Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 428]
[p. 428]

[Brieven der heilige maeghden]

DE BEWERKING VAN DE HIER AFGEDRUKTE ‘BRIEVEN DER HEILIGE MAEGHDEN’ IS GESCHIED DOOR LECTOR B.H. MOLKENBOER O.P.

J.V. Vondels Brieven der Heilige Maeghden, Martelaressen verscheen in eerste uitgave bij Abraham de Wees, Boeckverkooper op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament, Anno 1642. Deze uitgave wordt hier herdrukt, waarvan 't titelblad hiernaast typografisch is nagevolgd. (Unger: Bibliographie nr. 391).

Het motto Vicit Iter Durum Pietas is van Virgilius' Aeneïs, VI, 688 en wil hier zeggen: Haar godsvrucht kwam den harden weg te boven, in afwijking van den eigenlijken zin, door Vondel in zijn proza-vertaling weergegeven: ‘Heeft uwe liefde tot uwen vader dees zware reis afgeleit?’ (de vers-vertaling, VI, 1025 ongeveer 't zelfde). Het gebruikelijke putjes-vignet, voor 't eerst aangebracht op het titelblad van Maeghden, 1639 - het eerste door Abraham de Wees uitgegeven Vondelwerk - is hier vervangen door een blijkbaar opzettelijk ontworpen en gesneden prent, voorstellend twee symmetrische engelen met een palmtak, die een draperie vasthouden; daarop een doornekroon als omlijsting van een krans van rozen (als herinnering aan vs. 21-25 van de Opdraght van Peter en Pauwels wellicht Vondels eigen vinding), waarbinnen een cirkel van Cherubijntjes en middenin twee gekruiste palmtakken; boven den doek de duif van den H. Geest in stralennimbus.

Van dit vignet zijn ontwerper en plaatsnijder evenmin bekend als van de twaalf medaljons, die de Brieven illustreeren. Het vermoeden van Unger (Bibliographie, nr. 391), dat deze prenten aan een ander werk ontleend zijn, zal wel juist zijn. Tal van dergelijke hagiografische prentenbundels, vaak éen met Latijnschen en éen met Nederlandschen tekst, waren in de zuidelijke Nederlanden van de eerste helft der XVIIde eeuw in omloop. De artistiek middelmatige afbeeldingen van dezen bundel vertoonen allemaal in kleedij en faktuur een archaïsch karakter en gaan denkelijk op origineelen van ± 1600 terug, maar de versleten gravures zijn, misschien door den snijder van het vignet, zoo goed of zoo kwaad als het ging, opgescherpt. Alleen de Maria Magdalene schijnt er bijgevoegd. Het is de eenige van de twaalf prenten, waarvan de koperplaat ovaal is afgesneden en niet zooals de andere voorzien van een bijna weggeslepen omlijsting, terwijl ook de ingegraveerde heiligenaam ontbreekt. Het lijkt de navolging van een Italiaansch origineel met zwakke sporen (rechts beneden) van een weggekraste signatuur.Ga naar voetnoot*) Ook valt het op, dat Vondel de schrijfwijze der ingegrifte namen niet overal gevolgd heeft: S. Agatha wordt S. Aeght, S. Barbara S. Barber, Sancta Agneta S. Agnes, Sancta Cicilia S. Caecilia, S. Lucya S. Lucy, Sancta Catharina S. Katharine.

Wat de bronnen betreft: het komt mij voor, dat de dichter in hoofdzaak uit de Getijden van het Roomsche Brevier geput heeft. Van de Acta Sanctorum der Bollandisten verschenen de eerste deelen in 1643, juist een jaar na de uitgave der Brieven; maar behalve bij de Kerkvaders en oud-christelijke dichters kon Vondel in tal van hagiografische verzamelwerken zooals van Metaphrastes, Lipomanus, Surius, Rosweydus, die hij met en zonder prenten voor 1640 zag verschijnen, het noodige vinden, dat hij intusschen lang niet allemaal heeft benut. Hier en daar, bijv. in S. Aeght, gaf hij de voorkeur aan mythologische uitbreidingen, die de lektuur dezer Brieven niet gemakkelijker maken.

Behalve op het klassiek model van Ovidius' Heldinnebrieven (dit deel, blz. 327), die Vondel volgens Brandt (Leven, ed. Verwijs, blz. 62) opzettelijk vertaalde ‘om door dat middel den geestigen zwier van zulk Ovidiaansch briefschryven in 't hooft te krygen’, mag de dichter het oog hebben gehad op Sacrarum Heroidum Epistoloe van Joannes Vincartius S.J. (MDCXL, Tornaci), dat intusschen geen nadere overeenkomst met Vondels werk toont dan dat het één brief heeft ‘Theodora Didymo’ (blz. 87), één ‘Lucia Scotiano’ (blz. 101) en één ‘Barbara Dioscoro’ (blz. 115). Voor het bronnenonderzoek van dit werk dank ik welwillende hulp aan eenige studenten van de Nijmeegsche Universiteit.

[pagina 429]
[p. 429]

J.V. Vondels
Brieven Der Heilige Maeghden, Martelaressen.

Vicit Iter Durum Pietas.

t'AMSTERDAM, Gedruckt by Dominicus vander Stichel.

Voor Abraham de Wees, Boeckverkooper op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament, Anno 1642.



illustratie

[pagina 430]
[p. 430]

Opdraght Aen de Heilige Maeght.Ga naar voetnoot*

 
Wie zal ick best mijn Maeghdepalmen wyden?Ga naar voetnootvs. 1
 
Wie beter dan de Hemelkoningin?Ga naar voetnoot2
 
Wat Geest blaest my dit Kerckorakel in?Ga naar voetnoot3
 
O Phoenixmaeght! o Moeder van 't verblyden!Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Al zit ghy, op een wolck van Seraphinnen,Ga naar voetnoot5
 
Zoo diep, in 't gout van 't albezielend licht
 
Der Godtheit, met uw stralende aengezicht;
 
Dat Cherubyns beloncken, en beminnen;
 
Dat d'Engelen bewieroocken, en eeren,
10[regelnummer]
Met Englezangk, en galm van 't zaligh koor;Ga naar voetnoot5-10
 
Noch dringt de strael van uw genade doorGa naar voetnoot11
 
Dees duisternis; waer in wy ons verneeren,Ga naar voetnoot12
 
Voor uwen troon; vergult met rijcker zonnen
 
Dan 't middaghlicht, dat 's avonts onder gaet.
15[regelnummer]
Vw ootmoet komt het nedrigh hart te baet.
 
Door ootmoet hebt ghy zelf Godts hart gewonnen.Ga naar voetnoot15-16
 
Ghy spant de kroon, o puickkroon aller vrouwen!Ga naar voetnoot17
 
De loftrompet van uw benijde FaemGa naar voetnoot18
 
Vult hemel aerde en zee, met uwen naem;Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Een naem, waer in wy Christus kercken bouwen.
 
Vw tittel blinckt, in 't voorhooft zijner kercken
 
En kooren, als een zegen, voor ons oogh.Ga naar voetnoot20-22
[pagina 431]
[p. 431]
 
Mijn note rolt te laegh: ghy rijst te hoogh.
 
Wie kent de maet van al uw wonderwercken?Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Zoo kleet of been ja schim van lager Heiligh,Ga naar voetnoot25
 
In stroom, in lijck, en kranckbedt, wondren werkt;Ga naar voetnoot25-26
 
Wie zweeft zo laegh, dat hy de kracht niet merckt
 
Van uw gebeên; een toevlught wis en veiligh.Ga naar voetnoot27-28
 
Ghy, teelster van den eenighsten Behoeder,
30[regelnummer]
Hebt, daer ghy heerscht, bekleet met majesteit,
 
Noch uw natuur en aert niet afgeleit;
 
Maer houdt uw Recht, gelijck Godts rechte Moeder.Ga naar voetnoot29-32
 
Ghy kunt meer gunst, by uwen Zoon, verwerven,
 
Dan Hester, by den Oosterschen Monarch.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Het Kruis-lam zagh u, op den Dootshooftbergh;Ga naar voetnoot35
 
Daer ghy de zon, om uwen Zoon, zaeght sterven.Ga naar voetnoot36
 
Ghy vlughte, voor den kindermoort des vorsten,Ga naar voetnoot37
 
Met Davids zoon, bewaerder van Godts ZoonGa naar voetnoot38
 
En Moeder; die haer' mont leide op de koon
40[regelnummer]
Van 't heiligh Kint, gezooght met maeghdeborsten.Ga naar voetnoot39-40
 
't Orakel, naer wiens stem het al moet hooren,Ga naar voetnoot41
 
Dronck met die melck der kuische Moeder in
 
Haer liefde, die, gewortelt in zijn' zin,Ga naar voetnoot43
 
Zijn hart noch raeckt, in 't hooghste koor der kooren.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Zoo ras de Maeght, of't hemelmaeghde-teecken,
 
Het licht gevoelt, en gaet van 't licht bevrucht,
 
Dan matight zy den strael, die flus de luchtGa naar voetnoot47
 
Verbrande, en, uit den Leeuw, op 't hooft quam steken:Ga naar voetnoot45-48
[pagina 432]
[p. 432]
 
Maer ghy, ô Maeght van koningklijcken zade!
50[regelnummer]
In 't zwangergaen van 't goddelijcke pant,
 
Verkoelde, door uw vrucht, allengs den brant
 
Van Godts gerecht. ô zetel der genade!Ga naar voetnoot49-52
 
Het was wat groots, dat d'eer der luchtgezantenGa naar voetnoot53
 
Verkondighde, aen 't altaer, hoe d'oude vrouw
55[regelnummer]
En dorre struick dien Heiligh baren zou;
 
Gewyt van Godt, om boete en tucht te planten.Ga naar voetnoot55-56
 
Noch grooter was 't, toen d'Engel quam ontvouwenGa naar voetnoot57
 
De wonderbaerste en aengebeên geboort,
 
Van brein noch oor begrepen noch gehoort;
60[regelnummer]
Eer Godt u gaf zijn hant en staf te trouwen.Ga naar voetnoot60
 
Hoe wemelden de Geesten, die vast drongen,Ga naar voetnoot61
 
Te Nazareth, om uwe Bruiloftscel!Ga naar voetnoot62
 
Hoe bloo, hoe heusch ontfingt ghy Gabriël!
 
Wat bruilofts-liet hebt ghy hem nagezongen!Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Een vlam ontstack terstont uw bruiloftskamer.Ga naar voetnoot65
 
Godts Geest, een kracht, een Duifvan 't hemelsch dackGa naar voetnoot66
 
Omhelsde en kuste uw kuischeit, zonder vlack;Ga naar voetnoot67
 
Die dronck het Woort. geen daeuw drupt aengenamerGa naar voetnoot68
 
Op 't leliblat. hoe wiert u toen te moede!
70[regelnummer]
Schaemroode ziel, Godts wellust, hemelbruit.Ga naar voetnoot70
 
Vw Bruigom leide u Godts geheimnis uit.Ga naar voetnoot71
 
Ghy kleede Godt, het Woort, met uwen bloede;
 
Den schoonsten van 't ontelbre tal der menschen.Ga naar voetnoot73
 
Zoo zagh men hem, van Jesses struick en stam,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Te Bethlehem; daer hy te voorschijn quam,
 
't Beloofde zaet, begroet met zoo veel wenschen.Ga naar voetnoot76
[pagina 433]
[p. 433]
 
Vw zwangre Nicht vernam u naeu, van verre,Ga naar voetnoot77
 
Of neegh, en groete u, Moeder van de bronGa naar voetnoot78
 
Des heils, en van de noit geschape zon.Ga naar voetnoot78-79
80[regelnummer]
Toen huppelde, in haer lyf, Godts Morgensterre:Ga naar voetnoot80
 
Nu daelde een lucht, vol zangs, op Davids weyen;Ga naar voetnoot81
 
Die hoorden strax, op 't blaten van hun vee:Ga naar voetnoot82
 
Den hemel eer: den ganschen aertkloot vre.Ga naar voetnoot83
 
Hoe schitterden, hoe tuimelden Godts reien!
85[regelnummer]
Drie Koningen versmaden d'aertsche hoven,Ga naar voetnoot85
 
Op 't starrelicht, dat d'arme kribbe wyst,
 
En slechte Maeght, waer van de hooghmoet yst.Ga naar voetnoot87
 
Zy offren Gode, in eenen stal verschoven.Ga naar voetnoot88
 
Wat leerde u 't kint niet, binnen Iosephs drempel!Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Hoe zocht ghy 't kint, zoo moederlijck bevreest!Ga naar voetnoot90
 
Het zwerft rontom, weckt lycken, en geneest:Ga naar voetnoot91
 
Het stopt den mont der wyzen, in den tempel.Ga naar voetnoot92
 
Geluckigh, die uw tyden moght beleven,
 
Dien gulden tyt, dat Godt, in 't vleesch, verscheen:
95[regelnummer]
Noch zaliger ziet ghy zyn vleesch, en been,Ga naar voetnoot95
 
Vw eigen vleesch, gekroont in 't ander leven.
 
Met wat een stoet en majesteit en zegen
 
Onthaelden u de Vader Zoon en Geest;
 
Toen ghy, van hier, ten hemel voert, te feest,
100[regelnummer]
Langs hyäcinthe en langs turkoize wegen.Ga naar voetnoot100
 
Ieruzalem scheen boven uitgelaten.
 
Het weerlichte al karbonckels, en robijn.
 
Ay starren, duickt, en zon en maneschijn,
 
Voor eeuwigh licht, saphier, en goude straten.Ga naar voetnoot97-104Ga naar voetnoot101-104
105[regelnummer]
Daer juicht het al, wat, van geen vleck geschonnen,Ga naar voetnoot105
 
Het aenschijn keert naer u en 't zuiver Lam.
 
Daer kent men Godt, drie glanssen, eene vlam.Ga naar voetnoot107
[pagina 434]
[p. 434]
 
Geluckigh die Godts blijschap heeft gewonnen.
 
Terwyl wy dan noch, in dit dal der tranen,
110[regelnummer]
Vast zuchten, om verquicking, voor de ziel;Ga naar voetnoot109-10
 
Daer d'eerste slang ons naschiet op den hiel;Ga naar voetnoot111
 
Daer 't zwaer valt, zich van zoet vergift te spanen:Ga naar voetnoot112
 
Zoo kome uw gunst, daer boven, ons te vordel.Ga naar voetnoot113
 
Wy offren u [versma geen offerhant,
115[regelnummer]
Een ander brenge u gout, en diamant]
 
Wy offren u een' martelstarregordel:Ga naar voetnoot116
 
Geen' diereriem, waer door de zon haer streecken
 
Gedurigh houdt, de twalef maenden langk;
 
Maer riem, waer langs uw Kruiszon gaet haer gangk,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Door 't jaer, omgort met zoo een twalefteecken:
 
De Borst, het Lam, het Orgel, zoet in d'ooren,
 
De Tang, de Leeuw, de Dolck, van bloet noch nat,
 
't Albast, vol geurs, de Helm, het Zwaerderadt,
 
De witte Duif, de Palmtack, en de Toren.Ga naar voetnoot121-24
125[regelnummer]
't Beteeckende is veel eer 't geen ick u wyë:Ga naar voetnoot125
 
Dat overtreft 't borduursel myner schacht.Ga naar voetnoot126
 
O Zeestar! licht my zoo, in 's weerelts nacht,Ga naar voetnoot127
 
Dat IESVS troost my aenblicke in MARYE.Ga naar voetnoot127-28
[pagina 435]
[p. 435]

De Lofzangk.Ga naar voetnoot*

 
Myn ziel ontvouwt nu 's hemels lof.
 
Myn geest, aen 't huppelen, heeft stof,
 
Om Godt, myn heil, op 't hooghst, te loven;
 
Naerdien myn ootmoet hem behaeght;Ga naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
En hy zoo laegh, op eene maeght,
 
Zijn minste dienstmaeght, zagh, van boven.
 
Want alle tongen zullen myGa naar voetnoot7
 
Nu zaligh noemen, even bly;
 
Naerdien d'Almaghtige dit wonder,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Zyn grootste werck, in my besloot;
 
Een lot, uit zynen rycken schoot,
 
My toegevallen, in 't byzonder.
 
De Naem van IESUS, aengebeênGa naar margenoot+
 
Daer boven, hier, en hier beneên,
15[regelnummer]
Is heiligh, heilzaem, uitgelezen;Ga naar voetnoot13-15
 
En zyn genade breit zich uit,
 
Van stam tot stam, van spruit tot spruit,
 
In zoo veel zielen, als hem vreezen.
 
Godts krachtige arm heeft al 't geweltGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Der trotse koppen neêrgevelt,
 
Verstroit, en uit den stoel gedreven;
 
't Ootmoedigh hart, uit stof en slyck
 
Der aerde, in top van 't hemelsch Ryck,
 
Door zyn ootmoedigheit, geheven.
25[regelnummer]
Godt heeft, met volle en overmaet
 
Van gaven, 't hongrigh volck verzaet:
 
De zatte rycken, stout en krachtigh,Ga naar voetnoot27
 
Liet hy nootdruftigh hene gaen;
[pagina 436]
[p. 436]
 
Nam Israël, zyn erfkint, aen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En was aen zyn gena gedachtigh:
 
Gelyck de noit besmette mont,Ga naar voetnoot31
 
In 't zeeglen van dat erfverbont,
 
Zoo menige eeuwen van te voren,Ga naar voetnoot33
 
Dien troost, den vader Abraham,
35[regelnummer]
En alle telgen van dien stam,
 
Eeuw in, eeuw uit, had toegezworen.
 
 
Gloria Patri, & Filio, & Spiritui sancto.Ga naar voetnoot+

voetnoot*)
De in deze uitgave opgenomen reproduktie van Maria Magdalena geschiedde naar het beeld van de eerste en naar de omlijsting der latere uitgaven.
voetnoot*
In 't opschrift: De Heilige Maeght: staande uitdrukking der Katholieken ter aanduiding van Maria, de moeder van Jezus, maagd gebleven in haar moederschap.
voetnootvs. 1
Maeghdepalmen: de geestelijke overwinningen van de hier behandelde maagden en martelaressen.
voetnoot2
Hemelkoningin: Regina caeli, een der vele titels van Maria in de kath. liturgie.
voetnoot3
dit Kerckorakel: deze plechtige uitspraak, nl. van vs. 2, als antwoord op de vraag van vs. 1.
voetnoot4
Phoenixmaeght: geheel éénige en boven allen uitblinkende maagd; Moeder van 't verblyden: Causa nostrae laetitiae, in de kath. liturgie.
voetnoot5
op een wolck: in een stoet van Serafijnen, die Maria op de schilderijen van Rubens en Murillo als een wolk omringen.
voetnoot5-10
Vgl. ‘Exaltata es sancta Dei Genitrix super choros angelorum ad caelestia regna’, (Verheven zijt ge, heilige Moeder Gods, boven de engelenkoren tot het Hemelrijk) kath. liturgie.
voetnoot11
genade: goedheid.
voetnoot12
Dees duisternis: de wereld, vgl. ‘Profer lumen caecis’ uit de hymne Ave maris stella.
voetnoot15-16
ootmoet vgl. Luc. I, 48.
voetnoot17
vgl. Luc. I, 42.
voetnoot18
Naar Aeneïs IV, 173-v.v. stelt Vondel de Faam (Fama) gewoonlijk als een persoon voor; benijde Faem: nl. door hen, die zich tegen de Maria-vereering verzetten.
voetnoot19
Dit in Phil. II, 10 van Jezus' naam gezegde past Vondel op den naam van Maria toe.
voetnoot20-22
Alle katholieke kerken worden gebouwd ter eere van God en Christus; maar buitendien wordt elk kerkgebouw aan een bizonderen heilige toegewijd; deze heilige heet dan de patroon of titelheilige, kortweg de titel (tittel) der kerk. Zoo hebben vele kerken den titel van Maria, in den Baroktijd vaak in den gevel ('t voorhooft) of inwendig in den koepelring (kooren) aangeduid.
voetnoot24
wonderwercken: mirakelen.
voetnoot25
schim: schaduw; lager Heiligh: lagere Heilige; daar Maria als de koningin van alle heiligen vereerd wordt, heeft deze uitdrukking hier zin.
voetnoot25-26
Algemeene aanduiding van wonderen, door heiligen van O. en N. Testament verricht.
voetnoot27-28
Toespeling op het, ‘Memorare’ van S. Bernardus: ‘Gedenk, o Maria, dat 't nooit gehoord is, dat iemand, die U aanriep, onverhoord bleef’ enz.
voetnoot29-32
teelster: moeder; eenighsten Behoeder: de eenige Heiland en Bemiddelaar, is Christus, maar Maria blijft, ook in den Hemel, zijn moeder met alle moederlijke neigingen (natuur en aert) en alle moederlijke rechten; gelijck Godts rechte Moeder: als zijnde de ware en echte moeder van God (vgl. de rechte man op de rechte plaats); rechte is woordspel met uw Recht.
voetnoot34
Hester: Esther, die bij den Perzischen koning Xerxes I, in den Bijbel Assuerus of Ahasveros genoemd, klementie pleitte voor haar stamgenooten, het Joodsche volk; van ouds duidden kerkelijke schrijvers Esther als een voorafbeelding van Maria, die bij Christus het menschdom voorspreekt.
voetnoot35
Het Kruis-lam: het aan het kruis geslachtofferde Lam, nl. Christus; Dootshooftbergh: Kalvarië of Golgotha, d.i. schedelplaats, Matth. XXVII, 33.
voetnoot36
de zon enz.: bij Jezus' dood viel er duisternis over 't land, Matth. XXVII, 45.
voetnoot37
des vorsten: Herodes de Groote, die den kindermoord van Bethlehem uitschreef, waarvoor Maria en Jozef met het kind naar Egypte vluchtten, Matth. II, 13-18.
voetnoot38
Davids zoon: de H. Jozef, vgl. Matth. I, 1-16 en Luc. III, 23-38; bewaerder van Godts Zoon en Moeder: Jozef heet in de kerkelijke traditie: custos Virginis en Filii Dei nutritius.
voetnoot39-40
Deze plastische voorstelling beantwoordt aan de schilderkunst.
voetnoot41
't Orakel, naer enz.: het Woord Gods, Christus, vgl. Matth. XVII, 5.
voetnoot43
Haer liefde: de liefde tot haar.
voetnoot44
't hooghste koor der kooren: der heemlen hemel, de woonplaats der Godheid, vgl. Ps. CXIII, 16.
voetnoot47
flus: nog pas.
voetnoot45-48
Als de zon in den dierenriem van den Leeuw, waarin ze het heetst is (met Juli), overgaat naar de Maagd, dan wordt ze koeler.
voetnoot49-52
Evenzoo verkoelde de Moedermaagd, zoodra zij zwanger was, den gloed van Gods gerechtigheid; Maeght van koningklijcken zade: Maria stamde van koning David; zetel der genade: Maria was de begenadigde bij uitstek, Luc. I, 28; zij droeg Christus, de bron van alle genaden, en bovendien heet zij in de kath. opvatting de uitdeelster van Gods genaden aan de menschen.
voetnoot53
d'eer der luchtgezanten: de engel, die aan Zacharias verkondigde, dat zijn hoogbejaarde vrouw een zoon zou krijgen, Luc. I, 11.
voetnoot55-56
dien Heiligh: Joannes de Dooper.
voetnoot57
Vgl. Luc. I, 26-v.v.
voetnoot60
Versta: eer God de h. Geest zich met u verloofde en de Heer u tot hemelkoningin verhief.
voetnoot61
vast: terstond.
voetnoot62
Bruiloftscel: het maagdelijk vertrek, waar Maria de boodschap van haar moederschap ontving.
voetnoot64
bruilofts-liet: Vondel kan hier gedacht hebben aan het ‘Magnificat’, hoewel Maria dat pas later uitsprak, Luc. I, 46-v.v.
voetnoot65
Een vlam enz.: het vertrek werd door den engel verlicht.
voetnoot66
Godts Geest, een kracht: ‘de H. Geest zal op u neerdalen, en de kracht van den Allerhoogste u overschaduwen’, Luc. I, 35; een Duif: bij den doop van Jezus verscheen de Heilige Geest als een duif, Luc. III, 22.
voetnoot67
kuischeit, zonder vlack: Maria's onbevlekte maagdelijkheid.
voetnoot68
Die: Maria's kuischheid wordt verpersoonlijkt in haar zelf, volgens de liturgie: ‘sancta et immaculata virginitas’, waarmee de Heilige Maagd wordt toegesproken; dronck het Woort: dubbele beteekenis: de H. Maagd nam het Woord Gods, dat de Engel sprak, op, en: zij ontving tegelijk het Woord Gods, den tweeden Persoon der H. Drieëenheid, in zich.
voetnoot70
Schaemroode ziel: Maria's maagdelijke schroom bij de Boodschap, Luc. I, 34.
voetnoot71
Vw Bruigom: Maria heet de bruid van den H. Geest; door den mond van den Engel verklaarde de H. Geest Maria het groot mysterie van haar moederschap, waarop zij instemde, Luc. I, 35-38.
voetnoot73
Vgl. Ps. XLIV, 3.
voetnoot74
Jesses struick: door Maria stamde Jezus van David, den zoon van Jesse of Isaï, Is. XI, 1.
voetnoot76
Door de vele voorspellingen en vooraf beeldingen voorbereid zag het Joodsche volk verlangend naar den Messias uit.
voetnoot77
Vw zwangre Nicht: Elisabeth; vernam: ontwaarde.
voetnoot78
Vgl. Luc. I, 39-v.v.
voetnoot78-79
de bron des heils: Christus; noit geschape zon: de sol justitiae, Christus.
voetnoot80
haer: Elisabeth; Godts Morgensterre: Joannes de Dooper, die als een ster de zon der gerechtigheid voorafging en van vreugde opsprong in den schoot van zijn moeder, toen Maria, zwanger van Jezus, haar begroette, Luc. l.c.
voetnoot81
Davids weyen: de weiden rond Bethlehem, de stad van David, met de herders, vergelijk Lucas II, 9-14.
voetnoot82
strax: terstond.
voetnoot83
Den hemel eer enz.: ‘Glorie aan God in den hooge en vrede op aarde onder de menschen van goeden wil’, l.c.
voetnoot85
Drie Koningen: de Wijzen uit het Oosten, Matth. II, 1-v.v.
voetnoot87
slechte: arme, eenvoudige.
voetnoot88
offren: brengen offergaven; verschoven: weggestopt.
voetnoot89
Vgl. Luc. II, 40, 51, 52; Iosephs drempel: het huis van Joseph te Nazareth.
voetnoot90
Vgl. ib. 42-50.
voetnoot91
‘Weldoende ging Hij rond’, Handel. X, 38.
voetnoot92
wyzen: schriftgeleerden, die Jezus telkens aanvielen, maar even dikwijls beschaamd moesten afdruipen.
voetnoot95
zyn vleesch, en been: zijn lichaam; Christus' verheerlijkt lichaam is in den Hemel.
voetnoot100
hyacinthe: geelroode; turkoize: hemelsblauw; Vondels schildering is weer vol reminiscenties aan de schilderkunst.
voetnoot97-104
Maria's ten-hemel-opneming.
voetnoot101-104
Ieruzalem: de hemelstad, Openb. XXI, 9-v.v.; uitgelaten: van vreugde.
voetnoot105
Vgl. Openb. XIV, 4.
voetnoot107
Vgl. I Joan. III, 2; drie glanssen, eene vlam: de drie goddelijke Personen in de éene goddelijke Natuur, de H. Drieëenheid; Dante heeft: ‘Tre colori ed una continenza’, Par. XXXIII, 117.
voetnoot109-10
‘ad te suspiramus in hac lacrymarum valle’ bidt de Liturgie in het Salve Regina; Vast: voortdurend.
voetnoot111
d'eerste slang: de Paradijsslang, de duivel, die den eersten mensch verleidde en als gevolg van de erfzonde ook nu nog den mensch verzoekt.
voetnoot112
zoet vergift: zonde; spanen: spenen, onthouden.
voetnoot113
gunst: goedheid; vordel: voordeel, niet alleen om 't rijm, maar ook op grond van 't spraakgebruik schrijft Vondel zoo; het Hoogduitsch Urtheil kan hij tot Urthel hebben hooren maken.
voetnoot116
martelstarregordel: een halssnoer (tegenover gout en diamant) van martelsterren, d.i. de maagden, die door haar martelie nu als sterren aan den hemel schitteren; het eene beeld roept het andere op en zoo vindt Vondel den geestelijken dierenriem.
voetnoot119
uw Kruiszon: Christus, door wien de heiligen overwonnen, aan wien zij hun glans ontleenen.
voetnoot121-24
De 12 maagdelijke martelaressen, door Vondel bezongen, zijn de 12 teekenen van den geestelijken dierenriem (van een innerlijke korrespondentie met de teekenen van den natuurlijken zodiac of zelfs met de 12 maanden is geen sprake); de Borst verbeeldt St. Aeght, het Lam: St. Agnes, het Orgel: St. Cecilia, de Tang: St. Appollonia, de Leeuw: S. Tekla, de Dolck: St. Lucy, 't Albast: St. Maria Magdalena, de Helm: St. Theodore, het Zwaerderadt: St. Katharine, de Duif: St. Eulalia, de Palmtack: St. Pelagia, de Toren: St. Barber.
voetnoot125
Niet zoo zeer deze teekens, deze symbolen maar veel eer wat er door beteekend wordt, nl. zooveel vormen van kuischen maagdenmoed wijd ik U, Maria, toe.
voetnoot126
't borduursel myner schacht: de versiering van mijn pen.
voetnoot127
Zeestar: maris stella; licht: straal.
voetnoot127-28
Versta: ‘Bestraal mij, o Maria, in den nacht dezer wereld, alzoo met uw licht, dat de vertroostingen van Jezus mij uit uw aanschijn toelachen’. Aldus Mr. F.J. Hoppenbrouwers in Straalkrans, Breda 1841.
voetnoot*
In 't opschrift: De Lofzangk: de in de kath. Liturgie als ‘Magnificat’ bekende hymne, door Maria gezongen bij haar bezoek aan Elisabeth, Luc. I, 46-55; Vondel heeft blijkbaar naar 't Vulgaat-Latijn vertaald, vrij getrouw maar met eenige uitbreiding.
voetnootvs. 4
Naerdien: nu, omdat.
voetnoot7
alle tongen: alle talen, alle geslachten.
voetnoot9
dit wonder: nl. de Menschwording in den schoot der Maagd.
margenoot+
[Randschrift:] Erasmus in d'uitbreidinge des zelven Lofzangs.
voetnoot13-15
In de kantteekening doet Vondel een beroep op den bijbelkundigen Erasmus ter verantwoording van het feit, dat hij Maria hier een tekst van Paulus over den naam Jesus (Phil. II, 10) in den mond legt. Erasmus nl. schreef in In Evangelium Lucae Paraphrasis, Basileae, Joan. Froben. MDXXIII (ongepagineerd) in Cap. I op Luc. I, 49: ‘Caeterum illius [Dei] nomen erit ubique sanctum et adorandum, ad quod sese flectet omne genu, caelestium terrestrium et inferorum, per quod unum salus contigit universo mundo’. (Maar Gods naam zal overal heilig en aanbiddelijk zijn, voor welken alle knie zich buigt van de hemel-, aard- en helbewoners en door welken alleen de heele wereld heil geschiedt).
voetnoot19
gewelt: macht.
voetnoot27
zatte: verzadigde; stout: overmoedig.
voetnoot29
Israël, zyn erfkint: het Joodsche volk behoorde God van geslacht tot geslacht bizonder toe, vgl. Ps. LXXVII, 71.
voetnoot31
de noit besmette mont: de nooit door leugentaal besmette mond, de mond van God, God zelf.
voetnoot33
Zoo menige eeuwen: zoo menige eeuw.
voetnoot+
Gloria Patri enz.: Eere zij den Vader, den Zoon en den H. Geest, de in de kath. Kerk van oudsher gebruikelijke doxologie als slot van psalmen en bijbelsche kantieken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Brieven der Heilige maeghden, martelaressen


auteurs

  • B.H. Molkenboer