Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 437]
[p. 437]

[S. Aeght]



illustratie

S. Aeght.Ga naar voetnoot*

1 AEGHT, een edele schoone en rijcke dochter, te Panormus, in Sicilie, geboren, wert beloertGa naar voetnootr. 1 2 en gevangen van Quintiaen, Lantvooght in 't zelve eilant; die, op hare bevalligheit en rijck- 3 dommen vlammende, haer, te Katane, by een lichtvaerdige vrouw, Aphrodisia, en hare dochters,Ga naar voetnoot3 4 bestelde; op hope dat deze de kuische maeght zouden tot lichtvaerdigheit bekooren; en alzoo, 5 van den Christenschen godtsdienst, tot het Heidendom bewegen; maer te vergeefs: waeromGa naar voetnoot5 6 zy in 't aenschijn geslagen, gekerckert, met paertshooft roeden en tortsen gepynight, de borstGa naar voetnoot6 7 afgescheurt, in gloeiende kolen gewentelt, en even stantvastigh, in haer heiligh opzet, vol-Ga naar voetnoot7 8 hardende, endelijck, in de gevangkenisse, den bruidegom der maeghdelijcke zielen harenGa naar voetnoot8 9 zuiveren geest opgaf.Ga naar voetnoot9

[pagina 438]
[p. 438]

Aeght aen Makaria, hare Speelgenoot.Ga naar voetnoot*

 
Uw afgemartelde Aeght, niet maghtigh veel te schryven,
 
Kon d'allerleste troost u qualijck schuldigh blyven;
 
Daer, van Panormus tot Katane toe, gesleurt,Ga naar voetnootvs. 3
 
Zy Aetnaes hitte voelt, en hoort, hoe 't water scheurt,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En ruischt, op 't ryzenhooft, en d'ingeheide palen;Ga naar voetnoot5
 
Zoo dickwils het Zuidtoost een' roof op strant gaet halen,Ga naar voetnoot6
 
En al't Iönisch schuim naer dezen toren jaeght,Ga naar voetnoot7
 
Waer uit ick u begroet; ô Godtverloofde Maeght,
 
Getrouwe speelnoot, nu godtvruchtigh te vergaren
10[regelnummer]
Ons wort behindert; raem en ra mijn wedervaren,Ga naar voetnoot10
 
Uit dit onleesbaer schrift. zoo 't lezen u vermoeit
 
En quelt; vergeef het my: mijn vingers zijn geschroeit,
 
En doof en doot gereckt. dees stamelende woordenGa naar voetnoot13
 
En letters melden u de kolen, en de koorden,
15[regelnummer]
Te werck gestelt zoo wreet, zoo razende, en verblint,
 
Om dat my Christus vier en liefde blaeckt, en bint.Ga naar voetnoot16
 
De Lantvooght, vlammende op mijn have, en jeughdige oude,Ga naar voetnoot17
 
Aen Aphrodisia zyn' verschen buit betrouwde,
 
En aen haer dochters, wilt van zeden. elck braght voortGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Al wat een teere ziel, in 's levens lent, bekoort
 
Te kiezen, niet 't geen voeght, maer 't eerste ons magh gebeuren,Ga naar voetnoot21
 
Geschildert, op zijn schoonst, met levendige kleuren,
 
Naer uiterlijcken schijn; maer, in der daet, een verf
 
Die valsch is, en verbloemt dat dootelijck bederf:
25[regelnummer]
Als 't Paradysooft, 't welck, bekoorlijck in 't aenschouwen,Ga naar voetnoot25
 
Zich plucken liet van haer, die 't eeuwigh zal berouwen,Ga naar voetnoot26
 
En wat van haer gebaert dien appelbeet bezuurt,
[pagina 439]
[p. 439]
 
En 's appels voorsmaeck vloeckt, zoo lang die nasmaeck duurt.Ga naar voetnoot28
 
De moeder sprack: mijn kint, ghy zijt noch jongk van jaren.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Betrouw uw jongkheit min dan deze grijze hairen.Ga naar voetnoot30
 
Bestem niet reuckeloos het geen ghy niet verstaet,Ga naar voetnoot31
 
En slechts tot schade streckt, en onverzoenbren haet.Ga naar voetnoot32
 
Zoudt ghy zoo wulpsch, zoo wuft, om nieuwgedroomde altaren,Ga naar voetnoot33
 
Om een' gedroomden Godt en godtheit, laten varen
35[regelnummer]
Ons vaderlijcke Goôn, en Numaes wijze zeên,Ga naar voetnoot35
 
Met yver ingevoert, door alle Roomsche steên;Ga naar voetnoot36
 
Zoo verre Augustus roem, op adelaers gedragen,Ga naar voetnoot37
 
Durf houden 't heerlijck spoor van Phoebus gouden wagen:Ga naar voetnoot38
 
Dat hoeden onze Goôn: dat hoop ick nimmermeer.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Beschaem uw' adel niet, uw afkomst, en uw eer:
 
Noch spil uw schatten niet, uw schoonheit, en uw gaven,Ga naar voetnoot41
 
Zoo ydel, en vergeefs: maer kus de gunst der braven,Ga naar voetnoot42
 
Van wien ghy zijt geteelt. Ick weet, dat Quintiaen,
 
De lantvooght, met uw jeught en doling zit belaên,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En toeleit, om u uit te huwen aen de stammenGa naar voetnoot45
 
Der eedlen, die om strijt op zoo een joffer vlammen,
 
Die Ceres eenigh pant in geene gaven wijckt;Ga naar voetnoot47
 
Ja beter een Godin dan sterflijck mensch gelijckt.
 
Dit nieuw geloof zal al uw vrolijckheit verduffen.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Zoudt ghy, in eenen hoeck, zoo dof en eenzaem suffen;
 
Ontbeeren spijs, en dranck; verslenssen al het groenGa naar voetnoot51
 
En 't bloeisel van uw tijdt. zy doolt, die elck saizoen
 
Des levens hier versloft te plucken, als de Goden
 
De Nymphen en Natuur ons tot haer feesten nooden.Ga naar voetnoot53-54
55[regelnummer]
Dat was het daeghlix liedt der zoete meeremin:Ga naar voetnoot55
[pagina 440]
[p. 440]
 
Maer ick bondt t'elckemael aldus hier tegens in:Ga naar voetnoot56
 
Och Aphrodisia, wat stroit ghy schoone woorden!
 
Hoe zoeckt ghy, onder schijn van vrientschap, my te moorden,
 
Door yet aentreckelijx van lust en snoot gewin!
60[regelnummer]
Legh af, leg af die grijns. ick ken d'erfvyandin,
 
De looze en slimme slang, die, onder 't gras gescholen,Ga naar voetnoot60-61
 
Vergif neemt op de tong, en mickt (terwijl twee kolenGa naar voetnoot62
 
Vast gloeien in haer' kop) op dit onnozel hart.Ga naar voetnoot63
 
Maer neen, het kent heur aert. een korte wellust smartGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Oneindelijck, en leet volght lief op zyne hielen.Ga naar voetnoot65
 
O Spin, ga spin uw web voor reuckeloozer zielen.Ga naar voetnoot66
 
Doortrapte, ghy hebt wel een simple duive voor,
 
Maer oock een schrandre slang: die stopt voorzichtigh 't oorGa naar voetnoot67-68
 
Voor zulcke tovery, en schalcke toverzangen.Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Aen al des werelts vreught is niet een vreught gevangen.Ga naar voetnoot70
 
De ryckdom van de ziel weeght zwaerder dan al 't goet,
 
't Welck zichtbaer, zich zoo schoon voor d'oogen open doet.
 
Ick min 't onzichtbre schoon. de hoop, op mynen Heilant
 
En Godt, gelt meer by my dan dit gezegent eilant,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En alle staet, en pracht, der ydelen krackeel.Ga naar voetnoot75
 
Wy zyn een zelve stof. geen bloet maeckt yemant eêl,Ga naar voetnoot76
 
Maer deught en 't Christenschap; dat leert die lusten schuwen.Ga naar voetnoot77
 
Zoo erft men staet om hoogh: zoo kan men eerlijckst huwen.Ga naar voetnoot78
 
Een ander heb 't genot van zotte zinlijckheên,
80[regelnummer]
En vul zich op met wint: verlichte maeghden treênGa naar voetnoot80
 
Des werelts poppespel, al lachende, met voeten,
 
En zweven boven 't stof, waer onder mollen wroeten;
 
Versteken van de zon die ons in 't harte straelt,Ga naar voetnoot83
 
Met eenen klaerder glans dan dees, die daeghlix daelt,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Zoo kaetste ick rustigh af al die bekoorlijckheden.
 
Wanneer haer dochters, om vermaeck, uit spelen reden,Ga naar voetnoot86
[pagina 441]
[p. 441]
 
Dan lagh men my aen 't oor met al het geen, wat oitGa naar voetnoot87
 
Het blinde bygeloof heeft onder 't volck gestroit:Ga naar voetnoot88
 
Hoe Reuzen een gewelt van bergen t'zamenbraghten,
90[regelnummer]
Waer onder zy gekneust, zom heel, zom half, versmachten:Ga naar voetnoot89-90
 
Hoe Typhon vier en smoock ter holle rotse uit blaest,Ga naar voetnoot91
 
Waer in de wapensmit, op 't ambeelt klinckt, en raest:Ga naar voetnoot92
 
Hoe Proserpyn, geschaeckt by d'onbeschene Vloecken,Ga naar voetnoot93
 
Haer moeder de geschaeckte, al 't eilant door, liet zoecken;Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Waer van Sicilië, te voren wilt en woest,Ga naar voetnoot95
 
Bevrucht bleef, jaer op jaer, met zoo een vruchtbren oegst,
 
Dat het Italie, en zijn andere geburen,Ga naar voetnoot97
 
In tijdt van hongers noot, kon voên met volle schuren;
 
Gezocht door wapenen van 't naeste en veerste strant:Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hoe eerst Triptolemus het kouter dreef door 't lant,Ga naar voetnoot100
 
Op 's voesters onderwys; waerom het volck met zangen
 
Voor zynen wagen juicht, en zijn gewieckte slangen:Ga naar voetnoot102
 
En voort van Arethuse, en Alpheus, en zijn vlam:Ga naar voetnoot103
 
En hoe hy, onder zee gedoken, herwaert quam;
105[regelnummer]
Vermits het vier niet was te lesschen in zijn aderen,
 
Als met zijn vryster, die vast voorliep, te vergaderen.Ga naar voetnoot89-106Ga naar voetnoot106
 
Ick loegh om dit verslagh, van logenen bekladt,Ga naar voetnoot107
 
En gaf haer wisse stof, uit ons gewyde bladt:Ga naar voetnoot108
[pagina 442]
[p. 442]
 
Hoe stoffers, aen d'Euphraet, het heir der starren sarden,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En strax, gedeelt van tong, verstroiden, en verwarden:
 
Hoe 't overschot van 't schier verdelghde Benjamin
 
De bloem van Silo schaeckt: hoe, niet een afgodin,Ga naar voetnoot111-12
 
Maer moederlijcke Maeght, drie etmael langk verlegen,
 
Liep zoecken 't eenigh pant, haer schat, en 's werelts zegen;Ga naar voetnoot112-14
115[regelnummer]
Die zonder dat hy zaeit, of os voor ploeghtuigh spant,Ga naar voetnoot115
 
Het graen teelt, uit de klay en voren zyner hant,Ga naar voetnoot116
 
En spyst veel duizenden in woeste wildernissen:
 
Hoe noo die bruidegom zijn waerde bruit wou missen;Ga naar voetnoot118
 
Haer zocht in 't nare graf, en afwiesch in zijn doot,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
En 't onwaerdeerbaer bloet, dat hy ter borst uit goot.Ga naar voetnoot109-120Ga naar voetnoot118-20Ga naar voetnoot120
 
Myn bruidegom, wat kan myn zuivre trouw besmetten!Ga naar voetnoot121
 
Noch Decius met bloet en gal geschreve wetten,Ga naar voetnoot122
 
Noch gunst van Quintiaen, noch dreigement noch moort.
 
Hy koom met vier en zwaert, en duizent vloecken voort;Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Noch vier noch zwaert noch vloeck kan onze harten deelen.Ga naar voetnoot125
 
Mijn hart versmelt in 't zyn. ick sta op zijn bevelen,Ga naar voetnoot126
 
Zoo lang myn aders slaen. dit brengt het eerloos wyfGa naar voetnoot127
 
Den Lantvooght aen, en schelt my wreveligh en styf
 
Van zinnen. denck niet eens, dat dees zich zal beraden.Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Gout perlen en gesteent, juweelen en gewaden,
 
En hof en heerlijckheên, en slaven, en wat breet
 
En weits staet, achtze als stof, dat zy met voeten treet.
 
Hy grimt my grimmigh toe, en buldert uit, vol toren:Ga naar voetnoot133
 
Neen zeker, ghy zijt niet van edel bloet geboren;
135[regelnummer]
Dat tuight uw snoot gemoedt, daer steeckt niet edels in.Ga naar voetnoot135
[pagina 443]
[p. 443]
 
Ick antwoort: ghy spreeckt recht, want ick ben Godts slavin,
 
Aen Christus dienst verknocht, het welck wy vrijheit noemen.
 
Maer ghyliên, die zoo trots op heerschappy durft roemen,
 
Zijt slaven in der daet, nadien ghy d'afgoôn eert
140[regelnummer]
En gout en marmersteen; en hem den rugh toekeert,
 
Die zulcke stoffen schiep, na rede en wederredenGa naar voetnoot136-141Ga naar voetnoot141
 
(Op dat ick 't schryven krimp) na dreigen, en gebeden,
 
En smaetreên, klinckt men my met vuisten in 't gezicht.
 
Het paertshooft reckt myn leên met koorden, en gewight.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
De tortsen braden 't lyf, gestreept van scherpe roeden,Ga naar voetnoot145
 
En angelen, waer van de rugh en lendens bloeden:Ga naar voetnoot146
 
Maer als de teederheit verduurt die harde straf,
 
Zoo ruckt de wreede een borst van myne ribben af.Ga naar voetnoot148
 
Ick riep: ô dwingelant, wat ziet ghy met uw oogen!Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Ghy hebt uw moeders borst, een vrouweborst, gezogen,
 
En schent ghy onbeschaemt de borsten van een maeght?
 
Maer dees heeft noch een borst, die zy van binnen draeght,
 
Haer' Heilant toegewyt, die zult ghy nimmer schenden.Ga naar voetnoot149-53
 
Terwyle viel de nacht, en deckte myn ellenden
155[regelnummer]
Met zwarte schaduwen, waer uit een hemelsch licht
 
Gedragen wiert, voor een eerwaerdigh aengezicht,Ga naar voetnoot156
 
En opzicht, als een arts, genegen elck te helpen.Ga naar voetnoot157
 
Dat was Sint Peters geest, gestuurt myn aêr te stelpen.Ga naar voetnoot158
 
Wie kan u melden, wat al troost myn geest ontfing:
160[regelnummer]
Hoe myne borst genas; myn trooster strycken ging,Ga naar voetnoot160
 
Met goddelijcken glans, ten kercker uit, naer boven;Ga naar voetnoot161
 
Waer op de wakers, voor dien blixemstrael, verstoven,Ga naar voetnoot162
 
Verbystert, en verbaest: dat terght des Lantvooghts haet,Ga naar voetnoot163
[pagina 444]
[p. 444]
 
Die my in eenen gloet van kolen wentlen laet,
165[regelnummer]
En al geroost geschroockt ter vangenisse leiden:Ga naar voetnoot165
 
Daer krimpen wy van pyne, en zingen, en verbeiden
 
Den jongsten oogenblick des levens, en het lotGa naar voetnoot167
 
Dat ons beschoren is van den alzienden Godt;
 
Die met zyn Engelen van verre schijnt te wencken.
170[regelnummer]
Godt schut, dat Quintiaen niet kome te verdrencken,Ga naar voetnoot170
 
En t' effens in een' stroom en zyn dootmisdaet smoor;Ga naar voetnoot171
 
Indien zyn gierigheit myn have zoeckt, op 't spoorGa naar voetnoot172
 
Van myn onschuldigh bloet, gelijck de vlugge pootenGa naar voetnoot170-73
 
Der hazewinden 't wilt, met eenen pyl doorschoten.
175[regelnummer]
Myn geest getuight niet goets, en deze hant gemat,Ga naar voetnoot175
 
Laet naulix toe myn' naem te mercken onder 't bladt.Ga naar voetnoot154-76Ga naar voetnoot176

voetnoot*
S. Aeght: De H. Agatha werd onder keizer Decius (249-251) gemarteld. Haar feestdag is 5 Februari.
voetnootr. 1
Panormus: Palermo.
voetnoot3
vlammende: belust; Katane: Catania.
voetnoot5
Christenschen: christelijken.
voetnoot6
paertshooft: de Latijnsche bronnen spreken van equuleus, letterlijk: paardje, een foltertuig in den vorm van een paard, nl. een blok op vier pooten, een pijnbank; tortsen: toortsen.
voetnoot7
opzet: voornemen.
voetnoot8
den bruidegom der maeghdelijcke zielen: Christus.
voetnoot9
opgaf: overgaf.
voetnoot*
In 't opschrift: Makaria, hare Speelgenoot: vriendin. Uit de bronnen van S. Agatha's leven is deze Macaria niet bekend; een heilige van dien naam staat in 't Martyrologium op 8 April.
voetnootvs. 3
van Panormus tot Katane: van Palermo tot Catania, d.i. over de breedte van Sicilië.
voetnoot4
Aetnaes hitte: Catania ligt direkt ten Zuiden van den Etna; hoe 't water scheurt: hoe het zeewater schuurt, vgl. Opdracht van Peter en Pauwels, vs. 50.
voetnoot5
't ryzenhooft: takkenbossen als zeewering zooals in Vondels tijd het Kamperhoofd aan het Y.
voetnoot6
het Zuidtoost: de Z.O. wind; een' roof: door wegspoeling.
voetnoot7
't Iönisch schuim: de schuimende golven van de Jonische zee; dezen toren: de toren waarin Aeght gevangen zat.
voetnoot10
behindert: verhinderd; raem en ra: bereken en raad.
voetnoot13
doof en doot: gevoelloos.
voetnoot16
Christus vier en liefde: vurige liefde tot Christus.
voetnoot17
have: bezit; oude: ouderdom, leeftijd.
voetnoot19
voort: te voorschijn.
voetnoot21
't eerste ons magh gebeuren: ons op 't eerste gezicht begeerlijk en verleidelijk voorkomt.
voetnoot25
't Paradysooft: de verboden vrucht.
voetnoot26
haer: Eva.
voetnoot28
's appels voorsmaeck: Eva ging vòor den appel te smaken; vloeckt: verwenscht; nasmaeck: de gevolgen.
voetnoot29
De moeder: Aphrodisia.
voetnoot30
Betrouw: vertrouw.
voetnoot31
Bestem: besluit; reuckeloos: roekeloos.
voetnoot32
En: vul in: hetgeen.
voetnoot33
wulpsch en wuft: onnadenkend en luchthartig; nieuwgedroomde altaren enz.: een nieuwerwetsch verzonnen godsdienst, nl. het Christendom.
voetnoot35
Ons vaderlijcke Goôn: de goden van onze voorvaderen; Numaes wijze zeên: de godsdienstige gebruiken der Romeinen, waarvan de instelling aan den half legendarischen tweeden koning van Rome, Numa Pompilius, wordt toegeschreven, vergelijk Peter en Pauwels, vs. 915, 926.
voetnoot36
alle Roomsche steên: alle plaatsen, die aan de Romeinsche heerschappij onderworpen waren.
voetnoot37
Augustus roem: de glorie der Romeinsche keizers; adelaers: de symbolische vogels, aangebracht op de veldteekenen der Romeinen, vgl. Peter en Pauwels, vs. 1379.
voetnoot38
Phoebus gouden wagen: de zon; de zin is: zoo ver de Romeinsche heerschappij den zonneloop volgt, over de wereld verspreid is.
voetnoot39
Dat hoeden: dat mogen verhoeden.
voetnoot41
spil: verspil.
voetnoot42
kus de gunst der braven: waardeer en zoek de genegenheid van de voorname lui. Voor van Vlotens verandering van kus in kies bestaat geen reden.
voetnoot44
doling: dwaling, nl. het Christendom; zit belaên: bezorgd is.
voetnoot45
toeleit: beoogt; stammen: families.
voetnoot47
Die: nl. zoo een joffer: Aeght; Ceres eenigh pant: voor Ceres' (Demeters) eenig kind, nl. Proserpina, die om haar schoonheid door Pluto op Sicilië geschaakt werd.
voetnoot49
nieuw geloof: het Christendom; verduffen: duf maken, wegnemen.
voetnoot51
verslenssen: verwaarloozen; doen verslensen, verflensen.
voetnoot53-54
versloft: verzuimt, verwaarloost; de Goden de Nymphen en Natuur enz.: Aphrodisia's gedachten blijven bij de bekoorlijke Proserpina, die met haar vriendinnen, de nimfen, over de Siciliaansche weiden vol wonderbare bloemen danste; hier eindigt de toespraak van Aphrodisia.
voetnoot55
zoete meeremin: verleidelijke sirene; een meermin, half vrouw, half visch, lokte met zoet gezang de zeelieden in hun verderf; om haar verleidelijk liedt noemt Agatha Aphrodisia een meermin.
voetnoot56
bondt in: voerde aan.
voetnoot60-61
d'erfvyandin, de looze en slimme slang: Agatha zinspeelt op de Paradijsslang, die weer met een giftige adder wordt vergeleken in 62, vgl. Ps. XIII, 3.
voetnoot62
twee kolen: de vurige oogen.
voetnoot63
Vast: bestendig.
voetnoot64
het kent heur aert: dat hart, Aeght, kent den verradelijken aard der slang.
voetnoot65
Oneindelijck: zonder einde.
voetnoot66
reuckeloozer: roekeloozer, onvoorzichtiger.
voetnoot67-68
simple duive... schrandre slang: vergelijk Matth. X. 16; simpel: eenvoudig, onschuldig; schrandre: slim, voorzichtig; die stopt enz.: het volksgeloof, dat de slang haar ooren dichtstopt tegen het geluid van den bezweerder, komt ook in den Bijbel voor: Ps. LVII, 5, vgl. Maeghden, vs. 737.
voetnoot69
schalcke: verleidelijke.
voetnoot70
Aan al het vreugdige in de wereld bezit men nog niet ééne echte vreugd.
voetnoot74
dit gezegent eilant: het vruchtbaar Sicilië.
voetnoot75
der ydelen krackeel: het twistgoed van ijdele, wereldsche menschen.
voetnoot76
een zelve stof: van éen en dezelfde stof.
voetnoot77
't Christenschap: zijn Christendom.
voetnoot78
staet: aanzien en geluk.
voetnoot80
verlichte: nl. door Gods geest.
voetnoot83
Versteken: verstoken.
voetnoot84
Hier eindigt Agatha's antwoord.
voetnoot86
haer dochters: volgens enkele schrijvers had Aphrodisia vijf, volgens anderen negen dochters, die 't Agatha lastig maakten; uit spelen reden: pleiziertochten maakten.
voetnoot87
lagh: zeurde.
voetnoot88
het blinde bygeloof: het heidendom.
voetnoot89-90
De Reuzen of Giganten stapelden den Ossa-berg op den Pelion, om den Olymp te bestormen, maar werden door Jupiters bliksem teruggeslagen, vgl. Ovidius Herscheppinge in Vondels vertaling, I, 177-v.v.; gewelt van bergen: macht van bergen; zom: sommigen; versmachten: omkwamen.
voetnoot91
Typhon: of Typheus, de kwaadaardigste der Giganten, door Jupiter onder den Etna (holle rotse) begraven; als hij verroert beeft de berg en spuwt vuur (vgl. typhoon), vgl. Herscheppinge, V, 474-v.v.
voetnoot92
de wapensmit: de God Vulcanus of Hephaistos, die zijn smidse binnenin den Etna had; ambeelt: aambeeld.
voetnoot93
Proserpyn: Proserpina, Ceres' dochter, vgl. vs. 47; zij werd geschaakt door de onbeschene vloecken, nl. Pluto, de God van de onderwereld.
voetnoot94
Ceres zocht haar dochter tevergeefs door heel Sicilië.
voetnoot95
En verleende, toen zij Proserpina had teruggevonden, als godin van den landbouw het eiland, eerst met dorheid geslagen, zijn groote vruchtbaarheid, vgl. Herscheppinge, V, 598-v.v.
voetnoot97
Sicilië heette vroeger de voorraadschuur van Italië.
voetnoot99
Pheniciërs, Grieken, Karthagers, Romeinen, Wandalen, Oostgothen, Saracenen, Noormannen, Duitschers enz. hebben achtereenvolgens het rijke Sicilië bestormd en veroverd; veerste: verste.
voetnoot100
Triptolemus: Triptólemus, zoon van koning Koleas van Eleusis, kreeg van Ceres onderricht in den landbouw ('s voesters onderwys van vs. 101) en wordt als de uitvinder daarvan vereerd.
voetnoot102
wagen en gewieckte slangen: Ovidius spreekt van Ceres' slangen (draken) en gevleugelde wagenwielen: ‘inque dracones transit et aligero tollitur axe Ceres’. Fasti, IV, vs. 561-62, zooals ook op Grieksche vazen is afgebeeld; maar in Herscheppinge, V, vs. 868 heeten de slangen ‘fix in 't vliegen’ voor den wagen, dien Ceres aan Triptolemus achterlaat, om daarop rondrijdend overal den akkerbouw te onderrichten, Hersch. ib. 870-v.v.
voetnoot103
En voort van Arethuse: dit hangt af van vs. 88; Arethusa was een vlietnimf, door den stroomgod Alphéus (Vondel laat Alfuis en Àlfeus lezen) bemind en onder zee door tot in Sicilië achtervolgd, Herscheppinge, V, 656-v.v.; vlam: hartstocht.
voetnoot89-106
In geen enkele levensbeschrijving van de H. Agatha komt deze apologie van den Grieksch-Romeinschen godendienst voor. Vondel voegt ze hier vernuftig in met verhalen, die door de oude dichters op Sicilië gelokaliseerd zijn, en die Aeght straks met Christelijke parallellen zal beantwoorden, ongeveer als in het twistgesprek van Ursul met Beremond in Maeghden, vs. 551-v.v.
voetnoot106
Als: dan. Hier eindigt de toespraak der dochters.
voetnoot107
loegh: lachte; verslagh: verhaal, betoog; logenen: leugens,
voetnoot108
haer: Aphrodisia en de dochters; wisse: zekere, waarachtige, tegenover de logenen van vs. 107.
voetnoot109
stoffers: de hoovaardige bewoners van Babel, die een toren wilden bouwen, waarvan de kruin den hemel raakte (het heir der starren sarden), maar wier plan werd verijdeld door hun spraak-(tong-)verwarring, Gen. XI, 4-9; dit is het tegenbeeld van den strijd der Reuzen van vs. 89-90
voetnoot111-12
De roof van Proserpina (vs. 93) vindt zijn parallel in den maagdenroof der Benjamieten te Silo, Recht., XXI, 16-24.
voetnoot112-14
Tegenover Ceres' zoeken van haar dochter (vs. 94) staat Maria's opsporing van den twaalfjarigen Jezus, toen hij in den tempel was achtergebleven, Luc. II, 42-50.
voetnoot115
Triptolemus, die de menschheid graan leerde verbouwen, wordt opgewogen door Jezus, die wonderbaar 5000 mannen spijst, Joan. VI, 5-13.
voetnoot116
Vondels fraaie gedachte in dit vs. (vergelijk Bespiegel. V, 1509-10) kan geïnspireerd zijn door S. Augustinus' Tract. XXIV, no.1 op den passus van Joannes.
voetnoot118
die bruidegom: Christus; zijn bruit: de Kerk.
voetnoot119
't nare graf: Christus' dood; maar ook het Voorgeborchte.
voetnoot109-120
Aeght weerlegt de haar voorgehouden mythen met eenigszins daarop gelijkende feiten uit den Bijbel.
voetnoot118-20
Vondels vernuft wordt spitsvondig waar hij 't verhaal van Alfeus, die ondergronds zijn bruid Arethusa achtervolgde (vs. 103-6), wil overtroeven met de leer der Kerkvaders, dat Christus zich door zijn dood zijn mystieke Bruid de Kerk verwierf en haar zocht in 't voorgeborchte, waar de zielen der Oudvaders Hem verwachtten.
voetnoot120
ter borst: door den lanssteek vgl. Joan. XIX, 34. Hier eindigt Agatha's tegenbetoog.
voetnoot121
Myn bruidegom: hiermee wendt Aeght zich tot Christus.
voetnoot122
Decius: de Keizer; met bloet en gal geschreve wetten: wetten ingegeven door bloeddorst en afgunst en tegen de Christenen gericht.
voetnoot124
vloecken: verschrikkingen.
voetnoot125
onze harten: de harten van Christus en Agatha.
voetnoot126
sta op: houd vast aan.
voetnoot127
slaen: kloppen; hiermee eindigt Agatha's gebed tot Christus; het eerloos wyf: Aphrodisia.
voetnoot129
denck niet eens: geloof maar niet; zoo wordt Aphrodisia, sprekend tot Quintianus, ingevoerd; dees: Agatha.
voetnoot133
Hy: de landvoogd Quintianus; toren: toorn.
voetnoot135
tuight: getuigt; niet: niets.
voetnoot136-141
Deze verzen zijn vrij letterlijk naar de oude bronnen, o.a. Metaphrastes uit wiens Vita S. Agathae Virginis (Migne, P.G. CXIV, Kol. 1335) wij vertalen: ‘De heilige Agatha sprak: Dat hebt ge goed gezegd, want omdat ik de dienstmaagd van Christus ben, beschouw ik mij als een slavin. Quintianus zeide: Ge zijt heelemaal vrij; hoe kunt ge u zelf dan slavin noemen? De heilige Agatha antwoordde: Onze adel en grootheid liggen hierin, dat we de slavernij van Christus verkondigen. Quintianus zei: Hoe dan? Zijn wij soms niet vrij, die die slavernij van Christus verwerpen? De heilige Agatha zei: Tot zoo'n slavernij en onvrijheid zijt gij gebracht, dat ge niet alleen slaven zijt van de zonde, maar zelfs aanbidders van zintuiglooze en afschuwelijke afbeeldsels, terwijl ge de eer, die God toekomt, bewijst aan steenen en stukken hout’.
voetnoot141
rede en wederreden: spraak en tegenspraak.
voetnoot144
paertshooft: equuleus, pijnbank; hiervan spreekt niet Metaphrastes, maar wel het Romeinsch Brevier.
voetnoot145
tortsen: toortsen.
voetnoot146
angelen: ijzeren haken aan de geeselsnoeren; lendens: mvd. van lenden.
voetnoot148
de wreede: de beul.
voetnoot149
dwingelant: Quintianus; wat ziet ghy met uw oogen!: wat durft ge onbeschaamd bestaan.
voetnoot149-53
Ongeveer letterlijke vertaling van Metaphrastes: ‘S. Agatha dixit: Impie, crudelis et sacrilege tyranne, non erubuisti ista exercere in feminam, et quam in matre suxisti mamillam praecidere? Verumtamen licet exteriorem mihi mamillam resecueris, aliam habeo in anima mea mamillam, quam exscindere nunquam valebis: est enim Christo Deo meo ab infantia mea consecrata’, l.c. kol. 1339.
voetnoot156
voor: plaatselijk te verstaan.
voetnoot157
opzicht: uiterlijk.
voetnoot158
gestuurt: vul in: om; aer: bloedende borstwond.
voetnoot160
mijn trooster strycken ging: hoe Petrus verdween.
voetnoot161
goddelycken: hemelschen.
voetnoot162
dien blixemstrael: Metaphrastes verhaalt, hoe den heelen nacht in Agatha's gevangenis een licht bleef schijnen, ‘ut fulgore territi custodes aufugerent’, l.c. kol. 1342.
voetnoot163
terght: prikkelt.
voetnoot165
geschroockt: geschroeid.
voetnoot167
Den jongsten oogenblick: het laatste oogenblik, bij Vondel gewoonlijk mannelijk.
voetnoot170
schut: verhoede.
voetnoot171
t'effens: tegelijk; dootmisdaet: schrikkelijke misdaad.
voetnoot172
gierigheit: begeerigheid, hebzucht; have: goederen.
voetnoot170-73
De oude bronnen verhalen, dat Quintianus op zoek naar Agatha's rijkdom in een rivier bij Catania verdronk, Metaphr. kol. 1343.
voetnoot175
gemat: afgemat.
voetnoot154-76
In deze laatste vss. vat Vondel de oude bronnen heel kort samen met weglating van vele bizonderheden.
voetnoot176
mercken: teekenen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys