Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 486]
[p. 486]

[S. Katharine]



illustratie

S. Katharine.Ga naar voetnoot*

1 KATHARINE, uit Koningklijcken stamme, en vroegh, in alle vrye kunsten en wetenschappen,Ga naar voetnootr. 1 2 uitgeleert, ziende t'Alexandrye, in Egypte, op het Heidensche feest, de t'zamenvloeiendeGa naar voetnoot2 3 menighten, oen de valsche Goden offeren, op 't gebodt van Keizer Maxent; tradt den Vorst 4 onder oogen, en weigerde zijn bevel te volgen: waerom hy haer verzekerde, en strijdt leverdeGa naar voetnoot4 5 door vijftigh redenaers, de spitsvondighsten uit het geheele Rijck; die, tegens de wijsheit 6 deser Kruisheldinne niet op mogende, haren godtsdienst toe, en in 's Vorsten ongenade vielen.Ga naar voetnoot6 7 d'Overwinster, na vele schoone beloften, wreedelijck mishandelt, stichte zulx de Keizerin, denGa naar voetnoot7 8 Veltheer Porphier, en zijn hofsoldaten, dat deze oock in de zelve belijdenisse overstapten.Ga naar voetnoot8 9 Men stelde dan, om d'onverzetbare Maeght, een moortgevaert van wielen toe, met zagen enGa naar voetnoot9 10 zwaerden omringt, 't welck d'Engél wende ten bederve der bloetdorstigen. De Vorst, van zijn 11 gemalin hier over bestraft, onthoofde haer, met zijn eige hant. Het zelve lot viel den Velt-Ga naar voetnoot11 12 heere en zyne krijghskoppen te beurt, en na hem Katharine; wiens lichaem d'Engelen, onderGa naar voetnoot12 13 den bergh Sina, begroeven.Ga naar voetnoot13

[pagina 487]
[p. 487]

Katharine aen Porphier, den Veltheer.

 
Nu volgh de Keizerin, met uw tweehondert koppen,Ga naar voetnootvs. 1
 
En kniel op haer tapyt, besprengkelt met de droppenGa naar voetnoot2
 
Van 't keizerlijcke hooft, manhaftige Porphier.
 
De vyftigh redenaers, geloutert door het vier,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Verbeiden u, in 't licht der opperste vertrecken.Ga naar voetnoot5
 
Al is de ziel noch niet van eige en errefvleckenGa naar voetnoot6
 
Gewasschen, op de vont, dat moet u niet verslaen.Ga naar voetnoot7
 
Uw martelwilligh bloet verstreckt u een Jordaen;Ga naar voetnoot8
 
Waer in het Syrisch hooft wel zevenwerf gestekenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Liet dryven 's lichaems smet en eeuwige erfgebreken;Ga naar voetnoot10
 
Noch zuiverder zult ghy, gekerstent in uw bloet,Ga naar voetnoot9-11Ga naar voetnoot11
 
Den allerzuiversten der menschen treên te moet,Ga naar voetnoot12
 
De wil, in bloet geverft, wordt voor de daet genomen.
 
Godt bint den martelaer aen vonten noch aen stroomen:
15[regelnummer]
Hy ooght op 't martelbloet, getuigh van 's martlers wil.Ga naar voetnoot15
 
Ter noot staen kerckgebaer en waterbaden stil.Ga naar voetnoot6-16Ga naar voetnoot16
 
Dees goude hantvest is de martelzielen eigen,Ga naar voetnoot17
 
En harten, die geraeckt naer den magneetsteen neigen,
 
Den zeilsteen, die uw zwaert en zoo veel yzers treckt,Ga naar voetnoot19
[pagina 488]
[p. 488]
20[regelnummer]
Naer zoo een krachtige as, waerheen zich alles strecktGa naar voetnoot20
 
Wat hemelsch is van aert, en rust, te geene stonden,
 
Voor dat het zijn begin en oirsprong heb gevonden:
 
Terwyl al 't aertsch geslacht zich jammerlijck vergist,Ga naar voetnoot23
 
En, vast aen d'ydelheit, het heilzaemste ooghmerck mist;Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Gelijck ghy deed, zoo lang u d'ydelheden pordenGa naar voetnoot25
 
Den degen op de zyde, in 's afgronts dienst, te gorden;Ga naar voetnoot26
 
En stip te voeren uit de wetten van Maxent,Ga naar voetnoot27
 
In vel en vleesch en been des Christendoms geprent,
 
Met stale punten, en ge-yckt, met gloende smarten,
30[regelnummer]
In koper niet zoo diep, als in den gloet der harten,Ga naar voetnoot28-30
 
Gewapent met gedult, onnozelheit, en schrickGa naar voetnoot31
 
Van Godt te quetsen, om een' korten oogenblick
 
Van ampten heerlijckheên en blickring van geryven;Ga naar voetnoot33
 
Aenzienlijckheên, die snel, als wolcken, overdryven;
35[regelnummer]
Waer in een glimp van goudt en purper zwiert, en speelt;
 
Of barst tot water, eer men 't zich te deegh verbeelt.Ga naar voetnoot36
 
Nu droomt ghy langer niet van sloten te bespringen,Ga naar voetnoot37
 
En wydtbemuurde steên te knypen, in de ringenGa naar voetnoot37-38
 
Des legers; of de zon te dompen, met het stofGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Van voet-en-paerdevolck, ten dienst van Caezars hof;
 
Of by het heilighdom des adelaers te zweeren;Ga naar voetnoot41
 
Of op het Kapitool in gout te triomfeeren.Ga naar voetnoot42
 
Een ander zegefeest, een ander oorelooghGa naar voetnoot43
 
Verruckt u, boven 't aertsch en dit gewelt, om hoogh,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
By des aertsengels maght, geschaert aen regementen;Ga naar voetnoot45
 
Daer daeuw noch regen valt op lecke legertenten,Ga naar voetnoot46
 
En geen soldaet zijn vuist verziet met schacht of stael,Ga naar voetnoot47
 
Maer dondert uit de lucht, of slingert, met een strael
 
Van blixem, op metael, en reuckelooze geestenGa naar voetnoot47-49Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Des afgronts, eeuwighlijck verbannen van Godts feesten.Ga naar voetnoot50
[pagina 489]
[p. 489]
 
Schep moedt, Porphier, schep moet, dat hooghtijdt is naby.Ga naar voetnoot51
 
Ick volgh u daetelijck, en zweef, aen uwe zy,Ga naar voetnoot52
 
Alreede naer 't gewest, daer nevels nochte dampenGa naar voetnoot53
 
Bezwalcken 't eeuwigh vier der roockelooze lampen;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Daer niemant veltgeschrey noch jammerklaght noch moort
 
Trompet noch wapenklanck te wapen kleppen hoort:
 
Daer zullen wy Maxent en al zijn standerts puffen.Ga naar voetnoot57
 
't Vertrouwen moedight ons, en laet zich niet verbluffen:Ga naar voetnoot58
 
Gelijck veel duizenden van allerhande staetGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
En oude, uit bleecke schrick voor 't grimmigh moortplackaet,Ga naar voetnoot60
 
Lest spoedden herwaert aen met wieroock, rammen, koeien,Ga naar voetnoot61
 
En schapen, die zoo luit rontom de tempels loeien,
 
En blaten, voor het mes, en 's priesters offerbyl,Ga naar voetnoot59-63
 
Die door myn' boezem ging, en leerde my den styl
65[regelnummer]
Der Pinxtertongen stout naeryvren, om te stuitenGa naar voetnoot64-65
 
Den toeloop van al 't volck, het welck zich ging te buiten
 
Door schendige offers, hier t'Alexandrye, daer
 
Hy gansch Aegypten daeght, voor 't gruwzaem hooftaltaer,Ga naar voetnoot68
 
En, mijn vrypostigheit, in 't middenperck der scharen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Ontziende, my terstont, door wachters, liet bewaren;Ga naar voetnoot70
 
Tot dat hy voortquam met zijn redenaers, ontboônGa naar voetnoot71
 
Als schragen, zyner losse en waggelende Goôn:
 
Waer tegens ick, getroost van Godt, in 't perck getreden,
 
En midden in den drang, hun beckeneel met redenGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
En wederrede sleet, en wreef zoo kleen, als gruis.
 
Gelijck dan geen vernuft bestaen kan tegens 't Kruis,
 
Het welck versmaet, in 't oogh der weereltlijcke scharen,Ga naar voetnoot77
 
Wanneer 't getreden wort, gewelt begint te baren,Ga naar voetnoot78
 
En smyt de razerny der godtheên van Homeer
80[regelnummer]
En Orpheus met haer tuigh en tempelen, om veer;Ga naar voetnoot79-80
 
Hoe heerlijck zy, bekleet met glans van tittels, pralen.Ga naar voetnoot81
[pagina 490]
[p. 490]
 
Jupijn staet blixemloos, en Phoebus leit zijn stralenGa naar voetnoot82
 
Voor Christus voeten neêr, voor 't menschgeworden Woort;Ga naar voetnoot83
 
Geboren in der tijdt, na d'eeuwige geboort,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Van 't nederige brein gelooft, maer noit begrepenGa naar voetnoot85
 
Van schrandre harssenen, in wetenschap geslepen.Ga naar voetnoot86
 
Wie kiest den duistren nacht voor 't hooghgerezen licht!
 
Zelf Sophokles heeft in zijn trots tooneelgedichtGa naar voetnoot88
 
De disschen van de Goôn, waer aen de priesters prachen,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
En al den blinden dienst der afgoôn uitgelachen;
 
Het zy die, over zee, van hier gevaren zijn;
 
't Zy Rome die ontfing van eenigen Sabyn,Ga naar voetnoot91-92
 
Albaner, of Hetrusch. men stoock dan offervieren
 
Voor menschelijcke Goôn, of vogelen, en dieren,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En veêr, en vacht; waer in, om niet te zijn gezien,Ga naar voetnoot95
 
Al 't rot der Goden school, toen 't herwaert aen quam vliên,Ga naar voetnoot96
 
Vervolght van 't langgebeent; het zijn gedroomde grillen.Ga naar voetnoot97
 
Maer onze stemmigheit bestemmen uw Sybillen.Ga naar voetnoot98
 
De gansche Christus, zijn geboorte en ampt en doot,
100[regelnummer]
En wondren lagen vroegh, voor haer gedachten, bloot,
 
Eer d'onverzierde Duif noch op dien zuivren daelde,Ga naar voetnoot101
 
(Wiens heiligh aengezicht den vliet, zijn vont, bestraelde,Ga naar voetnoot102
 
Daer hy zich dompelen liet) kon uw veerziende MaeghtGa naar voetnoot103
 
Voorspellen van de Maeght, die haren vader draeght,Ga naar voetnoot104
[pagina 491]
[p. 491]
105[regelnummer]
Den Godt, die 't al met duim en vinger kan bespannen,Ga naar voetnoot105
 
En 't kaf der ongoôn haest zal van zijn dorschvloer wannen,Ga naar voetnoot106
 
Apolloos oogh, waer aen de Heiden zich betrouwt,Ga naar voetnoot107
 
Zagh 's Heilants handen lang aen 't bladelooze houtGa naar voetnoot108
 
Gekloncken, en door 't graf den wegh ter glori banen.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Het zagh Godts blyschap zelf bedauwt van droeve tranen,Ga naar voetnoot110
 
En luttel garst in 't velt al 't hongrigh heir verzaen.Ga naar voetnoot111
 
Het zagh, in eenen glans, drie heldre glanssen staen.Ga naar voetnoot107-112Ga naar voetnoot112
 
Wy eeren 't zelve licht, uit onze profecyenGa naar voetnoot113
 
Geschept, en lang bekent, voor onze Augustus tyen;Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Noch sleept men dagelix Godts helden naer de doot,Ga naar voetnoot115
 
Om Godtsdienst, die niets leert 't geen tegens reden stoot.
 
En zich verneêrt, voor 't geen de wieck van 's menschen redenGa naar voetnoot117
 
Noit achterhaelde, en liefst wil worden aengebeden.
 
Wy klimmen, van om laegh, tot aller dingen bron
120[regelnummer]
En oirzaeck, 't hooghste daer oit brein toe steigren kon.Ga naar voetnoot119-20
 
Dees eenige oirzaeck der uit niet gevormde zaecken
 
Had lust zich in den mensch, zijn werckstuck, te vermaecken;Ga naar voetnoot122
 
Maer ziende dien ten val zoo reuckeloos gebraght,Ga naar voetnoot123
 
Herstelde, in eenen, al 't gesneuvelde geslacht,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
En opende door hem 't onsterfelijcke leven;
 
Een' betren hof dan daer 't vergryp wiert uitgedreven.Ga naar voetnoot126
 
De triomfeerder, na 'et verweldigen van 't graf,Ga naar voetnoot127
 
En zyne hemelvaert, goot eenen regen af
 
Van tongen, root als vier, op 't hooft van zijn gezanten,Ga naar voetnoot128-29Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Om overal, door hen, te zaeien, en te planten
[pagina 492]
[p. 492]
 
Dit heilzaem zaet, dat, van onschuldigh bloet besproeit,Ga naar voetnoot131
 
Door alle distelen en dorens hene groeit,Ga naar voetnoot132
 
En bloesem draeght en lucht, op liefelijcke struicken,Ga naar voetnoot133
 
Waer naer de starren zelfs en hare kreitsen ruicken.Ga naar voetnoot119-34Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
De godtsdienst van het Kruis, getrappelt in het stof,Ga naar voetnoot135
 
Vervulde lang de steên, en legers, en het hof,Ga naar voetnoot136
 
En d'ampten: ja de kracht der Christensche gebedenGa naar voetnoot136-37Ga naar voetnoot137
 
Heeft, meer dan 't zwaert van Mars, voor 't Roomsche Rijck gestreden,Ga naar voetnoot138
 
Aureel vernam dit, toen, by German en Sarmaet,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Zijn dorstige adelaers, vol schrix, geen toeverlaetGa naar voetnoot140
 
Vernamen dan by hen, op wier gebedt de regen
 
Versloegh den dorst van 't heir, tot stickens toe verlegen;
 
En 't schitterende vier, geslingert van de lucht,
 
Verdreef dien woesten hoop te velde uit, op de vlught.Ga naar voetnoot139-44
145[regelnummer]
't Beliefde Gode aldus de woesten t'overtuigen,
 
Door Jesus naem, waer voor de zalige Englen buigen;Ga naar voetnoot146
 
Waer by het heiloos spoock, noch flus zoo bars en nors,
 
Bezworen, en getemt, uitschuddende de schors
 
Van 't lang geplaeghde lyf, een ander hol moet zoecken.Ga naar voetnoot147-49
150[regelnummer]
De zegen van dien Naem magh tegens alle vloecken,Ga naar voetnoot150
 
En allerhande quael: want dat men styf durf staenGa naar voetnoot151
 
Op hant en oogen, hier, van vorst Vespasiaen,Ga naar voetnoot152
 
Geholpen, 't waren geene onheelbre of erfgebreken:Ga naar voetnoot151-53Ga naar voetnoot153
 
En licht wou Apolloon, door zyne guichelstreken,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
(Om dien gevleiden Vorst te heffen in 't gezagh)Ga naar voetnoot155
[pagina 493]
[p. 493]
 
d'Alexandryners dus beguighlen op dien dagh;Ga naar voetnoot156
 
Wien 't heugen moght, indien zy niet gansch breinloos waren,Ga naar voetnoot157
 
Hoe 's middaghs Zonnestadt, voor min dan veertigh jaren,Ga naar voetnoot158
 
Den zonnenschijn verloor, en juist toen 't mane-ront
160[regelnummer]
Voltrocken, op die tijdt, in niemants licht en stont:Ga naar voetnoot158-60Ga naar voetnoot160
 
Waer by het bleeck, wat zon, die blintgeborene oogenGa naar voetnoot161
 
Door haren glans verlicht, de werelt was onttogen;Ga naar voetnoot162
 
Daer elck, als in een nacht, van Moses ooghmerck dwaelt,Ga naar voetnoot163
 
Of zoeckt een dwalend licht aen Ammons bron; aen naelt,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
En nesk geheimenis, verbloemt met menigh teken;Ga naar voetnoot165
 
Aan maten en getal, en kunde op hemelstreken,Ga naar voetnoot166
 
En vaste en wufte star; aen rechte en slincke veer,Ga naar voetnoot167
 
En losse vogelvlughts gesnor en ommekeer;Ga naar voetnoot168
 
Of aen wanschapenheên en vezelen van dieren,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
En reuck van ingewant, en roock van offervieren;
 
Aen openbaringen van Nymph gordyn en geit,
 
En drievoet, woudt, en geest, en guighlers onbescheit;Ga naar voetnoot171-72
 
Aen priesters, die de lucht met bloet van menschen paeien,Ga naar voetnoot173
 
En, om de tafels heen, gebeente en dootshooft zaeien.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Der zielen Zon verrees in 't midden der Hebreen.Ga naar voetnoot175
 
Dees dooft den Mithras uit van Persen. de ChaldeenGa naar voetnoot166-76Ga naar voetnoot176
 
Zien naer geen starren uit, nu d'ongewoone starreGa naar voetnoot177
[pagina 494]
[p. 494]
 
Hun toont d'oprechte bron der stralen van zoo verre.Ga naar voetnoot178
 
De wyze Athener acht geen slot van reênbesluit,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
En kent nu 't hooghste goet, waer op de reênstrijt stuit,Ga naar voetnoot180
 
In 't barnen van 't krackeel der worstelende scholen;Ga naar voetnoot181
 
Daer niemant zeker staet, zoo lang de meesters dolen,
 
En trecken elck hun streng om 't stijfst, tot dat de draet
 
Aen stucken breeckt, door twist, en onverzoenbren haet.
185[regelnummer]
Nu gaet geen wijsheit voor 't gehoorzame betrouwenGa naar voetnoot184-85Ga naar voetnoot185
 
Op Godt, dien niemant hier met oogen kan aenschouwen;Ga naar voetnoot186
 
En op 't alscheppend Woort, daer Moses van verhaelt;Ga naar voetnoot187
 
Wiens bladen Philadelph geluckigh heeft vertaelt,Ga naar voetnoot188
 
En zuiver Griex geleert, door tienmael zeven tolcken;
190[regelnummer]
Ontsluitende dien schat voor d'onhebreeusche volcken,Ga naar voetnoot190
 
Die riecken konden (zoo zy wilden) in der yl,Ga naar voetnoot191
 
Hoe veel verzieringen de logentael den stylGa naar voetnoot192
 
Der waerheit had ontleent; en hoe men, voor de simpelen,Ga naar voetnoot193
 
De valscheit, met een schijn van 't onvalsch, gingk bewimpelen.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Ghy hebt, ter goeder uur, nu eens 't bedrogh gemerckt,Ga naar voetnoot195
 
't Welck, van zijn grijns ontbloot, zich dus door wreetheit sterckt,
 
De helsche wrevelgeest bezit dees trotse maghten,Ga naar voetnoot197
 
En, angstigh voor zyn' stoel, en 't sloopen zyner krachten,Ga naar voetnoot198
 
Misbruickt haer, om zijn eer, die dagelix versmelt,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
En scheurt, en breeckt, en berst, te stutten met gewelt;
 
Zoo verre, dat Maxent, oock zonder zich t'erbarmen,Ga naar voetnoot201
 
De kling jaeght door den neck, gekoestert met zijn armen,Ga naar voetnoot202
 
En zoeckt zijn afgoôn rein te wasschen door dat bloet,
 
Het welck zijn bed verwarmde. ô Veltheer, schep dan moedt,
205[regelnummer]
En kniel, terwijl het roockt, op 't levend purper neder.Ga naar voetnoot205
 
Men sterft om 't eeuwigh eens. dit lyden keert niet weder.
[pagina 495]
[p. 495]
 
'k Heb my, om Godt, getroost de straem van d'ossepees,Ga naar voetnoot207
 
Geslagen, door mijn vel, zoo diep in 't zachte vleesch.
 
'k Verschrickte voor geen zaegh, noch punten, nochte wielen,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Gewent van Godts gezant ten val der snootste zielen.Ga naar voetnoot210
 
Myn' Bruigom offerde ick mijn afgescheurde mam,Ga naar voetnoot211
 
Mijn schoonheit, en mijn jeught van koningklijcken stam;
 
En wil ter stede, daer ghy u, voor 't zwaert, gaet buigen,Ga naar voetnoot213
 
Het zelve kruisgeloof, met dezen hals, betuigen.
215[regelnummer]
Een rey van Englen voer mijn lichaem in het graf,
 
Op Sina, van wiens kruin Godt Jakob wetten gaf;Ga naar voetnoot215-16Ga naar voetnoot216
 
Daer zal mijn grafdauw lang de quynenden genezen,Ga naar voetnoot217
 
Terwylze eerbiedighlijck dit Engelsch grafschrift lezen:Ga naar voetnoot218
 
Hier sluimert Katharyn, om vrolijck op te staen.
220[regelnummer]
Zy kon om 't hemelsch hof het aertsch palais versmaên.

voetnoot*
S. Katharine: De Acta van de H. Catharina van Alexandrië, gemarteld onder keizer Maxentius in 306 (het Romeinsch Brevier spreekt van Keizer Maximinus, die twee jaar later aan het bewind kwam) zijn samengevat door Metaphrastes, wiens uitvoerige beschrijving in de al meer genoemde verzameling De Probatis Sanctorum Historiis van Surius tom. VI, bl. 580 vv. (Keulen, 1625), door Vondel met toevoeging van vele uitweidingen gevolgd is. Deze brief is even sterk van bouw als prachtig van versifikatie. Feestdag van St. Catharina 25 November.
voetnootr. 1
uit Koningklijcken stamme in alle enz.: Metaphrastes: ‘ex sanguine regio.... exercitata in omni disciplina rhetoricae et philosophiae, geometriae et aliarum scientiarum’ (blz. 581).
voetnoot2
uitgeleert: volleerd.
voetnoot4
strijdt leverde: aanviel.
voetnoot6
mogende: kunnende; haren godtsdienst toe: vul aan: vielen, tot haar godsdienst overgingen.
voetnoot7
d'Overwinster: de overwinnares; zulx: zoodanig.
voetnoot8
den Veltheer Porphier: ‘dux exercitus Porphyrio’ heeft Metaphrastes; Porphier is Porphyrius, zooals de man in 't Rom. Brevier en bij Rosweydus heet; de zelve: dezelfde.
voetnoot9
om: rondom.
voetnoot11
Het zelve: hetzelfde.
voetnoot12
krijghskoppen: manschappen; wiens: wier.
voetnoot13
den bergh Sina: ‘in montem Sina’, bedoeld is de Sinaï, waarop Mozes de wet ontving, Exod. XIX.
voetnootvs. 1
koppen: manschappen.
voetnoot2
tapyt: waarop de keizerin onthoofd werd of het tapijt van haar bloed, vgl. vs. 205.
voetnoot4
Metaphrastes meldt: ‘Maxentius beval terstond een brandstapel aan te steken midden in de stad en de vijftig redenaars daarop te werpen’ (bl. 584); deze bekeerlingen werden het eerst gedood.
voetnoot5
opperste vertrecken: de Hemel.
voetnoot6
eige en errefvlecken: persoonlijke zonden en erfzonde.
voetnoot7
vont: doopvont; verslaen: ontmoedigen.
voetnoot8
martelwilligh: tot het martelaarschap bereid.
voetnoot9
hooft: in den dubbelen zin van hoofdman en lichaamsdeel; gesteken: gestoken, gedompeld.
voetnoot10
's lichaems smet: de onreine melaatschheid; eeuwige erfgebreken: ongenezelijke familiekwaal.
voetnoot9-11
De Syrische hoofdman Naäman, die melaatsch was, baadde zich op bevel van Eliseus zevenmaal in den Jordaan en werd genezen, IV. Kon. V. 14.
voetnoot11
gekerstent: christen gemaakt.
voetnoot12
Den allerzuiversten: Christus; te moet: te gemoet.
voetnoot15
ooght: ziet; getuigh: getuige.
voetnoot6-16
De katholieke leer over het Doopsel des bloeds, dat voor martelaren den waterdoop vervangt, vlecht Vondel hierin naar aanleiding van Catharina's woorden tot de vijftig: ‘Het vuur, waarmee de goddeloozen u bedreigen, strekt u in zekeren zin tot doopsel’ (l.c.).
voetnoot16
Ter noot: in tijd van nood; kerckgebaer: kerkelijke plechtigheid.
voetnoot17
hantvest: voorrecht.
voetnoot19
zeilsteen: magneetijzersteen, evenals magneetsteen van vs. 18 beeld van God, het allesaantrekkend middelpunt, vgl. Uitvaert van Maria v.d. Vondel Unger 1667-71, bl. 78. vs. 17-24.
voetnoot20
waerheen zich alles streckt: uitstrekt, met verlangen.
voetnoot23
al 't aertsch geslacht: alle wereldsch gezinden.
voetnoot24
het heilzaemste ooghmerck: het zaligende einddoel van 's menschen bestaan; mist: misloopt.
voetnoot25
porden: aanspoorden.
voetnoot26
in 's afgronts dienst: in dienst van hel en duivelen, door den afgodendienst bevorderd.
voetnoot27
stip: stipt; te voeren uit: uit te voeren.
voetnoot28-30
door allerlei martelingen.
voetnoot31
onnozelheit: onschuld; schrick: vreeze.
voetnoot33
blickring van geryven: schittering van levensgemakken.
voetnoot36
Of barst tot water: als een zeepbel; te deegh: ter dege.
voetnoot37
sloten: burchten.
voetnoot37-38
Naar de oude belegeringskunst.
voetnoot39
dompen: benevelen.
voetnoot41
het heilighdom des adelaers: den heiligen adelaar, in zilver gegoten, het veldteeken der Romeinsche legioenen.
voetnoot42
Een Romeinsch overwinnaar hield langs de Via Sacra op het Forum Romanum zijn triomftocht naar den tempel van Jupiter op het Kapitool.
voetnoot43
Een ander zegefeest: nl. in den Hemel; een ander ooreloogh: nl. de strijd van den Christelijken Ridder, vgl. Peter en Pauwels, Opdracht aan Eusebia, vs. 5.
voetnoot44
Verruckt u: rukt u weg; 't aertsch en dit gewelt: de aardsche strijd en legermacht.
voetnoot45
By des aertsengels maght: bij het leger van Michaël.
voetnoot46
Daer enz. in den Hemel.
voetnoot47
verziet: voorziet; schacht of stael: lans of zwaard.
voetnoot47-49
stael, strael, metael: let op 't klankeffekt!
voetnoot49
reuckelooze: roekelooze, overmoedige; Vondel zweeft hier het thema van zijn tien jaar latere Lucifer voor den geest.
voetnoot50
Des afgronts: der hel.
voetnoot51
dat hooghtijdt: dat hoogfeest van uw geestelijke overwinning; (vgl. vs. 43 zegefeest).
voetnoot52
daetelijck: metterdaad, terstond.
voetnoot53
't gewest, daer enz.: de Hemel.
voetnoot54
roockelooze lampen: stralende lichten, met bijgedachte aan de sterren; men denke aan de rookerige olielampen van Vondels tijd.
voetnoot57
puffen: overtreffen; vgl. Peter en Pauwels, Opdracht aan Eusebia, vs. 26.
voetnoot58
moedight: bemoedigt.
voetnoot59
staet: stand.
voetnoot60
oude: leeftijd.
voetnoot61
Lest: onlangs.
voetnoot59-63
Metaphrastes verhaalt van het ‘impium edictum’ van Maxentius, dat alle menschen tot heidensche offers dwong. ‘Uit vrees voor de dreigementen stroomde de menigte samen, dezen met schapen en ossen, anderen met allerlei vogels en met 130 stieren.... alle stand en alle leeftijd liep te hoop, van het geloei der beesten weergalmde de omtrek’ (l.c. bl.580).
voetnoot64-65
den styl der Pinxtertongen: de H. Geest, die op Pinksterdag in de gedaante van vurige tongen op de Apostelen neerdaalde, gaf hun moed, om 't geloof openlijk te verkondigen, Hand. II, 3-4.
voetnoot68
Hy: Maxent.
voetnoot69
vrypostigheit: onverschrokkenheid.
voetnoot70
Ontziende: vreezende.
voetnoot71
voortquam: te voorschijn kwam; zijn redenaers: de vijftig redenaars van vs. 4, die allen door Catharina bekeerd werden en hun geloof met hun bloed bezegelden.
voetnoot74
beckeneel: hersens.
voetnoot77
in 't oogh: voor het oog.
voetnoot78
gewelt: kracht.
voetnoot79-80
der godtheên van Homeer en Orpheus: Metaphrastes verhaalt, hoe de redenaars zich voor de verdediging van den godendienst met citaten op ‘den wijzen dichter Homerus’ en op de Theogonia van den ‘beroemden Orpheus’ beriepen (l.c. blz. 583).
voetnoot81
glans van tittels: glanzende eeretitels.
voetnoot82
Homerus had zich met name op Jupiter, Orpheus op Phoebus Apollo beroepen. Catharina bedoelt, dat haar betoog het niet bestaan van die goden had aangetoond.
voetnoot83
Ook bedoelt Catharina, dat Phoebus het aflegt tegen Christus.
voetnoot84
in der tijdt: oude datief, in den tijd; versta vs. 84: als mensch uit Maria, als Zoon Gods uit den Vader geboren.
voetnoot85
Van: door.
voetnoot86
Metaphrastes haalt Is. XXIX, 14 en I Cor. I, 19 aan: ‘Ik zal de wijsheid der wijzen verdelgen en het beleid der verstandigen te niet doen’, en Vondel, die dezen tekst later in een brief aan Oudaen in 't Latijn aanhaalt (Unger 1667-71, bl. 72), zinspeelt er in dit vs. op.
voetnoot88
Zelf Sophokles: zelfs Sophokles; waar Metaphrastes verhaalt, wat Catharina uit dezen treurspeldichter aanhaalde, kantteekent hij: ‘Hoe Sophokles den dienst der goden bespotte’ (l.c. blz. 583); het bijgebrachte citaat is echter in Sophokles' werken niet te vinden; trots: verheven.
voetnoot89
prachen: bedelen.
voetnoot91-92
Versta: de goden, die Rome heeft uitgevoerd of ingevoerd; het laatste gebeurde door den Sabyn Numa Pompilius, den Albaner Romulus en den Hetrusch of Etruriër Tarquinius Priscus, drie legendarische koningen uit Rome's eerste tijden.
voetnoot94
menschelijcke Goôn: goden met menschelijke eigenschappen en hartstochten.
voetnoot95
veêr en vacht: herhaling van vogelen en dieren van vs. 94.
voetnoot96
Al 't rot: de heele bende; herwaert: naar Egypte.
voetnoot97
't langgebeent: de langgebeenden, de Reuzen of hemelbestormende Titanen, voor wie de goden, naar Egypte gevlucht, in dieren wegscholen.
voetnoot98
stemmigheit: dit moet hier beteekenen: geloof; het eigenaardig woord gebruikte Vondel wellicht onder invloed van 't volgend bestemmen (bijvallen) en met herinnering aan éénstemmigheid, eenheid van leer bij de Christenen; uw Sybillen: de meer of minder legendarische vrouwen uit Griekenland en Klein-Azië, wier voor-christelijke Boeken voorspellingen over Christus bevatten, waaraan christelijke schrijvers tot op Vondels dagen veel waarde hebben gehecht; Metaphrastes laat S. Catharina spreken van één Sybille: ‘sapientissimam inter mulieres sybillam’ (l.c. blz. 583), die Christus' menschelijke geboorte, zijn wonderbare genezingen en zijn dood heeft voorspeld.
voetnoot101
d'onverzierde Duif: de niet verzonnen maar waarachtig zichtbare duif in de gedaante waarvan de H. Geest op Christus (dien zuivren) bij zijn doop neerdaalde, vgl. Matth. III, 16.
voetnoot102
den vliet: de Jordaan; vont: doopvont.
voetnoot103
veerziende: ver vooruitziende, voorspellende.
voetnoot104
de Maeght, die haren vader draeght: de heilige Maagd Maria naar het lichaam moeder van Christus, naar den geest dochter van God, vgl. Dante: ‘Virgine Madre, figlia del tuo Figlio’. Parad. XXXIII, 1; draeght: als moeder in verwachting.
voetnoot105
die 't al met enz.: vergelijk Is. XL, 12.
voetnoot106
Vergelijk Matth. III, 12; ongoôn: niet bestaande goden; haest: weldra; wannen: door ziften verwijderen.
voetnoot107
waer aen.... zich betrouwt: waarop vertrouwt.
voetnoot108
lang: nl. te voren; 't bladelooze hout: 't kruis.
voetnoot109
vgl. Luc. XXIV, 26.
voetnoot110
Godts blyschap: hij, in wien God zijn vreugde had, Christus, vgl. Matth. III, 17. Metaphrastes heeft: ‘Qui etiam ex superciliis aliquando fudit lacrymas’ (Die ook soms uit zijn oogen tranen stortte), zie o.a. Joan. XI, 35.
voetnoot111
luttel garst: een weinig brood; heir: menigte; verzaen: verzadigen; de wonderbare broodvermenigvuldiging, Joan. VI, 5-13.
voetnoot107-112
Apolloos oogh: de vooruitziende blik van Apollo, wiens orakels te Delphi in de Oudheid beroemd en door kerkelijke schrijvers ten gunste van het Christendom aangehaald werden; zie o.a. het door Vondel later veel benutte werk van Lactantias: Divinarum Institutionum Libri Septem, I, VI: De Sibyllis, VII: De testimoniis Apollinis, Migne. P.L. VI, kol. 138 en 148. Ook Metaphrastes voert den ‘vatem a mendacio alienum Apollinem’ in, die lijden en dood van den onsterfelijken Christus voorspelde, de spijziging van 5000 menschen aankondigde en zijn Godheid aanduidde als ‘lux tripliciter refulgens’ (l.c.).
voetnoot112
eenen glans: lees: éénen glans, de ééne goddelijke Natuur; drie heldre glanssen: de drie goddelijke Personen.
voetnoot113
't zelve licht: hetzelfde licht, denzelfden Christus, het licht der wereld, vgl. Joan. VIII, 12; onze: met klemtoon.
voetnoot114
onze Augustus tyen: den tijd van onzen Augustus, den keizer, onder wiens regeering (27 v. Chr.-14 na Chr.) de Verlosser geboren werd.
voetnoot115
Noch: toch.
voetnoot117
de wieck van 's menschen reden: het hoogvliegende menschelijk verstand.
voetnoot119-20
aller dingen bron en oirzaeck: God. Bij Metaphrastes: ‘radix et fons bonorum universorum’.
voetnoot122
Vgl. Gen. I, 31.
voetnoot123
reuckeloos: roekeloos.
voetnoot124
in eenen: lees: in éénen, nl. Christus, vgl. Eph. I, 10; al 't gesneuvelde geslacht: heel het gevallen menschelijk geslacht.
voetnoot126
hof: lusthof, Eden, naar Gen. II, 8; daer 't vergryp wiert uitgedreven: waaruit Adam om zijn zonde werd verdreven.
voetnoot127
De triomfeerder: Christus; 'et verweldigen van 't graf: de overwinning op den dood, door de verrijzenis, vgl. I. Cor. XV, 54-55.
voetnoot128-29
Vgl. Handel. II, 3.
voetnoot129
gezanten: apostelen.
voetnoot131
Dit heilzaem zaet, dat, enz.: de heilsleer van het Evangelie vruchtbaar gemaakt door den dood der martelaren.
voetnoot132
distelen en dorens: belemmeringen; vergelijk Matth. XIII, 21-22.
voetnoot133
lucht: geur.
voetnoot119-34
Vrije en bondige nawerking van Catharina's uitvoerig betoog bij Metaphrastes, l.c. blz. 584.
voetnoot134
De geur van heiligheid, die tot in den Hemel doordringt; kreitsen: sferen, planetenbanen.
voetnoot135
De godtsdienst van het Kruis: het Christendom.
voetnoot136
lang: sinds lang.
voetnoot136-37
Vgl. den tekst van Tertullianus bij vs. 845 van Peter en Pauwels in dit deel, blz. 262.
voetnoot137
Christensche gebeden: gebeden der Christenen.
voetnoot138
't zwaert van Mars: de oorlogen der Romeinen.
voetnoot139
Aureel: Marcus Aurelius Antoninus Verus (161-180 n. Chr.); German: lees Gérman: speerdrager, de oude naam, door 't vernederlandscht Latijn Germaan (Germanus) verdrongen; Sarmaet: de Sarmaten woonden in 't tegenwoordige Polen en Zuid-Rusland.
voetnoot140
adelaers: voor Romeinsche soldaten, die zilveren adelaars als veldteekens meedroegen.
voetnoot139-44
Op voorgang van Tertullianus (Migne P.L. I, kol. 295) verhalen vele oude schrijvers, dat het leger van keizer Marcus Aurelius in een veldtocht ontzaggelijk van droogte en dorst te lijden had. De christelijke soldaten, van het 12de Malthezer Legioen, baden en de neerstroomende regen redde niet alleen het Romeinsche leger, maar de vergezellende donderbui joeg ook de vijanden op de vlucht.
voetnoot146
Vgl. Phil. II, 10.
voetnoot147-49
Slaat op de duiveluitdrijvingen in Jesus' naam, zooals het Nieuwe Testament er vele verhaalt; by: door; het heiloos spoock: de duivel; flus: pas.
voetnoot150
magh: is machtig; vloecken: helsche invloed.
voetnoot151
dat men styf durf staen: hoe stijf men ook vasthoudt.
voetnoot152
hier: te Alexandrië; van: door.
voetnoot151-53
Tacitus vertelt in zijn Historien (door Hooft vertaald) IV, 81, dat keizer Vespasianus (69-79 na Chr.) te Alexandrië een ooglijder en iemand met een lamme hand op wonderlijke wijze genas. Vondel laat Catharina op dit verhaal zinspelen, om het tegen de heidensche wijsgeeren te kunnen weerleggen. Zij doet dit, vs. 153-56, door de argumenten van Baronius (Annales, Ao. 71, 6, 7), die er op wijst, dat volgens Tacitus' mededeeling de behandelde ziekten niet ongeneeslijk waren, en de ‘mirakelen’ door den befaamden toovenaar Apollonius van Tyane uit vleierij aan Vespasianus werden toegeschreven. Bij Metaphrastes komt deze passage niet voor.
voetnoot153
onheelbre of erfgebreken: ongeneeslijke of overgeërfde ziekten.
voetnoot154
licht wou Apolloon: Apollonius dacht makkelijk; guichelstreken: goocheltoeren.
voetnoot155
te heffen in 't gezagh: zijn gezag te verheffen.
voetnoot156
dus: aldus; beguighlen: begoochelen, misleiden.
voetnoot157
Wien: wie, nl. de inwoners van Alexandrië; breinloos: zonder geheugen.
voetnoot158
voor min dan veertigh jaren: Catharina rekent van den tijd van Vespasianus, die een veertig jaar na Christus' dood regeerde.
voetnoot158-60
Bij Bar. (34, 121) had Vondel het bericht van Dionysius den Areopagiet gelezen, dat hij op den middag, die later de tijd van Christus' dood bleek te zijn, in de nabijheid van Heliopolis (Zonnestadt) de zon had zien verduisteren en de volle maan in haar plaats zien verschijnen.
voetnoot160
Voltrocken: geheel vol; in niemants licht: het wonderlijke was, dat de maan scheen, terwijl de lichtbron van de maan, de zon, verduisterd was; en: ontkenningspartikel, vroeger geregeld, nu en later sober door Vondel gebruikt.
voetnoot161
wat zon: lees wàt zon, welke zon, nl. Christus, het licht der wereld; die blintgeborene oogen enz. vgl. Joan. IX, 1-34.
voetnoot162
de werelt was onttogen: was gestorven.
voetnoot163
Daer: in Egypte, waar enz.; als in een nacht: Egypte heet bij Vondel herhaaldelijk: duisternis, zie Pascha, vs. 2081-82; Bespiegelingen van G. en G., IV, 1091; Moses ooghmerck: de bedoeling en zending van Moses waren, het Joodsche volk uit de duisternis en slavernij van Egypte tot het licht en de vrijheid te voeren: voorafbeelding van het verlossingswerk van Christus.
voetnoot164
een dwalend licht: de dwaling van het heidendom; Ammons bron: Ammon was de naam, waaronder Jupiter en de zon in Egypte vereerd werden; er bestond ook een orakel van Ammon, vgl. Vossius: De Idololatria Gentili (Amstelodami, MDCC), blz. 134-35; naelt: Egyptische gedenknaald of obelisk, vol hiëroglyphen.
voetnoot165
nesk: nesch, onnoozel, dwaas; dit vers doelt op het moeilijk te oncijferen teekenschrift den Egyptische obelisken, waarop Athanasius Kircher zijn scherpzinnigheid beproefde in zijn Obeliscus Pamphilius, Romae, MDCL, door Vondel bezongen, zie Unger, 1652-53, blz. 28.
voetnoot166
kunde op hemelstreken: astrologie, sterrenwichelarij.
voetnoot167
wufte: losse; slincke: linker.
voetnoot168
Geruisch en wendingen van vliegende vogels.
voetnoot169
wanschapenheên: misgeboorten; vezelen: stukgesneden ledematen.
voetnoot171-72
Nymph: de nimf Egeria was de raadgeefster van Numa Pompilius bij zijn godsdienstige wetgeving; gordyn, geit en drievoet: ritualiën van het orakel te Delphi; guighlers onbescheit: bedrog van een toovenaar.
voetnoot173
de lucht: de luchtgeesten; paeien: bevredigen.
voetnoot174
Zooals bij Germaansche offerfeesten.
voetnoot175
Der zielen Zon: Christus.
voetnoot166-76
Vondel mengt in deze vss. allerlei elementen van Egyptische, Romeinsche, Grieksche, Barbaarsche en Perzische eerediensten dooreen.
voetnoot176
Mithras: de Perzische zonnegod, vgl. Altaergeheimenissen II, 1-12; de Chaldeen: de drie Wijzen uit het Oosten, veelal als astrologen beschreven
voetnoot177
Zien naer enz.: laten, hun sterrenkunde in den steek; d'ongewoone starre: de wonderbare ster van Matth. II, 2, 9.
voetnoot178
Hun toont: hen wijst op; d'oprechte bron der stralen: de ware lichtbron, nl. Christus; van zoo verre: van uit het oosten.
voetnoot179
De wyze Athener: waarschijnlijk is Dionysius bedoeld, de door Paulus van de Grieksche wijsheid tot het Christendom bekeerde Areopagiet, Handel. XVII, 34; slot van reênbesluit: konklusie van een sluitrede of syllogisme.
voetnoot180
En kent nu enz. nl. door het geloof, waarvoor het redekavelend verstand stil staat.
voetnoot181
Versta: in de brandende strijdvragen der elkaar bekampende Grieksche filosofische richtingen.
voetnoot184-85
De naijver der wijsgeerige scholen van Griekenland is bekend.
voetnoot185
betrouwen: vertrouwen.
voetnoot186
Vgl. I. Tim. VI, 16.
voetnoot187
Moses: Moses' Boek der Schepping.
voetnoot188
Wiens bladen: Moses' bladen, voor: het heele Oude Testament; Philadelph: In Vondels tijd nam men nog aan, dat de Egyptische koning Ptolomaeus II Philadelphus (285-246 v. Chr.) de opdrachtgever was van de zoogenaamde Septuagint, d.i. de Grieksche vertaling van het Oude Testament door 70 Joden; de vertaling heet ook de Alexandrijnsche, omdat ze in Alexandrië tot stand kwam, de eenige reden, waarom Vondel deze gebeurtenissen hier ophaalt.
voetnoot190
onhebreeusche: niet-Joodsche.
voetnoot191
riecken: bespeuren; in der yl: spoedig.
voetnoot192
verzieringen: verzinsels. Vondel bedoelt, dat de Griekschlezende heidenen nu uit den in 't Grieksch vertaalden Bijbel konden nagaan, hoeveel elementen zij verbasterd uit de Openbaring in hun godendiensten hadden overgenomen.
voetnoot193
simpelen: eenvoudigen.
voetnoot194
onvalsch: waar.
voetnoot195
Ghy: Porphier; 't bedrogh: van de dwaalleer.
voetnoot197
wrevelgeest: geest van verzet en opstand; dees trotse maghten: nl. van wreed geweld.
voetnoot198
stoel: zetel, heerschappij.
voetnoot199
haer: de maghten van vs. 197.
voetnoot201
Maxent: de keizer.
voetnoot202
Versta: zijn eigen vrouw onthooft.
voetnoot205
't levend purper: het rood en warm uitstroomend bloed, als een tapijt, vgl. vs. 2.
voetnoot207
straem: striem; ossepees: Metaphrastes heeft: ‘boum nervis’ (l.c. blz. 585).
voetnoot209
Metaphrastes spreekt van: ‘een as met vier wielen, elk van zagen en scherpe spijkers voorzien’ (l.c.).
voetnoot210
‘Maar de wielen draaiden van zelf om en doodden vele ongeloovigen’ (l.c.); Gewent van Godts gezant: omgewend door een engel; ten val: ten ondergang.
voetnoot211
mam: borst; het afscheuren van de borst onderging, volgens Metaphrastes, niet Catharina, maar de keizerin, (l.c. blz. 587).
voetnoot213
stede: plaatse.
voetnoot215-16
Ook dit verhaalt Metaphrastes (l.c.).
voetnoot216
Sina: de berg Sinaï; Jakob: aan Jakob, de Joden.
voetnoot217
grafdauw: Godszegen als dauw over het graf.
voetnoot218
Engelsch: van engelen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys