Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 445]
[p. 445]

[S. Barber]



illustratie

S. Barber.Ga naar voetnoot*

1 BARBER, dochter van den Heidenschen Dioskorus, een Griex edelman, te Nikomedie, ten 2 tyde van Maximyn, wert, om niet gezien noch geschaeckt te worden, van haren vader, inGa naar voetnootr. 2 3 eenen toren, opgesloten; en, daer van Godt verlicht, om haer betrouwen op Christus, en het 4 versmaden der afgoden, geschopt, gestooten, geslagen, met den haire gesleept, met den zwaerde 5 gedreight, en aen Martiniaen, den Lantvooght, overgelevert; die de Maeght met beloften enGa naar voetnoot5 6 dreigementen, te vergeefs, aenging; daer na, met fackelen ossepezen potscherven en yzereGa naar voetnoot6 7 haecken het lichaem gepynight, en de borsten afgeruckt hebbende, haer zoo, ten spiegel der 8 jeught, door de stadt, liet omvoeren: waer na de vader zijn eigen kint met zijn sabel ont- 9 hoofde, dies hy, van den blixem getroffen, dit lasterstuck boette.Ga naar voetnoot9

[pagina 446]
[p. 446]

Barber aen Dioscorus, haren Vader.

 
De zelve Barber, die uw kint te wezen plagh,Ga naar voetnootvs. 1
 
Draeght Vader, zoo zy u noch Vader noemen magh,
 
Haer' groet op met haer hart, genegen u te volgen,
 
Tot Christus outer toe. ghy wort noch meer verbolgen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Om dat myn jongsten aêm volhart, by d'oude spraeckGa naar voetnoot5
 
Van 't heir der Christenen. men magh, in 's hemels zaeck,
 
Den eens gestaefden eedt niet krencken, nochte kreucken,
 
't En zy op zielverbeurte, en met onboetbre breuckenGa naar voetnoot8
 
Den veltheer te voldoen, die stip staet op zyn' eisch,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En d'overtreders doemde, en strafte, reis op reis,Ga naar voetnoot10
 
Ten spiegel van de geen, die, noch in zyn slaghorden,Ga naar voetnoot11
 
Het sterven lichter valt, dan weifelaers te worden.
 
Dat houdt de dochter, die van vaders rechte hant
 
Den slagh des doots verbeit, in den verleden stant,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Gereet ten offer, gansch stantvastigh, en geduldigh.
 
Heet dat hartneckigheit, zy draeght dien naem onschuldigh,Ga naar voetnoot16
 
Als eene, die niet steunt op ongegronden raet
 
Van eigenzinnigheit; maer op haer' toeverlaet,
 
Der sterfelijcken troost, Augustus Ryck verschenen,Ga naar voetnoot18-19
20[regelnummer]
Gelijck een nieuwe zon; belooft zoo lang voorhenen,Ga naar voetnoot20
 
Eer zy te voorschijn quam, met wonderheên, en kracht
 
Van wysheit en genade; en dreef den duistren nacht
 
Van 's werelts aengezicht, en 't Heidendom, door logen,
 
In zynen eersten droom, te jammerlijck bedrogen.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Van kintsbeen af is my dit licht geopenbaert,Ga naar voetnoot25
 
En klaerder, daer ick, op den toren, zat bewaert,
 
Door uw zorghvuldigheit; eer yemants minne blaeckte,
 
Om 't opgaen myner bloeme, en haer verruckte, of schaeckte.Ga naar voetnoot28
 
Want als ick eenzaem daer bedacht, hoe dit Heelal,
[pagina 447]
[p. 447]
30[regelnummer]
Zoo schoon, zoo welgeschickt, niet, by een wuft geval,Ga naar voetnoot30
 
Te hoop geronnen was, noch door nootzaecklijckhedenGa naar voetnoot31
 
Van eeuwigheit gebouwt, maer door een wyze reden,
 
En maght, als oorzaeck en begin van werck en stof;
 
Dan viel ick op myn knien, en gaf den bouwheer lof,Ga naar voetnoot29-34Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Den goeden, maghtigen, alwyzen, ongeschapen;
 
En spoogh uw' Mars, waer aen zich d'ydelen vergapen,Ga naar voetnoot36
 
In 't gruwelijck gezicht, zoo blint als steen, en hout;
 
Een ydlen troost, voor elck die op een Niet betrouwt.Ga naar voetnoot38
 
Zoo Vader hierom my verstoot, gelijck een bastert;Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Ick heb zyn' afgodt wel, maer niet den Godt gelastert,
 
Dien hy, noch zijn geslacht, gedient heeft, noch gekent;
 
En zal om vleiery, noch vloeck, noch dreigement,
 
Een' voet uit myn gelit (Godt stercke my) verzetten.
 
Laet vry Martiniaen uw' haet op 't scherpste wetten,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Ten dienst van Maximyn, zoo bitterlijck ontstelt,
 
Om 't groeien van Godts zaet. wy trotsen dit gewelt,Ga naar voetnoot46
 
Dat, door Bithynie en heel Asie uitgevaren,Ga naar voetnoot47
 
Te Nicomedie, 't schavot der martelaren
 
Gesticht heeft, ja gedoopt in dit gedoopte bloet,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Het welck hem overtuight, dat hy al t'ydel woet,
 
En pooght met lycken, meer dan yemants mont kan tellen,
 
Te stoppen eene wel, die t'elckens op komt wellen,
 
En perssen tegens hem en zynen wrevel aen.Ga naar voetnoot53
 
Dat voelt ghy, die tot noch met kercker, lemmer, slaen,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Noch sleuren met het hair, door struicken, haegh en doren,
 
't Godtvruchtigh opzet stuite, in 't heetste van uw toren.Ga naar voetnoot56
 
Dat voelt de Lantvooght, die dit weecke en naeckte vleesch,
 
Na'et vleien, gingk te keer met eene taeie pees;
 
De stramen met de scherf, en fackelen, en klaeuwenGa naar voetnoot59
[pagina 448]
[p. 448]
60[regelnummer]
Van yzer; en al 't geen den yver zou verflaeuwen,
 
In zoo een ziel, naeu vast aen eenen dunnen draetGa naar voetnoot61
 
Des lichaems, borsteloos ten toon gevoert op straet,Ga naar voetnoot62
 
Met Juliane, die, door mynen moedt gesteven,Ga naar voetnoot63
 
Myn lotgenoot verstreckt, en morgen hoopt te leven,
65[regelnummer]
By Jesus, aen mijn zy, 't en waer ghy u te nacht,
 
Getroffen van om hoogh, hooghtydelijck bedacht.Ga naar voetnoot66
 
Zoo schrijft uw Barber niet, als eene die verlegen,Ga naar voetnoot67
 
Het hart in 't lichaem krimpt voor uwen blancken degen,
 
Gegrepen van de vuist, belust om toe te slaen.Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Neen Vader, sla vry. eens zal slechts die sabel gaen
 
Door mynen teeren hals, maer endeloos door uwen,Ga naar voetnoot71
 
Noch feller door uw ziel; wiens doot ick wensch te schuwen,Ga naar voetnoot72
 
Oock door mijn eigen doot, en wreeder noch dan dees;Ga naar voetnoot73
 
Die toch niet langer duurt dan 't knacken van een pees,
75[regelnummer]
Of 't springen van een snaer. 'k heb lang de doot geleden,Ga naar voetnoot75
 
Ja duizentmael zoo veel; en stort alleen gebeden
 
Voor my, om uwent wil, van wien ick ben geteelt,
 
Die ziel en lichaem heb, met u en Godt, gedeelt;
 
De ziel alleen met Godt, den vader allerzielen;Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Met u, 't geen van u quam: het welck ghy kunt vernielen,Ga naar voetnoot80
 
Verdelgen, maer geensins den nimmer bluschbren geest,Ga naar voetnoot81
 
Des hemels eigendom. ontfingen wy het meest'Ga naar voetnoot82
 
En edelste van Godt, zoo laet het u behagen,
 
Dat Godt zijn eigen wert gehoorzaem opgedragen;Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
En schelt eens quyt al 't geen men ons te laste leit
 
Van wederspannigheit, en ongehoorzaemheit.
 
Wy dragen Godt in 't hart, en u op onze schouders:Ga naar voetnoot87
 
Want Christus wet verbint de kinders aen hun ouders,Ga naar voetnoot88
 
Zoo veer zijn vaders eere, en zijn volmaeckte wetGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Behouden haren glans: maer eer de minste smetGa naar voetnoot90
 
Die zou bezoedelen, door 't luistren naer een Heiden,
 
Of Heidensch onbescheit; zoo most de dochter scheidenGa naar voetnoot92
[pagina 449]
[p. 449]
 
Van haren vader, en de moeder van den zoon.
 
Dat raeckt den appel van Godts oogen, en zijn kroon.
95[regelnummer]
Dan gelt 'er weifelen, noch mompelen, noch veinzen,
 
Door eenig werck of woort, of losheit van gepeinzen:
 
En wat herbore vrucht van Godt, haer stam, veraert,Ga naar voetnoot97
 
Verliest haer erf om hoogh, en is dat heil niet waert.Ga naar voetnoot98
 
In Jesus vierschaer heeft geen bant van maeghschap voordeel.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Zy rekent niemants bloet, maer strijckt een effen oordeel.Ga naar voetnoot100
 
Des werelts fackel heeft dit heiligh vier gestoockt,Ga naar voetnoot101
 
Den brant daer menigh lant, en Ryck by Ryck, van roockt.Ga naar voetnoot102
 
Dat zwaert vaert immer voort met stadt op stadt te winnen,Ga naar voetnoot103
 
En deelt de harten, en geheele huisgezinnen,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En baert een vroom geschil; en toont het onderscheit
 
Van licht en duisternis, daer elck om 't yvrighst pleit.
 
Zoo kent men eerst, die 't al, om 't eenigh, op durf zetten;Ga naar voetnoot107
 
Om 't eeuwigh, 't geen vergaet; en wie, uit 's weerelts netten,
 
Door alle hindernis, zich red; en wie blijft staen,
110[regelnummer]
Voor 't wisselbare licht, dat afneemt, als de maen,Ga naar voetnoot110
 
Of toeneemt, met een schijn, om luttel tijts te duren.
 
O vader, schat men zoo een blick van weinige uurenGa naar voetnoot112
 
En smeltende eer, dat ghy vervalt tot zulck een schant,
 
Van uw onnozel kroost te slaghten met uw hant;Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Noch gruwelijcker dan de veltheer van ons Griecken;Ga naar voetnoot115
 
Aen wiens bekladde faem zijn nazaet schroomt te riecken;Ga naar voetnoot116
 
Hoewel dat hooft, uit dwangk, ten beste van de vloot,Ga naar voetnoot117
 
En noch door 's priesters mes, die jongkvrouw broght ter doot.
 
Hoe kan de volgende eeuw dit gruwelstuck gelooven.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Dioskorus zal Agamemnons moort verdooven;Ga naar voetnoot120
 
En Pelops hof, geschent met d'onuitwisbre kladt,Ga naar voetnoot121
 
Zich wasschen door dit bloet, verwatener dan dat.Ga naar voetnoot122
[pagina 450]
[p. 450]
 
Zoo ras de zinnen, na het ongeluck, bedaren,
 
En voor uw voeten zien een bloem van zestien jaren,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Uw eenige erfgenaem, en waerdighste juweel,
 
Getrapt in 't roockend bloet; gemaeit van haren steel;
 
Wat wil'er dan een licht in uw gemoet verryzen!Ga naar voetnoot127
 
Hoe zult ghy, van u zelf en uw gedachten, yzen!
 
Indien de hemel u noch die genade doet,
130[regelnummer]
Dat hy niet, op de daet, u treffe met den gloetGa naar voetnoot130
 
Des blixems, uit de lucht, in dees bezoedelde oogen,
 
Die 't gruwzaemst dat men hoorde aenschouden onbewogen.
 
Hebt ghy tot zulck een eindt een wettigh kint geteelt?
 
En schent de vader zoo zyn handen aen zyn beelt?
135[regelnummer]
Kan 't priesterdom van Mars hier eere en roem uit trecken,Ga naar voetnoot135
 
Dat het zyn tempels gaet met kindermoort bevlecken,
 
Ja zelf natuur vermoort; die d'ouders aen hun kintGa naar voetnoot137
 
Door zulck een naeuwen bant onscheibaer t'zamenbint?
 
De wiltste dieren voên en bergen zelfs hun jongen,
140[regelnummer]
En sparen 't uit den buick; indienze, hardt besprongenGa naar voetnoot140
 
Door koude en wintersneeuw en hagel, zien vergaen
 
Het uitgehongert nest, op 't uiterste. ick laet staen
 
Dat zy, hoewelze, na drie dagen jaghts, verflaeuwen,Ga naar voetnoot143
 
Hun lief gebroet ontzien te quetsen met de klaeuwen.
145[regelnummer]
Geen wolf verslint den wolf, geen aert zijn eigen aert,Ga naar voetnoot145
 
Geworpen in een hol, en woutspelonck. hoe vaert
 
Een vader dan voorby 't onredelijckst van allen,Ga naar voetnoot146-47
 
Dat hy 't Barbarisch stael op Barbers hals laet vallen;Ga naar voetnoot148
 
Nadien hy, over 't vlack van Helle, herwaert quam,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
En rekent zijn geslacht en adel van den stam
 
Der wyze Griecken, niet van stroopende Barbaren,
 
Of Scythen, al van outs in gruwelen ervaren.Ga naar voetnoot152
 
Maer dempt ghy alle reên, zoo doe ick 't geen ick magh:Ga naar voetnoot153
 
'k Vergeef myn' vader, Godt vergeef hem dezen slagh.

voetnoot*
S. Barber: Hoewel de legende van de H. Barbara naar plaats en onderdeelen door de oude hagiografen verschillend wordt verhaald, komen ze toch in eenige karakteristieke trekken overeen. Vondel schijnt zich het nauwst aan te sluiten bij het Martyrologium Romanum van kardinaal Baronius, die haar marteldood te Nicomedië in Bithynië (Klein-Azië) stelt op 4 December onder de christenvervolging van keizer Maximinus (235-238). Het merkwaardige van Vondels Brief is, dat deze zoowel in de gravure als in den tekst elke toespeling op de Drievuldigheidsvensters van Barbara's toren en ook op andere ikonografische attributen achterwege laat.
voetnootr. 2
Maximyn: Cajus Julius Maximinus; van haren vader: door haar vader.
voetnoot5
Martiniaen: Martinianus, ook wel in de bronnen Martianus genoemd.
voetnoot6
aenging: bewerkte.
voetnoot9
dies hy: waarom hij; lasterstuck: schelmstuk.
voetnootvs. 1
De zelve: dezelfde.
voetnoot4
Tot Christus outer toe: Barbara wil haar heidenschen vader gehoorzamen zoo ver haar Christendom het veroorlooft.
voetnoot5
myn jongsten aêm: (de n in dezen 1en nvl. voorkomt de elisie) mijn laatste adem; d'oude spraeck: de overgeleverde denkbeelden.
voetnoot8
't En zy op zielverbeurte: dan met verlies van zijn ziel; onboetbre breucken: onherstelbare breuk nl. met Christus.
voetnoot9
Den veltheer te voldoen: aan Christus te voldoen; dit zinsdeel, moeilijk met de onboetbre breucken te verbinden, hoort in V.'s gedachtegang bij den eedt van vs. 7; stip: stipt.
voetnoot10
reis: keer.
voetnoot11
slaghorden: krijgsdienst, in geestelijken zin, vgl. II Cor. X 4.
voetnoot14
in den verleden stant: op het standpunt, dat ze eenmaal heeft ingenomen, nl. het christelijke.
voetnoot16
Heet dat: als dat heet.
voetnoot18-19
haer'toeverlaet enz.: Christus, die onder keizer Augustus geboren werd.
voetnoot20
belooft zoo lang voorhenen: zoo lang te voren beloofd en aangekondigd door de Profeten.
voetnoot24
In zynen eersten droom: bij zijn opkomst.
voetnoot25
dit licht: Christus, de zon van vs. 20.
voetnoot28
bloeme: maagdelijkheid, meisjesjeugd; verruckte: wegrukte.
voetnoot30
wuft geval: onberedeneerd toeval.
voetnoot31
Te hoop geronnen: samengesmolten; geronnen van runnen, rinnen, loopen; nootzaecklijckheden: dwingende oorzaken.
voetnoot29-34
Deze regels zijn een navolging van een bewerking der Barbara-legende door Petrus Galesinius: ‘Van haar eerste jeugd af verdiepte zij zich zóo in de overdenking der vergankelijke dingen, dat, wanneer zij het samenstel der wereld beschouwde, zij, opmerkzaam zoowel op de grootschheid als op de schoonheid daarvan, de vaste regelmaat en ontwijfelbare ordening dezer dingen bewonderde, en daaruit makkelijk begreep, dat de eer van zoo'n werk niet aan het toeval of aan de valsche goden moest worden toegeschreven, maar dat iemand aan het hoofd stond, die, na dit alles gemaakt te hebben, het met de hoogste wijsheid bestuurde en bewaarde’. (Laur. Surius Carthusianus: De Probatis Sanctorum Historiis, Col. Agrip. MDLXXV, tom. VI, p. 690). Vondel werkt in Bespiegelingen I, 661 w. en 899 w. deze redeneering tegen de door Spinoza vernieuwde leuze van Lucretius: Deus sive Natura in den breede uit.
voetnoot34
den bouwheer: den Schepper.
voetnoot36
spoogh uw' Mars enz.: ‘os conspuit’ zegt Galesinius, die echter evenmin als de andere schrijvers van Mars spreekt; ook in Maeghden wordt Mars als vertegenwoordiger van 't godendom door Ursul versmaad, vs. 673, 696.
voetnoot38
betrouwt: vertrouwt.
voetnoot39
bastert: hier: ontaard kind.
voetnoot44
Martiniaen: gewoonlijk heet hij Martianus.
voetnoot46
't groeien van Godts zaet: de uitbreiding van het Christendom; trotsen: trotseeren.
voetnoot47
heel Asie: Klein Azië.
voetnoot49
gedoopte bloet: het bloed der gedoopten, der Christenen.
voetnoot53
wrevel: hardnekkig verzet.
voetnoot54
lemmer: lemmet, zwaard.
voetnoot56
opzet: besluit; toren: toorn.
voetnoot59
stramen: striemen klaeuwen: haken.
voetnoot61
naeu: nauwelijks.
voetnoot62
borsteloos: zonder borsten, die nl. waren afgesneden.
voetnoot63
Juliane: deze H. Juliana komt trouw in Barbara's legende voor als een vrouw, die, door de standvastigheid der martelares bewogen, ook het Christendom omhelsde en eveneens onthoofd werd, feestdag 16 Febr.
voetnoot66
hooghtydelijck: als 't hoog tijd is, op 't allerlaatst.
voetnoot67
verlegen: in verlegenheid of angst verkeerend.
voetnoot69
van: door.
voetnoot71
endeloos door uwen: eindeloos door den uwe, door uw hals, nl. door wroeging en zelfverwijt.
voetnoot72
schuwen: verhinderen.
voetnoot73
en wreeder noch dan dees: en door nog een wreeder dood dan dien ik nu verwacht.
voetnoot75
lang: al lang.
voetnoot79
De ziel alleen met Godt: Barbara verbetert haar gezegde in 't vorig vs., dat ze ziel en lichaam van God en haar vader heeft; neen, zegt ze, de ziel alleen van God; allerzielen: onder invloed van den kerkelijken doodendag (2 Nov.) aldus geschreven.
voetnoot80
't geen van u quam: het lichaam.
voetnoot81
den nimmer bluschbren geest: de onsterfelijke ziel.
voetnoot82
het meest': het voornaamste.
voetnoot84
zijn eigen: zijn eigendom, vgl. vs. 82; wert: worde.
voetnoot87
Versta: Ik dien God met mijn ziel, vader met het lichaam.
voetnoot88
verbint: verplicht.
voetnoot89
Zoo veer enz: zoo ver als Gods (Vaders) eer en wet.
voetnoot90
Behouden haren glans: ongedeerd blijven, toelaten.
voetnoot92
onbescheit: overmoed, aanmatiging; zoo most: dan moest.
voetnoot97
En wat herbore vrucht: en welk in Christus herborene, welke Christen ook; stam: oorsprong.
voetnoot98
erf: erfrecht; om hoogh: op den Hemel.
voetnoot99
In Jesus vierschaer: voor het goddelijk oordeel.
voetnoot100
Zy rekent niemants bloet: Zij let niet op afkomst; vgl. Handel X, 34; effen oordeel: een oordeel, dat het geding vereffent, gelijk maakt, dus een rechtvaardig oordeel.
voetnoot101
Des werelts fackel: de vervolging; dit heiligh vier: de vurige liefde voor Christus, waarvan Barbara blaakt.
voetnoot102
Den brant: bijstelling van heiligh vier van vs. 101, dus geestelijke brand, geloofsijver en liefde, die over de aarde toenemen; vgl. Jezus' woord Luc. XII, 49.
voetnoot103
Dat zwaert: ander beeld voor de liefde Gods.
voetnoot104
Vgl. Jezus' woorden in Matth. X, 34, 35.
voetnoot107
Versta: In dien geestelijken strijd leert men kennen wie alles ('t al) om het eenig noodige ('t eentgh) durft op 't spel zetten, wagen.
voetnoot110
't wisselbare licht: de wisselvallige schijn van deze wereld.
voetnoot112
zoo: zóó hoog; een blick: een glans.
voetnoot114
onnozel kroost: onschuldig kind.
voetnoot115
de veltheer: Agamemnon, die zijn dochter Iphigeneia wilde offeren, om een gunstigen wind voor de Grieksche schepen te krijgen; ons Griecken: Barbara was van Grieksche familie.
voetnoot116
Versta: voor wiens bezoedelden krijgsroem de latere Grieken zich schamen; dit slaat wellicht op Euripides' drama Iphigenia in Aulis, Vondel uit Erasmus' Lat. vertaling bekend, vgl. Opdraght van Ifigenie in Tauren.
voetnoot117
dat hooft: koning Agamemnon; uit dwangk: van den priester Calchas.
voetnoot119
dit gruwelstuck: het dooden van Barbara.
voetnoot120
verdooven: overtreffen in gruwelijkheid.
voetnoot121
Pelops hof: het oud-Grieksche hof; Pelops was de grootvader van Agamemnon.
voetnoot122
dit bloet: van Barbara; verwatener dan dat: dolzinniger vergoten dan 't bloed van Ifigeneia.
voetnoot124
een bloem van zestien jaren: Barbers leeftijd vind ik nergens opgegeven; maar V. vond dien overgangsleeftijd blijkbaar aantrekkelijk, ook Joseph heet ‘een bloem van zestien jaer’, Joseph in Dothan, vs. 289.
voetnoot127
wil: zal.
voetnoot130
op de daet: vlak na den doodslag; ook hier (evenals bij S. Aeght, vs. 170) loopt V. op de geschiedenis vooruit, volgens welke Dioscorus terstond na 't onthoofden van zijn dochter door den bliksem gedood werd.
voetnoot135
't priesterdom van Mars: de heidensche godendienst.
voetnoot137
zelf natuur vermoort: de natuur zelf, die immers den vader noopt zijn kind lief te hebben, vernietigt.
voetnoot140
sparen 't uit den buick: sparen 't voedsel uit den mond; hardt: hevig.
voetnoot143
na drie dagen jaghts: na drie dagen prooi gezocht te hebben; verflaeuwen: van honger en vermoeienis.
voetnoot145
aert: soort.
voetnoot146-47
hoe vaert enz.: hoe overtreft een vader dan het redelooze wild.
voetnoot148
't Barbarisch stael: het barbaarsche, wreede zwaard; dit bedenkelijk woordspel met Barber viel te verwachten, vgl. Vondels gedicht op de Doorl. School naar Schrijvers Latijn: ‘Wat lacht ghy, Barber, hoe?... Om niet Barbaers te zijn....’ enz., Dl. 3, blz. 376, vs. 21, 28, en Danckoffer aen David de Willem: ‘....den geleenden Barbarijn, die allerminst barbarisch spreeckt’, ib. blz. 394, vs. 8-9.
voetnoot149
Nadien: Nadat; 't vlack van Helle: het zeevlak of de zeeëngte, waarin de Thessalische koningsdochter Helle verdronk, en daarnaar Hellespont werd genoemd.
voetnoot152
Scythen: onbeschaafd zwerversvolk bij de Zwarte Zee.
voetnoot153
dempt: onderdrukt; reên: redelijkheid; magh: vermag.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys