Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 496]
[p. 496]

[S. Theodore]



illustratie

S. Theodore.Ga naar voetnoot*

1 THEODORE, schuw van d'oogen der mannen, uit zorge voor hare zuiverheit, geraeckte inGa naar voetnootr. 1. 2 hechtenisse, en, het wieroockvat verfoeiende, wiert naar het bordeel geleit; daer zy ingesloten,Ga naar voetnoot2 3 haer hart en handen ten hemel ophief; terwyl men voor de deur vast krackeelde, om, elck 4 voor ander, de maeghdelijcke bloem te plucken. Maer naulix hadze haer gebedt uitgestort,Ga naar voetnoot4-5 5 of een kryghsman tradt' er binnen, die de benaeuwde Maeght moedighde, en een middel ter 6 verlossinge aenwees. Hy treckt haer gewaet, zy zyne kleederen en wapens aen; en treedt 7 aldus vermomt ter deure uit: waer over hy, in dochters kleederen gegrepen, ter straffe gevoertGa naar voetnoot7 8 wort; daer zy, door het gerucht aengeport, op slagh komt, en offert zich, als de rechtschuldige,Ga naar voetnoot8 9 voor hem, en hy voor haer, te knielen: 't welck by de rechters overwogen, zoo helpt men henGa naar voetnoot9-10 10 beide voort met den zwaerde.

[pagina 497]
[p. 497]

Theodore aen Basilia, hare Zuster.Ga naar voetnoot*

 
Nadien mijn geest alree by 's hemels geesten t'huis leit,Ga naar voetnootvs. 1
 
Door wien twee kranssen, een van ongerepte kuischeit,Ga naar voetnoot2
 
En een van martlery, gelijck een dubble prys,Ga naar voetnoot3
 
Gevlochten zijn, voor my, in 't bloeient paradys;
5[regelnummer]
Zoo lees dit afscheit noch van Theodore, uw zuster;
 
En draegh u, in mijn doot, te stiller, en geruster;
 
Dewyl ick hene reis, niet eenzaem, maer verzelt
 
Met Didymus, helaes! dien al te vromen helt,Ga naar voetnoot8
 
Voorvechter van mijn eere, en mede van mijn leven;
10[regelnummer]
Een helt, wien Jesus gunne, al 't geen ick niet kan geven
 
Aen zijn oprechte trouw, gebleken in der noot;Ga naar voetnoot11
 
Gelijck mijn pen uw hart dit inprent, voor mijn doot;
 
Op dat zijn deughden lang in uw gedachten hangen.
 
Ick, wieroockweigerigh, en godtverlooft, gevangen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En vreeslijck toegedoemt aen d'eerelooze cel,Ga naar voetnoot15
 
Koos alles uit te staen, om 't hemelsche bevelGa naar voetnoot16
 
Te volgen, daer men my, door schennis, zocht te temmen.
 
Men schen dit lichaem vry, de wil zal 't nimmer stemmen,Ga naar voetnoot18
 
Maer waeren ongeschent den maeghdom van de ziel,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Zoo zuiver, als het sneeuw oit van den hemel viel.
 
Gelijck de lauwerblaên de vlammen wederstreven,
 
En kraecken, reis op reis, en worstlen, eer zy 't gevenGa naar voetnoot21-22Ga naar voetnoot22
[pagina 498]
[p. 498]
 
Gewonnen aen den gloet; zoo zal mijn styve keelGa naar voetnoot23
 
Doorgalmen overal de winkels van 't bordeel;Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
En tuigen, hoe Godts bruit die schande lijt gedwongen.Ga naar voetnoot25
 
Of blyf ick stom, van schaemt, zoo zal een lucht vol tongenGa naar voetnoot26
 
Getuigen van myn eer, die bergen overkryt,Ga naar voetnoot27
 
En het schofferent hof zijn schendery verwyt.Ga naar voetnoot28
 
d'Onnozelheit heeft hier haer schenders, en schoffeerders,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Maer 't schort haer nimmermeer aen voorspraeck, nocht verweerders.Ga naar voetnoot30
 
De boosheit wint veel velts, wanneer zy hene ruckt,Ga naar voetnoot31
 
Maer komt zoo verre niet, dat zy geheel verdruckt
 
Het zaet van ware deught, die kracht kryght zelf door 't rotten,Ga naar voetnoot33
 
En na dien winter, komt te bloeien, en te botten.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
In d'onderdrucking leit de hoogheit van Godts maeght,Ga naar voetnoot35
 
Niet oogende op 't geen haer, maer 't helderste oogh, behaeght;Ga naar voetnoot36
 
Om 't welck zy zich verciert met parlen noch gesmyde,Ga naar voetnoot37
 
Noch purper nochte gout, maer met spierwitte zyde
 
Van zuiverheit en schaemte, en stilte, slecht en recht,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Geloof en liefde en hoop, en 't hart aen Godt gehecht,
 
En goddelijcken raet, de bagge van haer ooren.Ga naar voetnoot41
 
Mijn Bruigom, eens uit Godt, eens uit de Maeght, geboren,Ga naar voetnoot42
 
Bescherm uw maeght, uw bruit; of zoo zy lyden zal,
 
Uw wil geschie: zy lyde uw glori te geval.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Geen water kan den gloet van onze liefde blussen.Ga naar voetnoot45
 
Terwyl men 't lichaem schent zal 't kuisch gemoet u kussen.
 
De liefde van uw bruit is stercker dan de doot.Ga naar voetnoot47
 
Zie van den hemel neêr: vertroost ons in den noot.
 
Zoo zucht ick naer de lucht en hemelsblaeuwe bogen.
50[regelnummer]
Een kou gaet door 't gebeent. het water stremt in d'oogen.Ga naar voetnoot50
 
Al 't bloet vertreckt naer 't hart. een afschrick, bleeck en bang,Ga naar voetnoot51
 
Ontschaeckt mijn kaeck de roos, en overstroit de wangGa naar voetnoot52
 
Met ryp: dan komt de roos en dan de ryp weêr boven.Ga naar voetnoot50-53Ga naar voetnoot53
 
O wonderbare strijt! wat durf ick my beloven?
[pagina 499]
[p. 499]
55[regelnummer]
Wat vreezen, of den palm, of droeve nederlaegh?
 
't Vertrouwen tart den strijt. de schaemte maeckt my traegh.Ga naar voetnoot56
 
Mijn kuischeit dryft, voor wint, door 't barnen van de klippen.
 
Al d'oevers zijn bezet. zy kan het niet ontglippen.Ga naar voetnoot57-58
 
De schender gunt haer noch een' oogenblick beraets.
60[regelnummer]
Hoe klopt het hart, terwyl de woestheit des soldaets
 
Vast aenklopt op de deur, gereet om aen te grypenGa naar voetnoot60-61
 
Den wapenloozen roof, op zangk en spel van pypen;Ga naar voetnoot62
 
Gelijck de vos een duif, in 't hol van eene rots.Ga naar voetnoot63
 
Ten leste groeit mijn moedt, en smyt de vreeze trots
65[regelnummer]
Voor zyne voeten neer. ick blijf by 't voorgenomen,Ga naar voetnoot65
 
En wacht vol hoops 't gewelt, my dreigende op te komen.Ga naar voetnoot66
 
Met kraeckt de deur, en gaept, en laet een' ridder in.Ga naar voetnoot67
 
Hoe wiert my toen te moe! wat schoot my in den zin!
 
Zoo d'angst een teere maeght haer zinnen had gelaten,
70[regelnummer]
In 't goddeloos vertreck, bezet van hofsoldaten.
 
Een brave rustigheit ziet hem ten oogen uit.
 
Het hair bedeckt den hals, om wien de hellem sluit.Ga naar voetnoot72
 
Een roode wapenrock, op 't pantser aengetogen,
 
Wel dicht van schubben, geeft een rootheit in mijn oogen.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
De degen hangt gegort aen zyne slincke hant.
 
O Theodore, die de kroon der maeghden spant,
 
Laet varen alle vrees voor 't heiligste uwer eere.
 
Hier staet een, die niet lyt dat yemant u schoffeere.Ga naar voetnoot78
 
Zoo spreeckt de jongeling, terwyl ick vast bedaer,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
En overlegh, wie my verzekert in 't gevaer.Ga naar voetnoot80
 
Ick durf my naulix noch verlaten op dat smeecken.
 
Vergif wort menighmael met honigh overstreecken.
 
Bancketten decken wel 't moordadighste venyn.Ga naar voetnoot83
 
Wat anders is het hart: wat anders is de schyn.
85[regelnummer]
In menigh mensch wort noch een avrechts mensch gevonden,Ga naar voetnoot85
 
Recht avrechts, en gewoon te spreecken door twee monden.Ga naar voetnoot86
 
Zoo mor ick by my zelf, wanneer hy 't woort hervat:Ga naar voetnoot87
 
Nu zorgh niet langer voor den Godtverloofden schat.Ga naar voetnoot88
[pagina 500]
[p. 500]
 
Hier staet uw vyant niet, ô neen, maer uw behoeder,
90[regelnummer]
Uw lotgenoot, uw troost, uw arts, uw medebroeder.
 
Hier ziet ghy Didymus, gezint zijn jeughdigh bloet
 
Te storten voor uw ziel. ô dochter, schep dan moedt.
 
Laet ons verwisselen van kleedinge, en manieren,
 
U 't mannelijck gewaet, my 't maeghdelijck vercieren.
95[regelnummer]
Dees uitkomst daelt van Godt. ick streck u hier een borgh.
 
Treck aen mijn kryghsmans tuigh, en red u uit dees zorgh.
 
Zoo sprack hy, daer een wolck, als zilver, nederdaelde,Ga naar voetnoot97
 
En, treckende in 't vertreck, rontom my zweefde, en dwaelde,Ga naar voetnoot98
 
Die, na 'et ophelderen der wolcke, zagh in 't licht
100[regelnummer]
Een schaer van Engelen, met blyschap in 't gezicht,
 
En vrientschap op de lip, en rapsheit in de leden,Ga naar voetnoot101
 
Bereit om Theodore, in kryghsmans schijn, te kleeden.
 
Dees schiet my strax de laers aen 't een en 't ander been:
 
Die strickt de laers met gout, en bintse voor mijn scheen.
105[regelnummer]
Een ander vlijt en ryght het pantser om myn lenden,
 
En stulpt den helm op 't hair, nu veiligh tegens 't schenden.Ga naar voetnoot106
 
De wapenrock bedeckt mijn schouders met der vaert.Ga naar voetnoot107
 
Een ander geeft my moedt, een ander schilt en zwaert.Ga naar voetnoot103-108
 
Zoo stapt de kryghsheldin, met haer geweer, en wapen.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Terwyl mijn Didymus, door 't maeghdekleet herschapen,
 
Een simple maeght geleeck, die, om den hemelschat,Ga naar voetnoot111
 
Alle ydle pracht en prael met wil verwaerloost had;
 
Om het wellustigh oogh der wulpschen te mishagen,
 
En door geen pronckery hun zielen te belagen:
115[regelnummer]
Doch door mijn aengezicht en 't lochenent gewaetGa naar voetnoot115
 
Scheen een gemengeltheit, en tweederleie staetGa naar voetnoot116
 
Van jongeling en maeght, en zachte en fiere zeden.
 
Al veinst mijn tret, noch blijckt yet zachters in mijn treden,Ga naar voetnoot118
 
In voorhooft, en gebaer, hoe zeer ick 't zelf verwensch;
120[regelnummer]
En d'ongelijcke sex, die nabuurt, grens aen grens,
 
Staet voeghelijck. men kan die zomtijts onderkennen,Ga naar voetnoot120-21
 
En zomtijts niet. natuur leert langksaem zich verwennen.Ga naar voetnoot122
[pagina 501]
[p. 501]
 
De rey der Engelen, na dit voltoide werck,
 
Verlaet dees plaets, en vlieght om hoogh, naer 's hemels kerck;Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Van waer zy, op den wenck des vaders, nederstegen,Ga naar voetnoot125
 
Ten dienst van zijn vriendin, ten uiterste verlegen.
 
Heldin, sprack Didymus, nu red u, het is tijdt.
 
Dees mommery kan u niet strecken tot verwijt,Ga naar voetnoot128
 
Maer tot u onsterflijcke eere, in sterfelijcke monden.
130[regelnummer]
Bedriegh de wachters vry, door loffelijcke vonden,Ga naar voetnoot130
 
En stap, gelijck ick quam, door al den drommel heen, Ga naar voetnoot131
 
Eer d'overste ons verrasch, en grype, en boeie aen een.Ga naar voetnoot132
 
Voort voort, nu zie niet om. de hemel leer u hoopen.Ga naar voetnoot133
 
Verlaet dit Sodoma. vaer voort, de wegh leit open.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Ick antwoort hem hier op: godtyverighste helt,
 
Beschutter van de Maeght voor 't gruwelijck gewelt,
 
Myn bruigom kroone uw trouw in 't onbepaelde leven;Ga naar voetnoot137
 
Hoe zijn wy te gelijck van eene lucht gedreven!Ga naar voetnoot138
 
Hoe wenscht mijn geest uw gunst t' erkennen met mijn bloet!Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Leef lang. zoo danck ick hem, en zet den trotsen voetGa naar voetnoot140
 
Ter deure uit onbeschroomt, door 't woelen van de bende,
 
En redt my uit gevaer, eer yemants oogh my kende.
 
Na'et lange sammelen zoo valt de hofkornelGa naar voetnoot143
 
Met zijn gewapenden in d'uitgestreke cel;Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Om d'aengevochte Maeght te vinden, overwonnen
 
Door afschrick van die schande, of heel, en ongeschonnen,Ga naar voetnoot145-46
 
Naer 't onverzetbre hart, dat tot geen schande stemt,Ga naar voetnoot147
 
En, onder zijn gebiet, de woeste geilheit stemt,Ga naar voetnoot148
 
Die op de schoonheit vlamt, en haer afkeerige oogen.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
De hofkornel ziet toe, en roept: wy zijn bedrogen.
 
Dit 's Theodore niet. ô booswicht, toveraer,Ga naar voetnoot151
 
Verrader van het Recht, vermomde guichelaer,Ga naar voetnoot152
 
Ghy hebt uw snoode boel gestelt op vrye voeten,Ga naar voetnoot153
 
Maer 't geen haer daet verdient, zult ghy viervoudigh boeten.Ga naar voetnoot154
[pagina 502]
[p. 502]
155[regelnummer]
Men ley hem naer 't gerecht. hy zal het niet ontvliên.
 
Zoo ruckt men Didymus, door allerhande liên,
 
Door eenen dicken drang, gevloeit uit alle straten,
 
Naer 't hoogh gerecht. de stadt en 't volck zijn uitgelaten.
 
Ick sidder op 't gerucht. ick yvre derwaert aen.
160[regelnummer]
Ick koom, daer de soldaet, bereit om toe te slaen,
 
De blancke sabel stroopt, en dreight dat hooft te vellen,Ga naar voetnoot161
 
't Welck, om mijn veiligheit, zich in gevaer ging stellen.
 
Ick roep: hou op, hou op. de schuldige staet hier.
 
Al 't volleck draeit het hooft naer mijn verbaest getier.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Een yeder maeckt my plaets. zoo koom ick opgetreden,
 
Daer mijn verlosser knielt. ick val hem met gebedenGa naar voetnoot166
 
En vrientschap om den hals, en bidde, dat hy toch
 
't Onschuldigh bloet verschoone. ick neem dat loos bedroghGa naar voetnoot168
 
En al de schult op my. verschoon 't onnozel leven.
170[regelnummer]
Ick ben de rechte man. ick heb 't bedrogh geweven.Ga naar voetnoot170
 
Hy weigert my mijn bede, en bid al evenzeer,
 
Dat ick hem gunnen wil zyn' lust, en d'opperste eer
 
Van zoo een' braven vont, dat 's voor een maeght te storten,Ga naar voetnoot173
 
Voor 't schitterende zwaert, nu reedt haer tijdt te korten.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Wy worden, na veel stryts, te zamen weghgeleit,
 
En, op een nieuw verhoort, ontfangen dit bescheit:
 
Het evenschuldigh paer pas morgen vroegh te knielen
 
Voor 't zwaert, en vaer van hier, als met gepaerde zielen.Ga naar voetnoot177-78
 
Mijn ziel verlangt naer d'uur, doch wenscht in dit gevalGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Te weten, wie van beide eerst nederknielen zal.
 
Voor my, indien 't my moght, naer mynen wensch, gelucken,
 
'k Verzoeck, en hou vast aen, om eerst te mogen bucken;Ga naar voetnoot182
 
Maer mijn getrouwe stopt zijn oor voor mijn gebeên.Ga naar voetnoot183
 
De voortoght komt hem toe. hem past het voor te treên.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Zoo 't enckel wezen moet, het zal myn' onwil sussen,Ga naar voetnoot185
 
Dat zijn bebloede romp my diene tot een kussen,
 
Waer op ick nederkniel, terwyl het hart noch steent,Ga naar voetnoot187
 
En 't hooft noch gaept naer 't hooft, dat zich by 't zijn vereent.
 
Een zelve tombe zoude ons beide best betamen.
[pagina 503]
[p. 503]
190[regelnummer]
Wy sterven te gelijck, begraef de lijcken t'zamen,
 
En legh my zy aen zy, dat ick met hem verrys,
 
Als d'Engelsche bazuin ons wecke, op deze wys:Ga naar voetnoot192
 
Ontwaeck, ô Didymus, ontwaeck, ô Theodore.
 
Ghy streckte elckander, ick u beide een hemelspore.Ga naar voetnoot194

voetnoot*
S. Theodore: In de oude hagiografieën heerscht twijfel omtrent de identiteit van deze heilige, wijl haar marteling door sommigen te Alexandrië op 5 April, door anderen te Antiochië op 28 April geplaatst wordt. In De Probatis Sanctorum Historiis van Surius (Col. Agripp. MDLXXI) tom. II staat dan ook na het ‘Vita Sanctae Virginis Theodorae et Didymi Martyris’ van Metaphrastes (bl. 569) het ‘Martyrium S. Theodorae Virginis’ uit S. Ambrosius (bl. 880). Hoewel beide verhalen in hoofdzaak eensluidend zijn, en er alleen vergissing bij het overschrijven van de plaatsnamen in het spel schijnt te wezen, pleiten toch de Bollandisten voor het persoonlijk onderscheid der beide Theodora's, wijl de hier verhaalde soort van maagdenbeproeving en bevrijding meer dan eens voorkwam (Acta SS., Aprilis, tom. III, bl. 572). Het merkwaardige is, dat Vondel zich buiten deze kontroverse houdt door zoowel plaatsnamen als tijdsaanduidingen geheel te vermijden. Toch wijzen verschillende van zijn uitingen er op, dat hij beide histories van Surius gekend en benut heeft.
voetnootr. 1.
schuw van d'oogen der mannen: Ambrosius: ‘virorum evitabat adspectum’ (Surius, blz. 880).
voetnoot2
het wieroockvat verfoeiende: Metaphrastes: ‘Jusserunt diis immolare’ (ib. blz. 569).
voetnoot4-5
elck voor ander: de een voor den ander; moedighde: bemoedigde.
voetnoot7
dochters: jongemeisjes.
voetnoot8
aengeport: aangezet; rechtschuldige: voor het gerecht schuldige, of: de juiste schuldige.
voetnoot9-10
te knielen: nl. voor het zwaard; helpt hen voort: brengt hen om het leven.
voetnoot*
In 't opschrift: Basilia, hare zuster: nergens is in de bronnen sprake van een zuster of een Basilia.
voetnootvs. 1
Nadien mijn geest enz.: Nu ik met den geest al bij de zaligen in den Hemel ben.
voetnoot2
wien: wie.
voetnoot3
martlery: martelaarschap.
voetnoot8
Didymus: alleen Metaphrastes vermeldt dezen naam.
voetnoot11
in der noot: in den nood.
voetnoot14
wieroockweigerigh: weigerend te wierooken voor de afgoden; godtverlooft: als christelijke maagd;
voetnoot15
toegedoemt aen d'eerelooze cel: veroordeeld tot het bordeel.
voetnoot16
Koos: verkoos.
voetnoot18
vgl. Ambrosius: ‘Christi virgo prostitui potest, adulterari non potest’ (l.c. 880); stemmen: toestemmen.
voetnoot19
waeren: bewaren; ongeschent: ongeschonden.
voetnoot21-22
De brandende laurier is een beeld van den mensch, die worstelt tegen de vlam van den hartstocht, vgl. Bespiegelingen, III, 627-28.
voetnoot22
reis op reis: keer op keer, voortdurend.
voetnoot23
styve keel: hooge stem.
voetnoot24
winkels: hoeken.
voetnoot25
tuigen: getuigen.
voetnoot26
van schaemt: uit eerbaarheid; een lucht vol tongen: het overal rondvliegend gerucht.
voetnoot27
Metaphrastes heeft: ‘Wat gij mij als schande wilt aandoen, zal mij juist eer en eeuwige glorie bezorgen’ (l.c. blz. 510).
voetnoot28
schofferent: maagden verkrachtend.
voetnoot29
d'Onnozelheit: de onschuld.
voetnoot30
schort: ontbreekt; nimmermeer: nooit.
voetnoot31
hene ruckt: er op uit trekt.
voetnoot33
zelf: zelfs; denk bij dit vs. aan II Cor. XII, 9.
voetnoot34
dien winter: van beproeving; botten: uitbotten.
voetnoot35
hoogheit: verhevenheid, verheffing, vgl. ‘Palma sub pondere crescit’.
voetnoot36
oogende: ziende; 't helderste oogh: Gods oog.
voetnoot37
gesmyde: gouden en zilveren sieraad.
voetnoot39
schaemte: eerbaarheid; stilte: ingetogenheid; slecht en recht: eenvoudig en oprecht.
voetnoot41
goddelijcken raet: evangelische raad tot maagdelijkheid, Matth. XIX, 12; bagge: gouden ring.
voetnoot42
Mijn Bruigom enz.: Christus als het eeuwig Woord uit God den Vader, als mensch uit Maria geboren.
voetnoot44
uw glori te geval: tot uw glorie.
voetnoot45
vgl. Hooglied, VIII, 7.
voetnoot47
vgl. Hooglied, VIII, 7.
voetnoot50
het water stremt: de tranen bevriezen.
voetnoot51
vertreckt: trekt samen.
voetnoot52
Ontschaekt: ontneemt; de roos: den blos.
voetnoot50-53
Van deze vreeshuivering, die in kilte, bleekheid en schaamte overgaat, melden de bronnen niets.
voetnoot53
ryp: witheid.
voetnoot56
schaemte: schroom.
voetnoot57-58
Versta: als een schip, door den wind vooruit geblazen, tusschen de branding en bij de klippen, en dat nergens kan aanleggen.
voetnoot60-61
klopt - aenklopt: woordspel; gereet: hoort bij soldaet.
voetnoot62
Den wapenloozen roof: Theodora's maagdeneer, die zich met niets verweren kan; pypen: fluiten; van muziek melden de bronnen niets.
voetnoot63
Gelijck de vos een duif: zoowel Metaphrastes als Ambrosius spreken van (‘accipitres in columbam’ (valken op een duif).
voetnoot65
't voorgenomen: mijn voornemen.
voetnoot66
op te komen: te overvallen.
voetnoot67
Met: meteen; een ridder: Metaphrastes noemt hem ‘religiosissimus frater militari habitu’ (blz. 510) en Ambrosius ‘vir militis specie terribilis’. blz. 881)
voetnoot72
om wien: waar omheen; hellem: helm.
voetnoot74
rootheit: rooden gloed.
voetnoot78
een: iemand; schoffeere: verkracht.
voetnoot79
vast: langzaam.
voetnoot80
overlegh: nadenk, onderzoek.
voetnoot83
Bancketten: fraaie gebakken.
voetnoot85
avrechts: slecht.
voetnoot86
Recht: ja zeker.
voetnoot87
mor: mompel.
voetnoot88
zorgh niet: heb geen zorg, wees niet bang; den Godtverloofden schat: uw aan God geschonken maagdelijkheid.
voetnoot97
een wolck: hiervan spreken de bronnen evenmin als van een schaer van Engelen, vs.100. Vondel vulde de legende uit kieschheid aan.
voetnoot98
treckende in 't vertreck, merkwaardig onnoozel woordspel.
voetnoot101
rapsheit: rapheid, vlugheid.
voetnoot106
stulpt: als een stulp of stolp opzetten.
voetnoot107
met der vaert: in de vaart van 't loopen.
voetnoot103-108
Van de wapenrusting zijn de (scheen-)laers, het pantser, den helm en den wapenrock als ocrea, lorica, galea en chlamys in de bronnen terug te vinden; vgl. voor deze aankleeding de Geboortklock van Willem van Nassau, Dl. 2, blz. 778, vs. 256-261; en De Heerlyckheid van Salomon, ib. bl. 266, vs. 658-64.
voetnoot109
geweer: krijgstuig.
voetnoot111
simple: eenvoudige.
voetnoot115
Versta: doordat mijn vrouwengezicht door mijn soldatenkleed werd geloochend, tegengesproken.
voetnoot116
gemengeltheit: tweeslachtigheid.
voetnoot118
Al veinst mijn tret: door hard stampen.
voetnoot120-21
de door uiterlijkheden zoo dicht bij elkaar gebrachte sekseverschillen stonden mij goed; nabuurt, vgl. S. Apollonia vs. 189.
voetnoot122
verwennen: aan iets anders wennen.
voetnoot124
's hemels kerck: de Hemel.
voetnoot125
op den wenck des vaders: op Gods bevel.
voetnoot128
mommery: vermomming, verkleeding.
voetnoot130
loffelijcke vonden: prijzenswaardige verzinsels.
voetnoot131
al den drommel: den heelen drom.
voetnoot132
verrasch: verrast.
voetnoot133
leer u hoopen: geve u vertrouwen.
voetnoot134
Sodoma: plaats van ontucht.
voetnoot137
onbepaelde: eeuwige.
voetnoot138
lucht: zucht, geest.
voetnoot139
uw gunst t'erkennen met mijn bloet: uw goedheid te bedanken zelfs door mijn dood.
voetnoot140
trotsen: moedigen.
voetnoot143
sammelen: dralen, het lange onderhoud van Theodora met Didymus; hofkornel: kolonel van de keizerlijke wacht, alleen unus (iemand) genoemd in de bronnen.
voetnoot144
uitgestreke cel: opgesmukte kamer.
voetnoot145-46
aengevochte, naar men meende door Didymus; overwonnen door afschrick van die schande: onduidelijk voor: geschonden; heel: gaaf.
voetnoot147
Naer: volgens; 't onverzetbre: haar onverzettelijk.
voetnoot148
onder zijn gebiet: met zijn gezag.
voetnoot149
de schoonheit: de schoone Theodora; afkeerige: zich afwendende.
voetnoot151
ô booswicht: dit geldt Didymus, die meteen als de schuldige ontdekt is; Vondel slaat alle voorafgaande twijfels en uitroepen, in de bronnen vermeld, over.
voetnoot152
vermomde guichelaer: verkleede goochelaar, bedrieger.
voetnoot153
boel: minnares.
voetnoot154
viervoudigh: Metaphrastes laat den rechter alleen een dubbele straf uitspreken: ‘Cruciate istum vehementer duobus modis’ (l.c. blz. 511).
voetnoot161
vellen: afslaan.
voetnoot164
volleck: volk.
voetnoot166
verlosser: redder.
voetnoot168
't Onschuldigh bloet: zijn eigen onschuldig bloed; loos: slim.
voetnoot170
man: klinkt in Theodora's mond vreemd, maar in deze staande uitdrukking beteekent het mensch, persoon.
voetnoot173
braven vont: kranige vondst; dat 's voor een maeght te storten: namelijk in de plaats van een maagd mij neer te werpen.
voetnoot174
nu reedt: dat gereed is; haer tijdt te korten: haar (Theodore's) leven af te snijden.
voetnoot177-78
paer - zwaert - vaer - gepaerde: onwillekeurige assonanties.
voetnoot179
d'uur: uur is vaak vrouwelijk bij Vondel.
voetnoot182
bucken: voor 't zwaard.
voetnoot183
getrouwe: de Stilnovisten van Dante's tijd spraken gaarne van fedele d'amore.
voetnoot184
voortoght: voortred, voorgang.
voetnoot185
Zoo 't enckel wezen moet: als 't dan zóó alleen maar mag.
voetnoot187
steent: steunt, treurt.
voetnoot192
d'Engelsche bazuin: de bazuin van den verrijzenisengel.
voetnoot194
een hemelspore: tot een spoor, een prikkel ten Hemel.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys