Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 268]
[p. 268]

Het derde bedryf.Ga naar voetnoot*

Petronel:
 
Nu springt van vreugt mijn hart, ontboeit van duizent zorgen.
 
Ick heb, ter goeder uur, d'Apostels juist geborgen,
 
Toen hun die donckre wolck des doots hing over 't hooft.
 
O Engel, die hen leide, o leitsman, zij gelooft.Ga naar voetnootvs. 994
995[regelnummer]
Ick zagh al bevende van achter, hoe zy traden
 
Ter poorte uit, door de wacht. hoe was mijn geest beladen!
 
Hoe hing aen yeder hair, van angst, een druppel zweet!
 
Al wat my voorquam green afgrijslijck, wreêr dan wreet.Ga naar voetnoot998
 
'k Geloof dat Engelen des wakers oogh misleidden;Ga naar voetnoot999-1000
1000[regelnummer]
Of sluiers, dun van mist, om 't hooft der Helden spreidden.
 
Zy raeckten veiligh uit. hun uytgangk viel my zuur,
 
Die, al beklemt om 't hart, liep kijcken op stats muur,Ga naar voetnoot1002
 
Zoo veer het oogh, op 't spoor van Appius, kon reicken.Ga naar voetnoot1003
 
'k Vernam geen onraet meer, noch eenigh droevigh teicken,
1005[regelnummer]
Tot datze uit mijn gezicht, met druppelen bedouwt,Ga naar voetnoot1005
 
Verdwenen, daer de steen des mijlpaels schiltwacht houdt.Ga naar voetnoot1006
 
Hoe zwaerlick kon men hen tot deze vlught bewegen!
 
Wat dronck de dorstige aerde een' al te bittren regen
 
Van tranen, eer de drang der vromen hun gemoedt
1010[regelnummer]
Kon scheuren, van die schaer; by wie zy ziel en bloet,Ga naar voetnoot1010
 
En lijf en leven zich getroostten op te zetten;Ga naar voetnoot1011
 
Te vliegen, zonder schrick, in d'uitgespanne netten.
 
Hoe queet zich Aquila, Marcel, Lucijn, Priscil;Ga naar voetnoot1013
 
Hier Titus, Lukas; daer d'aenhoudende Plautil.Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Wat zocht hun Cletus niet, wat Clemens in te scherpen.Ga naar voetnoot1015
 
Hoe pooghde Linus daer hen over stagh te werpen.Ga naar voetnoot1007-16Ga naar voetnoot1016
[pagina 269]
[p. 269]
 
Nu springt mijn hart van vreugt. wat moeite en zweet het kost,
 
Zy zijn, ter rechte tijdt, uit dootsgevaer verlost,
 
Kan ick mijn blyschap wel verzwelgen, ofte heelen?Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Wiens trouwe zal mijn mont zijn blyschap mededeelen?
PETER. PAUWELS. PETRONEL.
Peter:
 
Hier zijn wy wederom.
Pauwels:
 
Dat geldt zo recht naer 't hof.Ga naar voetnoot1021
Petronel:
 
O Jesus, wat komt hier? wie geeft my weder stof
 
Tot schricken? zijt ghy 't zelf? of is 't uw geest, mijn Vader?
 
O Vaders, zijt ghy 't zelfs?
Pauwels:
 
Verschrick niet: tre vry nader.
Petronel:
1025[regelnummer]
Wat reuckeloosheit voert u in den jongsten noodt?Ga naar voetnoot1025
 
Och gaet niet voort: ghy gaet in een gewisse doot.
Pauwels:
 
Die zoecken wy.
Petronel:
 
Ick sterf. ghy hoeft haer niet te zoeken,
 
Zy komt u t'huis van zelf, en loert uit alle hoecken
 
Der stede. och Vaders, och, wat jaeght u stewaert aen?Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
De krijghsliên zoecken u: want Caesar had verstaen,
 
Hoe ghy, ter sluick, by nacht, met list waert uitgebroken.Ga naar voetnoot1031
 
De wakers lyden last, indien het wort geroken,Ga naar voetnoot1032
 
Wie uwe boeien heb door zyne trouw geslaeckt.
 
De Hel heeft heiligh en onheiligh opgemaeckt,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Om Neroos gramschap, die gedooft scheen, weer t'ontsteken;
 
En houdt het voor gewis uw vonnis leit gestreken.
 
Proces, Martiniaen zijn (zoo men zeit) alree,Ga naar voetnoot1037
 
Ontboden voor Agrip, op 't missen van u twee.
 
't En zy die beide van uw uitkomst reden geven,Ga naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
En klaer bescheit; 't is omgekomen met hun leven.Ga naar voetnoot1040
Peter:
 
Zoo stellen wy ons best voor hunliên in, als borgh.
[pagina 270]
[p. 270]
Petronel:
 
Och Vaders, duickt terstont. verlost mijn hart van zorgh.Ga naar voetnoot1042
 
Het uiterste gevaer leerde u mijn trouw beproeven;
 
En komt ghy my daer voor zoo hartelijck bedroeven?Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Wee my! wat ga ick aen? och mannen, vlught van hier.
Pauwels:
 
Rechtschape hopliên past te volgen de banier
 
En standert, dien zy trouw, in 't heiligh water zwoeren;Ga naar voetnoot1046-47
 
Te vechten, daer het hooft des heirs hen aen wil voeren.Ga naar voetnoot1048
 
Wy keeren in den strijt, door Christus eigen last.
Petronel:
1050[regelnummer]
Wat tael is dat? hier zijn verborgentheên aen vast.
Pauwels:
 
De Hertogh van Godts heir gemoete ons beide weder.Ga naar voetnoot1051
Petronel:
 
Mijn hart wort koudt. ick zwijm: och zet my hier wat neder.
Peter:
 
Nu dochter, zijt gerust. 't is nu geen treurens tijdt.
Petronel:
 
Wie jaeght u wederom in 't bangste van den strijt?
Pauwels:
1055[regelnummer]
Wy zeggen Christus stuurt zijn boden herwaert henen.Ga naar voetnoot1055
 
Wy hoorden Jesus stem. hy is ons zelf verschenen.
Petronel:
 
Verhaelt dan waer, en hoe de Heilant u ontmoet.
 
Beschryft my zijn gedaente, en geef mijn hoop wat voet.
Peter:
 
Zoo ras wy beide ontrent den eersten mijlpael quamen,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
En voor noch achter ons yet zorghelijx vernamen;Ga naar voetnoot1060
 
Begon een zwarte wolck, een dicke donkre lucht,
 
Te daelen op den wegh; van waer een zwaere zucht,
 
Gelijck van een ter doot bedroefde, zich liet hooren.
 
Toen quam ons een gesteen tot driemael toe ter ooren.
[pagina 271]
[p. 271]
1065[regelnummer]
Wy hielden, op 't gesteen en zuchten, t'zamen stant,
 
En vatten, wat beducht, malkandren hant aen hant.
 
Terwijl de zinnen dus vast opgespannen waren,Ga naar voetnoot1067
 
Begon die bruine wolck allengskens op te klaren,Ga naar voetnoot1068
 
(Gelijck de hemel in het kriecken van den dagh)
1070[regelnummer]
Tot datm'er in en door, en yet in roeren zagh,Ga naar voetnoot1070
 
't Geen naer yet menschlijx zweemde; en wy, die vierigh baden,
 
Vernamen, na een poos, den Kruisvorst, overladenGa naar voetnoot1072
 
Met zijn altaer, het kruis, dat van de schouder hing;
 
Een last, waer onder hy gekromt en buckend ging,
1075[regelnummer]
En hijghde al ademloos; terwijl de dorens pramenGa naar voetnoot1075
 
't Gekroont en hangend hooft; de pijnelijcke stramenGa naar voetnoot1076
 
Der doorgeslage borst vast leken, en het zweetGa naar voetnoot1077
 
Vermengen met zijn bloet; dat in den zoom van 't kleet
 
Komt vloeien, langs den hals, door 't hair, door al de leden;
1080[regelnummer]
En sleept al zijpende de geesten naer beneden.Ga naar voetnoot1080
 
De mont stont op van pijn. de lippen zwollen dick,Ga naar voetnoot1081
 
En paers, en blaeuw. 't gezicht gaf glinsterende een' blick
 
Van water, hier en daer noch drupplende op de wangen.
 
De winckbraeuw zackte op 't oogh, en scheen verslenst van 't hangen.
1085[regelnummer]
Men zagh gedult, gemengt met pijn en moedt, in hem.
 
In 't kort hy kroop, gelijck weleer Jerusalem,
 
En drie Marien, en wat noch zijn' kruisgangk deerdeGa naar voetnoot1087
 
Hem zagen, in dien schijn, toen hy zich ommekeerde,Ga naar voetnoot1088
 
En aen dien vrouwesleep, een dun een teer getal,Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
d' Aenstaende straf voorzey, en stats gedreighden val.Ga naar voetnoot1090
Petronel:
 
O Jesus, gaet uw geest in die gestalte waeren?
 
d' Olijfbergh zagh u zoo niet op de wolcken varen.Ga naar voetnoot1092
Peter:
 
Noch zoo verkeerde hy, op Thabor, in een zon,Ga naar voetnoot1093
 
Waer tegens mijn gezicht en oogh niet opzien kon.
Pauwels:
1095[regelnummer]
Noch zoo verscheen hy my, die kerckers klingen koordenGa naar voetnoot1095
 
Gereet had, om zijn volck te martelen, te moorden.
[pagina 272]
[p. 272]
Peter:
 
Zoo scheen zijn staet verkeert, op een bedruckte wijs.
 
Mijn hairen staen te bergh, ick stockstijf, koudt als ijs.
 
'k Vermanme in 't einde, en vraegh: mijn heer, mijn Godt, waer henen?Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Waer leit uw reis, mijn troost? hy antwoorde eerst met stenen,Ga naar voetnoot1100
 
Geborsten uit een hart, dat van benaeutheit sluit.Ga naar voetnoot1101
 
Ten leste borst zijn stem, doch flaeuw en heesch, dus uit:Ga naar voetnoot1102
 
Dat gaet naer Rome, om my noch eens te laten kruissen.Ga naar voetnoot1103
 
Strax hoorde ick, in de lucht, gesnor van vleuglen ruisschen;Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
En al 't gezicht verstoof verdween, voor mijn gezicht,
 
Door Jesus aenzicht dus geheldert, en verlicht.Ga naar voetnoot1105-06
 
Dat moedight my ter doot. men keert daer op te stouterGa naar voetnoot1107
 
Naer stadt, daer Godt ons eischt ten offer, en ten outer.Ga naar voetnoot1059-1108
Petronel:
 
Och anders schickt de mensch, en anders schickt het Godt.Ga naar voetnoot1109
Peter:
1110[regelnummer]
d' Alziende spelde my dit kruis, dit martellot,
 
Al overlang, niet lang na dat, aen 't hout ontslapen,Ga naar voetnoot1111
 
En 't nare graf ontruckt, zijn koy, zijn kudde schapen,
 
Niet eens, maer driewerf, bleef bevolen mijnen staf;
 
Toen hy my liefde verghde, en ick hem antwoort gaf.
1115[regelnummer]
Mijn trouwste leerling, sprack de Meester, die noit ruste,
 
Ghy gorde u, in uw jeught, en gingt, waer 't u geluste;Ga naar voetnoot1116
 
Maer in uw' ouderdom zult ghy, dees handen langk
 
Uitstreckende, en gegort van andren, uwen gangk
 
Eens zetten derwaert, daer 't hun lust u heen te leien.Ga naar voetnoot1110-19
1120[regelnummer]
Nu wort dit rijp. die kelck was my van toen bescheien.Ga naar voetnoot1120
 
't Wil tijdt zijn, dat ick eens verhuize uit 's lichaems tent.Ga naar voetnoot1121
 
Godt roept my tot dit kruis. mijn baen is afgerent.
Pauwels:
 
En ick voorzagh al lang mijn offerhand genaken.Ga naar voetnoot1123
 
Mijn loopstrijt zal terstont het vrolijck einde raecken.Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
My dunckt 'k verander al in goddelijck gestalt.Ga naar voetnoot1125
[pagina 273]
[p. 273]
Petronel:
 
En ick gevoel, helaes! hoe bitter 't scheiden valt.
Peter:
 
Nu dochter, staeck dien rouw, en vollegh ons niet verder.
 
Gehoorzaem Linus nu, verwillight tot een' herder,Ga naar voetnoot1128
 
Nadien hem Clemens 't lot van mijnen zetel gunt.Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Verquickt u onderling, ten beste dat ghy kunt.Ga naar voetnoot1130
 
d' Alziende waeckt met troost voor zijne schare, in 't midden
 
Van allerley verdriet. wy zullen voor haer bidden.
 
't Is noodigh dat wy gaen, daer Godt ons henen zent.Ga naar voetnoot1133
Petronel:
 
Ick hoop u evenwel te spreken, voor het endt,
1135[regelnummer]
En scheide, maer met smert. och Vaders, ghy gaet sterven.
 
Och och, wat valt het zwaer uw aengezicht te derven!
 
Doch nietemin, nadien 't mijn Koningk zelf gebiet;
 
Volbrengt zijn noodtgebodt, gaet heene, ick houde u niet.
 
Ick hindert niet. gaet heen, 't gedy tot Jesus eere.Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
't Zy verre dat men u in 't heiligh opzet keere.
 
De wettige eigenaer van lijf en ziel alleen
 
Is Godt; die eischtze beide, o Vaders, gaet dan heen,
 
Als offerlammers; naer die slaghtbanck, u beschoren.Ga naar voetnoot1143
 
Wy zijn tot zulck een kroon niet altemael geboren.
AGRIPPA. PROCES. MARTINIAEN.Ga naar voetnoot+
Agrippa:
1145[regelnummer]
Men vont geen breuck, aen muur noch poort, noch eenigh slot
 
Des kerckers. o wat hoon! dit schijnt in ernst gespot
 
Met Caesar, dat men durf zijn halsgevangens slaken,Ga naar voetnoot1147
 
In spijt van 't wachthuis zelf, daer zoo veel oogen waken.Ga naar voetnoot1148
 
Ick heb Proces gedaeght, en oock Martiniaen,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
De hoofden van de wacht. hoe euvel wil 't vergaen,Ga naar voetnoot1150
 
Indienze beide niet van 't onheil reden geven?
 
Ick zweer gansch Rome wil van zulck een straffe beven;
[pagina 274]
[p. 274]
 
Wanneer ick 't al, wat hier om heind was of ontrent,Ga naar voetnoot1153
 
Ten nutten spiegel stel: gelijck men is gewent
1155[regelnummer]
Te straffen, al de geen, die zoo meineedigh handelen,Ga naar voetnoot1155
 
En, eerloos in den aert, voor trouwe dienaers wandelen.Ga naar voetnoot1156
 
Daer komenze. 'k zal eerst, uitvarende al gestoort,Ga naar voetnoot1157
 
En gaslaende elx gebaer, hen vatten woort voor woort;Ga naar voetnoot1158
 
Of ickze listigh kon verbluffen, of verstricken.
1160[regelnummer]
Meineedigen, durft ghy, en zonder eens te schricken,
 
Verschijnen voor Agrip, dien ghy te leure stelt?Ga naar voetnoot1161
 
Wanneer ghy, omgezet, en omgekocht met gelt,Ga naar voetnoot1162
 
Of errefvyanden des Roomschen keizers gunstigh,Ga naar voetnoot1163
 
By nacht gevangens slaeckt, zoo meesterlijck en kunstigh:Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Terwijl de meester slaept, op uw gezwore trouw,Ga naar voetnoot1165
 
Veel vaster dan op muur, of slotwerck, of gebouw.
 
Dat stuck zou menschen min dan logge honden passen;Ga naar voetnoot1167
 
Die wecken, in gevaer, den meester noch met bassen,
 
En jancken; daer ghy zwijght, als in den wijn versmoort.
1170[regelnummer]
Ick zweer.
Proces:
 
Noch heeft mijn heer onze onschult niet gehoort.Ga naar voetnoot1170
Agrippa:
 
Wat onschult grijpt hier plaets?Ga naar voetnoot1171
Martiniaen:
 
Ten minste hoor ons spreken.
Agrippa:
 
Wat spreken? zeght my flux, wie heeft dit stuck besteken?Ga naar voetnoot1172
PETER. PAUWELS. AGRIPPA.
Peter:
 
Myn heer, ick ben die man, om wien ghy u zoo steurt.Ga naar voetnoot1173
Pauwels:
 
Men schuif de schult op my, indien hier is verbeurt.
Agrippa:
1175[regelnummer]
Zeght op, hoe hebt ghy 't lijf des kerkers klaeuw ontwrongen.
Peter:
 
Ick vondt den kercker op, en ben zoo uitgesprongen.Ga naar voetnoot1176
[pagina 275]
[p. 275]
Agrippa:
 
Wie bootst de sleutels na van 't naeuw ontsluitbre slot?
Peter:
 
Wat sluitbaar is, ontsluit d' almogentheit van Godt.Ga naar voetnoot1178
Agrippa:
 
Zijt ghy ons Goden dan en 't heiligh Recht ontwossen?Ga naar voetnoot1179
Pauwels:
1180[regelnummer]
't Valt mijn' Verlosser licht zijn dienaers te verlossen.Ga naar voetnoot1180
Peter:
 
't Is om de streeck van zes en twintigh jaer geleên,Ga naar voetnoot1181
 
Dat Cesar Claudius den scepter van Judeen
 
En heel Samarien Herodes gaf te dragen;
 
Die, om den blinden haet der Joden te behagen,Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Het hooft van Godts gezant dorst rollen in het stof;Ga naar voetnoot1185
 
En my, een' slechten roof, den toren van zijn hof,Ga naar voetnoot1186
 
En acht paer wakers, gaeuw als afgerechte valcken,
 
Vertroude, op dat men hem zou mompen noch verschalcken.Ga naar voetnoot1188
 
Jerusalem hiel feest. mijn kudde vaste, en badtGa naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Den Heilant aen, om hulp, toen ick gevangen zat.
 
De nacht gaet voor den dagh, die my ten toon wil stellen.Ga naar voetnoot1191
 
Veel vege teeckens niet dan dootse rampen spellen.Ga naar voetnoot1192
 
Twee ketens binden 't lijf wel vast; de geest blijft vry.
 
De wacht bewaert de poort; een krijghsman elcke zy:
1195[regelnummer]
Wanneer het duistre hol des kerckers wordt beschenen
 
Van 't licht des Engels, die my weckt, en roept: ga henen.
 
Schiet aen, omgort uw kleet: treckt ras de schoenen aen.Ga naar voetnoot1197
 
Ick strijck de kluisters af, en stel my om te gaen,
 
Als in een' zoeten droom, door d' eerste en tweede wachter.
1200[regelnummer]
Mijn leitstar stapt vooruit; ick volgh haer' glans van achter,Ga naar voetnoot1200
 
En koom aen d'ysre poort, die opspringht voor mijn oogh.Ga naar voetnoot1201
 
Ick kies de stat. de Geest verdwijnt, en vlieght zoo hoogh,
 
Als d'offerhande stijght van myne danckbre lippen.Ga naar voetnoot1181-1203Ga naar voetnoot1203
[pagina 276]
[p. 276]
Pauwels:
 
Ick raeckte in hechtenis, in 't Macedoonsche Phlippen,
1205[regelnummer]
Om een waerzeggeres, by den gebedestroom,Ga naar voetnoot1205
 
Door Jesus grooten naem, verlost van 's afgodts toom;Ga naar voetnoot1206
 
Waer by haer heeren lang geen magre winst genoten.
 
Ick zat'er in den stock met Silas 's nachts gesloten.Ga naar voetnoot1208
 
Het bloet droop langs het streng gegeesselt lichaem af.
1210[regelnummer]
De lippen roerden vast, en zongen; 't zingen gafGa naar voetnoot1210
 
Een' goddelijcken galm, die boven uit den toren,
 
Recht opsteegh door de lucht, door zoo veel hemelkooren,Ga naar voetnoot1212
 
In 't juichend Paradijs; daer ick met lijf en geest,
 
Of, buiten 't lijf, met geest of zinnen ben geweest.Ga naar voetnoot1213-14
1215[regelnummer]
Terstont begon de gront, op d'aendacht der twee bidderen,Ga naar voetnoot1215
 
Gelijck van schrick geraeckt, te daveren, te tsidderen:
 
Toen volghde 't rammelen van koper yzer stael.
 
De deuren knarsten eerst op tanden van metael,
 
En sprongen echter op: cipier en wakers wacker.Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
De stockbewaerder, bang voor my, voor mynen macker;Ga naar voetnoot1220
 
Stack op; en, wanende dat al de kercker vloodt,Ga naar voetnoot1221
 
Greep 't uitgeruckte zwaert, en dreighde zich de doot.
 
Ick riep: verschoon uw ziel: wy zitten hier te zamen.Ga naar voetnoot1223
 
Hy vloogh met licht'er in, en wiesch ons roode stramen,Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
En viel ons bey te voet, met zijn herboren huis;Ga naar voetnoot1225
 
Het welck, vol blyschap, roemde in Christus doot, en kruis.Ga naar voetnoot1204-1226
Agrippa:
 
Ghy trouweloozen, zoeckt uw' moetwil te verbloemen,
 
Maer zult vergeefs op kruis en doode Goden roemen.Ga naar voetnoot1228
 
Trauwanten, boeit Proces, en boeit Martiniaen,Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Op dat men boezem zulck een lasterlijck bestaen.Ga naar voetnoot1230
 
Verleert dit vlughtigh paer zijn vlught met scherpe roeden,Ga naar voetnoot1231
 
En leit het dan voor ons. men koelt die koorts met bloeden.Ga naar voetnoot1232
[pagina 277]
[p. 277]
REY VAN GEKERSTENDE SOLDATEN.
Zang:
 
Hoe menigh Christen zagen wy
 
Aen 't kruis al levend hangen,
1235[regelnummer]
En d'oogen met verlangen
 
Naer Christus slaen, getroost en bly?
 
Hoe menigh in een hartevelGa naar voetnoot1237
 
Of borstelen gesteken,Ga naar voetnoot1238
 
En by een wildt geleken,
1240[regelnummer]
Verstrecken voor een guichelspelGa naar voetnoot1240
 
Der wreetheit, zoet op Christenjaght,Ga naar voetnoot1241
 
Met losgelate honden;
 
Te godtloos aengeschondenGa naar voetnoot1243
 
Op Godts geduldighste geslacht?Ga naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
Hoe menigh wert in 't diereperck
 
Den luypert voorgeworpen,Ga naar voetnoot1246
 
Verhit om bloet te slorpen?
 
Aldus voltrock de dagh zijn werck.
Tegenzang:
 
Maer 's avonts gaet het vieren aenGa naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Met menschen, die, op staken
 
Gespit, als fackels blaken,
 
En in geteerde rocken braên,
 
Of flackeren in wasseklêen.
 
Hoe gloeien 's Vorsten hovenGa naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Van vier, gelijck een oven!Ga naar voetnoot1233-55
 
Was 't Heidensch hart toen stael of steen,
 
Dat het niet smolt in zulck een' gloet?
 
Ons docht, wy zagen Engelen
 
Zich in die vlamme mengelen.
1260[regelnummer]
Wat schael vol geuren rieckt zoo zoet
 
Voor Jesus, als die bittre smoock
 
Van zijne liefste panden:Ga naar voetnoot1262
[pagina 278]
[p. 278]
 
O zalige offerhanden!
 
O Godtbehaeghelijcke roock!Ga naar voetnoot1264
Toezang:
1265[regelnummer]
Nu geven willigh zich ten roof
 
De standertdragers van 't beproeft geloof;
 
Niet als ons Decien, om eigen roem,Ga naar voetnoot1267
 
Van korten duur, gelijck een bloem;
 
Maer om Godts eer. wat klinckt'er beter?
1270[regelnummer]
En niet te min de FaemGa naar voetnoot1270
 
Met haer bazuin zal zwellen op hun' naem,
 
En eeuwigh zwanger gaen van Pauwels, en van Peter.Ga naar voetnoot1271-72

voetnoot*
HET DERDE BEDRYF speelt tot vs. 1144 ergens op straat; Petronel spoedt zich naar huis.
voetnootvs. 994
Deze Engel, die de apostelen bevrijdt, naar analogie van Handel. XII, 7-10.
voetnoot998
Green: van grijnen, krijten; wreêr: wreeder.
voetnoot999-1000
eveneens naar Handel. l.c. en naar de ‘nebulae amictu’ van Aeneïs, I, 412-v.v.
voetnoot1002
stats muur: de oude muur van Servius Tullius, in de derde eeuw door dien van Aurelius vervangen.
voetnoot1003
't spoor van Appius: de bekende Via Appia, die naar de Katakomben van S. Callisto leidt.
voetnoot1005
druppelen: tranen.
voetnoot1006
daer de steen des mijlpaels enz. Kort na de eerste columna milliaria zwenkt de weg naar links.
voetnoot1010
by wie: voor wie.
voetnoot1011
op te zetten: op het spel te zetten.
voetnoot1013
Aquila en Priscil: bekend uit Hand. XVIII, 2, 18, 26; Rom. XVI, 3-5 en I Cor. XVI, 19; ze waren door de Apostelen gedoopt en stonden met Pudens in betrekking; Bar. 47, 4; 51, 65, enz,; Marcel: eerst volgeling van Simon den Toovenaar, daarna leerling van Petrus; hij schreef een Passio Apostolorum Petri et Pauli; Lucijn: Lucina, een christelijke matrone, misschien dezelfde als Pomponia Graecina, vgl. vs. 1656.
voetnoot1014
Titus: de leerling van Paulus; Lukas: de evangelist Lucas, die ook de Handelingen der Apostelen schreef; Plautil: zie Personagiën.
voetnoot1015
Cletus: leerling van Petrus; Clemens: Clemens Romanus, leerling van Petrus, vgl. Phil. IV, 3.
voetnoot1007-16
Vondel bedoelt wschl., dat de bevrijde Apostelen eerst in 't huis van den Senator Pudens zijn geweest, om vandaar naar de Katakomben buiten de stad te vluchten, Bar. 44, 61.
voetnoot1016
Linus: vgl. II Tim. IV, 21; leerling van de Apostelen, schreef hij hun Acta; Linus was Petrus' eerste opvolger, Cletus de tweede, Clemens de derde; over stagh te werpen: te overreden.
voetnoot1019
heelen: helen, verbergen.
voetnoot1021
Dat geldt zo recht naer 't hof: nu vooruit, terstond naar Nero's paleis (om zich opnieuw als gevangene over te geven).
voetnoot1025
reuckeloosheit: roekeloosheid; jongsten: nieuwsten.
voetnoot1029
stewaert: naar de stad.
voetnoot1031
ter sluick: in 't geheim.
voetnoot1032
lyden last: komen in gevaar.
voetnoot1034
opgemaeckt: te werk gesteld.
voetnoot1037
Proces, Martiniaen: de hoofden van de wacht, vergelijk vs. 238.
voetnoot1039
uitkomst: ontvluchting.
voetnoot1040
't is omgekomen: 't is gedaan.
voetnoot1042
duickt: schuilt.
voetnoot1044
hartelijck: in 't hart.
voetnoot1046-47
Rechtschape hopliên: eerlijke aanvoerders past het; banier en standert: nl. van Christus, het kruis; in 't heiligh water: bij den doop.
voetnoot1048
het hooft des heirs: Christus.
voetnoot1051
De Hertogh van Godts heir: Christus, vgl. Hymnus vande Christ. Ridder, vs. 6; gemoete: ontmoette.
voetnoot1055
boden: gezanten, apostelen.
voetnoot1059
den eersten mijlpael: een kapelletje aan de Via Appia houdt de herinnering aan het oude verhaal levendig.
voetnoot1060
zorghelijx: verdachts.
voetnoot1067
vast opgespannen: hevig gespannen.
voetnoot1068
bruine: donkere.
voetnoot1070
datm'er: dat men er; roeren: bewegen.
voetnoot1072
Vernamen: namen waar; den Kruisvorst: Christus.
voetnoot1075
pramen: drukken, steken.
voetnoot1076
stramen: striemen.
voetnoot1077
doorgeslage: over en weer gegeeselde; vast leken: voortdurend bloeden.
voetnoot1080
En sleept enz.: en doet al sijpelend de levensgeesten wijken.
voetnoot1081
op: open.
voetnoot1087
drie Marien: drie Maria's, vgl. vs. 246 en zie Luc. XXIII, 27-31; en wat noch: en allen, die zijn gang ter kruisiging bedroefde.
voetnoot1088
schijn: gestalte.
voetnoot1089
vrouwesleep: gevolg van vrouwen.
voetnoot1090
stats: Jerusalems.
voetnoot1092
d'Olijfbergh: de berg waar Christus ten Hemel voer, Hand. I, 9, 12.
voetnoot1093
Thabor: volgens de overlevering de berg, waar Christus van gedaante veranderde, Matth. XVII, 1-9.
voetnoot1095
Op weg naar Damascus, Hand. IX, 1-9.
voetnoot1099
mijn heer.... waer henen?: ‘Domine, quo vadis?’
voetnoot1100
Waer leit: waarheen leidt.
voetnoot1101
Geborsten: gebarsten.
voetnoot1102
borst: barstte.
voetnoot1103
Dat gaet enz.. ‘Venio Romam iterum crucifigi’.
voetnoot1104
Strax: terstond; vleuglen: nl. van engelen.
voetnoot1105-06
gezicht.... gezicht.... aenzicht: een van Vondel's gebruikelijkste woordspelingen; geheldert: opgehelderd.
voetnoot1107
moedight: bemoedigt; men: wij.
voetnoot1059-1108
Het Quo-vadis-verhaal, door Vondel hier vrij uitvoerig verwerkt, geeft Baronius (69.6) naar S. Ambrosius en naar de Acta van Linus (Acta SS. 29 Juni); er is echter nergens van Paulus sprake.
voetnoot1109
schickt de mensch: Dr. J. van Vloten stelde hier de lezing wickt voor.
voetnoot1111
na dat: vul aan: hij zijnde; 't hout: 't kruis.
voetnoot1116
geluste: beliefde.
voetnoot1110-19
Vgl. Joan XXI, 15-19; d' Alziende: de Godmensch.
voetnoot1120
kelck: lijdenskelk.
voetnoot1121
't Wil tijdt zijn: 't zal tijd zijn.
voetnoot1123
offerhand: het offer van mijn leven.
voetnoot1124
loopstrijt: vgl. stadion van I Cor. IX, 24 en II Tim. IV, 7.
voetnoot1125
My dunckt enz.: echt Paulinische gedachten, vgl. I Cor. XV, 51, 52 en II Cor. V, 2.
voetnoot1128
Linus: Sint Petrus' nazaat, zie Personagien; verwillight: door vrije keuze aangesteld.
voetnoot1129
Nadien: nu; Clemens: Clemens Romanus, de 3de opvolger van Petrus, zie vs. 1015; Vondel's voorstelling in dezen regel is gegrond op Baronius' bericht, dat Clemens geschreven had: ‘Ik trek mij terug, ik ga heen, Gods Kerk worde opgebouwd’, Bar. 69, 43.
voetnoot1130
Verquickt: vertroost; ten beste dat: zoo goed als.
voetnoot1133
daer: daar waar.
voetnoot1139
hindert: hinder het.
voetnoot1143
vgl. Is. LIII, 7.
voetnoot+
AGRIPPA: Dit tweede tooneel van het derde Bedryf moet plaats hebben op het Comitium, de rechtplaats op Forum Rom. of Kapitool, waar Agrippa op de sella curulis tusschen lictoren zijn tribunal heeft.
voetnoot1147
Caesar: Nero; halsgevangens: ter dood veroordeelde gevangenen.
voetnoot1148
In spijt van: ondanks; zoo veel oogen: zooveel wachten, ongeveer 50, vgl. vs. 237.
voetnoot1149
Proces Martiniaen: zie vs. 1037-38.
voetnoot1150
euvel: slecht.
voetnoot1153
om heind: heinde, dichtbij; ontrent: in de buurt.
voetnoot1155
meineedigh: nl. door 't breken van den eed, de gevangenen goed te bewaken, vgl. vs. 1165.
voetnoot1156
wandelen: doorgaan.
voetnoot1157
Hier worden Proces en Martiniaen voorgeleid.
voetnoot1158
hen vatten woort voor woort: ze in mijn woorden vangen.
voetnoot1161
te leure stelt: bedriegt.
voetnoot1162
omgezet: omgepraat.
voetnoot1163
errefvyanden: grootste vijanden; Roomschen: Romeinschen.
voetnoot1164
zoo meesterlijck en kunstigh: nl: zonder eenige breuk enz. vgl. vs. 1145.
voetnoot1165
de meester: Agrippa zelf.
voetnoot1167
Dat stuck: zoo'n streek.
voetnoot1170
onschult: verontschuldiging.
voetnoot1171
grijpt hier plaets: kan hier bestaan.
voetnoot1172
besteken: verzonnen.
voetnoot1173
steurt: kwaad maakt.
voetnoot1176
op: open.
voetnoot1178
almogentheit: almacht, vgl. Openb. III, 7.
voetnoot1179
ontwossen: ontwassen.
voetnoot1180
Verlosser... verlossen: weer echt Vondelsch! vgl. vs. 255.
voetnoot1181
om de streeck: omstreeks; zes en twintigh jaer geleên: Keizer Claudius stelde in 44 na Chr. zijn gunsteling Herodes Agrippa I tot Koning van Judea en Samaria aan; Vondel stelt dus den dood der Apostelen op 't jaar 67, in afwijking van Baronius die hem op 69 zet.
voetnoot1184
Vgl. Hand. l.c. 3.
voetnoot1185
Godts gezant: de Apostel Jacobus, l.c. 2.
voetnoot1186
slechten: nietswaardigen; toren: deze toren is weer van Baronius, 44, 5.
voetnoot1188
mompen: bedriegen.
voetnoot1189
Jerusalem hiel feest: het feest der ongedeesemde brooden, Hand. l.c. 3.
voetnoot1191
De nacht enz.: het was de nacht, voor ik voor 't gerecht zou moeten verschijnen.
voetnoot1192
vege: onheilspellende.
voetnoot1197
Schiet aen: uw kleed.
voetnoot1200
Mijn leitstar: de engel.
voetnoot1201
opspringht: openspringt.
voetnoot1181-1203
het verhaal van Petrus' (tweede) gevangenschap te Jerusalem en wonderbare bevrijding staat in Hand. XII, 3-17.
voetnoot1203
d'offerhande: dankgebed.
voetnoot1205
waerzeggeres: een slavin, die een waarzeggenden geest had; gebedestroom: de Joodsche gemeente van Philippi, die geen synagoge had, kwam in gebed samen bij een rivier.
voetnoot1206
De slavin werd door Paulus gedoopt. Met haar waarzeggerij had de vrouw veel geld van haar meesters verdiend; toen zij bekeerd was hield die winst natuurlijk op en vandaar dat Paulus met zijn medehelper Silas werd opgesloten.
voetnoot1208
in den stock: het blok met gaten, waarin de beenen werden vastgeklemd, zooals Hand. l.c. uitdrukkelijk melden.
voetnoot1210
vast: voortdurend.
voetnoot1212
zoo veel hemelkooren; de negen hemelsferen, waarop volgens de middeleeuwsche voorstelling de Hemel ('t juichend Paradijs) volgt.
voetnoot1213-14
zie II Cor. XII, 3.
voetnoot1215
aendacht: devotie; twee bidderen: twee bidders, Paulus en Silas; ‘eensklaps kwam er een aardbeving... en alle deuren sprongen open’, Handelingen l.c. 26.
voetnoot1219
echter: daarna; op: open; cipier enz.: vul in: sprongen.
voetnoot1220
stockbewaerder: cipier.
voetnoot1221
Stack op: sprong op; al de kercker: al de gevangenen.
voetnoot1223
verschoon uw ziel: doe u zelf geen kwaad.
voetnoot1224
Hij snelde met licht naar binnen; stramen: striemen.
voetnoot1225
zijn herboren huis: zijn gedoopt gezin.
voetnoot1204-1226
Dit heele verhaal letterlijk naar Hand. XVI, 12, 13, 16-34; 't Macedoonsche Phlippen: Philippi in Macedonië.
voetnoot1228
kruis en doode Goden: dit was de spot der heidenen tegenover het roemen der Christenen in Christus en zijn kruis, vgl. I Cor. I, 23.
voetnoot1229
Trauwanten: handlangers, soldaten.
voetnoot1230
boezem: uitboezeme, uitdelge; lasterlijck: schandelijk.
voetnoot1231
vlughtigh: voortvluchtig.
voetnoot1232
koorts: dweperij.
voetnoot1237
hartevel: huid van een hert.
voetnoot1238
borstelen: huid van wild zwijn; gesteken: gestoken.
voetnoot1240
guichelspel: goochel-, tooverspel.
voetnoot1241
zoet: verslingerd.
voetnoot1243
Te: zeer; aengeschonden: opgehitst.
voetnoot1244
vgl. Rom. XII, 12.
voetnoot1246
luypert: luipaard.
voetnoot1249
vieren: in dubbele beteekenis van feest vieren en vuur ontsteken.
voetnoot1254
hoven: tuinen.
voetnoot1233-55
Dit gedeelte van dezen prachtigen Rey is geïnspireerd door Tac.-Hooft: ‘By 't ombrenghen [der Christenen] voeghde men noch dien spot, dat ze versteeken in huiden van wilde dieren, van honden verscheurt en gedoot, oft aan kruissen genaagelt, oft staande om geblaakt te worden, en als de dagh deur was, tot verstrekking van nachtlicht, gebernt werden. Zijn hooven had Nero tot dit schouwspel ten beste gegeven’. XV, 44.
voetnoot1262
panden: kinderen.
voetnoot1264
O Godtbehaegelijcke roock: reuk; vgl. dezelfde uitdrukking waar de doopsgezinde Vondel de slachtoffers der XVIde eeuwsche geloofsvervolgingen herdacht, Hierusalem Verwoest, Opdracht.
voetnoot1267
Decien: Decius-sen; in de IVe eeuw v. Chr. offerden zich een vader, zoon en kleinzoon van het geslacht Decius Mus voor het vaderland op.
voetnoot1270
de Faem: de verpersoonlijkte godin van het gerucht, Fama.
voetnoot1271-72
bij hun gewaagd drastische beeldspraak zijn deze zwellende eindverzen machtig van plastische muzikaliteit.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank