ga naar voetnoot68
[pagina 231]
[p. 231]
 
Mijn' dischgenoot; die (wat hy zagh, of gade sloegh)Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Niet zien kon, wie de spijze, in goude vaten, droeghGa naar voetnoot70
 
Ter tafel; noch wat hant de pezen streelde, en snaren;Ga naar voetnoot71
 
Noch uit wiens mont de wint quam in de fluiten varen.
 
Ick broght Samarien in 't harnas, op de been.Ga naar voetnoot73
 
Het heir schoolde, aen den voet van Garizim, by een;Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Om Mozes heilighdom te zien ten bergh uit graven,
 
Daer hy 't quansuis begroef: maer daetlijck zagh men dravenGa naar voetnoot76
 
Den heilgen heuvel op Pilatus ruitery,
 
Die al mijn maght vertrapte, en vlamde felst op my.Ga naar voetnoot53-78Ga naar voetnoot78
Elymas:
 
Maer ghy ontslipte hem, en quaemt in 't endt naer 't westen.Ga naar voetnoot73-79Ga naar voetnoot79
Simon Toveraer:
80[regelnummer]
Ick kreegh in mijn gewout deze oude en strijtbre vesten,Ga naar voetnoot80
 
Daer allerhande slagh, zoo 't Galileesch als JootschGa naar voetnoot81
 
En Heidensch, onder een, my aenbadt, als yet groots,Ga naar voetnoot82
 
Ja wierookte, als een God; en zwarmde en zwierde, als muggen,Ga naar voetnoot83
 
Rontom mijn beelden; een in 't midden van twee bruggen;
85[regelnummer]
En een op Quirinael. maer Peter, uit zijn' droomGa naar voetnoot84-85
 
Opschietende al verbaest, komt hevigh naer den stroomGa naar voetnoot86
 
Van Rome streven. wy, voor dat gezicht, aen 't schuilen;
 
Gelijck, voor 't morgenroot, de vledermuis, en d'uilen,
 
In een Cimmerisch hol, of blinde moortspelonck;Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Daer nimmer zon noch maen, noch eenigh starlicht blonck.
Elymas:
 
My heught uw vlught van Rome; en 't ongeluck is ouderGa naar voetnoot91
 
Dan 't mijn, te Paphos; daer ick om den stedehouder,Ga naar voetnoot92
 
Den schrandren Sergius, oock tegens Sauwels beet,Ga naar voetnoot93
[pagina 232]
[p. 232]
 
Weleer Gamaliels scholier, die, fel en heet,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
My scholt een vrucht van Styx, doortrapt, en valsch, en wrevel:Ga naar voetnoot95
 
En, schuivende op mijn oogh een nacht, en dicken nevel,Ga naar voetnoot96
 
Kreegh zoo het Cypersch hooft al smeeckende aen zijn snoer.Ga naar voetnoot97
 
Men denck wat wraeck ick toen dien wreeden weiflaer zwoer.Ga naar voetnoot98
 
Tot tuigen strecken my zoo veel geterghde vloecken,
100[regelnummer]
Gebraeckt uit mynen mont; zoo veel vergalde boecken,
 
Gespogen uit mijn pen, die nergens spaert noch schroomtGa naar voetnoot99-101
 
Den naem, die al ons vlught zoo kort houdt ingetoomt.Ga naar voetnoot102
Simon Toveraer:
 
Ick, sedert Claudius bezocht de bleecke scharen,Ga naar voetnoot103
 
Hervatte 't werck, zoo ras al 't puick der toverarenGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
Gedaghvaert, wert onthaelt van Neroos hof, en troon,
 
Die, zoet op toverkunst, Jupijn stack naer zijn kroon.Ga naar voetnoot105-6
 
Toen most de magre strot van Peters kudde bloeden,
 
En blaeckeren. ick groeide, in 't bitterst van dat woeden,Ga naar voetnoot107-8
 
En leerde elck wieroockvat noch afgodt te versmaên,
110[regelnummer]
En onder water door, en boven water gaen,
 
Om 't martelen t'ontvliên; en kon mijn list verbloemen,Ga naar voetnoot109-11
 
Ja liet my naer den naem van dien gekruisten noemen;Ga naar voetnoot112
 
Wiens benden, op het punt van storten, en in last,
 
Om bystant jammerden, schier doot, en afgevast.Ga naar voetnoot113-14
115[regelnummer]
Dees tweelingen, om my de vleugels eens te korten,Ga naar voetnoot115
 
Geweckt door dit gekerm en kryten, quamen storten,
 
Een yeder uit zijn oort, als stroomen, herwaerts aen.
 
Ick wederstontze; maer wie kon hun wederstaen?
 
Zy deden my de ziel, met bloet en galle, braecken.
120[regelnummer]
O spijt! ick voel, ick hoor mijn heupebeen noch kraecken.Ga naar voetnoot120
 
Ick storte al tuimelend, met ziel en lichaem, neêr
[pagina 233]
[p. 233]
 
Ter aerde, en myne ziel, geperst ten lyve uit, weêr
 
Van d'aerde in Plutoos poel: en blijft dit ongewroken?Ga naar voetnoot123
 
Wy kregen last op nieuw Apostelmoort te stoken.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Op, Elymas, nu sla dien u met blintheit sloegh.Ga naar voetnoot125
 
Hitst Nero weder op: ghy kent zijn' aert genoegh.
 
Maer toef, waer blijft al 't spoock, gereet om op te trecken?Ga naar voetnoot127
 
'k Zal stampen, dat het dreunt, en al den drommel wecken.Ga naar voetnoot128
 
Mijn leerkint, volgh mijn stem. Op, Geesten, klooft den grontGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Der aerde. sammelt ghy? 'k verdaegh u met mijn' mont.Ga naar voetnoot130
 
Of stamp ick te vergeefs, met recht op u verbolgen?
 
Op, Spoocken, 't was bestemt ghy zoudt uw' leitsman volgen.Ga naar voetnoot132
Elymas:
 
Zy komen. d'aerde loeit, en tsiddrend berst van een.Ga naar voetnoot133
 
Nu braecktze zwavelvier, en roock, en stof, en steen.
135[regelnummer]
Daer zijnze.
Simon Toveraer:
 
Wellekom, o nimmerslapende Ickers,Ga naar voetnoot135
 
Zielmoorders, bloetraên, stokebranden, aertsverklickers,
 
Trauwanten, die, gespitst op 't schijnschoon valsch, en wreet,Ga naar voetnoot137
 
Den Godt des afgronts dient, en stapt in zynen eedt;Ga naar voetnoot138
 
Verblijt u, want ghy zult, met ons, uw kromme kraeuwelsGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Nu wasschen, in het bloet van Peter, en van Pauwels;
 
Die hier, in hechtenis en ketens, dagh en nacht,Ga naar voetnoot141
 
Vast morren, naer de lucht, gebeden, zonder kracht.Ga naar voetnoot142
 
Ghy zult u heden met dien vetten buit vernoegen.Ga naar voetnoot143
 
Dit zijnze, die u staegh uit 's lichaems schorssen joegen,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
En heerschten over doôn en spoocken, zonder tal,Ga naar voetnoot145
 
Niet eens in een gewest, maer stadigh, overal.Ga naar voetnoot146
 
Dit zijn de knevlers zelfs, die ons schriftuur verbrandden.Ga naar voetnoot147
 
Dit zijnze, dien ghy sloeght in boeien, en in banden;
 
Holpt geeslen, steenigen, verbannen, reis op reis.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Verspreit ghy u door stadt: beveelt ons twee 't palais.
 
Bedrijft, gelijck noch korts, wat ongemeens, wat wonders.Ga naar voetnoot151
 
Verwringt yet: breeckt yet: speelt met hagels blixems donders.
[pagina 234]
[p. 234]
 
Verbaest, hitst op, deurspoockt de kercken onzer Goôn.Ga naar voetnoot153
 
Berockent wat ghy kunt. de kans stont noit zoo schoon.
155[regelnummer]
Ghy naer de Flamens. ghy naer priesters en Vestalen.Ga naar voetnoot155
 
Ghy naer vernuften, die op losse starren dwalen,Ga naar voetnoot156
 
En dryven met den kloot des hemels nimmer moe.Ga naar voetnoot157
 
Ghy al u best naer vee-en-vogelwichlaers toe.Ga naar voetnoot158
 
O helden, laet u niet verbluffen van een stercker.
160[regelnummer]
Ghy holpt 't gehaete paer in dien benaeuden kercker:
 
Volvoert uw opzet nu, met onvergangkbren lof,
 
En steeckt de horens op, in spijt van 't hemelsch hof.Ga naar voetnoot162
 
De hemel zelf verlaet zijn eigene afgezanten.Ga naar voetnoot163
 
Ghy sleet d'Apostelschap allengs, aen alle kanten,
165[regelnummer]
Door zaegh, of zwaert, of stock, of steen, of koort, of druck:Ga naar voetnoot165
 
Een hooge dagh voltoie al 't vorige geluck.Ga naar voetnoot166
 
Ick vliegh naer Neeroos hof. verspreit ghy u, by driften.Ga naar voetnoot167
 
't Lust Simon Simon nu, zoo fijn als meel, te ziften;Ga naar voetnoot168
 
Dat al de werelt zie, hoe reuckeloos, hoe stoutGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
De hemel kercken, op zoo krancke zuilen, bouwt:
 
Op dat geen maght zo groot verschijn, voor 's menschen oogen,
 
Waer tegens 's afgronts maght en kracht niet op zou mogen.
 
De haen, vol slaeps, klopt noch de slapers niet aen 't oor.Ga naar voetnoot173
 
Ick streck een heldre maen by duister. dat 's u voor.Ga naar voetnoot174
Elymas:
175[regelnummer]
Wel meester, waer blijf ick? wat oort wort my bevolen?
Simon Toveraer:
 
Nu vraeg niet. volgh mijn toorts, zo kunt ghy niet verdolen.
PETRONEL. PLAUTIL.Ga naar voetnoot*
Petronel:
 
't Is meer dan tijdt, om naer 't gevangenhuis te gaen,
 
En komt Plautil noch niet? 't wort spa: daer klopt zy aen.
[pagina 235]
[p. 235]
Plautil:
 
Doe open, Petronel: doe open, zonder schroomen.Ga naar voetnoot179
Petronel:
180[regelnummer]
Tre binnen, moeder. toef, ick zal hier licht doen komen.Ga naar voetnoot180
 
Olympa, breng hier licht: waer blijft ghy? nu ga heen.Ga naar voetnoot181
Plautil:
 
Wel dochter, wats'er gaends? wy spreken nu alleen.Ga naar voetnoot182
Petronel:
 
Nu naer de Vaders toe, waer henen ick u leide,Ga naar voetnoot183
 
Die niemant nader, tot verlossing van hun beide,
185[regelnummer]
Kon kiezen dan Plautil, wiens yver brant als vier;
 
Nadien zy 't leerkint is van Pauwels; ick scholierGa naar voetnoot186
 
En dochter, naer 't gemoedt, van onzen Bisschop Peter.
Plautil:
 
Tot noothulp in gevaer verkoost ghy niemant beter
 
Dan my: maer dochter, hoe? wat durft uw jeught bestaen?
190[regelnummer]
O reuckelooze jeught, dit kan niet wel beslaen.Ga naar voetnoot190
Petronel:
 
De jongkheit past wat stouts, en staet niet licht verlegen.
 
Bedaeghtheit, rijp van brein, wil wicken, overwegen,
 
En waeght niet wightighs, voor zy 't wis en zeker ziet,Ga naar voetnoot193
 
En 't stuck hebbe in haer maght: maer neen, zoo gaet het nietGa naar voetnoot194
195[regelnummer]
In zaecken van belangk. 'k misprijs niet raet te vragen:
 
Maer altijt suffen, altijt wicken, nimmer waegen,
 
Bedrijft bedijt oock niet.Ga naar voetnoot197
Plautil:
 
't Is waer, doch wat kan 't schaên,
 
Dat mijn zwaermoedigheit den wegh (wil 't helpen) baenGa naar voetnoot198
 
Ten kercker? hindert het gevaerlijckheên te myden?
200[regelnummer]
Zy grijnzen, niet van een, maer schier van alle zyden,
 
Zoo gruwlijck, dat mijn oogh hier naulix door kan zien:
 
Doch zoo ghy 't u getroost, in Godts naem, 't moet geschiên.
Petronel:
 
Ay zet geen zwarigheit, alleerze wort geboren.
Plautil:
 
Ghy wilt dan, eer wy gaen, wel eerst mijn inzicht hooren?
[pagina 236]
[p. 236]
Petronel:
205[regelnummer]
Zeer gaerne, moeder: zegh, wat maeckt uw hart bedeest?
Plautil:
 
Zy vreest niet ydel, die by tijdts voor 't uiterst vreest:
 
Want mist die toght, ghy helpt de Harders gladt om 't leven,Ga naar voetnoot207
 
Hun kudde aen nieuw gevaer. hoe menigh zal 'er sneven,
 
Die nu noch veiligh duickt.Ga naar voetnoot209
Petronel:
 
Wel moeder, vaer zoo voort.
Plautil:
210[regelnummer]
Ghy zijt noch jongk, mijn kint: maer ick heb noit gehoort,
 
Hoe yemant uit dien muil des moordkuils zou geraken.
 
Hy slaght de hel, die weet van slicken, niet van slaken.Ga naar voetnoot212
 
Dat Mamertijnsche hol; of is 't u onbekent?
 
't Is rotssteen stael metael al wat 'er klinckt ontrent:Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Cimente muuren, ysre staven, kopre deuren.Ga naar voetnoot215
 
Kan uwe teere hant die breken, buigen, scheuren?
 
Of draeght ghy Samsons kracht verborgen in uw hair?Ga naar voetnoot217
 
Of meent ghy, slechte maeght, zoo sluick van middel, daerGa naar voetnoot218
 
Te wringen door den muur, waer in geen zon kan schynen,
220[regelnummer]
Als voor een halleve uur; en qualijck zonder quynen
 
Van 't alverquickend licht? zoo is 't 'er niet gestelt.
 
't Zijn dubble tralien: 't zijn wercken voor gewelt.Ga naar voetnoot214-22Ga naar voetnoot222
Petronel:
 
Beschrijf den kercker niet: dat 's tijdt en tong versleten,
 
Voor my, die menigmael vervarsing, dranck, of eten,
225[regelnummer]
Of brief, of artseny aen dees gevangens braght.
 
Zijn maeghdevingers teêr; dit yzertuigh heeft kracht,
 
Die sleutels.Ga naar voetnoot227
Plautil:
 
Petronel, door wien of dit geluckte?
 
Wie was zoo koen, die dit in wasch of potaerdt druckte?Ga naar voetnoot228
 
Wie smede op vormen juist de rechte wederga?
[pagina 237]
[p. 237]
Petronel:
230[regelnummer]
Nu onderzoeck niet scherp: dit baert min nut, dan scha.
 
Zegh op, wat vreest ghy meer?
Plautil:
 
't Gebas der wackre honden;
 
Het wachthuis, daer ontrent; de schiltwacht, en de ronden;Ga naar voetnoot232
 
Het volck, dat 's nachts langs straet te doen heeft by geval:Ga naar voetnoot233
 
En niet van eenen kant, ick schrick van overal,
235[regelnummer]
Voor mijn gedachten zelfs, en wat men niet zou droomen.
Petronel:
 
'k Wil ront gaen in de zaeck, zoo hoeft ghy min te schroomen.Ga naar voetnoot236
 
De hondert oogen, die den kercker gade slaen,Ga naar voetnoot237
 
Ja bey de hoofden zelfs, Proces, Martiniaen,
 
(Door wonderheên verlicht, daer Peter opgesloten,
240[regelnummer]
Hen met zijn eige hant, gezalft heeft, en begoten;
 
Toen hy de bronaer sloegh in dien Tarpeeschen gront)Ga naar voetnoot238-41
 
Begunstigen dit stuck, geen' lasterlijcken vondt;Ga naar voetnoot242
 
Nadien men 't Capitool geen onheil pooght te brouwen.Ga naar voetnoot243
Plautil:
 
Maer waerom bezight men niet liever mans dan vrouwen,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Of maeghden? blyven mans op zulck een' aenslagh t' huis?Ga naar voetnoot245
Petronel:
 
Marien houden stant by 't graf, ja onder 't kruis,Ga naar voetnoot246
 
Daer mannen angstig vliên, en nagels speer en doren,
 
Gelijck veel zwaerden, een Lievrouwehart deurboren.Ga naar voetnoot248
 
En of 't misluckte, 't waer gevaerlijcker voor mans.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
De maeghden acht men minst; want waegen die een kans;
 
't Heet wyvenyver: 't geeft geen omzien niet met allen.Ga naar voetnoot251
 
Nu den Verlosser, eer wy gaen, te voet gevallen.
 
Ghy zult op schiltwacht staen, gelijck een halsvriendin.Ga naar voetnoot253
 
Nu kniel, op dat men 't werck aldus met Godt begin.
255[regelnummer]
Verlosser, die, om elck te lossen, u liet vangen,Ga naar voetnoot255
[pagina 238]
[p. 238]
 
En binden; en nu zit, aen 's vaders zy, behangen
 
Met eenen mantel, rijck van Goddelijcken gloet,
 
Waer voor al 't zichtbre licht zijn stralen strijcken moet:Ga naar voetnoot256-58
 
Ghy Samson, die den mont des afgronts op kost sparren,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Dien roof ontweldigen, en slepen naer de starren;Ga naar voetnoot260
 
Op 't grimmigh brullen van 't kranckhoofdig helsch gedroght,Ga naar voetnoot261
 
Dat, tegens uwe stem, een wijl niet kicken moght:Ga naar voetnoot259-62
 
O Heilant, moedigh ons, om nergens voor te zwichten.
 
Verlos en redt die beide Apostolijcke lichten,
265[regelnummer]
Op 't schreien van uw bruit, op 't jammerlijck geklaghGa naar voetnoot265
 
Van haer, die ongetroost dit pack niet dragen magh.Ga naar voetnoot266
 
Ontruck uw hooftkerck niet den steun der hooftpylaren,Ga naar voetnoot267
 
De dragers van het dack, waer onder wy vergaren.
 
Begunstigh onze hoop. zoo 't anders is verzien;Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Wy rusten in uw' wil, die moet voor al geschiên.Ga naar voetnoot270
PETER. PAUWELS.Ga naar voetnoot*
Peter:
 
O Wackerste van alle vogelen,Ga naar voetnoot271
 
Die my uit 's misdaets dootslaep kraeit,
 
En drijft, door 't klappen uwer vlogelen,Ga naar voetnoot273
 
De zon aen, die zich oostwaert draeit,
275[regelnummer]
En langkzaem naer de kim komt ryden;
 
Terwijlze alree bekommert is,
 
Om d'ysre tralien te myden
 
Der Mamertijnsche vangkenis;Ga naar voetnoot278
 
Die vasthoudt, in haer holle kaken,
280[regelnummer]
Den weiflaer, dien 't van 't harte kon,Ga naar voetnoot280
 
Al willends wetends te verzaken
 
Den glans der onderdruckte zon;Ga naar voetnoot282
 
Een zon, die aller blinden oogen
 
Genezen quam: getrouwe haen,
[pagina 239]
[p. 239]
285[regelnummer]
Ghy kraeit, eer noch dees doeck kan droogen,Ga naar voetnoot285
 
Alweêr op elcke wang een traen.
 
Ghy morgenwecker, leert my schreien
 
Geduurigh, eer de morgenstar
 
De scheemring, voor dien glans, gaet spreien,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Waer tegens ick niet opzien dar;Ga naar voetnoot290
 
Waer tegens ick niet op kan beuren
 
Dit rompligh schrompligh aengezicht,Ga naar voetnoot292
 
d'Ooghappels, weeck en blint van treuren;
 
Bezwalckt, beschaemt, en schuw van 't licht.
295[regelnummer]
Heb ick hun noch niet uitgekreten,Ga naar voetnoot295
 
Die waert zijn Godt noch zon te zien?
 
Heb ik mijn tong niet afgebeten?
 
Die, om gevaer en smaet t' ontvliên,
 
Verlochende den rechten hoeder;
300[regelnummer]
Verzwoer het al t' onnozel lam;Ga naar voetnoot300
 
Dat smetteloos van zyne moeder
 
Ter weerelt, al de weerelt quamGa naar voetnoot302
 
In bloet en hartewater baden:Ga naar voetnoot303
 
Zich offeren op 't kruisaltaer.
305[regelnummer]
O Paeschlam, ick holp u verraden,Ga naar voetnoot305
 
In 't onweêr van die wreede schaer.Ga naar voetnoot306
 
De kusser van 's verzoeners wangenGa naar voetnoot307
 
Verriet maer eens der menschen zoen:Ga naar voetnoot308
 
Mijn mont, na dat hy was gevangen,
310[regelnummer]
Verriet, helaes! hem driemael; toen
 
Hy vast bespot wiert, en bespogen.Ga naar voetnoot311
 
Erbarm u myner: zie om laegh:
 
Alziende Waerheit, straf mijn logen:
 
Verzwaer de ketens, die ick draegh.
315[regelnummer]
Wat woorden liet ick my ontslippen!
 
Verzaeckte ick zoo mijn' Godt, mijn' heer!
 
Wat lastren schonden deze lippen!Ga naar voetnoot317
 
Ick nock, ick berst, ick kan niet meer.
 
Mijn geest bezwijckt. ick zijgh ter neêr.
320[regelnummer]
Och och och och och och och och.Ga naar voetnoot320
[pagina 240]
[p. 240]
Pauwels:
 
Ay megevangen, staeck dit nocken, staeck dit stenen,Ga naar voetnoot321
 
En laet my sluimeren. of zult ghy eeuwigh weenen,
 
Om 't struickelen der tonge? om zoo een woort, dat stil
 
De lippen los ontglipte, uit zwackheit, niet met wil?
325[regelnummer]
Wat anders heeft de mont, wat anders 't hart gesproken.
 
Ghy ziet, van hartewee, verkniest, verout, gebroken.
 
Dit kermen, nacht op nacht, verzwackt den ouderdom,
 
Versteurt den slaep, of maeckt mijn nachtgebeden stom.
 
Ick schouw (want tranen uit berouw tot zuivring streckenGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Van een bevleckt gemoedt) u rein van deze vlecken.
Peter:
 
Mijn amptgenoot, ick weet, ick reck u taey gedult
 
Te lang, door 't moeielijck vernieuwen van mijn schult;
 
Zoo menighmael de haen aan 't sluimrigh hart komt kloppen.
 
Wat raêt? mijn hartaêr berst, in 't eerst allengs by droppen,
335[regelnummer]
Dan korter, drop op drop; dan gietze beecken uit:
 
En schrey ick niet, zoo is 't alleens of 't hart my sluit.Ga naar voetnoot336
 
Ay medebroeder, laet mijn tranen ruim gaen weien.
 
Laet my mijn dootvergrijp ophalen. laet my schreien.Ga naar voetnoot338
Pauwels:
 
Zoo klagen 't hart verlicht, vaer voort met uwe klaght.
Peter:
340[regelnummer]
De nacht vermaent my weêr aen 's Heilants jongste nacht;Ga naar voetnoot340
 
Waer in d'Aertspriesters zelfs, schijnheilige Ouderlingen,Ga naar voetnoot341
 
En Schriftgeleerden hem, met stael en stocken, vingen,
 
Door d'opgeruide schaer, en dien Iscarioth;Ga naar voetnoot343
 
Verkoopende, om wat gelts, zijn' meester, en zijn' Godt.
345[regelnummer]
Ick trof in 't hondert, met den korten krommen degen,Ga naar voetnoot345
 
Maer als vergeefs: elck vloot, en Simon stont verlegen,Ga naar voetnoot346
 
Verlaten, en most zien, tot stervens toe bedruckt,Ga naar voetnoot347
 
Hoe deerlijck Jesus daer zijn oogen wert ontruckt,
 
En stewaert in gesleept. 'k zagh om: elck was geweken.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
'k Had nu door meesters last den houwer opgesteken;Ga naar voetnoot350
 
En twijflende of mijn trouw hier mede moght volstaen,
 
Volghde al beducht de torts en nachttroep achter aenGa naar voetnoot352
[pagina 241]
[p. 241]
 
Gelijck een dwalend lam al blatende den harder,
 
En 't siddrend voor den wolf; dan dichter, dan wat verder.
355[regelnummer]
Helaes! zy sleurden 't Lam in 't priesterlijcke hof.Ga naar voetnoot353-55
 
Ick zagh dit, en verdroegh 't. vergreep ick my niet grof?
 
Och och och och och och.
Pauwels:
 
Ghy had u vroom gequeten.
Peter:
 
Ick stijgh de trappen op, daer 't hof, op Godt gebeten,
 
Krioelt, en woelt, en galmt, en lastert, zoo versteurt;
360[regelnummer]
En Kaïphas quansuis de kleedren rijt, en scheurt.Ga naar voetnoot360
 
'k Hoor spuwen in 't gezicht, en klincken voor die wangen,
 
Waer aen zy 't dootzweet zien, by roode drupplen, hangen.Ga naar voetnoot362
 
Nu Christus, propheteer: wie klopt u voor den mont?Ga naar voetnoot363
 
Een meisken, dat my, in de voorzael, zitten vont,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Stoof op: dit's oock van 't slagh, die twist en oproer zoecken.Ga naar voetnoot365
 
Ick schrik, verzaek mijn' heer, verdoem mijn ziel met vloeken,
 
Noch eenmael, en nog eens; en daetlijck kraeit de haen;Ga naar voetnoot367
 
En Jesus ziet my stijf met straffende oogen aen,
 
Die dringen in de ziel. waer was ick toe gekomen!
370[regelnummer]
Het hart wou op de tong, die liet zich naulix toomen,Ga naar voetnoot370
 
Wee my, ellendigh man! erbarm u mijns! o heer.Ga naar voetnoot371
 
Och och och och och och.
Pauwels:
 
Mijn broeder, schrey niet meer.
Peter:
 
O Haen! de dagh wou op: my docht mijn hart wou sluiten.Ga naar voetnoot373
 
Ick gingk beklemt om 't hart, ten hove uit, recht naer buiten,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Mijn stille schuilspelonck ontvouwen mijn verdriet,Ga naar voetnoot375
 
In 't eerst met stom misbaer: geluit slaen kon ick niet.
 
Ick sloegh voor deze borst; begon het hair te rockenGa naar voetnoot377
 
Uit mijnen visschers baert; verzuchte, raeckte aen 't nocken,
 
Aen 't roepen op het lest; lagh plat op 't aenzicht neêr,
380[regelnummer]
Zoo koudt, gelijck een visch, langs 't Galileesche meer,Ga naar voetnoot380
[pagina 242]
[p. 242]
 
Noch zieltooght, op den kant des oevers, voor zijn sterven;
 
Als die zijn element, het water, niet kan derven.Ga naar voetnoot382
 
Ick schreeuwde: o waterbron des levens! help my dochGa naar voetnoot383
 
Aen water: help mijn oogh aen tranen; is 'er noch
385[regelnummer]
Wat hoops, wat levens, voor mijn ziel, in zilte plassen.Ga naar voetnoot385
 
Maer neen, die vloeckvleck is met tranen niet te wassen.
 
O mijn vermetelheit! wat heb ick my beroemt
 
Van voorstant! heilge disch, en spijs, die my verdoemt.Ga naar voetnoot388
 
O bloet, o dranck, o kelck! hy spelde 't al te veuren.
390[regelnummer]
O sleutels, wat poortier vertrouwt men 's hemels deuren!Ga naar voetnoot389-90Ga naar voetnoot390
 
Gena, gena, gena. toen schreide ick, vlaegh op vlaegh,Ga naar voetnoot391
 
Mijn oogen root en dick; en harde 't schreien staegh.Ga naar voetnoot392
 
Laet tuigen van mijn' rouw, om mijn' bezweken yver,
 
Die Starrebron, by 't hol; die zuivre en klare Vyver.
395[regelnummer]
O Peter, was dat pal, gelijck een pyler, staen!Ga naar voetnoot394-95
 
En kon een maeghdeken een' man in 't veldt verslaen?
 
't Viel mackelijcker 't lijf, verkleumt van kou te warmen,
 
Dan, met gevaer van 't lijf, uw' meester te beschermen.
 
Och och och och och och. wat kan een ydle schrick!Ga naar voetnoot399
Pauwels:
400[regelnummer]
Ghy zijt, op verre na, zoo schuldigh niet als ick,
 
Die zelfs de kleederen des steenigers bewaerde;
 
Daer Steven storte met een hagelbuy ter aerde,Ga naar voetnoot402
 
En, van godtvruchtigh bloet, besprengkelt, paers en root,
 
My lachen zagh, wee my! in zyne onnoosle doot;
405[regelnummer]
Daer 't lijck, half levend, lagh geplet van harde kaien.Ga naar voetnoot405
 
Laet Simon zwygen: laet de bittre Sauwels schreien,Ga naar voetnoot406
 
Wien Christus uit de lucht die gruwelen verwijt.Ga naar voetnoot407
 
O hooft van 't lichaem zelf, waer in ghy sterft, en lijdt!Ga naar voetnoot408
 
O glans, had ghy een' strael in mijn gezicht geslagen,Ga naar voetnoot409
[pagina 243]
[p. 243]
410[regelnummer]
Eer bey deze oogen noch dien martler storten zagen.Ga naar voetnoot410
 
Die Heiligh badt voor ons, en steegh de wolcken deur.
 
De steenen werden root, mijn wreetheit hiel haer kleur.
 
Mijn handen, hebt ghy oock doornagelt den Gekruisten?
 
Wee my, wee my, wee my! wie klinckt my daer met vuisten
415[regelnummer]
Zoo fel in 't aengezicht? o nachtgeest, zijt ghy dat?Ga naar voetnoot415
 
Sla toe, 'k verdien noch meer. ick zit van bloet bekladt.
 
Verneder dezen worm, eer hy zich verhoovaerdigh.
 
'k Vernoegh aen die gena; ben ick haer anders waerdigh.Ga naar voetnoot418
 
Och och och och och och och och och och och och.
PETRONEL. PETER. PAUWELS. PLAUTIL.
Petronel:
420[regelnummer]
Wat kermen hoort men daer? wat wil dat steenen toch?
 
Wy naecken het gevaer, en dienen niet te sammelen.Ga naar voetnoot421
Peter:
 
Wie spreekt'er?
Petronel:
 
Hoor, ay hoor die ysre ketens rammelen.
 
My dunckt ick ken die spraeck. hou schiltwacht in dien hoeck.
 
Verneemt ghy ronde, of volck, zo brem eens. hou u kloeck.Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
De maen komt op, wiens schijn my luttel kan behagen.
 
Het licht is zelden vrient van heimelijcke lagen.Ga naar voetnoot420-26
 
Dat geldt, in Jesus naem.Ga naar voetnoot427
Peter:
 
Hoe gaen wy? slim, of wel?
 
Waer sleept men ons by nacht? wie leit ons?
Petronel:
 
Petronel.
 
Uw dochter naer 't gemoedt. ick bid u, volght te gader,
430[regelnummer]
Ay oude Vader, volgh; ghy mede, o goede Vader,Ga naar voetnoot430
 
In dezen achterhoeck, en uit den maneschijn,Ga naar voetnoot431
 
In schaduw van dien muur: dat zal wel veilighst zijn.
 
De schiltwacht heeft den slaep vry gulzigh ingedroncken.
 
'k Verneem noch geen gewagh. ay hoor dien wachthont ronken,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Voor dezen drempel. lof zy u, Emanuël,Ga naar voetnoot435
[pagina 244]
[p. 244]
 
Die dit beleit. dit schijnt geen menschelijck bestel.Ga naar voetnoot436
 
Het zou niet hinderen al schuilden wy wat verder.Ga naar voetnoot437
 
O Jesus, u zy lof. o aller herdren Herder.
 
Nu Vaders, gun my, dat ick mijn verlangen blusch,
440[regelnummer]
Dees hantboey eens ontsluit. laet my betyen. sus.Ga naar voetnoot440
 
Een dalende Engel zy mijn hulp, en medewercker.
Peter:
 
Ghy draeght de sleutelreex van kluisters, en van kercker.
 
Mijn kint, wat droom is dit? wat durft ghy op u laên?
 
Wie vordert u tot zulck een zorghelijck bestaen?Ga naar voetnoot444
Petronel:
445[regelnummer]
De vijftigh zielen zelfs, gezalight van uw handen,Ga naar voetnoot445
 
Ter stede daer ghy zuchte, om 't knypen dezer banden;Ga naar voetnoot446
 
De Roomsche kudde zelf, van Peters staf geweit,Ga naar voetnoot447
 
En al wat, nacht en dagh, om zijn verlossing schreit,
 
En vast, en waeckt, en bidt (daer zy ter sluick vergaren)Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Dat d'opperherder wil zijn' onderherder sparen,Ga naar voetnoot450
 
Ten minste noch een wijl. gedooght dan, en gehengtGa naar voetnoot451
 
Te volgen, hant aen hant, daer Petronel u brengt,
 
In 't onderaertsche hol, by zoo veel aengezichten,
 
En kennis; om hen door uw wederkomst te stichten;Ga naar voetnoot453-54
455[regelnummer]
Te stercken in den strijt uw strydende gemeent.Ga naar voetnoot455
 
My dunckt ick hoor alree, hoe 't hol van blyschap weent,Ga naar voetnoot456
 
En galmt; terwijl ghy schijnt twee starren in het midden:
 
Dies volght my, op mijn bede, of liever op hun bidden.
Peter:
 
Zoo Jesus dit behaegh, hy zende een' Engel neêr:
460[regelnummer]
Hy sluit den kercker op, en helpe ons, als weleer.Ga naar voetnoot459-60
Petronel:
 
Godt bezight Engelen, of dienst van zwacke menschen.
Pauwels:
 
Maer Englen weten best, of 't nut is 't geen wy wenschen.Ga naar voetnoot462
[pagina 245]
[p. 245]
Petronel:
 
De menschen holpen u weleer ter goeder uur.
Pauwels:
 
Uit geen gevangkenis, maer van Damascus muur.Ga naar voetnoot463-64
Petronel:
465[regelnummer]
Uit een gevangkenis van vesten, dicht gesloten.Ga naar voetnoot465
Peter:
 
Waer Christus staeg gevlugt, zijn bloet waer noit vergoten.Ga naar voetnoot466
Petronel:
 
Het hooft most bucken, tot verheffing van zijn leên.
Peter:
 
De leden met hun hooft zijn lot-en-kruisgemeen.Ga naar voetnoot468
Petronel:
 
De kudde treurt, wanneer de herder is ontslapen.
Peter:
470[regelnummer]
De vrome herder zet zijn leven voor zijn schapen.Ga naar voetnoot470
Petronel:
 
Wanneer 't de noot vereischt, dan zwicht hy voor geen doot.Ga naar voetnoot471
Peter:
 
De grootste Harder smeet zich willigh in die noot.Ga naar voetnoot472
Petronel:
 
De grootste Harder leert de kleensten 't kruis ontvlughten.Ga naar voetnoot473
Peter:
 
Maer onder en aen 't kruis daer bloeien schoone vruchten.
Petronel:
475[regelnummer]
Ontydigh kruis brengt wrange en bittre vruchten voort.
Peter:
 
't Is altijdt kruistijdt. kruis is 't schoonst dat my bekoort.
Pauwels:
 
Ick roem in Christus kruis, ja sterven is mijn leven.Ga naar voetnoot477
Peter:
 
Wat heeft mijn vlught weleer al ergernis gegeven?Ga naar voetnoot478
Petronel:
 
Uw leven stutte Godts vervolghde en wanckle schaer.
[pagina 246]
[p. 246]
Peter:
480[regelnummer]
Mijn nazaet, roept my Godt, neem deze schaepskoy waer.Ga naar voetnoot480
Petronel:
 
Als Godt u roept, dan kan de nazaet haer bezorgen.
Peter:
 
Waer toe dit uitstel dan? waer toe gedraelt tot morgen?
Petronel:
 
De kinders scheiden van den vader tijdts genoegh.
Pauwels:
 
De vader zagh lang grijs: hy scheit nu niet te vroegh.Ga naar voetnoot484
Peter:
485[regelnummer]
d'Olijfbergh zagh ons van dien lieven meester scheiden.Ga naar voetnoot485
Petronel:
 
d'Olijfberg zagh oock, hoe bedrukt zijn jongers schreiden.Ga naar voetnoot486
Peter:
 
Wy scheidden evenwel, getroost en onbevreest.
Petronel:
 
Zijn Engel trooste u strax; daer na de Pinxtergeest.Ga naar voetnoot488
Pauwels:
 
Die zelve Geest kan u oock troosten, en verquicken.
Petronel:
490[regelnummer]
Nu is het vlughten nutst, tot dat wy 't kunnen schicken.Ga naar voetnoot490
Pauwels:
 
't Geen nut en oirbaer schijnt past strax een yeder niet.Ga naar voetnoot491
Petronel:
 
Zich zelven reuckeloos te werpen in verdriet?Ga naar voetnoot492
Peter:
 
Men eert den Heilant zoo, door tranen bloet, en wonden.
Petronel:
 
Stroit roozen voor het zwijn: worpt perlen voor de honden.Ga naar voetnoot494
Peter:
495[regelnummer]
Wat roos wat perlen heeft Godts wysheit niet gestroit?
Petronel:
 
Noch bleef de boosheit blint, hardtneckiger dan oit.
[pagina 247]
[p. 247]
Pauwels:
 
Dat zal haer in den dagh des oordeels overtuigen.Ga naar voetnoot497
Petronel:
 
Uw kinders kryten, om uw leering noch te zuigen.Ga naar voetnoot498
Pauwels:
 
Zy zijn nu groot: hun dient geen melck, maer stercker spijs.Ga naar voetnoot499
Peter:
500[regelnummer]
Misgunt men ons die rust, in 't hemelsch paradijs?
Petronel:
 
Zy hopen daer met u te rusten, zonder ende.
Pauwels:
 
Wat houdenze ons dan hier, gebonden aen ellende?
Petronel:
 
Uit liefde, en een gemoedt van droefenis beknelt.
Pauwels:
 
Men moet ten hemel zoo instormen met gewelt.Ga naar voetnoot504
Petronel:
505[regelnummer]
De hemel staet alleen niet op voor martelaren.Ga naar voetnoot505
Pauwels:
 
Ons voorbeelt quam aldus den hemel ingevaren.Ga naar voetnoot506
Petronel:
 
Hy had zijn midlaers ampt voltrocken hier beneên.Ga naar voetnoot507
Pauwels:
 
Wy hebben hier den strijt, ons opgeleit, volstreên.
Petronel:
 
Gedenckt ons andren dan, die hier noch moeten strijden.Ga naar voetnoot509
Peter:
510[regelnummer]
Wie triomferen wil, leer strijden, sterven, lijden.Ga naar voetnoot510
Petronel:
 
Zy strijden moediger, daer hoofden voor hen treên.
Pauwels:
 
Wy treden nu voor uit: waer toe dan dit gesteen?
Peter:
 
Ga dochter, en ontlast die naer uw komst verlangen.Ga naar voetnoot513
 
Wy geven op een nieuw ons wederom gevangen;Ga naar voetnoot514
[pagina 248]
[p. 248]
515[regelnummer]
Zoo raeckt noch ghy, noch wacht, noch niemant in verdriet.Ga naar voetnoot515
Petronel:
 
Heeft dan mijn trouw vergeefs gelegenheit bespiet?
 
Vergeefs het lijf gewaeght, om u het lijf te bergen?Ga naar voetnoot517
 
Och vaders, vaders och, hoe kunt ghy ons dit vergen?
 
Is Petronel, ja al de kudde u niet meer waert?
520[regelnummer]
Ten minste volgh my na in 't hol, daer 't al vergaert,Ga naar voetnoot520
 
En wacht, en treurt, wat om uw uitkomst is verlegen:Ga naar voetnoot521
 
En kan u niemants raet noch liefde daer bewegen,Ga naar voetnoot522
 
Noch houden uit den muil van 't gapende gevaer;
 
Zoo keert van waer ghy quaemt. o al te vierigh paer,
525[regelnummer]
'k Hoor onraet, zoo my dunckt, van volck op straet, of ronden.Ga naar voetnoot525
 
Ick bidde u om de vijf quetsuren, de vijf wonden,
 
Om speer en nagels, om de scherpe doornekroon,
 
Gevlochten om het hooft van Gots verdruckten Zoon,
 
Bewillight Petronel haer hartelijcke bede.
530[regelnummer]
Of (weigert ghy te gaen) ick treck, ick sleep u mede.
Plautil:
 
Is 't hier noch dralens tijdt? het schemerlicht breeckt aen.Ga naar voetnoot531
 
Ick hou van veer de wacht, en kan uw spraeck verstaen.Ga naar voetnoot532
 
De leste ronde komt. ghy zult het stuck ontdecken.Ga naar voetnoot533
 
De Vaders weigren meê te gaen: men moet hen trecken.
REY VAN GEKERSTENDE SOLDATEN.Ga naar voetnoot+
Zang:
535[regelnummer]
Voor Jesus naem, en Caesars Rijck,
 
Het zy in sterven, of in leven,
 
Staen wy gereet, een yegelijckGa naar voetnoot537
 
Zijn eer en eigen Recht te geven,
 
Door schuldige onderdanigheit;Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Gelijck wy Gode en Caesar zwoeren;
 
En, met een wettigh onderscheit,
 
Ons tweederhande wapens voeren;Ga naar voetnoot542
[pagina 249]
[p. 249]
 
d'Onzichtbaere, om de blinde maght
 
Des afgronts Christelijck te keeren;Ga naar voetnoot543-44
545[regelnummer]
De zichtbaere, om gewelt, met kracht
 
Der armen, van 's Rijx hals te weeren;
 
Van 't Capitool, en al den Raet.Ga naar voetnoot547
 
Dit past een Christensch Roomsch soldaet.Ga naar voetnoot548
Tegenzang:
 
Die zelve Caesar zal wel haestGa naar voetnoot549
550[regelnummer]
Ons nieuwe Ridderschap bestoken,Ga naar voetnoot550
 
Op datze, van de doot verbaest,Ga naar voetnoot551
 
Jupijn met wierroock ga beroocken,Ga naar voetnoot552
 
En den gekruisten Vorst verzweer;Ga naar voetnoot553
 
Haer hoop, en zekerste betrouwen;
555[regelnummer]
Den Vorst, die d'afgoôn preeckt ter neêr;
 
En tempels leert van harten bouwen,Ga naar voetnoot555-56
 
Waer in hy leeft door zynen Geest;
 
Veel min gedient met goudt, en marmer,
 
Dan met een ziel, die zucht, en vreest;
560[regelnummer]
En keert den levenden beschermerGa naar voetnoot560
 
Haer aenschijn toe, haer' rugh Jupijn.
 
Waer zal dan Christus ridder zijn?Ga naar voetnoot562
Toezang:
 
Al stonden wy, met heele benden,
 
Gekerstent, blanck in 't harrenas,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
En dat'er slechts een schrede wasGa naar voetnoot565
 
In 't midden, tusschen moortellenden,
 
En 't Heidensch offren, naer den sleur;
 
Wy koren Christus voor den keur:
 
Wy lieten zygen weer en wapen;Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
De pylen speeren zwaerden slapen,
 
En offerden, als tamme schapen,
 
Ons willigh op, aen 't weerloos Lam,
 
Dat stom van zelf ten outer quam.Ga naar voetnoot572-73

voetnoot*
Het Eerste Tooneel van het Eerste Bedryf is op het Forum Romanum, het brandpunt der oude stad.
voetnootvs. 1
's afgronts stoel: de hel.
voetnoot2
te keel uit van den poel: uit de keel van den poel, Lacus Curtius.
voetnoot3-4
Een aardkloof met pestwalmenden poel werd in 362 v. Chr. na raadpleging van de godsspraak gedempt doordat de edelman Marcus Curtius daarin te paard was neergesprongen. De pestwalm hield op, maar een spleet, nu nog zichtbaar, bleef over. Door deze opening laat Vondel, die met de middeleeuwen de hel in 't middelpunt der aarde dacht, de twee geesten naar boven komen.
voetnoot5-6
't Is middernacht voorbij; roncken: snorken.
voetnoot7
sammelt: draalt; schiltknaep: hier handlanger.
voetnoot11
De Roomsche Tiber: de Tiber van Rome.
voetnoot12
nieuwe stat: door Nero na den brand van 64 grootscheeps gebouwd; driehondert kercken enz.: over den tempel- en altaarrijkdom ter eere van de afgoden, d.i. naar chr. opvatting ter eere van den duivel (Lucifer) heeft Vondel kunnen lezen in Roma Vetus ac Recens utriusque aedificiis expositis door A. Donatus S.J. Romae MDCXXXIX, p. 90 seq.
voetnoot14
dar: durft, van Mnl. darren, dorren, durven, vgl. Eng. dare.
voetnoot15
tsidder: sidder; deist: deinst.
voetnoot16
dat langs: ginder, met een handbeweging naar de donkere lucht; dootsen schouwburgh: somber in zijn nachtelijk silhouet èn om de herinnering, die hij bij Simon opwekt. Welken schouwburg Vondel bedoelt is niet duidelijk; de bronnen spreken alleen van een theatrum. Daar had Simon den keizer en de stad genoodigd, om hem van den Kapitolijnschen heuvel naar beneden te zien vliegen, ter weerlegging van de Apostelen. Op Petrus' gebed mislukte de proef en Simon viel geradbraakt neer.
voetnoot18
geknackte heup: ‘vehementer concussus fregit coxendicem’, Baronius I, 68, 16.
voetnoot21
't Galileesch gehroet: Petrus, die Jesus' naam had aangeroepen.
voetnoot23
hantgeklap enz.: ‘acclamante populo.... et in risum eorum’, l.c.
voetnoot24-25
Simon's aanhang had hem een standbeeld gewijd op het Tiber-eiland, Bar. 35, 21.
voetnoot26
grilling: rilling.
voetnoot33
duyzentkunstenaers: met gedachte aan toovenarij, wschl. 't zelfde als duivelskunstenaars; des naeren afgronts: der hel.
voetnoot34
Die zich, aen u.... genoeght: die onze wraak goedkeurt.
voetnoot35
Samarien: lees Samáriën, Samaría, de provincie van Simons geboorteplaats.
voetnoot36
Gitthon: Gitton, tegenw. Kariet-Dschit; verlooft aen Plutoos poorte: met de hel in verbond. Simon heet primogenitus sobolis Satanae, Bar. 35, 22.
voetnoot37
de bastertjoôn: de Samaritanen werden door de Joden als een verbasterd ras beschouwd; kreegh listigh aen de koort: Simon wist met zijn tooverpraktijken het eerst de Samaritanen te misleiden.
voetnoot38
Phlips: de Apostel Philippus; hij knakte Simon's invloed door zijn Apostolaat in de stad Samaria; quam leggen boort aen boort: kwam aanklampen, bestrijden.
voetnoot39-40
Vgl. Handel. VIII, 7: van vele bezetenen gingen de onreine geesten uit, en. 12: mannen en vrouwen, lieten zich doopen; mans: mannen, vaak bij Vondel in tegenstelling met vrouwen; strax: weldra.
voetnoot41
mommen met die grijns: dit masker voor te doen.
voetnoot42
zwarte kunst: duivelskunst, negromantie; witten: blanketten, woordspel met zwarte kunst.
voetnoot43
het hooft enz.: uiterlijk te laten doopen, Hand. VIII, 13.
voetnoot44
mompelen: gebeden prevelen.
voetnoot45
gaepte: luisterde met open mond.
voetnoot46
de lantsman: de landgenoot nml. van Philippus, d.i. Petrus, beiden uit Bethsaïda.
voetnoot47-48
schalck: listig; Simon's poging om voor geld de macht te koopen, den H. Geest mede te deelen, verhalen Hand. VIII, 18, 19.
voetnoot49
Dan laes: maar helaas.
voetnoot50
Cephas: Petrus; voer my in den schilt: viel tegen mij uit; strax: terstond, vgl. Hand. ib. 20-23.
voetnoot51-52
nakuischen: nadoen.
voetnoot53
schoeide op eenen zelven leest: sprak met dezelfde bewoordingen als de Apostelen.
voetnoot55
't barnend hof: het brandend hof, nl. van Satan, de hel. V. bedoelt: om meer menschen naar de hel te lokken.
voetnoot58
kloot: bol, denk aan een globe.
voetnoot59
Selene: ook wel Helena, ‘mater omnium, per quam concepit Angelos facere’.
voetnoot61
De muuren van Priaem: Troje, ‘propter quam Trojanum contractum est bellum’.
voetnoot62
's hemels kroost: Christus. Simon gaf zich voor Christus uit, die 't verloren schaap zocht, dat schaap was Selene: hanc esse perditam ovem.
voetnoot63
Zy trat als Pallas: zij trad op als Minerva; Jovis blixem handelen: omgaan met den bliksem van Jupiter.
voetnoot64
watervooght: meester over het water, ‘videbas super aquam ambulantem’.
voetnoot65
‘ex lapidibus panes faciebat; foras clausas aperiebat; vincula ferrea solvebat’.
voetnoot66
Janus: god van tijd en oorlog met twee gezichten, ‘Simon duas habebat facies’.
voetnoot67
schimmen: schaduwbeelden, ‘efficiebat ut multae umbrae eum praecederent’.
voetnoot68
te bancket: op een feestmaal.
voetnoot69
dischgenoot: gast.
voetnoot70
‘vasa moverentur iis qui portabant non visis’.
voetnoot71
streelde: bespeelde.
voetnoot73
broght: bracht; Samarien: spr. uit Samáriën.
voetnoot74
Garizim: lees Gárizim, eig. Garízim, de heilige berg der Samaritanen, waar zij hun eigen tempel hadden.
voetnoot76
quansuis: zoogenaamd, quasi.
voetnoot53-78
Al deze bizonderheden over Simon's optreden vond Vondel uit verschillende schrijvers bijeen in Bar. 35, 20-26; 68, 13-14; 68, 22-25; S. beweerde, dat hij voor verschillende volken de Vader, de Zoon of de H. Geest was.
voetnoot78
vlamde: loerde.
voetnoot73-79
Tot Simons middelen om 't volk in te palmen, hoorde volgens Fl. Jozefus ook, dat hij het naar den Garizim samen riep, om er de heilige vaten op te graven, die Mozes daar verborgen had. Gewapend en rumoerig daagde het volk op, maar Rom. soldaten dreven de bende uiteen, Bar. 35, 26.
voetnoot79
't westen: Rome.
voetnoot80
gewout: geweld, macht; deze vesten: Rome.
voetnoot81
't Galileesch: de aanhang van Petrus, de Christenen.
voetnoot82
aenbadt (spr. aanbad): vereerde.
voetnoot83
wierookte: bewierookte.
voetnoot84-85
Bar. spreekt wel van twee beelden, maar éen voor Selene als Minerva, en éen voor Simon als Jupiter, dit laatste op het Tiber-eiland: ‘in amne Tiberis intes duos pontes’ en met opschrift: Simoni Deo Sancto. Van een beeld op 't Quirinael, een der zeven heuvelen, spreekt Bar. niet.
voetnoot86
stroom: Tiber.
voetnoot89
Cimmerisch: de Cimmeriërs waren een mythisch volk in 't uiterste Westen, waar 't altijd donker is; blinde moortspelonck: een luguber roofhol, waar men niets kan zien.
voetnoot91
uw vlught van Rome: uw vliegpoging te Rome; 't ongeluck, nl. van Simon, die neersmakte; ouder, Vondel verlegt de vliegerij van Simon dus naar een vroeger tijdperk in Petrus' leven, waarmee hij van Bar. en anderen afwijkt.
voetnoot92
Paphos: stad op Cyprus, waar Paulus voor den landvoogd preekte, maar door Bar-Jesus, die zich Elymas, d.i. Wijze noemde, werd tegengesproken; stedehouder: plaatsbekleeder, nl. van den Rom. keizer, landvoogd.
voetnoot93
Den schrandren Sergius: de landvoogd heette Sergius Paulus en wordt uitdrukkelijk in Hand. XIII, 7 een verstandig man genoemd; Sauwels Paulus' naam voór zijn bekeering.
voetnoot94
Gamaliël was Paulus' leermeester, Hand. XXII, 3.
voetnoot95
vrucht van Styx: kind van de hel, duivelskind, vgl. Hand. XIII, 10; wrevel: wrevelig.
voetnoot96
Paulus strafte Elymas met blindheid, Hand. ib. 11.
voetnoot97
Kreegh aen zijn snoer: wist te winnen; het Cypersch hooft: de landvoogd van Cyprus, Sergius Paulus.
voetnoot98
weiflaer: zoo scheldt Elymas den Apostel, omdat hij in zijn vervolging der Christenen niet volhard had.
voetnoot99-101
Baronius zegt, dat Elymas een boek tegen Paulus' prediking schreef, 46, 12.
voetnoot102
Den naem: den naam Jesus, waarin de Apostelen preekten, doopten en wonderen deden; al ons vlught: vlucht als verzamelwoord, onze heele bende.
voetnoot103
sedert Claudius enz.: na den dood van Nero's voorganger Claudius in 54.
voetnoot104
't werck: nl. het bedrog.
voetnoot105-6
Baronius deelt mee, hoe Nero van alle kanten toovenaars liet komen, 68, 13; zoet: verlekkerd; Jupijn stack naer zijn kroon: N. probeerde door zijn magie macht over de goden te krijgen, Bar., ib.
voetnoot107-8
Peters kudde te Rome was naar getal en gehalte van weinig aanzien; bloeden en blaeckeren: te vuur en te zwaard vervolgd.
voetnoot109-11
Deze regelen slaan op Simon's aansporingen tot afval en huichelarij naar de omstandigheden (onder water door en boven water gaen).
voetnoot112
Simon gaf zich voor Christus uit, vgl. vs. 54, 62.
voetnoot113-14
‘Petrus et Paulus ut afflictatae nimis gladio Neronis ecclesiae romanae succurrerent a diversis orbis partibus Romam se iterum contulerunt, atque collabentem pene ecclesiam instaurarunt’, Bar., 68, 1.
voetnoot115
tweelingen: Petrus en Paulus.
voetnoot120
Weer jammert Simon om zijn smadelijken val, vgl. vs. 18.
voetnoot123
Plutoos poel: de hel.
voetnoot124
Wy kregen last enz.: nl. van Lucifer.
voetnoot125
Vgl. vs. 96.
voetnoot127
toef: wacht; al 't spoock: al de spoken, de geesten.
voetnoot128
al den drommel: den heelen drom.
voetnoot129
leerkint: leerling.
voetnoot130
sammelt: draalt; verdaegh: dagvaard, roep op.
voetnoot132
uw' leitsman: Simon.
voetnoot133
tsiddrend: sidderend.
voetnoot135
Ickers: zwarte duivels, ikker Mnl. bijv. van nikker; Vondels heele duivelvoorstelling is middeleeuwsch.
voetnoot137
Trauwanten: trawanten met bijgedachte aan trouw.
voetnoot138
Godt des afgronts: de duivel, Lucifer.
voetnoot139
kraeuwels: klauwen.
voetnoot141
hier: te Rome.
voetnoot142
Vast morren: voortdurend prevelen; naer de lucht: ten hemel.
voetnoot143
vernoegen: vergenoegen, verheugen.
voetnoot144
Door de duivelbezweringen of exorcismen; 's lichaems schorssen: de lichamen der bezetenen, waar de duivels inkropen.
voetnoot145
Door doodenopwekkingen; spoocken: geesten, zielen.
voetnoot146
in een: lees: in één.
voetnoot147
de knevlers zelfs: de onderdrukkers zelf, in Hand. XIX, 19 staat: hoe de door Paulus bekeerde Epheziërs hun tooverboeken verbrandden.
voetnoot149
reis op reis: keer op keer.
voetnoot151
korts: onlangs. Simon doelt misschien op zijn eigen vliegtocht.
voetnoot153
Verbaest: wekt ontsteltenis; de kercken onzer Goôn: de afgodstempels.
voetnoot155
Flamens, priesters en Vestalen: flamines, sacerdotes et virgines vestales, de drie hoofdgroepen van 't personeel van den heidenschen eeredienst.
voetnoot156
Sterrenwichelaars, die den loop der dwaalsterren naspeuren.
voetnoot157
De vernuften, die mee drijven of draaien met den kloot des hemels, met den rondwentelenden sterrenhemel; nimmer moe hoort bij vernuften.
voetnoot158
al u best: ijverig; vee-en-vogelwichlaers, de haruspices en augures, die resp. uit de ingewanden der offerdieren en de vlucht der vogels den wil der goden opmaakten.
voetnoot162
steeckt de horens op: bijbelsche uitdrukking voor: zich verheffen, vgl. Ps. LXXV, 5, 6, hier wel met bijgedachte aan duivelhorens.
voetnoot163
afgezanten: lett. vert. van 't Grieksche woord Apostel.
voetnoot165
De Apostel Simon werd door een zaag, Jacobus met een zwaard en Judas Thaddeus met een stok gedood; steen kan op Stephanus slaan, die echter geen Apostel was; koort en druck beteekenen gevangenis en achtervolging.
voetnoot166
Een met klemtoon.
voetnoot167
by driften: bij groepen, meest van dieren gezegd, daarom voor duivels wel geëigend.
voetnoot168
Simon Simon: de eerste is de Toovenaar, de tweede Petrus met toespeling op Lucas XVIII, 31, waar Christus tot Petrus zegt: ‘Simon, Simon, zie de Satan heeft u willen ziften als tarwe’ d.i. op de proef stellen.
voetnoot169
reuckeloos: roekeloos.
voetnoot173
De haen enz. m.a.w. de morgen is nog niet aangebroken.
voetnoot174
dat 's u voor: ik ga u voor (vgl. Gysbreght vs. 899, Dl. 3, blz. 565).
voetnoot*
PETRONEL. PLAUTIL. Dit Tweede Tooneel speelt in een christen-woning.
voetnoot179
Plautil staat, dit zeggende, achter de deur.
voetnoot180
toef: wacht.
voetnoot181
Olympa: een dienstbode, die met licht komt, en heengaat.
voetnoot182
gaends: gaande.
voetnoot183
de Vaders: Petrus en Paulus.
voetnoot186
Nadien: omdat; scholier: doopleerlinge.
voetnoot190
reuckelooze: roekelooze; beslaen: gelukken.
voetnoot193
wightighs: gewichtigs.
voetnoot194
't stuck: 't waagstuk.
voetnoot197
Bedrijft enz.: haalt ook niets uit.
voetnoot198
zwaermoedigheit: zwaartillendheid.
voetnoot207
de Harders: de herders, de Apostelen.
voetnoot209
Deze onderbreking van de jonge vurige Petronel is ironisch.
voetnoot212
slaght, slicken, slaken, let op het stafrijm.
voetnoot214
Let op den metaalklank van dit vers.
voetnoot215
Cimente: wschl. van het Sp. cimento: cement, of cimiento, grondslag; V. bedoelt: onbreekbaar hard.
voetnoot217
De rechter Samson had bovenmenschelijke kracht zoolang hij als godgewijde zijn haar niet afschoor, Recht. XIII, 5.
voetnoot218
slechte: eenvoudige, onnoozele; sluick: slank, dun.
voetnoot214-22
De beschrijving der nog bestaande Mamertijnsche gevangenis is juist; ze is uitgehouwen in de Tarpeïsche rots (vs. 241) en met travertijnblokken voltooid. Vondel zegt niet, dat het gruwelijk hol uit twee verdiepingen bestond, door een rond gat verbonden; de bovenste cel was de eigenlijke Carcer Mamertinus, de onderste en verschrikkelijkste heette Robur Tullianum. Jugurtha en Catilina stierven daar. De Apostelen zaten wschl. eerst in de Mamertijnsche gevangenis, waar ze nog eenigszins te bereiken waren, en later na de bekeering van hun bewakers (vs. 238-241) in het Tullianum.
voetnoot222
voor gewelt: nu van geweld.
voetnoot227
Die sleutels: Petronel haalt sleutels te voorschijn.
voetnoot228
Om den vorm te krijgen voor den namaak.
voetnoot232
daer ontrent: daar vlak bij: de ronden: de nachtwacht, die rond ging.
voetnoot233
by geval: toevallig.
voetnoot236
'k Wil ront gaen: openhartig zijn.
voetnoot237
De hondert oogen: de vijftig bewakers. Vondel doelt op de negen en veertig soldaten, die met hun aanvoerders Processus en Martinianus door de Apostelen bekeerd werden en neemt het ronde getal honderd.
voetnoot238-41
Baronius verhaalt (68, 24) bekeering en doop van deze Romeinsche soldaten, waarvoor een wonderbron ontsprong, die nog bestaat.
voetnoot242
dit stuck: dit waagstuk van de bevrijding; geen' lasterlijcken vondt: een plan, waaraan niets verkeerds is.
voetnoot243
Nadien enz.: omdat wij immers niet tegen het Staatsbelang ('t Capitool) ingaan. Op dien grond wilden de christen-soldaten de bevrijding bevorderen.
voetnoot244
mans: mannen in tegenst. met vrouwen.
voetnoot245
op: bij.
voetnoot246
Marien: Maria's. Toen Christus stierf en begraven was bleven zijn moeder Maria, Maria Kleophas en Maria Magdalena bij hem, de Apostelen waren alle, behalve Joannes, gevlucht. De H. Ambrosius heeft een zelfde gedachte.
voetnoot248
Gelijck veel zwaerden: als zooveel zwaarden, vgl. Simeons profetie tot Maria, Luc. II, 35; een Lievrouwehart: het hart van Onze Lieve Vrouw, Maria.
voetnoot249
of: als.
voetnoot251
't geeft enz.: men kijkt er heel niet naar om.
voetnoot253
halsvriendin: trouw tot in den dood.
voetnoot255
De twee vrouwen knielen; lossen: los te maken, verlossen, vgl. vs. 1180.
voetnoot256-58
Alsof Vondel Fra Angelico kende!
voetnoot259
op kost sparren: kondt open sperren.
voetnoot260
Dien roof: de zielebuit, vgl. Eph. IV, 8.
voetnoot261
kranckhoofdig: van razernij.
voetnoot259-62
Samson rukte den muil van den leeuw en de poorten van Gasa open en versloeg de Filistijnen, hierdoor beeldt hij den Verlosser af, die door zijn macht over duivel, dood en hel de zielen bevrijdde, vgl. Vondels Samson in Helden Godes, vs. 35-36, en het treurspel Samson vs. 1675-77. Overigens is dit gebed ook voor verlossing uit het Mamertijnsche hol zeer geëigend.
voetnoot265
uw bruit: de kerk.
voetnoot266
dit pack: dezen last, dit leed; magh: kan.
voetnoot267
uw hooftkerk: Rome, waar de oude pauselijke Lateraan-Kerk heet: omnium ecclesiarum urbis et orbis mater et caput.
voetnoot269
verzien: voorzien, voorbeschikt.
voetnoot270
rusten: berusten.
voetnoot*
PETER. PAUWELS. Het Derde Tooneel is in de Mamertijnsche gevangenis bij 't doorbreken van de eerste morgenstralen.
voetnoot271
Peter hoort den haan kraaien, denkt aan zijn verraad van Christus en spreekt den vogel, die zijn embleem werd, toe.
voetnoot273
vlogelen: vleugelen zooals volen (Volendam) naast veulen, enz.
voetnoot278
vangkenis: gevangenis, vgl. gevankelijk.
voetnoot280
Den weiflaer: den onstandvastige, vgl. Petrus' verloochening Matth.. XXVI, 69-75.
voetnoot282
onderdruckte zon: de gevangen Christus.
voetnoot285
dees doeck: in de oude bronnen, die Petrus' levenslang berouw verhalen, is sprake van zijn sudarium (zweet-doek), zijn roodbekreten oogen en door tranenstroomen doorgroefd gezicht (vs. 292-94).
voetnoot289
dien glans: der opgaande zon; gaet spreien: verjaagt.
voetnoot290
dar: durf, van darren, durven.
voetnoot292
rompligh: rimpelig; schrompligh: verschrompeld.
voetnoot295
hun: hen.
voetnoot300
al t' onnozel: geheel onschuldig.
voetnoot302
Ter weerelt: vul aan: gekomen.
voetnoot303
bloet en hartewater: vgl. Joh. XIX, 34.
voetnoot305
Paeschlam: het paaschlam der Joden was een voorafbeelding van hem, die door Joh. den Dooper als het Lam Gods werd begroet.
voetnoot306
't onweer: het tumult.
voetnoot307
De kusser: Judas.
voetnoot308
der menschen zoen: de menschenzoon Christus.
voetnoot311
vast: voortdurend.
voetnoot317
lastren: vloeken, vgl. vs. 366.
voetnoot320
Deze herhalingen van och, die ook verderop voorkomen, zijn aanduidingen van stil spel.
voetnoot321
megevangen: medegevangene.
voetnoot329
schouw: beschouw.
voetnoot336
alleens: eveneens.
voetnoot338
dootvergrijp: versterking van vergrijp naar anal. van doodzonde.
voetnoot340
vermaent: herinnert; jongste: laatste.
voetnoot341
zelfs: zelven.
voetnoot343
Iscarioth: de plaats waar Judas, de verrader van Jesus, vandaan kwam, vgl. Matth. XXVI, 14, 48.
voetnoot345
degen: zwaard, vgl. Joan. XVIII, 10.
voetnoot346
als: alles; Simon: Simon Petrus.
voetnoot347
most: moest, onder dialektinvloed evenals kost, begost.
voetnoot349
stewaert: naar de stad, Jerusalem.
voetnoot350
houwer: ding om mee te houwen, zijn degen; opgesteken: opgestoken, vgl. Joan. XVIII, 11.
voetnoot352
torts en nachttroep: de toorts van de nachttroep.
voetnoot353-55
lam - harder - wolf - Lam: let op fraaie beeldspr. met verspringing van lam = Petrus op Lam = Christus; 't priesterlijcke hof: het voorhof van den Hoogepriester Caïphas. vgl. Joan. XVIII, 15.
voetnoot360
quansuis: doet alsof, quasi.
voetnoot362
zy: de soldaten enz.
voetnoot363
klopt: slaat, vgl. Matth. XXVI, 68.
voetnoot364
voorzael: of voorhof, het atrium, waar een vuur brandde, Marc. XIV, 54.
voetnoot365
Stoof op: nl. zeggende; dit's oock van 't slagh: deze, Petrus, hoort ook bij die troep enz. Het meisje zei alleen, dat Petrus ook een leerling van Jesus en een Galileër was; Matth. XXVI, 69.
voetnoot367
Petrus verloochende Christus driemaal, en wel, volgens Jesus' voorspelling, eer een haan gekraaid had, Matth. XXVI, 34.
voetnoot370
Het hart wou op de tong: z'n gevoelens van berouw wilden zich uitspreken.
voetnoot371
mijns: mijner.
voetnoot373
de dagh wou op: wilde open, was aan 't opengaan, als tegenstelling met mijn hart wou sluiten nl. door de beklemming van 't vlg. vs.
voetnoot374
ten hove uit: het voorhof uit.
voetnoot375
schuilspelonck: de oude bronnen spreken van de spelunca en caverna, waar Petrus placht te weenen.
voetnoot377
rocken: rukken.
voetnoot380
gelijck een visch enz.: natuurlijke beeldspraak in een visschersmond; de vss. 381-82 zijn gezien met een visschersoog.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK vs. 399 ydle: de oude uitgave heeft ydele.
voetnoot382
die: die visch.
voetnoot383
schreeuwde: huilde, zooals 't nog in Brabant in gebruik is.
voetnoot385
zilte plassen: zout water, tranen.
voetnoot388
voorstant: voorop staan, de eerste zijn. Petrus zinspeelt op zijn verklaring uit naam der anderen over Jesus' Godheid, Matth. XVI, 16 en zijn optreden in den Olijvenhof.
voetnoot389-90
Knagende herinnering aan het Avondmaal, enkele uren voor de verloochening; hy spelde 't al te veuren: Christus had alles voorspeld van die verloochening, Matth. XXVI, 34.
voetnoot390
Toespeling op Matth. XVI, 19.
voetnoot391
vlaegh: bui.
voetnoot392
harde: hield vol; staegh: gestadig.
voetnoot394-95
Die Starrebron by 't hol.... Vyver: sommige oude schrijvers, die van het hol of de spelonk (vs. 375), waar Petrus zijn zonde beweende, gewag maken, voegen er bij. dat in de buurt de bron of vijver van Siloë (Joan. IX, 7,) lag, en dat grot en bron niet ver waren van de Vallis Stercorum en de Porta Sterquilinea. Wellicht heeft Vondel dit door 't hoofd gespeeld; want van een Sterrebron en Vijver (beide met hoofdletters, dus als plaatsnaam bedoeld) is geen spoor te vinden. De verklaring: tranen gevloeid uit de bron mijner starren = oogen (Dichtjuweelen, 2e ed. 426) lijkt me vreemd.
voetnoot399
kan: vermag.
voetnoot402
Steven: de diaken Stephanus, te Jeruzalem gesteenigd, Hand. VII, 54-61.
voetnoot405
kaien: keien, naar de oude uitspraak van ei.
voetnoot406
Simon: Petrus; Sauwels: zoo heette Paulus vóór zijn bekeering.
voetnoot407
Bij zijn bekeering, Hand. IX, 4.
voetnoot408
hooft van 't lichaem zelf: Christus is het hoofd van de Kerk, zijn mystiek lichaam, vgl. vs. 468.
voetnoot409
glans: het licht, waarin Christus aan Saulus verscheen, Hand. IX, 3, en waardoor hij verblind werd, ib. vs. 8.
voetnoot410
martler: martelaar.
voetnoot415
nachtgeest: Satan, die Paulus in 't aangezicht sloeg (II Cor. XII, 7).
voetnoot418
'k Vernoegh enz.: ik ben tevreden met de genade der vernedering, als ik ze teminste waard ben.
voetnoot421
sammelen: dralen.
voetnoot424
ronde: nachtwacht; brem: kuch, eig. 't geluid van herten.
voetnoot420-26
Terwijl Petronel deze woorden spreekt, staat ze met Plautil onzichtbaar achter den gevangenis-ingang.
voetnoot427
Dat geldt: bemoedigingsuitroep, waarmee Petronel binnenkomt; Plautil blijft op uitkijk staan; Hoe gaen wy? wat gebeurt ons?; slim of wel: kwaad of goed.
voetnoot430
De eerste Vader is Petrus, de tweede Pauwels.
voetnoot431
de zilveren maneschijn door 't tralievenster teekent Vondels romantieke verbeelding.
voetnoot434
'k Verneem noch geen gewagh: ik hoor nog niets.
voetnoot435
Emanuël: God met ons, hier zeer geëigend.
voetnoot436
bestel: beschikking.
voetnoot437
Het zou enz.: 't kon geen kwaad als we.
voetnoot440
betyen: begaan; sus: stil.
voetnoot444
vordert: dwingt; zorghelijck bestaen: gevaarlijke onderneming.
voetnoot445
De vijftigh zielen: eigenlijk negenenveertig, zie vs. 237; zelfs: zelf; gezalight van uw handen: door u gedoopt.
voetnoot446
Ter stede: op de plaats.
voetnoot447
De Roomsche kudde: de kerk te Rome; van: door.
voetnoot449
ter sluick: in 't geheim, de Katakomben.
voetnoot450
d'opperherder: Christus; zijn onderherder: Peter, Christus' plaatsbekleeder als hoofd der Kerk.
voetnoot451
gehengt: staat toe, synoniem met gedooght.
voetnoot453-54
't onderaertsche hol: de Katakomben, ondergrondsche begraafplaatsen der eerste Christenen buiten Rome; aengezichten en kennis: bekende aangezichten.
voetnoot455
uw strydende gemeent: de Ecclesia militans.
voetnoot456
't hol: zie vs. 453.
voetnoot459-60
Zie 't verhaal in Handelingen XII, 5-11.
voetnoot462
nut: nuttig.
voetnoot463-64
Hand. IX, 23-25.
voetnoot465
vesten: stadswallen.
voetnoot466
Waer enz.: Als Christus altijd gevlucht was, dan...
voetnoot468
De leer over de mystieke eenheid van de Kerk met Christus wordt vooral door Paulus ontwikkeld in I Cor. XII, 12-30;
voetnoot470
Christus' woord, Joan. X, 11.
voetnoot471
dan: klemtoon; Petronel bedoelt, dat de Apostelen alleen moeten sterven als 't niet anders kan.
voetnoot472
de grootste Harder: Christus, opperherder.
voetnoot473
Dit sofisme is in den mond der vurige maar redeneerzwakke vrouw niet onaardig.
voetnoot477
Paulus' eigen woorden, Gal. VI, 14, Phil. I, 22.
voetnoot478
Petrus doelt waarschijnlijk op Hand. XII, 19.
voetnoot480
nazaet: opvolger; roept my Godt: als God mij roept; neem enz.: besture de Kerk; Joan. X, 1-10.
voetnoot484
de vader: Paulus bedoelt Petrus.
voetnoot485
dien lieven meester: Christus; Petrus bedoelt, dat hij en de Apostelen ook wel wisten te scheiden van Christus; dus moet Petronel nu ook van Petrus afstand kunnen doen.
voetnoot486
jongers: leerlingen.
voetnoot488
Daags voor zijn dood had Christus den H. Geest beloofd Joan. XVI, 7-10, die op Pinksterdag neerdaalde, Hand. II, 1-4.
voetnoot490
nutst: het nuttigst; tot dat enz.: tot dat het ons schikt: weer een praatje van Petronel.
voetnoot491
oirbaer: voegzaam; strax: terstond, vgl. I Cor. VI, 12.
voetnoot492
reuckeloos: roekeloos.
voetnoot494
Vgl. Christus' woord bij Matth. VII, 6, waar Hij zegt: Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw paarlen niet voor de zwijnen. Vondel voegt rozen in als terugslag op de wonden van 't vorig vs.; perlen slaat op tranen; met de dieren zijn natuurlijk de Rom. heidenen bedoeld.
voetnoot497
overtuigen: van schuld overtuigd doen staan.
voetnoot498
moederbeeld.
voetnoot499
Paulus' woorden Hebr. V, 12-14.
voetnoot504
Woord van Christus, Matth. XI, 12.
voetnoot505
alleen niet op: niet open alleen voor martelaren.
voetnoot506
Ons voorbeelt: Christus, Joan. XIII, 15; aldus: door 't martelaarschap, vgl. Paulus' woord in Hand. XVII, 3.
voetnoot507
zijn midlaers ampt: de zending om tusschen God en den gevallen mensch de verzoening te bemiddelen, I Tim. II, 5; voltrocken: stervend zei Christus: Het is volbracht, Joan. XIX, 30.
voetnoot509
ons andren: gallicisme, nous autres.
voetnoot510
Petrus' woorden, I Petr. IV, 13.
voetnoot513
ontlast: bevrijd nl. van ijdele hoop op onzen terugkeer.
voetnoot514
op een nieuw: opnieuw, opnieuw gevangen, al zijn onze boeien door u ontsloten.
voetnoot515
noch niemant: noch iemand.
voetnoot517
lijf: leven.
voetnoot520
't hol: de Katakombe; 't al: allen.
voetnoot521
om uw uitkomst is verlegen: in angst is over uw redding.
voetnoot522
daer: daarheen.
voetnoot525
ronden: nachtwacht.
voetnoot531
Plautil, die al den tijd buiten op wacht stond, komt nu binnen.
voetnoot532
van veer: op een afstand.
voetnoot533
De leste ronde: de laatste rond gang van de nachtwacht; het stuck ontdecken: het waagstuk verraden.
voetnoot+
REY VAN GEKERSTENDE SOLDATEN: tot het Christendom bekeerde paleissoldaten of praetorianen. De rey weegt de plichten uit van den soldaat als Romein en als Christen, op grond van Jezus' woord: Geeft den Keizer wat den Keizer en God wat God toe komt, Matth. XXII, 21.
voetnoot537
een yegelijck: 3e nvl. aan ieder der twee.
voetnoot539
schuldige: verschuldigde.
voetnoot542
tweederhande: nl. geestelijke of onzichtbare, en stoffelijke of zichtbare.
voetnoot543-44
blinde maght des afgronts: de onzichtbare krachten der hel.
voetnoot547
't Capitool: het hoogste en voornaamste punt van de oude stad, de clivis capitolinus, zoo genoemd naar een tempel van Jupiter; al den Raet: den heelen Senaat.
voetnoot548
Christensch Roomsch: Christelijk Romeinsch.
voetnoot549
Die zelve: die zelfde.
voetnoot550
Ons nieuwe Ridderschap: de Ridderschap van Christus (vgl. I Tim. I. 18); vroeger sprak Vondel al van den Christelijken Ridder, den geestelijken strijder.
voetnoot551
verbaest: nl. uit schrik voor den dood.
voetnoot552
Jupijn: Jupiter.
voetnoot553
gekruisten Vorst: Christus; verzweer: afzwere.
voetnoot555-56
vgl. Gal. IV, 6; preeckt ter neer: door zijn leer omver werpt.
voetnoot560
den levenden beschermer: God.
voetnoot562
dan: nl. in 't uur der beproeving.
voetnoot564
Gekerstent: christen geworden; blanck in 't harrenas: in 't blanke harnas.
voetnoot565
een: klemtoon.
voetnoot569
zygen: neervallen; weer: verweermiddel.
voetnoot572-73
Vgl. Is. LIII, 7. De Toezang laat vermoeden, dat Vondel het opschrift van paus Damasus kende op het graf der gekerstende en onder Nero gemartelde pretorianen Nereus en Achilleus: ‘Projiciunt clypeos, phaleras, telaque cruenta’.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank