Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 250]
[p. 250]

Het tweede bedryf.Ga naar voetnoot*

CORNELIA. AERTSOFFERWICHELAER.
Cornelia:
 
Aertsofferwichelaer, hou op van meer te spellen,Ga naar voetnootvs. 574
575[regelnummer]
Uit zoo veel teeckenen, als ghy ons komt vertellen,
 
Met die daer buiten staen. ons gruwt van dit verslagh.Ga naar voetnoot576
 
Al wat men, nu te nacht, en oock voorhenen, zagh
 
Op d'aerde, of in de zee, of aen de lucht, gebeuren;
 
Beduit verandering, en komt den godtsdienst steuren,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Met eenen 't gansche Rijck, de wyde weerelt door;
 
't En zy men 't slangenest en nieuw gebroetsel smoor;Ga naar voetnoot581
 
Eer 't met vergiften tant den hiel der Priestren tarte,
 
En aenvliegh. maer wie treckt den godtsdienst nu ter harte?Ga naar voetnoot582-583
Aertsofferwichelaer:
 
Dat komt op Caesar, 't hooft der heiligheden aen.Ga naar voetnoot584
Cornelia:
585[regelnummer]
Zoo lijdt de godtsdienst last, en kan niet langer staen:
 
Want hoe zou die in 't Rijck der Koperbaerden bloeien?Ga naar voetnoot586
 
De derde outgrootvaêr dorst 's Aertspriesters maght besnoeien;Ga naar voetnoot587
 
Vereerende eerst aen 't volck den priesterkeur; waer mé
 
Zijn heilooze afkomst nu, op des Hooftpriesters sté,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Vast pronckt; en stadigh uit om d'outers te verdrucken,
 
Betoont, tot ons verdriet, dat hem der oudren nucken
 
Noch zitten in den aert; wanneer hy 't out geloof
 
Verdelght; het heilighdom den krijghsliên geeft ten roof;
 
Ziet koor noch kercken aen; acht alles onverboden;Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
En smelt in krijghssoudy de goude en zilvre Goden,Ga naar voetnoot595
[pagina 251]
[p. 251]
 
Ja d'opperschutsgoôn zelfs, met al wat Rome stut,
 
En sterckt. al wort de buick der schatkiste uitgeput,
 
En 'tschamel volck den rugh, door schatting, ingereden;Ga naar voetnoot598
 
Hy durf aen overdaet hun zweet en bloet besteden.
600[regelnummer]
Oock 't Priesterlijcke gout, gespaert in tijdt van noot.Ga naar voetnoot600
Aertsofferwichelaer:
 
Mevrouw Cornelia, zijn moedtwil, al te groot,Ga naar voetnoot601
 
Beschaemt Salmoneus zelf. wie kan dien hooghmoet temmen?Ga naar voetnoot602
Cornelia:
 
Die durf wel in de bron van Mars den vader zwemmen,
 
't Gewyde water daer ontwyden, door de smet
605[regelnummer]
Van zijn onzuiver lijf, geplaeght in 't krancke bedt.Ga naar voetnoot603-5
 
Maer wat ontziet zich een, die raet om laegh durf zoecken,Ga naar voetnoot606
 
Door toverofferhand, by ongoôn, en by Vloecken?Ga naar voetnoot607
 
Die godtlooze, overtuight in zijn' verwaten geest,Ga naar voetnoot608
 
Tradt huiverigh te rugge, op 't Eleusynsche feest,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Van die geheimenis, zoo ras hy hoorde roepen:
 
Vertreckt, misdadigen: vertreckt, besmette troepen.
Aertsofferwichelaer:
 
't Valt langkzaem, eer de plaegh des hemels op hem druip.Ga naar voetnoot612
 
Maer op dat midlerwijl dees pest niet dieper kruipGa naar voetnoot613
 
In 't ingewant des staets; en glip door al de leden
615[regelnummer]
Van 't Rijck; is 't noodigh 't hooft van zulcke nieuwigheden;Ga naar voetnoot615
 
Aen 't groeien dagh op dagh, te plettere te treên:
 
Gelijck Pilatus dat, in 't hooft der Jootsche steên,Ga naar voetnoot617
 
Vermorzelde op een rots; hoewel die vruchtbre droppenGa naar voetnoot618
 
Nu grimmen, als een oegst, met giftige adderskoppen.Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
't Is noodigh, dat'er een, uit onzer aller naem,
 
Den Vorst hierom begroet.Ga naar voetnoot621
[pagina 252]
[p. 252]
Cornelia:
 
Maer wien acht ghy bequaem,
 
Om, met dit nootverzoeck, den troon te voet te vallen?Ga naar voetnoot622
Aertsofferwichelaer:
 
Wie meer dan u, mevrouw, of yemant van u allen?Ga naar voetnoot623
 
O onbesproke ziel, en Moeder, zonder dat;Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Die het Trojaensch altaer bewieroockt, met uw vat,Ga naar voetnoot625
 
Het welck voor Vesta smoockt; haer Godtheit aengenamer
 
Om u, die toegangk hebt in haar geheimste kamer,Ga naar voetnoot627
 
En wie 't Palladium alleen wort toebetrouwt;Ga naar voetnoot628
 
Om u, die 't eeuwigh vier met voetsel onderhoudt,
630[regelnummer]
En, nacht en dagh, bewaeckt: Vooghdesse der Vestalen,Ga naar voetnoot630
 
Uit welcker aengezicht de kuischeit met haer stralen
 
d'Onzuiverheit beschaemt, en ontuchts geilen nacht:Ga naar voetnoot631-32
 
Uw lippen hebben 't hart des Vorsten in haer maght.
 
Uw woorden binden hem, gelijck vergulde schakels;
635[regelnummer]
En Nero hoort uw stem, als goddelijcke orakels.
 
Hy schonck u 't Recht, om naer 't Olympisch feest te gaen.Ga naar voetnoot636
 
Het bijl-en-bondelrecht blijft voor uw' hairbant staen.Ga naar voetnoot637
 
De Burgemeesters zelfs, de Schouten, en RaetsheerenGa naar voetnoot638
 
Gaen uit den wegh voor u. woudt ghy u eens verneeren,
640[regelnummer]
Tot troost des priesterdoms; dat nergens heul aen vint,
 
En stroit zoo vruchteloos zijn klaghten in den windt;
 
Dit eerloos rot zou zich niet langer durven reppen.Ga naar voetnoot640-42Ga naar voetnoot642
 
d'Aertspriesters zijn alleen de Goden, die u scheppen:Ga naar voetnoot643
 
Dies ga ons t'zamen voor, en roept uw' Vader aen.Ga naar voetnoot644
Cornelia:
645[regelnummer]
Noemt ghy hem vader, om dat vaderlijck bestaen;
 
Dat vaderlijcke hart aen Rubria bewezen?Ga naar voetnoot646
[pagina 253]
[p. 253]
 
Zoo maecke ons Vesta strax vry vaderlooze weezen.Ga naar voetnoot647
 
Hoe lang is 't, dat het oogh van zijn bedorve ziel
 
Op deze Roozemont, 't godtvruchtigh schepsel, viel?Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
Daer zy te koore quam, met neergeslagene oogen,Ga naar voetnoot650
 
En kaecken, root van schaemt; de zinnen opgetogen
 
Tot moeder Cybele; haer Godtverloofde montGa naar voetnoot652
 
Gepropt van lof; het hart van niemants min gewont,Ga naar voetnoot653
 
Als van d'altaergodin, voor wie men haer zagh knielen,Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
Met zulck een nedrigheit, dat alle nonnezielen
 
Ontstaecken, door die vlam des yvers, en dat vier,
 
Uitstralende uit gebaer, gelaet, en hemelzwier
 
Van haer; die nu niet scheen op d'aerde te verkeeren,
 
Maer in een' gloet van geest en godtheit te verteeren.Ga naar voetnoot648-59
660[regelnummer]
De schaker vatte dit. hy streeck ten tempel uit,Ga naar voetnoot660
 
En zwoer die witte duif te plucken, als zijn buit.
Aertsofferwichelaer:
 
Ay moeder, krab niet op de wonde van dit lyden.
Cornelia:
 
Zy quam, ten hove ontboôn, gerust den bergh opryden;Ga naar voetnoot663
 
Niet droomende wat leet haer strax gemoeten zou.Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Wat doet die schaker? och, hij past op Vestaes trouw,Ga naar voetnoot665
 
Noch sneeuw van 't nonnekleet; op spansel, riem, noch banden;Ga naar voetnoot666
 
Maer smackt haer op het bed, met godtvergete handen,
 
En rust niet, voor hy bluscht zijn vlam; en draeght noch roemGa naar voetnoot668
 
Op 't schricklijck gruwelstuck, het zengen van ons bloem.
670[regelnummer]
Laet tuigen, van haer weer, zijn opgekrabde wangen;Ga naar voetnoot670
 
Het hair des koperbaerts. die booswicht gingk zijn gangen.Ga naar voetnoot671
 
Minerve, Veste, en wat oit lust in kuischeit schiep,Ga naar voetnoot672
 
Getuigen, hoeze om hulp den hemel t'zamenriep.
 
Ick rep van d'andre niet, die, ziende hem bewogen
[pagina 254]
[p. 254]
675[regelnummer]
Om 't schoon gezicht, van spijt, een' priem stack in haer oogen,
 
Getroost veel liever 't licht te derven van de zon,
 
Dan hangends hoofts te gaen voor een verkrachte non.Ga naar voetnoot674-77Ga naar voetnoot677
 
Och och, zwijg stil. och zwijg. wat noemt ghy hem een' vader,
 
Dien nonneschender, dien altaervloeck, dien verrader!
Aertsofferwichelaer:
680[regelnummer]
Geweldenaer, dat kan niet ongestraft vergaen.
Cornelia:
 
Hem quam, in onze kerck, noch korts een tsidderinge aen.Ga naar voetnoot681
 
d'Ontheilighde Godin scheen neder, uit den hoogen,Ga naar voetnoot682
 
Te dalen, en ontstelt te waeren, voor zijn oogen,
 
Bezoedelt van die maeghde-en-tempelschendery:
685[regelnummer]
Want waer hy gaet, of staet, het brein is nimmer vry
 
Van 't wroegend schellemstuck. wat stoft hy op den stammeGa naar voetnoot681-86
 
Der Julien; door wien, daer Troje stont in vlamme,Ga naar voetnoot686-87
 
Ons heilighdom van Veste, ons huisgoôn zijn geberght.Ga naar voetnoot686-88Ga naar voetnoot688
 
Waer heeft Anchises zoon de Goden oit geterght?Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Vloot d' eerste van 't geslacht, toen 't oude Troje roockte;
 
Hy zy de lest, die 't vier in 't nieuwe Troje stoockte.Ga naar voetnoot690-91
 
O tempelen der Goôn, vergaen in roock en stof,
 
Waer sliep de blixem, dat die 't godtloos hooft niet trof?
Aertsofferwichelaer:
 
Vergeet uw leet, mevrouw: laet ydle klaghten varen,
695[regelnummer]
En kom in noodt te hulp ons haertsteên en altaren.Ga naar voetnoot695
 
Verzelschap mijnen sleep, naer 't hof van Caesar toe;Ga naar voetnoot696
 
Op dat men zoo 't gevaer van erger brant verhoe;Ga naar voetnoot697
 
Nadien de hemel schijnt ontsteken, en verbolgen.Ga naar voetnoot698
Cornelia:
 
Ga voor. 'k zal in karros u, met mijn Maeghden, volgen.Ga naar voetnoot699
[pagina 255]
[p. 255]
NERO. AGRIPPA.
Nero:
700[regelnummer]
Wat of 't verbolgen weêr van dezen nacht beduit?
Agrippa:
 
De luchtgoôn borsten met hun gramschap t' effens uit.Ga naar voetnoot701
Nero:
 
Op hooge heuvels felst, en d' allersteilste wercken.Ga naar voetnoot702
Agrippa:
 
Jupijn schept lust doorgaens te dondren op zijn kercken.Ga naar voetnoot703
Nero:
 
Bestormt de godtheit 't geen haer zelf wiert toegewijt?Ga naar voetnoot704
Agrippa:
705[regelnummer]
Het zwanger aertrijck gingk in arrebeit van spijt.
Nero:
 
Het steende, en quam in 't endt al tsidderende aen 't baeren.Ga naar voetnoot705-6
Agrippa:
 
Uw kamerdeur sprong op: ghy zaeght yet gruwzaems waeren.Ga naar voetnoot707
Nero:
 
'k Heb den Samaritaen, in mijnen droom, gezien.Ga naar voetnoot708
Agrippa:
 
Wat komt d' ontruste Geest, in Caesars hof, bespiên?
Nero:
710[regelnummer]
Den schouwburgh, daer hy plofte, afgrijsselijck vervloecken.Ga naar voetnoot710
Agrippa:
 
Of zijn geknackt gebeente en dorre schenkels zoecken.Ga naar voetnoot711
Nero:
 
Hy had het noch gelaên op 't Galileesch gebroet.Ga naar voetnoot712
Agrippa:
 
Gebroet, 't welck hem, by nacht te Rome, waeren doet.Ga naar voetnoot713
Nero:
 
De wraeckzucht laet dien Geest niet in den afgront slapen.Ga naar voetnoot714
[pagina 256]
[p. 256]
Agrippa:
715[regelnummer]
Die bezight hem, als een van zijn getrouwste knapen.Ga naar voetnoot715
Nero:
 
Hy vont nochtans geen trouw by 't vliegend draeckenspoock.
Agrippa:
 
Dat blies, als Aetna, fel, ten neus uit, vier en smoock.Ga naar voetnoot717
Nero:
 
Het voerde hem om hoogh: wy zagen 't met ons allen.Ga naar voetnoot716-18
Agrippa:
 
Het voerde hem zoo hoogh, om laegh te laten vallen.
Nero:
720[regelnummer]
Zoo tuimelde Ikarus, te stout in 't stout bestaen.Ga naar voetnoot720
Agrippa:
 
De Galileër won 't van den Samaritaen.Ga naar voetnoot721
Nero:
 
Dat prevelen had kracht, noch meer dan toverrymen.Ga naar voetnoot722
Agrippa:
 
Toen streden twee genans, en Symen won 't van Symen.Ga naar voetnoot723
Nero:
 
Die doode Symen eischt den levenden van my.
Agrippa:
725[regelnummer]
Dat's d' oorzaeck, raem ick recht, van al dees spoockery.Ga naar voetnoot725
Nero:
 
Vernoeght die aen geen straf van kercker, en van keten?Ga naar voetnoot726
Agrippa:
 
't Is negen maenden leên, dat hy heeft vast gezeten.Ga naar voetnoot727
Nero:
 
De boey en kercker zijn beletsels van veel quaet.
[pagina 257]
[p. 257]
Agrippa:
 
'k Geloof niet of hy zaeit al zittende zijn zaet.Ga naar voetnoot729
Nero:
730[regelnummer]
De kercker wort bewaeckt van wakers, en soldaten.
Agrippa:
 
Zoo naeu niet, of ter sluick wort yemant ingelaten.
Nero:
 
De wakers tsidderen nochtans voor ons gebodt.Ga naar voetnoot732
Agrippa:
 
Wat durven krijghsliên niet, uit gunst, of om genot?Ga naar voetnoot733
Nero:
 
Of Sibyllisten noch te zamen durven scholen?Ga naar voetnoot734
Agrippa:
735[regelnummer]
Zy nestelen by nacht in kelders, kuilen, holen.Ga naar voetnoot735
Nero:
 
Daer steeckt de middaghzon hun niet te heet op 't hooft.
Agrippa:
 
Zy groeien nochtans aen: 't verboôn wort liefst gelooft.
Nero:
 
De gansche werelt lacht om zulcke razernyen.
Agrippa:
 
Zy zelfs belachen elck, in 't bitterst van hun lyen.Ga naar voetnoot739
Nero:
740[regelnummer]
Dat jongste lachen quam daer na op schreien uit.Ga naar voetnoot740
Agrippa:
 
Noch wert hun dolheit eer gesteven, dan gestuit.
Nero:
 
Heeft yemant lust aen 't kruis het lijf te laten doemen?Ga naar voetnoot742
Agrippa:
 
Het kruis is 't eenigh heil, waer in zy durven roemen.Ga naar voetnoot743
[pagina 258]
[p. 258]
Nero:
 
Vergeef hun vry dien roem in 't aengehaelde kruis.Ga naar voetnoot744
Agrippa:
745[regelnummer]
Mevrouw Cornelia komt hier naer 's Vorsten huis.
Nero:
 
Zy zoeckt gehoor. ick zal haer op den troon verbeiden.
Agrippa:
 
Ick zie een' kuischen sleep van nonnen haer geleiden.Ga naar voetnoot747
Nero:
 
Oock Priesters, Flamens, vee-en-vogelwichelaers.Ga naar voetnoot748
Agrippa:
 
Het schijnt zy hebben 't hooft vol onweers, vol gevaers.Ga naar voetnoot749
Nero:
750[regelnummer]
Zy kraeien onweêr, eer het onweêr is geboren.Ga naar voetnoot750
Agrippa:
 
De Moeder stapt vooruit. verwaerdigh haer te hooren.
CORNELIA. NERO.
Cornelia:
 
Der Goden Moeder neem den Vorst in haer gena.Ga naar voetnoot752
Nero:
 
Die zelve wake om u, mevrouw Cornelia.Ga naar voetnoot753
Cornelia:
 
De godtheit van Jupijn, en Juno met MinerveGa naar voetnoot754
755[regelnummer]
Verletten Caesar, dat hy lang de starren derve:
 
Dat Rome lang geniet zijn tegenwoordigheit;Ga naar voetnoot755-56
 
Waer van de Raet en 't Volck niet zonder tranen scheit.Ga naar voetnoot757
Nero:
 
Uit liefde en treck tot Raet, en Volck, en burgeryen,
 
Bemin ick hen, die ons den hemel zelf benyen,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Ten beste van 't gebiet. sta op met dezen stoet,Ga naar voetnoot760
 
En spreeck vry overendt. wat pynight uw gemoedt?Ga naar voetnoot761
[pagina 259]
[p. 259]
Cornelia:
 
De slaperige Nacht, van mankop overladen,Ga naar voetnoot762
 
Was ruim ten halven wege, en reedt met zachte raden,
 
Die nimmer kraecken, stil en knickebollend neêr;
765[regelnummer]
Als wy het eeuwigh licht, met geurigh voetsel, weêrGa naar voetnoot765
 
Verquickten, naer den plicht, waer in wy noit ontbraecken.
 
't Vergulde koorgewelf, vol weêrglans, scheen te blaeckenGa naar voetnoot767
 
Van d'onverzuimbre vlam; en niemant loock een oogh,Ga naar voetnoot768
 
Maer zong, of las, of badt, en sloegh 't gezicht om hoogh.Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Wat beurt' er? een gedruis komt kruipen door den drempel,Ga naar voetnoot770
 
En spoockt, en dwarrelt vast, rontom den wackren tempel.Ga naar voetnoot771
 
Een lucht, die, recht naer 't vier, haer' keer ellengskens nam,Ga naar voetnoot772
 
Verwaeit in 't eerst, doorklooft daer na die klare vlam,
 
En slorptze op 't lest; als had een geest dien gloet gezopen.Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Wy Nonnen, op dat spook, aen 't schreeuwen, voort aen 't lopen.Ga naar voetnoot775
 
De tempel galmde naer, op 't maeghdelijck gekerm.
 
O Moeder Vesta, neem uw dochters in uw scherm.Ga naar voetnoot777
 
Valt hier, op sluimeren of slapen, 't minst vermoeden;
 
Aertspriester, straf ons vry met angelen en roeden.Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
O schendigh lasterstuck! och schreit vry overluit.Ga naar voetnoot780
 
Mijn kinders, och och och, ons heiligh vier ging uit.Ga naar voetnoot781
Nero:
 
Ick houde u buiten schult. het spoockte in Vestaes kooren
 
Alleen niet, maer Jupijn liet zich daer boven hooren.Ga naar voetnoot783
 
't Onbluschbaer vier lagh, meer dan eenmael, uitgedooft.Ga naar voetnoot784
Cornelia:
785[regelnummer]
De blixem trof Minerve en Jupiter op 't hooft,Ga naar voetnoot785
 
In hun gewijdt gebouw; gingk dal en heuvel strijcken;Ga naar voetnoot786
 
Verzengende al de stat, of meer dan veertien wijcken;Ga naar voetnoot787
[pagina 260]
[p. 260]
 
Verbrande 't worstelperck; ontsloot Augustus graf.Ga naar voetnoot788
 
Het heerlijck zegebeelt viel onlangs elders af.
790[regelnummer]
't Gelauwerierde hooft van Nero smolt tot klompen.Ga naar voetnoot790
 
Natuur, na'et zwangergaen, broght hoofdelooze rompen
 
En dubble hoofden voort. een joffer baerde een slang.Ga naar voetnoot792
 
't Getroffen aertrijk schudde, en dreunde, in 't bree, in 't lang,
 
Van hier in Asien, en smeet de steên ter aerde.Ga naar voetnoot793-94
795[regelnummer]
De zon verborgh haer glans: 't welck duisternissen baerde,Ga naar voetnoot795
 
En ons liet dolen, op het midden van den dagh.
 
Een offerreede stier, daer 't vier op 't outer lagh,Ga naar voetnoot797
 
Versmeet het zout, en meel, met wreveligen horen;Ga naar voetnoot798
 
Ontvloot des priesters bijl; en, loeiende van toren,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Wert, na veel hollens, veer van 't outer neergevelt:Ga naar voetnoot800
 
Een yslijck voorspoock, dat geen lichte rampen spelt.Ga naar voetnoot801
 
Het dier, met hooft aen been, huilt oproer, leert ons waken.Ga naar voetnoot802
 
De zee, met storm op storm, afgrijsselijck aen 't braeckenGa naar voetnoot803
 
Van zeegedroghten, joegh de visschers dootsch van strant.
805[regelnummer]
De schouwburgh loeide, en 't hof. de hemel stont in brant,Ga naar voetnoot805
 
En gloeide, meer dan eens, van langgestaerte starren,Ga naar voetnoot805-06
 
Die met haer bloedigh hair den staet van 't Rijck verwarren.
 
Augustus wagen (als bewust van eenigh quaet)Ga naar voetnoot808
 
Hiel in de renbaen stant, voor 't aenzicht van den Raet,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Die d'elephanten zagh verbaest staen, en verslegen.Ga naar voetnoot810
 
Van Alba quam het bloet by beecken neergestegen.Ga naar voetnoot811
[pagina 261]
[p. 261]
 
De blixemstrael, gelijck een gulzige Harpy,Ga naar voetnoot812
 
Beroofde 's Vorstendisch van zyne leckerny:
 
Al teeckens, die doorgaends van quaet tot erger neigen,
815[regelnummer]
En, met een grimmigh oogh, den zuivren godtsdienst dreigen,Ga naar voetnoot815
 
Met eenen Caesars stoel; 't en zy men eens ontwaeck,Ga naar voetnoot816
 
Met Flamens ga te rade, of volgh Godts wichelspraeck;Ga naar voetnoot817
 
Die, uitgeleert op klanck en merck van 's hemels letter,Ga naar voetnoot818
 
Het lichaem dezer stadt wil zuivren van dien etter,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Waer uit een stanck verrijst, die allen Goôn verdriet;
 
Wier gramschap bluschbaer is, indien men voor zich ziet.Ga naar voetnoot821
Nero:
 
Wat zuiveroffer zou dees vesten kunnen vagen?Ga naar voetnoot822
Cornelia:
 
Dit Galileesche rot, grontoirzaeck aller plagen.Ga naar voetnoot823
 
Men vang dat offer strax van zyne hoofden aen:Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Hoe wel 't gerecht van daegh behoorde stil te staen.Ga naar voetnoot825
Nero:
 
De heilge Claudius, mijn vader, heeft de JodenGa naar voetnoot826
 
Met hunnen aenhangk, streng en hardt, de Stat verboden:Ga naar voetnoot826-27
 
Wy, tegens 't Christensch schuim, de Vloecken opgeprest,Ga naar voetnoot828
 
En stadts gestichten brant, met godtloos bloet, gelescht.
830[regelnummer]
Door dat weerspannigh bloet, gemengt met kool en asschen,
 
Zijn alle vlecken rein en zuiver afgewasschen.
 
De Goden brouwen ons, om 't magere getal,Ga naar voetnoot832
 
Een deerlijck overschot, geen wyder ongeval.
[pagina 262]
[p. 262]
Cornelia:
 
Een ongedoofde kool, waer onder winden stoocken,
835[regelnummer]
Gaet vreesselijcker aen, na'et smeulen, en nae 't smoocken.
 
Geen zorgelijcker brant dan een verborgen gloet.Ga naar voetnoot836
 
De minste vonck, wanneer men 't allerminst vermoedt,
 
Verdelght een groote stat. geen euvel staet te vreezen
 
Zoo zeer, als 't geen men slof verwaerloost te genezen,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
En dickwils komt om lit, ja om het gansche lijfGa naar voetnoot840
 
En leven van den mensch. Dees aenhangk treckt zoo stijfGa naar voetnoot841
 
Het snoer van zynen droom, in 't beckeneel begrepen;Ga naar voetnoot842
 
Dat die in 't eerst het volck allengs met zich zal slepen,Ga naar voetnoot843
 
Daer na Augustus zelf, en zoo den heelen staet.Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Dees kancker kruipt al stil in 't hof, en in den Raet.Ga naar voetnoot845
 
De keurebenden gaen niet vry van zulcke koortsen.Ga naar voetnoot846
Nero:
 
Men diende zich van hun by nacht in sté van toortsen,Ga naar voetnoot847
 
En brande schoon'er uit dien stoockebranders aert.
 
Ghy zijt, voor ydel spoock, en schijn en schim, vervaert.Ga naar voetnoot849
Cornelia:
850[regelnummer]
Zy dreigen 't bloeiend Rijck met Jootsche wichleryenGa naar voetnoot850
 
Van 't wonderlijck beloop der wereltheerschappyen,
 
Verbeelt door zeker beelt van vierderley metael;
 
De voeten slechtst van stof, gemengt uit leem, en stael;Ga naar voetnoot853
 
En hoe een kleine steen, maer zonder hant gereten
855[regelnummer]
Van eenen bergh, dat beelt te pletter heb gesmeten,
 
En groeide tot een bergh, ja tot een' wereltkloot.Ga naar voetnoot852-6
 
Wat Rome hoopt of niet, hun hoop is ruim zoo groot.Ga naar voetnoot857
Nero:
 
Een krancke troost, indienze ellendigh zijnde yet hopen.
[pagina 263]
[p. 263]
Cornelia:
 
Zy hebben al het Rijck, zoo wijdt het paelt, doorkropen,
860[regelnummer]
En stat en lant alom in rep en roer gebraght;
 
Als haters van de Goôn, en 't menschelijck geslacht.Ga naar voetnoot861
 
Zoo schelt hen Asien, de Nijl met al zijn Goden,
 
En al het onroomsch bloet. zoo schelden hen de Joden,Ga naar voetnoot863
 
En Griecken; en wat, van Jerusalem tot hier,
865[regelnummer]
Ons kerckzeên viert, en volght; oock Moor en Arabier.Ga naar voetnoot862-65Ga naar voetnoot865
 
Dit zijnze, die ons Goôn en Caesars diensten weigeren,
 
En halssterck naer de lucht, als nieuwe reuzen, steigeren.Ga naar voetnoot867
 
De priester van Jupijn heeft, met gekransten stier,
 
Dees Galileers geviert. Diane trilde schier,Ga naar voetnoot868-69
870[regelnummer]
In 't hollende Ephesus, op haer' gewyden drempel.Ga naar voetnoot869-70
 
Athenens grijze school noch Pallas wyze tempel
 
Zijn naulix van die smet gelaten ongeschent.Ga naar voetnoot871-72
Nero:
 
t' Athenen staen de school en kerck noch overendt.Ga naar voetnoot873
 
Wie bouwt van 't slechte brein ons dus een wereltsch wonder?Ga naar voetnoot874
Cornelia:
875[regelnummer]
Hoe slecht men 't acht, hier duickt wat groots, wat heerschlust onder.Ga naar voetnoot875
 
Geveinsde ootmoedigheit is dubble hovaerdy;
 
Die walght van 't laegh, en vlamt op maght, en heerschappy,
 
En rijckdom, onder schijn van alles te versmaden;
 
Terwijl al Kroesus schat haer schatzucht kan verzadenGa naar voetnoot879
880[regelnummer]
Noch stoppen; zee noch lant die scepterzucht bepaelt.Ga naar voetnoot880
Nero:
 
De zon van Rome is tot die laeghte niet gedaelt,Ga naar voetnoot881
 
Dat eenigh licht zich, aen de lucht, durf openbaren,
[pagina 264]
[p. 264]
 
Op 't godlijck spoor, waer langs August quam opgevaren.Ga naar voetnoot883
 
Oock staet ons nootlot vast, en schiet een schot hier voor.Ga naar voetnoot884
Cornelia:
885[regelnummer]
De Nazarener zaeit bedeckt de weerelt doorGa naar voetnoot885
 
't Verwaten zaet, den oegst, die t'effens op zal komen.Ga naar voetnoot886
 
Een oude wyveklucht, verzieringen, en droomenGa naar voetnoot887
 
Geraecken in 't geloof. het lichtgeloovigh volckGa naar voetnoot888
 
Acht Wichlaer noch Sibyl, Hetrus noch hemeltolck,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Noch drievoet noch gordijn, noch Delphis noch zijn kooren;Ga naar voetnoot890
 
Maer loopt dien onbesuisde, als Godts orakel, hooren,Ga naar voetnoot891
 
En ziet hem naer den mont; die knaeght Apolloos eer.Ga naar voetnoot892
 
Zijn riem ontbint de koorts. men zet de baren neêr,
 
En bedden in zijn schim, als gafze dooden 't leven.Ga naar voetnoot893-94
895[regelnummer]
Een visscher dreight quansuis ons Goden, datze beven.Ga naar voetnoot895
 
Wy schopten doorgaends uit Aegypters, en Chaldeen,Ga naar voetnoot896
 
Oock korts ons Stoïcyns: en lijt men dees Hebreen?
 
Beguichelaers van 't graeuw.Ga naar voetnoot898
Nero:
 
Wat's aen dit paer bedreven?
Cornelia:
 
Niet veel, wert dagelix hun' aenhangk niet gesteven,
900[regelnummer]
Te water en te land, met brieven, of met boôn;Ga naar voetnoot900
 
Gezwore lasteraers van Godtsdienst, en van Goôn.Ga naar voetnoot901
 
Maeck ons d' aenleiders quyt, waer aen dees zwarmen hangen.Ga naar voetnoot902
 
Ghy hebtze in uw gewout: maer waer toe dient dit vangen;Ga naar voetnoot903
 
Indien men t'elckens spaer den vorst van 't horzelnest?Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Verplet dit hooft: verstroy dees onderaertsche pest,Ga naar voetnoot905
[pagina 265]
[p. 265]
 
Gewoon, by al wat rot, en zielloos aes te groeien.Ga naar voetnoot906
 
Wat snoot, wat schendigh is wil hier wel t'zamenvloeien,
 
Daer 't licht in aenzien stijght, 't en zy het werd gebluscht.Ga naar voetnoot908
 
Nu spreeck ick niet als met den naezaet van August,Ga naar voetnoot909
910[regelnummer]
Maer den Hooftpriester zelf, wien 't vierigh past te waken,Ga naar voetnoot910
 
Als 't oogh der goddelijcke en menschelijcke zaken;
 
Op dat men 't hemelsch Recht toch niets ontreck ter sluick,Ga naar voetnoot912
 
Door 't sloffen in 't aelout voorvaderlijck gebruick,Ga naar voetnoot913
 
En aenwenst van yet nieuws, zoo driftigh en onzeker.Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
d' Oprechte Numa stelde u tot een yvrigh wreker,Ga naar voetnoot915
 
En rechter, over al, wat zich te buiten gaet.
 
Ghy zijt de kopre zuil, op wien die godtsdienst staet,Ga naar voetnoot917
 
Waer by dees Stat, gesticht tot een vooghdes der volcken,Ga naar voetnoot918
 
Achthondert jaren stont, en uitsteeckt door de wolcken,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Met haer' geblutsten helm, en vreesselijcke speer;Ga naar voetnoot920
 
Voor wie de koningen op 't aenzicht vallen neêr;
 
Of treuren, hangends hoofts, getemt door nederlagen,
 
En slepen d' ysre boey, voor haren gouden wagen.Ga naar voetnoot923
 
Zy bid u, zy beveelt u dezer beider straf.Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Zy roept: och keert die schant van mijn altaren af,
 
En kercken. Draegh toch zorgh voor kerckzeên, en gebodenGa naar voetnoot926
 
Van Numa. laet niet toe, dat Rome, een stoel der Goden,Ga naar voetnoot927
 
En aller heiligheit, onteert werde, en ontwijt,
 
Door dees wanschapenheên, gebroetsels van den Nijt;
930[regelnummer]
Die loos, ontveinzende zijn aengebore nucken,
 
Dat goddelijck cieraet u van de kruin wil rucken,
 
En heerschen op dien troon, u wettigh toegeleit.Ga naar voetnoot932
 
Stathouder van Jupijn, en van zijn Majesteit,Ga naar voetnoot933
 
Ghy ziet, hoe onze en al der Priestren oogen leken:
935[regelnummer]
Nadien de tong bezwijckt, laet aller tranen spreken.Ga naar voetnoot935
Nero:
 
Nu Moeder, zijt getroost. 'k heb uw verzoeck verhoort.
 
Agrip, men vaer terstont met dees gevangens voort.Ga naar voetnoot937
[pagina 266]
[p. 266]
REY VAN GEKERSTENDE SOLDATEN.Ga naar voetnoot+
Zang:
 
Geen Gallen leidden lest de Stat in kolen,Ga naar voetnoot938
 
O neen; maer ingeboren bloetGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Zagh stil, en met een' koelen moedt,
 
Zijn torts zes etmael langk gaen ommedolen;Ga naar voetnoot941
 
Dan in de dalen, dan gezwint om hoogh,Ga naar voetnoot942
 
De bergen op, de starren licken,
 
Met gloende tongen; roock verdicken,
945[regelnummer]
En smoock verdunnen, onder 's hemels boogh;
 
De vlam dan weder flackren, als herboren,
 
Door 't overslaen, van rack in rack.Ga naar voetnoot947
 
Hier gaf een hof of kerck een' krack:Ga naar voetnoot948
 
Daer borsten muuren: ginder storte een toren.Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
Het volck aen 't bergen, ginswaert op, dan hier,Ga naar voetnoot950
 
Maer al vergeefs. Vulcaen voer spelen,Ga naar voetnoot951
 
En teerde op stats twee derdedeelen.Ga naar voetnoot952
 
Geleeck toen Rome niet een zee van vier?
 
O ydelheit der hoven,Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Aen lucht aen asch aen roock aen stof verstoven.
Tegenzang:
 
Hy, zoet op 't blaecken, past op klaght noch kryter,Ga naar voetnoot956
 
Schept adem in dat vierprieel,Ga naar voetnoot957
 
Een deerlijck kostelijck tooneel;Ga naar voetnoot958
 
En stelt op 't kermen der gemeent zijn cyter.Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
Hy ziet den Tiber nu voor Xanthus aen,Ga naar voetnoot960
 
Waer in de brant zijn weerga schildert.
 
Hy ziet het volck, verbaest, verwildert,Ga naar voetnoot962
[pagina 267]
[p. 267]
 
Op straten, daecken, 't onheil tegenstaen;
 
Of bleecke wanhoop in den viere springen;
965[regelnummer]
Den kleinen neef, aen Panthus hant,Ga naar voetnoot965
 
Vast rucken naer 't Sigeesche strant;Ga naar voetnoot966
 
Gedrang van schimmen dootsch te poort uit dringen;Ga naar voetnoot967
 
En sticht op 't bernen vast, in zynen zin,Ga naar voetnoot968
 
Een nieuw palais, en schooner straten.
970[regelnummer]
Zijn brein, alreede als uitgelaten
 
Met bouwen, brockt'er koningkrijcken in:Ga naar voetnoot969-71
 
En, hooger in zijn wapen,Ga naar voetnoot972
 
Acht alle dingk om een alleen geschapen.Ga naar voetnoot973
Toezang:
 
Op smoockend puin, en kool, noch ongedooft
975[regelnummer]
Zit zijn Quirijner, van gedult berooft,Ga naar voetnoot975
 
Met jammerlijck misbaer,
 
De handen in het hair,
 
Bestroit met gruizige asch;
 
En schreit een' bittren plas,
980[regelnummer]
Of knarssende op zijn' tant,
 
Vervloeckt den stokebrant;Ga naar voetnoot981
 
Die, om de wraeck te sussen,
 
De glimmende asch durf blussen
 
Met Christensch bloet, dat eeuwigh klaeght,
985[regelnummer]
Door duizent dooden heengejaeght,
 
Met ongemat gedult:Ga naar voetnoot986
 
Maer yeder schuift de schult
 
Op een', die 't nu ontschuldighde getal,Ga naar voetnoot988
 
Gehaet als godtloos overal,
990[regelnummer]
Verdoet zijn' lust, niet hunliên, te geval.Ga naar voetnoot982-90Ga naar voetnoot990

voetnoot*
Het eerste deel van dit Bedrijf speelt in het huis der Vestaalschen, het tweede in Nero's paleis, het Gouden Huis, dat Palatijn en Esquilijn verbond.
voetnootvs. 574
spellen: voorspellen.
voetnoot576
die daer buiten staen: 't gevolg van den toegesprokene, de ‘sIeep’ van vs. 696; ons gruwt: wij gruwen.
voetnoot579
steuren: bedreigen.
voetnoot581
't slangenest en nieuw gebroetsel: de Christenen, eigenl. bijbelsche uitdrukkingen, vgl. Matth. XXIII, 33.
voetnoot582-583
hiel: voet; Priestren: de heidensche priesters, deze beeldspraak is een merkwaardige aanwending van Gen. III, 15; tarte en aenvliegh: uitdagend aanvalle.
voetnoot584
Dat is de taak van den Caesar, als hoofd van den Staatsgodsdienst.
voetnoot586
Koperbaerden: Nero was uit 't geslacht der Ahenobarbi, 'n Gr.-L. woord, dat koperbaarden beteekent. Van Nero deelt Suetonius mee, dat zijn koperen (rossige) baard niet hoefde te bevreemden, want hij had een gezicht van ijzer en een hart van lood.
voetnoot587
Bedoeld is de overgrootvader van Nero's grootvader: Gnaeus Domitius Ahenobarbus, die in 103 v. Chr. door de lex Domitia de keuze van den Aartspriester of Pontifex Maximus op 't volk bracht.
voetnoot589
Zijn heilooze afkomst: afstammeling, Nero; op des Hooftpriesters sté: op de plaats van den Pontifex Maximus; de Keizers hadden zich de waardigheid van Pontifex Maximus toegeëigend.
voetnoot594
koor noch kercken: christelijke woorden voor heidensche begrippen.
voetnoot595
soudy: soldij.
voetnoot598
schatting: belasting.
voetnoot600
gespaert: ontzien.
voetnoot601
Mevrouw: dit woord had in V's tijd nog geheel de beteekenis van Mijn Vrouwe.
voetnoot602
Salmoneus: de koning van Elis, die zich verbeeldde Jupiter te zijn en omkwam; Vondel wijdde dezen heidenschen dubbelganger van Lucifer een drama in 1657.
voetnoot603-5
Mars den vader: Mars pater, volgens Ovidius, ook omdat Mars de vader van Romulus was; Tacitus-Hooft: ‘Ten zelven daaghen is Nero, door al te groote lust na weelde, in schandsprek en gevaar gekoomen, om dat hy zich te zwemmen begeeven had in de bron van 't Martiër waater... en scheen den heilighen drank met het wasschen zijns lichaams bezoedelt te hebben’, Ann. XIV, 22; de bron van 't gezonde Aqua Marcia bestaat nog.
voetnoot606
om laegh: in de onderwereld.
voetnoot607
ongoôn en Vloecken: valsche en vervloekte goden, vgl. vs. 106; Suetonius schrijft: ‘Facto per Magos sacro evocare Manes et exorare tentavit Nero’, VI, 34, zie ook Baron. 68, 13.
voetnoot608
overtuight enz.: schuldbewust staande in zijn verwatenheid.
voetnoot609
't Euleusynsche feest: de Sacra Eleusinia, de Eleusijnsche mysteriën in Griekenland voor de godin Demeter, in Rome voor Ceres gevierd. Alleen de ingewijden en reinen mochten daarbij zijn, zooals de heraut vooraf riep: ‘Weg van hier alle oningewijden, goddeloozen en misdadigers!’ Suetonius meldt van Nero: ‘Peregrinatione Graeciae Eleusinis sacris, quorum initiatione impii et scelerati voce praeconis submoventur, interesse non ausus est’, VI, 34.
voetnoot612
hem: Nero.
voetnoot613
dees pest: het Christendom.
voetnoot615
't hooft: Petrus.
voetnoot617
Gelijk Pilatus Christus te Jeruzalem enz.
voetnoot618
rots: Golgotha; droppen: van Jezus' bloed nl.
voetnoot619
oegst: oogst.
voetnoot621
Den Vorst: Nero.
voetnoot622
nootverzoeck: smeekbede.
voetnoot623
van u allen: van de zes Vestaalsche maagden:
voetnoot624
Moeder, zonder dat: moeder zonder werkelijk moederschap.
voetnoot625
De eeredienst van Vesta als beschermgodin van den Staat was door Eneas uit Troje meegebracht; het wierookvat is van den dichter, die gaarne heidensche begrippen christelijk inkleedt.
voetnoot627
geheimste kamer: de aedes Vestae op het Forum Romanum, een ronde tempel waar het heilig vuur van Vesta, dat nooit mocht uitgaan, bewaakt werd door de Vestaalschen.
voetnoot628
't Palladium: het uit den hemel gevallen beeld van Pallas, door Eneas ook uit Troje gered en als beschermgod van Rome in den tempel van Vesta geplaatst.
voetnoot630
Vooghdesse: overste.
voetnoot631-32
De Vestaalschen waren verplicht tot maagdelijkheid.
voetnoot636
't Olympisch feest: het om de vier jaar gehouden kampspel te Olympia; dit recht was een nieuwigheid van Nero: ‘Ad athletarum spectaculum invitavit et virgines Vestales: quia Olympiae quoque Cereris sacerdotibus spectare conceditur’; Suet. VI, 12.
voetnoot637
Het bijl-en-bondelrecht: de fasces et secures, door lictoren voor de consuls uitgedragen, waren als eereteeken ook aan de Vestaalsche maagden toegestaan; hairbant: de wollen infula om 't hoofd als teeken van wijding en onschendbaarheid.
voetnoot638
Vondel verhollandscht en verzeventiendeeuwt de titels consul, praetor en magistratus.
voetnoot640-42
Nero minachtte en verwaarloosde de heidensche priesters.
voetnoot642
Dit eerloos rot: de Christenen.
voetnoot643
Aertspriesters: Pontifices Maximi, sedert Augustus de keizers zelf, stelden de Vestaalsche maagden aan.
voetnoot644
uw' Vader: Nero als priesterlijk leidsman van de Vestaalsche maagden.
voetnoot646
Rubria: een Vestaalsche door Nero geschonden. ‘Vestali virgini Rubriae vim intulit’, Suet. VI, 28.
voetnoot647
Sarkastisch door Cornelia gezegd.
voetnoot649
Roozemont: bijnaam wel door ‘Rubria’ = rood ingegeven (zie vs. 651) en voor Vondel, die een drama van dien naam opzette (Dl. 3, 781), bekoorlijk.
voetnoot650
te koore: in den tempel van Vesta, het atrium Vestae, waar de Vestaalschen als in een klooster samen woonden.
voetnoot652
moeder Cybele: mater dea Cybele bij Ovidius, een geïmporteerde Phrygische godin, in Nero's tijd te Rome zeer populair.
voetnoot653
Gepropt: vol.
voetnoot654
d'altaergodin: Vesta.
voetnoot648-59
Vondels heele woordenkeus is hier weer christelijk.
voetnoot660
De schaker: Nero; ten tempel: het atrium Vestae.
voetnoot663
gerust: onbevreesd; den bergh: de Palatijn, waar de ingang van Nero's reusachtig paleis was.
voetnoot664
strax: terstond.
voetnoot665
die schaker: Nero; past op: geeft om; Vestaes trouw: trouw aan Vesta, de maagdelijkheid.
voetnoot666
sneeuw van 't nonnekleet: de dracht der Vestaalsche maagden was van witte wol, het suffibulum, als zinnebeeld van kuischheid; spansel, riem, noch banden: dit kleed werd met een flbula, gesp; zona, gordel; en met vittae, banden, bij een gehouden.
voetnoot668
vlam: hartstocht.
voetnoot670
weer: verweer.
voetnoot671
Het hair des koperbaerts: Rubria had in zelfverdediging het haar uit Nero's rooden baard gerukt.
voetnoot672
Minerve: als godin van de wetenschap hield Minerva (Pallas Athena) de maagdelijkheid hoog; haar tempel te Athene heette Parthenon d.i. Maagdenhuis; Veste: Vesta of Hestia had op 't hoofd van Jupiter voor altijd maagdelijkheid gezworen.
voetnoot674-77
Dit feit vind ik nergens vermeld.
voetnoot677
non: maagd.
voetnoot681
quam aen: overviel; onze kerck: tempel, Vesta's eigenlijk heiligdom was een rond tempeltje, de aedes Vestae; korts: onlangs; tsidderinge: siddering.
voetnoot682
d'Ontheilighde Godin: de beleedigde, geschonden Vesta.
voetnoot681-86
Tac.-Hooft vermeldt: ‘Ook ten tempel van Vesta ingegaan zijnde, quam hem [Nero] schielijk een tsidderingh in alle de leeden over, 't zy dat hem de Godtheid eenen schrik aanjoegh, oft dat hy, door 't gedenken zijner schelmstucken, nemmermeer leedigh van vreeze was’, XV, 36; Nero's angsten vinden we herhaaldelijk vermeld, maar uit Vondels woordenkeus valt te gissen, dat hij hier deze plaats van Hoofts Tacitus-vertaling gebruikte; vgl. nog vs. 1433-36.
voetnoot686-87
den stamme der Julien: de beroemde gens Julia, welke Eneas als stamvader eerde en waartoe Nero zich rekende.
voetnoot686-88
Tacitus-Hooft schrijft: ‘Hij [Nero] nam de zaak der Iliensen [Trojanen] aan en hebbende, in fraaye taale, verhaalt hoe de Romain van Troje was afgedaalt, en Aeneïs de wortel van den stam der Julien was....’ XII, 58, vgl. IV, 9.
voetnoot688
Ons heilighdom van Veste: het beeld van Vesta; ons huisgoôn: de Lares et Pennates; geberght: geborgen, vgl. Aeneïs II, 717, 747.
voetnoot689
Anchises zoon: Eneas.
voetnoot690-91
Versta: vluchtte Eneas bij den brand van Troje, Nero, die 't nieuwe Troje, Rome, in brand stak, moge nu als de laatste van het door hem onteerde geslacht van Rome vluchten.
voetnoot695
haertsteên en altaren: arae focique.
voetnoot696
Verzelschap: vergezel; sleep: gevolg.
voetnoot697
erger brant: nl. de invloed van het Christendom.
voetnoot698
Nadien: nu; ontsteken: ontstoken.
voetnoot699
karros: karos, staatsiekoets; alleen de hoogste ambtenaren en de Vestaalsche maagden mochten zoo'n koets gebruiken.
voetnoot701
luchtgoön: de geesten van de lucht, wind, bliksem en donder; borsten: bijvorm van barsten; t'effens: allemaal te gelijk.
voetnoot702
hooge heuvels: De zeven heuvelen van Rome; d'allersteilste wercken: de hoogste bouwwerken.
voetnoot703
doorgaens: voortdurend; de hooggebouwde godentempels werden gewoonlijk 't eerst door den bliksem, Jupiters wapen, getroffen.
voetnoot704
wiert: werd.
voetnoot705-6
Bedoeld is een aardbeving; gingk in arrebeit: begon te baren, nl. steen en zand op te werpen; van spijt: spijtigheid, toorn; steende: zuchtte; tsidderende: sidderend.
voetnoot707
op: open.
voetnoot708
den Samaritaen: Simon de Toovenaar, uit Samaria, die in vs. 167 gezegd had bij Nero te gaan spoken.
voetnoot710
Vgl. vs. 16-v.v.; plofte: neerplofte.
voetnoot711
Ironie van Agrippa.
voetnoot712
Versta: hij was nog woedend op Petrus, 't Galileesch gebroet.
voetnoot713
waeren: rondwaren, rondspoken.
voetnoot714
Vgl. vs. 28-v.v.; afgront: hel.
voetnoot715
knapen: knechten.
voetnoot717
Dat: nl. de demonen; Aetna: de vuurspuwende berg op Sicilië, waar Vulcanus den bliksem smeedde. Van onweer bij Simons val vind ik niets vermeld.
voetnoot716-18
't vliegend draeckenspoock: de in de lucht huizende demonen lieten hun aanhanger Simon den Toovenaar anders bij zijn vliegtocht leelijk in den steek. Onder de vele getuigenissen bij Baronius las Vondel ook, dat Simon ‘sublatus a daemonibus’, en ‘duobus suffultus daemonibus.... orationibus Apostolorum fugatis daemonibus.... disruptus est’, 68, 16, 19.
voetnoot720
Ikarus: die zich met veeren en was vleugels maakte en opvloog, maar in zee viel; stout: stoutmoedig.
voetnoot721
De Galileër: Petrus; den Samartiaen: Simon den Toovenaar.
voetnoot722
Dat prevelen: Petrus' stil gebed; toverrymen: tooverformules.
voetnoot723
genans: naamgenooten, nl. Simon Petrus en Simon de Toovenaar; Symen: Simon.
voetnoot725
raem ick recht: als ik juist gis.
voetnoot726
Vernoeght die: heeft die geest van Simon niet genoeg aan, is hij niet tevreden met Petrus' gevangenschap?
voetnoot727
't Is negen maenden leên: 't is negen maanden geleden, dat Petrus kwam vast te zitten. Baronius: ‘Petrum et Paulum carceri mancipatos post casum Simonis novem in eo mensibus usque ad mortem fuisse detentos’, 68, 23.
voetnoot729
'k Geloof niet of: ik geloof niet anders dan; zittende: gevangen zittend.
voetnoot732
tsidderen: sidderen.
voetnoot733
uit gunst, of om genot: door omkooperij.
voetnoot734
Sibyllisten: zoo noemden de Romeinen de Christenen, omdat zij uit de voorzeggingen der Sibyllen de waarheid van het Christendom trachtten te bewijzen, ‘gentiles Christianos Sibyllistas nominabant’; Baronius, App. 19.
voetnoot735
kelders enz.: de Katakomben.
voetnoot739
Zy zelfs: zij zelf.
voetnoot740
Dat jongste lachen enz.: Nero bedoelt: hun lachen kwam den laatsten keer enz. en doelt op de vervolging der christenen na den brand van Rome, door Nero veroorzaakt, maar op de christenen gewroken.
voetnoot742
aen 't kruis het lijf te laten doemen: zijn lijf (leven) te laten veroordeelen tot den kruisdood.
voetnoot743
Paulus' woorden, Gal. VI, 14, vgl. Rom. V, 3.
voetnoot744
't aangehaelde: 't bedoelde, of ook: het door hen zelf op den hals gehaalde.
voetnoot747
een' kuischen sleep van nonnen: gevolg van kuische maagden; in 't geheel waren er zes, de moeder inbegrepen.
voetnoot748
Vgl. vs. 155 en 158.
voetnoot749
vol onweers enz.: vol van onweer, dat gevaar voorspelt.
voetnoot750
Zy kraeien onweêr: zij maken alarm tegen het onweer.
voetnoot752
Der Goden Moeder: de Magna Mater of Mater deorum Vesta, maar ook wel Cybele, vgl. vs. 652; gena: gunst, weer een chr. woord.
voetnoot753
Die zelve: dezelfde.
voetnoot754
Jupiter, Juno en Minerva, op het Kapitool vereerd, waren de drie voornaamste Goden der Romeinen.
voetnoot755-56
De konstruktie van dezen wensch is eenigzins vreemd; bedoeld is, dat de goden Nero een lang leven mogen gunnen.
voetnoot757
de Raet en 't Volck: senatus populusque romanus.
voetnoot759
benyen: misgunnen.
voetnoot760
Ten beste: tot heil en voordeel; sta op: de maagden knielden niet, maar stonden diep gebogen, de houding der keizersadoratie: adorare Caesarem ut deum, vandaar
voetnoot761
spreeck vry overendt: recht opgericht.
voetnoot762
De slaperige Nacht enz.: verzen van een zachtdonkeren klank, als fluweel en met evokaties zoowel van Michelangelo's Nacht als van Aeneïs IV, 524; mankop: maankop, de bol van den papaver (papaver somniferum), waaruit een slaapdrank werd getrokken.
voetnoot765
Als: toen; het eeuwigh licht: het vuur van Vesta, dat de maagden dag en nacht moesten onderhouden; geurigh voetsel: wierook.
voetnoot767
't Vergulde koorgewelf: Vesta's rond tempeltje was gedekt met een kleinen koepel, inwendig versierd.
voetnoot768
onverzuimbre vlam: vlam, die niet verzuimd, verwaarloosd mocht worden; loock: sloot.
voetnoot769
Maer: vul in: ieder.
voetnoot770
beurt: gebeurt.
voetnoot771
den wackren tempel: den wakenden tempel, den tempel, waar de maagden waakten.
voetnoot772
Een lucht: een tocht.
voetnoot774
gezopen: opgeslorpt. In Vondels dagen klonk dit woord niet plat.
voetnoot775
spook: dat vreemd verschijnsel; voort aen 't lopen: terstond op de vlucht.
voetnoot777
scherm: hoede.
voetnoot779
angelen: haak aan een geeselkoord. De Vestaalsche maagden, die 't heilig vuur lieten uitgaan, werden gegeeseld.
voetnoot780
lasterstuck: misdaad.
voetnoot781
Mijn kinders: de maagden.
voetnoot783
Jupijn: Jupiter liet zich door den donder hooren in de lucht.
voetnoot784
Nero zinspeelt op zijn eigen brandstichting, waardoor ‘ook de Kerk van Vesta met de Huisgooden des Roomschen volx zijn verbrandt’, Tac.-Hooft, XV. 41.
voetnoot785
Nl. de beelden van Minerva en Jupiter.
voetnoot786
gewijdt gebouw: de tempel van Jupiter Capitolinus; gingk dal en heuvel trijcken: weidde langs laagten en hoogten der stad.
voetnoot787
‘de veertien wijken der stadt [werden] van den bliksem getroffen’, Tac.-Hooft, XIV, 12. Nero had na den brand de stad in veertien regiones verdeeld.
voetnoot788
't worstelperck: het gymnasium, door Nero naast zijn Gouden Huis opgericht; ‘de worstelschool is door eenen blixemslagh verbrandt’, Tac.-Hooft, XV, 22; Augustus graf: van dit Mausoleum bestaat de onderbouw nog; het raadselachtig neervallen van een beeld verhaalt Tac.-Hooft, XIV, 33.
voetnoot790
't Gelauwerierde hooft: het hoofd met een lauwerkrans. Nero liet in 't worstelperk een koperen kolosbeeld van zich zelf oprichten, maar door den bliksem is ‘'t beeldt van Nero daar in tot maaxelloos kooper gesmolten’, Tac.-Hooft, XV, 22.
voetnoot792
‘Tweehoofdighe geboorten van menschen, en andere dieren...’, ib. 46; ‘een wyf heeft een slange gebaart’, ib. XIV, 12.
voetnoot793-94
‘In 't zelve jaar [onder Tiberius] zyn twaalf vermaarde steeden van Asië needergesmeeten, door aardsbeevingh in der nacht’, ib. II, 47.
voetnoot795
‘Zelfs de zon is schielyk verduistert’, ib. XIV, 12.
voetnoot797
offerreede: voor 't offer gereed gemaakt.
voetnoot798
Versmeet: smeet omver; zout, en meel: bij de offers gebruikelijk; met wreveligen horen: wrevelig en weerbarstig, dus stootend met zijn hoorns.
voetnoot799
toren: toorn.
voetnoot800
veer: ver.
voetnoot801
voorspoock: ongunstig voorteeken; geen lichte: zware.
voetnoot802
hooft aen been: zijn kop norsch naar den grond; huilt oproer: brult zijn verzet uit; leert ons waken: vermaant tot waakzaamheid op ander oproer (nl. van de christenen). Het verschijnsel van 797-802 vond ik niet terug; alleen verhaalt Tac.-Hooft, dat ergens werd ‘een kalf geworpen aan den wegh, hebbende 't hooft aan zyn been staan. Waar op de duidinge der wichelaaren gevolght is: dat er een ander hooft der menschelyke zaaken toegereedt werdt’ enz. XV, 46. Dit gebeurde onder Nero.
voetnoot803
‘Daarenboven dat de Oceaan bloedigh in 't aanschouwen geweest was ... daar schepten d'ouwelingen vreeze uit’, ib XIV, 32.
voetnoot805
‘Dat ook uitheemsch gebrom in hun raadthuis gehoort was, de schouwburgh eenen huilenden galm gegeeven had’, ib. XIV, 32.
voetnoot805-06
‘Hierentussen is er ook een geperruikte sterre verscheenen’, ib. XIV, 32; ‘een gestaarte star’, ib. XV, 46; ook Suetonius bespreekt de stella crinita.
voetnoot808
Augustus wagen: Nero's wagen. Suetonius verhaalt omstandig Nero's pleizier in 't wagen rennen, Lib. VI, 22, maar 't feit van vs. 808-10 vond ik niet.
voetnoot809
de renbaen: de circus Neronis lag op den Vatikaanschen heuvel, vgl. vs. 1661 en zie Tac.-Hooft, XIV, 14.
voetnoot810
elephanten: olifanten, die met andere wilde dieren door Nero voor zijn spelen waren verzameld, Suet. ib. 32; verbaest en verslegen: verbeisterd en verslagen.
voetnoot811
Alba: de oude kernstad van Rome.
voetnoot812
Harpy: gier met vrouwen-bovenlijf, die de spijzen van de tafels roofde. Baronius spreekt van een ‘fulmen illapsum in mensam Herodis’, 62, 2 en Tacitus-Hooft meldt dat ‘als Nero ter taafel lagh, de spijsen getroffen en de taafel om verre gesmeeten’ werd, XIV, 22.
voetnoot815
zuivren godsdienst: nl. de Romeinsch-heidensche.
voetnoot816
Met eenen: tegelijkertijd; stoel: troon; 't en zy: tenzij.
voetnoot817
Flamens: flamines, de priesters van een bepaalde godheid; flamen Dialis, Martialis, Quirinalis, onderscheidenlijk de priesters van Jupiter, Mars en Quirinus, de beschermgoden van Rome; Godts wichelspraeck: het orakel, dat den zin der voorteekenen verklaarde, of de uitleg van augures en haruspices.
voetnoot818
uitgeleert op: kundig in; 's hemels letter: de taal der goden, nl. de voorteekenen.
voetnoot819
dien etter: het Christendom.
voetnoot821
bluschbaer: te bedaren; voor zich ziet: voor zich uit ziet, er in voorziet.
voetnoot822
zuiveroffer: sacrificium lustrale, reinigingsoffer om de goden te verzoenen; vagen: zuiveren (vagevuur).
voetnoot823
Dit Galileesche rot: de Christenen.
voetnoot824
strax: terstond; van zyne hoofden: bij zijn aanvoerders, Peter en Pauwels.
voetnoot825
van daegh: nl. op dezen ongeluksdag; op een dies ater, die tot de dies nefasti behoorde, was rechtspraak verboden.
voetnoot826
De heilige Claudius: divus Claudius, Nero's voorganger als keizer; de Romeinsche keizers werden vaak na hun dood vergoddelijkt. Vondel drukt 't christelijk uit; mijn vader: Nero, de zoon van Ahenobarbus en Agrippina werd door Claudius als zoon en opvolger aangenomen na Claudius' huwelijk met Agrippina.
voetnoot826-27
Claudius was streng tegen de Joden opgetreden (Handelingen XVII, 2), maar Nero trok aanvankelijk die scherpe edikten tegen hen en de Christenen in.
voetnoot828
Wy, vul aan: hebben; de Vloecken opgeprest: de onderaardsche goden te hulp geroepen. Tacitus-Hooft vermeldt, hoe na den brand Vulcanus, Ceres en Proserpina werden aangeroepen; maar toen 't vermoeden tegen Nero als brandstichter niet week, werden de Christenen beschuldigd en met de zwaarste straffen vervolgd, XV, 44.
voetnoot832
brouwen: berokkenen; magere: geringe.
voetnoot836
zorgelijcker: meer zorgen gevende.
voetnoot839
slof: slap, nalatig.
voetnoot840
komt om: opeischt als offer.
voetnoot841
Dees aanhangk: deze massa, bende, nl. der Christenen.
voetnoot842
zynen droom: van de kerstening van Rome; beckeneel: hersenpan.
voetnoot843
in 't eerst: eerst.
voetnoot844
Augustus: Nero.
voetnoot845
Dees kancker: het Christendom; kruipt al stil in 't hof, en in den Raet: telde de primitieve Kerk ‘niet véél edelen’ (I Cor. I, 26) en waren er toch, volgens Tertullianus' bekend woord: ‘Wij zijn van gisteren en hebben al uw rangen bezet: legerplaatsen, legerafdeelingen, het paleis, den senaat en het forum’. Pomponia Graecina van Tac.-Hooft XIII, 32 werd steeds voor Christin aangezien.
voetnoot846
De keurebenden: de Pretoriaansche soldaten, waarvan Petrus er al 49 gedoopt had, vgl. vs. 236-v.v. en 445.
voetnoot847
De nachtfeesten in het circus Neronis werden verlicht door aan palen gebonden christenen, vgl. vs. 1233-v.v.
voetnoot849
ydel spoock: zinledige, nietszeggende verschijnselen.
voetnoot850
Zy: de Christenen; Jootsche wichleryen: Joodsche voorzeggingen; de Christenen werden veel met de Joden verward, Suet. Lib. VIII, 12.
voetnoot853
slechtst van stof: van minstwaardige materie.
voetnoot852-6
Cornelia haalt den droom van Nabuchodonosor bij Daniël, II, 31-40 aan, die van ouds en door den Deux-aes-bijbel, door Vondel gebruikt, op de overwinning der Kerk over 't Romeinsche Rijk werd toegepast, vgl. Heerl. d. Kercke, I, 691-700.
voetnoot857
Rome: 't Romeinsche Rijk; de zin is: de Christenen streven naar een nog grooter rijk dan het Romeinsche.
voetnoot861
Tac.-Hooft zegt, dat de Christenen waren ‘niet zoo zeer overtuight van de misdaadt der brandstichtinge, als van haat teegen 't menschelyck geslacht’, XV, 44. Plautus sprak van ‘deorum odio atque hominum’.
voetnoot863
onroomsch bloet: de niet-Romeinen.
voetnoot862-65
Bewoners van Kl.-Azië, Egypte, Palestina, Griekenland, Lybië (Mooren) en Arabië waren onder 't gehoor van Petrus, die op 't Pinksterfeest het Christendom predikte, Handel. II, 9-11.
voetnoot865
Ons kerkzeên: onze godsdienstige gebruiken.
voetnoot867
halssterck: halsstarrig. Cornelia zinspeelt op de sage der Giganten, die den Olympus wilden bestormen, om Jupiter te onttronen.
voetnoot868-69
Dit gebeurde met Paulus en Barnabas te Lystra, Handel. XIV, 13; Galileers: spr. uit .... leers, niet .... leërs.
voetnoot869-70
De godin Diana (Artemis) werd bizonder in Ephese gevierd, waar zij een grooten tempel had. Paulus preekte daartegen en de stad kwam in rep en roer, Handel. XIX, 23-40.
voetnoot871-72
Paulus preekte ook te Athene, waar op den Areopaag de wijsgeeren samen kwamen en waar de tempel van Pallas Athena was; door Paulus' preek werden enkelen bekeerd, Handel. XVII, 16-34; ongeschent: ongeschonden.
voetnoot873
school en kerck: Areopaag en Parthenon.
voetnoot874
't slechte brein: het eenvoudige, onbeduidende brein. Nero bedoelt, dat het belachelijk Christendom nooit iets als die gebouwen van de Grieksche kultuur zal voortbrengen; dus: aldus; wereltsch wonder: wereldwonder; er waren zeven wereldwonderen, één daarvan was de Diana-tempel te Ephese, vs. 870.
voetnoot875
slecht: gering.
voetnoot879
al Kroesus schat: alle schatten van Croesus; schatzucht: hebzucht; over de vrijgevigheid der eerste Christenen, waardoor de primitieve Kerk den naijver der heidenen opwekte, spreekt Baron. uitvoerig, 57, 72-83.
voetnoot880
scepterzucht: heerschzucht.
voetnoot881
De zon: de glorie; tot die laeghte niet: niet zóó laag.
voetnoot883
Op 't godlijck spoor: Nero bedoelt, dat geen opgaande grootheid tegenover hen, die den vergoden Augustus opvolgen, dus de keizers, kan bestaan.
voetnoot884
ons nootlot: niet in ongunstigen zin, maar de onveranderlijke beschikking der goden; schiet enz. verhindert den opgang van anderen, i.c. het Christendom.
voetnoot885
De Nazarener: Petrus; naar Jezus van Nazareth heetten de Christenen soms de sekte dor Nazareners; Hand. XXIV, 5.
voetnoot886
Verwaten: aanmatigend; oegst: oogst; t'effens: schielijk.
voetnoot887
verzieringen: verzinsels.
voetnoot888
Geraecken in: vinden.
voetnoot889
Wichlaer: Rom. waarzegger; Sibyl: waarzeggende priesteres van Apollo, of de Sibyllijnsche boeken, die bij zware dreigementen werden geraadpleegd; Hetrus: (H)etruriër; de haruspices, waarnemers van diereningewanden, werden uit Etrurië ontboden en heetten tusci et barbari; hemeltolck: verklaarder van den wil der godheid, augur.
voetnoot890
drievoet: het orakel van Delphi; de Priesteres of Pythia stond bij haar uitspraken op den tripus; gordijn: het voorhang in den tempel van Delphi, waarachter het beeld der godheid stond; Delphis: de stad Delphi in Griekenland was beroemd om 't orakel; kooren: priesterreien.
voetnoot891
onbesuisde: dwaze, nl. Petrus; als Godts orakel: onfeilbare uitspreker van Gods openbaring.
voetnoot892
hem: met klemtoon; die knaeght enz.: die het orakel van Delphi, waar Apollo zijn tempel had, afbreuk doet.
voetnoot893-94
Zijn riem: zijn gordel, vgl. Hand. V, 15; schim: schaduw.
voetnoot895
Een visscher: Petrus; quansuis: met vertoon.
voetnoot896
doorgaends: geregeld; de verbanning van Egyptische en Joodsche sekten onder Tiberius vermeldt Tac.-Hooft, II, 85; minachting voor de Stoïcijnen blijkt, ib. XIV. 57 en XVI, 32.
voetnoot898
Beguichelaers: begoochelaars, bedriegers; bedreven: gelegen.
voetnoot900
met brieven of met boôn: de brieven der Apostelen naar de Christen-gemeenten werden door boden overgebracht.
voetnoot901
Vgl. vs. 861, 866.
voetnoot902
d'aenleiders: aanvoerders, Peter en Paulus; Maeck ons quyt: ruim ons op.
voetnoot903
gewout: geweld, macht.
voetnoot904
den vorst: Petrus.
voetnoot905
onderaertsche pest: toespeling op de Katakomben.
voetnoot906
al wat rot enz.: de doode lichamen, die in de Coemeteriën of Katakomben begraven werden en waar de Christenen hun H. Geheimen vierden.
voetnoot908
licht: gemakkelijk.
voetnoot909
den naezaet van August: den keizer.
voetnoot910
Hooftpriester: Pontifex Maximus.
voetnoot912
ter sluick: in 't geheim.
voetnoot913
sloffen: verslappen.
voetnoot914
aenwenst: aanwenning, gewoonte; driftigh: drijvend, onvast.
voetnoot915
Volgens Tertullianus, door Baronius aangehaald, was koning Numa Pompilius de insteller van ambt en macht der Pontifices Maximi, 44, 83.
voetnoot917
kopre zuil: met toespeling op Nero's familienaam Ahenobarbus, koperbaard.
voetnoot918
vooghdes der volcken: domina gentium.
voetnoot919
Achthondert jaren: rond getal voor 753 j. vóór en 64 j. nà Chr.
voetnoot920
geblutsten helm: gedeukten helm, als zinnebeeld van oorlogsgevaren; en vreesselijcke speer: zoo werd Rome als godin voorgesteld.
voetnoot923
gouden wagen: triomfwagen.
voetnoot924
Zy: Rome, de als godin verpersoonlijkte stad; dezer beider: van deze twee, nl. Peter en Pauwels.
voetnoot926
kerckzeên: kerkzeden, godsdienstige gebruiken.
voetnoot927
Van Numa: Numa Pompilius gold als de insteller van den Romeinschen eeredienst, vgl. vs. 915; stoel: zetel.
voetnoot932
toegeleit: geschonken.
voetnoot933
Stathouder: stedehouder, plaatsbekleeder.
voetnoot935
Nadien: nu.
voetnoot937
Agrip: Agrippa krijgt bevel, de Apostelen te halsrechten; moderne geschiedschrijvers meenen, dat Nero buiten Rome vertoefde en het vonnis liet uitvoeren door een zekeren Helius.
voetnoot+
Gekerstende: Christen geworden. Men lette op de vrije, wisselende maat dezer reizangen.
voetnoot938
Geen Gallen leidden lest de Stat in kolen: geen Galliërs legden onlangs de stad in vuur; Tac.-Hooft vermeldt den Gallischen brand XV, 41, 43.
voetnoot939
ingeboren bloet: een inboorling, Nero.
voetnoot941
torts: brandfakkel; zes etmael langk: ‘ten zesten daage eerst is de brandt geëindigt...’ Tac.-Hooft, XV, 40.
voetnoot942
‘De brandt met heevigheit weiden gaande eerst door de vlakten, daarnaa naar de hooghte stygende, toen weederom de laaghte plonderende...’ Tac.-Hooft, XV, 38.
voetnoot947
rack: huizenrij.
voetnoot948
hof of kerck: paleis of tempel; ib. 40.
voetnoot949
borsten: barssten.
voetnoot950
aen 't bergen: zich bergen, vluchten.
voetnoot951
Vulcaen: god met fel vuur in zijn onderaardsche smidse; voer spelen: vergastte zich.
voetnoot952
twee derdedeelen: van Rome's veertien wijken bleven er maar vier gespaard, Tac.-Hooft, ib. 40.
voetnoot954
hoven: paleizen.
voetnoot956
Hy: Nero; de soldaten spreken zijn naam nergens uit; zoet: verlekkerd; past op: geeft om; kryter: bedroefde.
voetnoot957
vierprieel: schilderachtig woord voor brandende huisskeletten.
voetnoot958
deerlijck kostelijck: prachtig maar verschrikkelijk.
voetnoot959
En stelt enz.: hij begeleidt de angstkreten der burgers met zijn cither. Tac.-Hooft meldt, dat Nero ‘ten eigenen tyde van 't branden der stadt, op 't huistooneel getreeden was, en den ondergangk van Troje gezongen hadt, het jeegenwoordigh quaadt bij d'aaloude ellenden gelijkende’, XV, 39; vgl. Suet. VI, 38; Nero's cyther spel: Tac.-Hooft’ XVI, 4.
voetnoot960
Xanthus: hoofdstroom van Troje.
voetnoot962
verbaest: verbijsterd.
voetnoot965
Den kleinen neef: het kleinzoontje; Panthus: Grieksch priester voor Troje, die met zijn kleinzoontje vluchtte voor den brand, Aeneïs II, 318-v.v.
voetnoot966
Vast rucken: haastig vluchten; 't Sigeesche strant: Trojaansche strand.
voetnoot967
schimmen: menschen bleek als schimmen.
voetnoot968
op 't bernen: bij 't branden; zin: verbeelding.
voetnoot969-71
‘Dies scheen Nero naar de gloorye te staan van een nieuwe stadt te stichten, ende die naa zijnen bijnaam te heeten’; Tac.-Hooft, XV, 40.
voetnoot972
hooger in zijn wapen: altijd driester in zijn hoogmoed.
voetnoot973
een: één.
voetnoot975
Quirijner: Romein; Quirinus is de naam van den vergoden Romulus.
voetnoot981
den stokebrant: den brandstichter, Nero.
voetnoot986
ongemat: onvermoeid.
voetnoot988
't nu ontschuldighde: nu door iedereen onschuldig geacht.
voetnoot982-90
‘Men geloofde den brandt door bevel gesticht te zijn. Nero derhalven, om 't gerucht te doen verdwijnen, bestelde dat men beschuldighde, en strafte met de zwaarste peenen die te bedenken waaren, de geenen die om hunne lasterstukken in den haat zijnde, bij de gemeente Christenen genoemt worden’, Tac.-Hooft, XV, 44.
voetnoot990
Verdoet: verdelgt; hunliên: slaat op yeder van 987, de burgerij.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank