Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 652]
[p. 652]

Altaer-Geheimenissen.
Het eerste Boeck. Offerspyze.

 
Ick zing van Godts Altaergeheimenissen;Ga naar margenoot+Ga naar voetnootvs. 1
 
Van d'Offerspijs der heilige offerdisschen;Ga naar voetnoot2
 
Van Offereere, en eeuwige Offerhant.Ga naar voetnoot2-3
 
Wat Serafijn, wat Goddelijck trouwantGa naar margenoot+Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Zal, daer de Kerck gevult met zoom en slippenGa naar voetnoot5
 
Van Godts gewaet, nu mijn besmette lippen
 
Toch zuiveren met vier van 't hoogh Altaer?
 
Waer voor ick my met nederigh gebaerGa naar voetnoot8
 
Ter aerde worp, al siddrende en verlegenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Om 't stercke licht: geen arent magh hier tegen.Ga naar voetnoot10
 
De troonwacht zelf bedeckt haer aengezicht
 
En voeten, voor dit onverdraeghzaem licht;Ga naar voetnoot12
 
En rollende den galm van driemael heilighGa naar voetnoot13
 
Elckandren toe, staet naulix vast en veiligh,Ga naar voetnoot4-14
15[regelnummer]
De pijler beeft: de muren beven oock,
 
Gelijck verbaest: 't gewelfsel hangt vol roock.Ga naar voetnoot16
 
Hoe durf een worm dan 't Offerweb beginnen?Ga naar voetnoot17
 
Wat zegh ick? kan een zyworm zydraet spinnen:Ga naar voetnoot18
 
Bestelt een visch ons purper: en bekleênGa naar voetnoot19
[pagina 653]
[p. 653]
20[regelnummer]
De worm en visch gekroonde mogentheên:
 
Wat schroomte kan my dienen tot verschooning;Ga naar voetnoot21
 
Indien ick nu den Bethlehemschen KoningGa naar voetnoot22
 
En zijne kribbe ontzegh mijn' offerplicht;Ga naar voetnoot23
 
Het arm geschenck van een Altaergedicht?
25[regelnummer]
Borduursels, die van gout en zilver kraecken,Ga naar voetnoot25
 
En diamant en purper en scharlaken
 
Vercieren wel het Offerheilighdom;Ga naar voetnoot27
 
Maer gaven zijn, naer 't hart is, wellekom:Ga naar voetnoot28
 
't Gewilligh hart heeft eerst Godts wit getroffen.
30[regelnummer]
De hemel neem' mijn werck aen om de stoffen.Ga naar voetnoot30
 
Want al wat hier ontbreke aen 's Dichters maght,
 
[Die niet's vermagh, en smekende verwacht
 
De heldre vlaegh van eenen Pinxterzegen]Ga naar voetnoot33
 
Dat kan de stof, te zwaer in 't overwegen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Voltrecken; en voltrecken niet alleen,Ga naar voetnoot35
 
Maer hemelhoogh verheffen, en van 't kleen
 
Ja van een Niet onendelijck vergrooten.Ga naar voetnoot37
 
Zoo wort het slot gekust om 't ingesloten.
 
Zoo vat metael den edelsten robijn.
40[regelnummer]
Zoo blinckt de zon in 't brosse kristalijn.Ga naar voetnoot38-40
 
Mijn boezem gaet van eene Godheit zwanger,Ga naar voetnoot41
 
Verheffende den toon van haren zanger.Ga naar voetnoot42
 
O IAKOB, die de Nijdigheit ten doel,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot43
 
Te Mechele, van uwen hoogen stoel,
45[regelnummer]
Gansch Nederlant met mijter staf en wettenGa naar voetnoot45
 
Bestraelt en weit; gewaerdigh mijn trompettenGa naar voetnoot46
 
Te hooren, is dien klanck aenhoorens waert:Ga naar voetnoot47
[pagina 654]
[p. 654]
 
Want uwe drift en gloeiende yver paertGa naar voetnoot48
 
Godtvruchtigheit en Godtgeleertheit t'zamen;
50[regelnummer]
Twee perlen, die Aertsbisschoppen betamen.
 
Zoo zulck een Licht mijn smetten merck' van veer;
 
Dat streckt my niet tot schande, maer tot eer.
 
Geen wisser toets dan uw eerwaerdighste oordeel.
 
Wie leerzaem is, trecke uit bestraffing voordeel.Ga naar voetnoot51-54
55[regelnummer]
Toen d'Engel sloot het weeligh Paradijs,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot55
 
Kost Adam, by vergangkelijcke spijs,Ga naar voetnoot56
 
Zijn leven wel een ry van eeuwen recken;Ga naar voetnoot57
 
Doch most in 't endt den Doot ten aze strecken;Ga naar voetnoot58
 
Naerdien hy noit moght plucken 't hemelsch ooft,
60[regelnummer]
Dat lijf en ziele onsterflijckheit belooft.Ga naar voetnoot59-60
 
Zoo quam de Doot al zijn geslacht braveeren.Ga naar voetnoot61
 
Hy zagh allengs 't natuurlijck vier verteerenGa naar voetnoot62
 
Zijn mergh en sap; niet langer onderstutGa naar voetnoot63
 
Van 's levens vrucht. Wat was 't dien balling nutGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Te leven, en al etende te sterven?Ga naar voetnoot65
 
Een appelbeet kost lijf en ziel bederven:Ga naar voetnoot66
 
Een dolle lust bekomt den mensch zoo zuur.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot67
 
Helaes! wat raet? De steenende Natuur,Ga naar voetnoot68
 
Verzwackt, geknackt, gebiet in alle hoeckenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Naer artseny, voor lijf en ziel, te zoecken:Ga naar voetnoot70
 
Te vragen, van 't begin ten einde toe,
 
Naer tegenspijs, die eeuwigh stercke en voe;Ga naar voetnoot72
 
En ga te slaen, waer langs de handen wijzenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot73
 
De rechte vrucht, die werelden kan spijzen.
75[regelnummer]
Dus uit den staet der eerste onnozelheitGa naar voetnoot75
[pagina 655]
[p. 655]
 
Gedreven, en van vrouw Natuur geleit
 
En hare wet, langs scherpe doornewegen,Ga naar voetnoot76-77Ga naar voetnoot77
 
Komt my, na meer dan tien paer eeuwen, tegenGa naar voetnoot78
 
Melchisedech, gelijck gestiert van GodtGa naar margenoot+
80[regelnummer]
Den helt te moet. Hy zegent hem en Loth,Ga naar voetnoot80
 
En offert wijn en weite aen zoo veel knechten,Ga naar voetnoot81
 
En Abraham, den veltheer; na het vechtenGa naar voetnoot82
 
En d'overhant tot danckbaerheit gereet:Ga naar voetnoot83
 
Doch Abraham erkaeuwt het geen hy eet,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Met rijp verstant; en ziet, ten troost der vromen,
 
Van verre een' Vorst en hooger Priester komen;Ga naar voetnoot86
 
Een heiligh hooft, dat hen met offer toeft.Ga naar voetnoot87
 
Aertsvader, die met uwe tonge proeft,Ga naar voetnoot88
 
Uit slechter korst, een eedler artsenye,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
En suickerkruim; wat spreeckt die schilderye,Ga naar voetnoot90
 
't Gedootverft beelt van dien Melchisedech?Ga naar voetnoot91
 
Hy belght het zich, en gaet misnoegend wech,Ga naar voetnoot92
 
En weigert ons 't bedietsel van dit voorbeelt,Ga naar voetnoot93
 
Tot op een tijt, van Godt bequaem geoordeelt,
95[regelnummer]
Voor zulck een les en overrijcke stof.
 
De harssens zijn in d'eerste school te grof.
 
Laet Moses, Godts vertolcker, dan eerst slijpenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot97
 
Het stomp vernuft, te langsaem in 't begrijpen.Ga naar voetnoot96-98
 
Hy toont my 't feest, dat zeven dagen duurt,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En leeft by broot, doch zoet en ongezuurt.Ga naar voetnoot100
[pagina 656]
[p. 656]
 
Hy draeght Godt op zijn air, van 't velt gesneden,
 
En d'eerste bloem van 't meel, dat zich liet kneden.Ga naar voetnoot101-2
 
Wat zeggen broot en garf en bloem van graen.Ga naar voetnoot103
 
Ick smaeck vergeefs, en kan noch niet verstaenGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
Wat 's hemels tolck den stammen in wil luisteren.Ga naar voetnoot105
 
Of heeft hy lust zijn ooghmerck te verduisteren?
 
Hy wijst my naer Godts hut, daer Levijs hantGa naar voetnoot107
 
Tapijten voor Aärons zonen spant.Ga naar voetnoot108
 
Hoe schittert hier de schacht der Cherubijnen!Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Ick zie om hoogh een' hemel nederschijnen;
 
Ick zie hier loof en bloemen geschakeert,Ga naar voetnoot110-11
 
Zoo kunstigh, dat de kunst natuur braveert.Ga naar voetnoot112
 
De kandelaer met zeven tacken, louter
 
Van gout, beschijnt den gulden wierroock-outer
115[regelnummer]
En disch, met korst van terwebloem gelaên.Ga naar voetnoot113-15
 
Ghy Priesters, zeght; wie zet zijn mont hier aen?Ga naar voetnoot116
 
Zy roepen: wacht, ay, wacht u t'overschrijden
 
Dien drempel, noit betreên van ongewijden,Ga naar voetnoot118
 
Maer van den zool des Priesterdoms, gekleetGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
In zuiver sneeuw. De Priester nut en eet,Ga naar voetnoot120
 
Op zijne beurt, van d'eene weeck tot d'ander,
 
Dees toonkorst, dus gestapelt op malkander:Ga naar voetnoot122
 
Doch niemant durf aen dezen spijsdisch gaen,
 
Ten zy hy zich van wijn en vrouwen spaen'Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
En heikruit; oock de handen zuiver wassche,Ga naar voetnoot125
 
Waer me hy slaght, en d'offers leit in d'assche.Ga naar voetnoot126
 
Indien dees disch ons noodight aen een' disch,Ga naar voetnoot127
 
Die verder reickt dan 't Oost van 't Westen is;Ga naar voetnoot127-28
[pagina 657]
[p. 657]
 
Wat zuiverheit, wat temlust wil hem voegen,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Die daer gebeên, zich zelven zal vernoegen?Ga naar voetnoot130
 
Wanneer hy nut geen uitgeleze terw,Ga naar voetnoot131
 
Maer voetsel, dun bestreken met haer verw;Ga naar voetnoot132
 
En van wiens deught en kracht wy zouden roemen,Ga naar voetnoot133
 
Zoo Moses, die noch stamelt, dit kost noemen.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Dus spreken zy, en duisternis betrecktGa naar margenoot+Ga naar voetnoot135
 
Het huttapijt, dat Levijs aenzicht deckt.
 
'k Hoor zucht op zucht, en nock op nock, in 't ende
 
Dit droef geluit van voorgespelde ellende:
 
Och toondisch! och! wy zien den tempelschatGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
En 't Heilighdom der Priesterlijcke stadtGa naar voetnoot140
 
Met u vervoert, door 't bloedigh puin der vesten,
 
Van eene beeck, naer eenen stroom, in 't westen;Ga naar voetnoot142
 
Daer 's weerelts hof met zeven toppen rijstGa naar voetnoot143
 
Gelauweriert; en met den vinger wijstGa naar voetnoot144
145[regelnummer]
Den Vorst, van witte eenhoornen voortgetogen,Ga naar voetnoot145
 
Die, als een zon, bekoort veel duizent oogen,
 
Om ga te slaen, hoe hy zijn staetsi houdt
 
Met Arons rock en 't godtgeheilight gout.Ga naar voetnoot148
 
Wy zien van veer noch toonkorst overbleven,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Na 'et kindervleesch; waer door de moeder 't leven
 
Moet bergen, voor het zwaert van hongers noot.Ga naar voetnoot150-51
 
Misbruick dan vry Godts disch, en 't heiligh broot,Ga naar voetnoot152
 
Ja trappel dol een hemelscher met voeten.Ga naar voetnoot153
[pagina 658]
[p. 658]
 
Te zijner tijt zult ghy met honger boeten
155[regelnummer]
Uw dertelheit, die 's hemels deught verfoeit.Ga naar voetnoot155
 
Aenschouw nu, hoe gebonden en geboeit,
 
Gevleugelt en in ketenen geslagen,Ga naar voetnoot157
 
Zy hangends hoofts, voor dien ivoiren wagenGa naar voetnoot158
 
Der droncke Wraeck, ter poorte in, door een straetGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Met volck geboort, erkauwen hunnen smaetGa naar voetnoot160
 
En naeckte schande; en hooren vast de leeuwen,Ga naar voetnoot161
 
In 't diereperck, om Jootsche spieren schreeuwen;Ga naar voetnoot162
 
Te vet gemest met spieren van het lam,Ga naar voetnoot163
 
Zoo lang misbruickt op 't Paeschfeest; dat hen quamGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Vermanen: hoe zy na langdurigh zuchtenGa naar voetnoot165
 
Den wreeden Nijl en 't ysren juck ontvlughten;Ga naar voetnoot166
 
Toen d'Engel 's nachts alle eerstgeboornen sloegh,Ga naar voetnoot167
 
En Israël om Memfis dootbaer loegh.Ga naar voetnoot168
 
My zou alree 't onnozel blaten jammeren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
En jaerlijx bloên der uitgekeurde lammeren,Ga naar voetnoot170
 
Die huis by huis bestrijcken met hun bloet,
 
Waer van ick voel een' voorschrick in 't gemoedt;Ga naar voetnoot172
 
Had Godt niet zelf door zijnen Tolck bevolenGa naar voetnoot173
 
Dit offerfeest; waer onder schijnt gescholen
175[regelnummer]
Het diep geheim van malsser offerspijs,Ga naar voetnoot175
 
En 't Paeschbancket; dat op een nieuwe wijs,Ga naar voetnoot176
 
Na 'et lang verloop der offerbloedige eeuwen,Ga naar voetnoot177
 
Verdooven zou het Paeschmael der Hebreeuwen;
 
Wanneer al 't volck met kracht den hals ontruckt
180[regelnummer]
Het juck, dat ruim zoo hardt de necken druckt,Ga naar voetnoot180
 
Als Faroos boey haer overheerde vreemden.Ga naar voetnoot181
[pagina 659]
[p. 659]
 
Wat kudde is dat, die om veel schooner beemden,Ga naar voetnoot182
 
Geschoeit, gestaeft, het duister Rijck vergeet,Ga naar voetnoot183
 
En reisree, meer dan jaerlix 't Paeschlam eet?Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Men antwoort: spaer dees vraegh voor rijper jaren:Ga naar voetnoot185
 
Genoegh u nu met bloesem knop en blarenGa naar voetnoot186
 
Der wet, tot dat ghy, in gezonder lucht,Ga naar voetnoot187
 
Op klaygront pluckt de waerheyt en haar vrucht,Ga naar voetnoot187-88
 
Gelaeft met dauw, gekoockt door zonneschijnen
190[regelnummer]
Van Godts gena. De dorheit der woestijnen,
 
Het grazelooze en noit geploeghde SinGa naar voetnoot191
 
Belet den toght en roept den honger in:
 
Het dorre Sin, daer zes paer stammen lagen,
 
En hadden om d'Orakelhut geslagenGa naar voetnoot194
195[regelnummer]
Hun leger, net en vierkant, in der haest,
 
Naer ieder oort, waer uit de hooftwint blaest.Ga naar voetnoot196
 
Zy zien de hey verdroogen en verdorren,Ga naar voetnoot197
 
En vallen voort den Leitsman aen met morrenGa naar voetnoot198
 
En dreigen. Godt verdaeght, op dat gerucht
200[regelnummer]
En Moses klaght, zijn Geesten in de lucht:Ga naar voetnoot200
 
Daer zamelt strax een heir, om hoogh geboren,Ga naar voetnoot201
 
Om 's Godtheits wil uit Gabriël te hooren.Ga naar voetnoot202
 
Hy spreeckt aldus: mijn broeders, die een lot
 
En zelve deel ontfangen hebt van Godt,Ga naar voetnoot203-4
205[regelnummer]
En waeckt met my, ten dienst van 't uitverkoren
 
Geslacht, aen 't welck van boven wiert beschorenGa naar voetnoot205-6
 
D'erfzegening van 't melck-en-honighlant;Ga naar voetnoot207
 
Ziet neder, wie zijn pauwelioenen spant,Ga naar voetnoot208
 
Op zulck een' gront, onmaghtigh 't lijf te voeden.Ga naar voetnoot209
[pagina 660]
[p. 660]
210[regelnummer]
De honger noopt de razende gemoeden,Ga naar voetnoot210
 
Nu graen en meel en voorraet zijn verteert,Ga naar voetnoot211
 
Tot wanhoop: gaet dan wacker toe, en keertGa naar voetnoot212
 
Dien storm; en voedt dees pelgrims, op Godts bane,Ga naar voetnoot213
 
Tot datze treên op d'oevers der Jordane.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Op dat gebodt verdeelt zich 't vlugge heirGa naar margenoot+Ga naar voetnoot215
 
In twee: de helft om aen 't Arabisch meirGa naar voetnoot216
 
Een dicke wolck van quacklen op te jagen:Ga naar voetnoot217
 
En eer de zon de westkim raeckte, zagenGa naar voetnoot218
 
De pellegrims 't gewemel en gekriel
220[regelnummer]
Der quackelschim, die op hun tenten viel.Ga naar voetnoot220
 
Met eenen streeck de vlught met moede vlogels.Ga naar voetnoot221
 
Men vangt, men pluckt, men braet en stooft de vogels,
 
En eet dit vleesch; waer door alreede straelt
 
Het vleesch van 't Woort, noch niet om laegh gedaelt.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Maer d'andre helft, wie Godt dien last betrouwde,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot225
 
Blaest door de lucht met winterkille koude;
 
Terwijl om hoogh de tijm en roozeblaênGa naar voetnoot227
 
En lelien, van honighdauw gelaên
 
En met de roe van Gabriël geslagen,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Besprengkelen met versche druppelvlagen
 
De lucht om laegh; daer zy, als hagelsteen,
 
Gestremt, van 't heir der Englen, naer beneên,Ga naar voetnoot232
 
Het leger, dat gedeelt leit in zijn orden,Ga naar voetnoot233
 
Als in den mont en toegehagelt worden.
235[regelnummer]
Allengskens brack de dagh in 't oosten aen:
 
De morgenstar was noch niet opgestaen:
 
De Leitsman met zijn' broeder hiel, in 't middenGa naar voetnoot237
 
Der Priesteren, vast aen met vierigh bidden;Ga naar voetnoot238
 
Toen uit den schoot en hant en nuchtren mont
240[regelnummer]
Der Engelen, een morgenlucht den gront,Ga naar voetnoot240
[pagina 661]
[p. 661]
 
(Terwijl de dagh verdoofde 's hemels lampen)Ga naar voetnoot241
 
Quam zuiveren van ongezonde dampen,
 
En reinigen de lantstreeck hier ontrent.Ga naar voetnoot243
 
Dat ruischen suisde al voort, van tent tot tent,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
En scheen gelijck een troostbo voor hun allen.Ga naar voetnoot245
 
Zy luisterden, tot datze hoorden vallen
 
Dien hagel, als kristal, van dack tot dack.
 
Al 't leger vloogh ter hutte uit: ieder sprack,
 
Of riep vast: wat is dit? dan d'een, dan d'ander.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Zy zagen 't velt, gelijck met korianderGa naar voetnoot250
 
En rijp, bestroit. Het lagh' er kleen en ront,Ga naar voetnoot251
 
En tusschen rijp en dauwdrop, en gezont,
 
En voedtzaem, juist van smaeck als bloem van terwe,Ga naar voetnoot253
 
En honigh: noit droegh winter witter verwe.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
De Leitsman danckt den Vader, die in nootGa naar voetnoot255
 
Zijn kinders spijst, uit zijnen milden schoot.
 
Hy roept: waer zijn d'oproerigen gebleven?
 
De hemel schaft ons voetsel om te leven.
 
Daer gaet terstont een danckbaer veltgeschreyGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Al t'effens op: men huppelt, rey aen rey,Ga naar voetnoot260
 
En zingt van vreught: wie kan zijn vreught bestieren?
 
Zy grimmelen op 't velt, zoo zwart als mieren;Ga naar voetnoot262
 
En zamelen dien gragen morgenbuit,Ga naar voetnoot263
 
En hemel-oeghst. Al d'Englen kijcken uitGa naar voetnoot264
265[regelnummer]
Het helder blaeuw, en zien, hoe alle staten
 
En sexe en oude, in 't hondert uitgelaten,Ga naar voetnoot265-66Ga naar voetnoot266
 
Vergaderen, in schotel korf en kruick,
 
't Geen 's hemels gunst hun schonck tot nootgebruick.
 
O vraeghbroot! met wat verf zal ick u malen,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Die met een maet van veertigh eierschalenGa naar voetnoot270
 
Den gulzigaert en matigen verzaet?
 
Wie gierigh raept, behoudt geen overmaet.
 
Wie luttel raept, bevint zijn maet gestreken.Ga naar voetnoot271-73Ga naar voetnoot273
[pagina 662]
[p. 662]
 
Het smilt, als sneeuw, zoo dra de zon komt steken,
275[regelnummer]
En is voor 't gloên des ovens niet versaeght.Ga naar voetnoot274-75
 
Wat overschoot van gistren, wert geknaeght
 
Van zijnen worm, en rotte eer 't iemant nutte.Ga naar voetnoot276-77
 
Behalve 't geen, in 't heilighste der hutteGa naar voetnoot278
 
En 't gouden vat, eerbiedigh lagh bewaert.
280[regelnummer]
Oock wat men voor des rustdaghs mont vergaert.Ga naar voetnoot280
 
Het lust de lucht hen daeghlix t'onderhoudenGa naar voetnoot281
 
Met eenerley; zoo rijckelijck vergoudenGa naar voetnoot282
 
Door allerhande en overleckren smaeck,
 
Naer ieders mont. O ongeloofbre zaeck!
285[regelnummer]
De zwangre vrouw, die naeu haer' zin kan uiten,
 
Vernoeght zich nu, en kan haer lusten stuiten,
 
Die buiten spoor van Reên, aen 't hollen slaen.Ga naar voetnoot285-87
 
Een zelve disch schaft lammers en fasaen,Ga naar voetnoot288
 
Viervoetigh wilt en edele patrijzen.
290[regelnummer]
Zoo smaecken zy den rijckdom veler spijzen
 
Uit eene spijs, met eenen 's hemels gunst,Ga naar voetnoot291
 
In een woestijn; daer d'Englen, naer de kunst,
 
Veel jaren lang, voor zon, de tafels decken.
 
Gewis ick voel een lust mijn' geest verwecken,
295[regelnummer]
Om datelijck te smaken uit dit ManGa naar voetnoot295
 
Wat zoeters dan een Jode smaken kan;
 
Daer hy dien rijp, dat blancke ront, ziet leggen,Ga naar voetnoot297
 
Dat hemelgraen. Wat wil dit Manna zeggen?Ga naar voetnoot298
 
Zijn eigen naem beveelt my dat ick vraegh.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Geen Jootsche tong was oit zoo proevens graegh,
 
Als mijn vernuft om 't brootgeheim te weten.Ga naar voetnoot301
 
Terwijl zy 't vast met heele gomers meten,Ga naar voetnoot302
 
Aen hooft voor hooft; en ick om klaer bescheit
[pagina 663]
[p. 663]
 
Dus yver, komt een strenge statigheit,Ga naar voetnoot294-304
305[regelnummer]
Elias, my noch prickelen en noodenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot305
 
Tot een geheim van oli, meel en brooden.
 
Hy roept: betrouw des Oppersten geboôn.
 
Ick was ter noot 't Samarisch hof ontvloôn,Ga naar voetnoot308
 
En zat te Krith, als levendigh begraven:Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Noch aesden my de roofgezinde raven,Ga naar voetnoot310
 
Des morgens vroegh en in den avontstont:
 
Daer na de weeuw, die ick by Sidon vont.Ga naar voetnoot312
 
Zy schafte, al wou de noot haer deught behinderen,Ga naar voetnoot313
 
My olibroot, en voelde geen verminderen
315[regelnummer]
In olikruick, noch meelvat, al dien tijt,
 
Vol hongers noot, die steen in stucken bijt:Ga naar voetnoot316
 
En toen ick flaeuw, mijn moede leden leide
 
Op 't velt, daer my geneverloof bespreideGa naar voetnoot318
 
Met schaduwen, broght d'Engel, my ten troost,
320[regelnummer]
Een waterkruick en wegge, root geroost.Ga naar voetnoot320
 
Ick sterckte 't lijf: en zagh, het was een wonder,
 
Wel veertigmael de daghtorts op en onderGa naar voetnoot322
 
De kimmen, eer mijn lichaem wiert gespijst
 
Met kost en vaeck, daer Horebs spitse rijst.Ga naar voetnoot317-24Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Geen koren kan zoo voeden, als Godts zegen,
 
Die niet behoeft den zonneschijn, noch regen;Ga naar voetnoot326
 
Noch altijt volght het veltspoor van Natuur;Ga naar voetnoot327
 
Maer d'airen koockt, oock zonder zon en vuur.Ga naar voetnoot328
 
Elisa heeft na my dit ondervonden;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Toen luttel garst verzade hondert monden.Ga naar voetnoot330
 
d'Almogentheit, die was en blijft altoos,Ga naar voetnoot331
[pagina 664]
[p. 664]
 
Is, als haer aert, in wercking endeloos.Ga naar voetnoot332
 
Zy kan de kracht der spijs verdubbeleeren,Ga naar voetnoot333
 
Verduizenden: geen honger kan u deeren.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Doorzoeck niet naeu, hoe Godt zijn dienaers voedt:Ga naar voetnoot335
 
Betrouw, en zie wat grooters te gemoet.Ga naar voetnoot336
 
Ick hoorde toe, en wenschte dit t'ontkleeden.Ga naar voetnoot337
 
Maer strax, te rugge, op Samsons feest gebeden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot338
 
Bekoorde my zijn raetsel, diep van zin:
340[regelnummer]
Al scheen het slecht, noch stack 'er wijsheit in.Ga naar voetnoot340
 
Wat schrander brein zou lichtelijck bevroeien,Ga naar voetnoot341
 
Dat zoetigheid kan van den stercken vloeien?
 
Dat d'eter spijst? 't en waer hy zijn vriendinGa naar voetnoot342-43
 
Dit raetselslot ontsloot: want vrouwemin
345[regelnummer]
Kost reis op reis 't verwijfde hart verheeren,Ga naar voetnoot345
 
Ja zoo, dat hy zich entlijck af liet scheerenGa naar voetnoot346
 
In 's vleisters schoot, vol zorgelijck gemack,Ga naar voetnoot347
 
De ruige lock, waer in zijn sterckheit stack.
 
De bruigom niet zoo ras zijn lief beliefde,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Als zy de glos den gasten overbriefde,Ga naar voetnoot350
 
Die schreeuwden: wat is stercker dan de leeuw?
 
Wat zoeter kost dan honigh? dat geschreeuw
 
Verzekert hem, wie 't raetzel openbaerde
 
Van zijnen leeuw; die korts gevelt ter aerde,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Den byzwarm streckte een holle honighkorf,
 
Zijn zoete spijs. Dat vat ick wel, maer dorfGa naar voetnoot356
 
Niet vragen; wien dees honighleckernyen
 
In 't leeuwenaes tot zoeter kost gedyen.Ga naar voetnoot358
 
Al heeft dees bruit dien raetseldop gekraeckt,
360[regelnummer]
De schel moet af, eer men de kerne smaeckt.Ga naar voetnoot360
 
Geen Gedeon verstont den droom ten vollen;Ga naar voetnoot361
[pagina 665]
[p. 665]
 
Toen hy, by 't broot, dat onder 't heir quam rollen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot362
 
En 't pauweljoen des vyants ommesloegh,Ga naar voetnoot363
 
Zagh afgebeelt den degen, dien hy droegh.
365[regelnummer]
Wat grooters steeckt in sulcke garste kruimen,Ga naar voetnoot365
 
Dan Madians kameelen te zien ruimenGa naar voetnoot366
 
't Vertrappelt velt. Ick vel en onderschepGa naar voetnoot367
 
Een wreeder hooft dan Oreb, ofte Seb.
 
Wat grijs Profeet vooruitspelt Godts weldaden,Ga naar margenoot+
370[regelnummer]
Door disch of spijs; het kan my niet verzaden.Ga naar voetnoot370
 
Al recht men schoon, op Davids offerbergh,Ga naar voetnoot371
 
Een maeltijt aen van spieren, vet en mergh,Ga naar voetnoot372
 
En vloeiende van puickwijn, zonder droessem;
 
Ick zoeck 't genot der vruchten, niet den bloessem,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Die mijnen mont de vrucht te spa belooft.Ga naar voetnoot375
 
O Offerbergh! hoe heerlijck zult ghy 't hooftGa naar voetnoot376
 
Opheffen aen de starren, door de wolcken,
 
Wanneer ghy dreunt van allerhande volcken,
 
Die hant aen hant op u ten reie gaen.
380[regelnummer]
Dan zucht geen hart: dan schreit geen oogh een traen.Ga naar voetnoot380
 
Die heerlijckheit zal alle smaet verzoeten,
 
Daer wy de Doot zien sterven voor ons voeten.Ga naar voetnoot382
 
Mijn ziel verlangt, als in een' donkren nacht
 
Van schaduwen, naer 't hooghtijt, lang verwacht.Ga naar voetnoot383-84
385[regelnummer]
Zoo sprack ick, als de schaduwen verdwenen,Ga naar margenoot+
 
En onvoorziens mijn voorhooft wiert beschenen
 
Van 't zilvren licht, dat als een mane hing
 
Recht boven 't hooft van eenen Jongeling,Ga naar voetnoot388
 
My toegestiert, gelijck het scheen van verre.
390[regelnummer]
Geen afgedwaelde ontfangt de morgenstarre
[pagina 666]
[p. 666]
 
Met meerder vreught, dan ick dien dageraet,Ga naar voetnoot390-91
 
Behangen met een purperen gewaet.
 
Geen Engel zou zijn kleeding beter slingeren.Ga naar voetnoot393
 
Hy vatte een boeck met slincke duim en vingeren,
395[regelnummer]
En had den rugh eens adelaers beschreên,Ga naar voetnoot392-95Ga naar voetnoot394-95
 
Die zeegh met hem, recht voor my, naer beneên.
 
'k Zagh 't simpel hart voor mijn begeerten open.Ga naar voetnoot397
 
Dat gaf my moedt, om meer en meer te hopen
 
Op helderheit, na d'eerste schemering,
400[regelnummer]
Waer door mijn geest gedurigh peinzen ging.Ga naar voetnoot399-400
 
Ick groete hem eerbiedigh, en boogh neder.
 
Hy gaf mijn' mont te kussen zijne veder
 
En rechte hant, die op Godts adem dreef,Ga naar voetnoot403
 
En van Godts geest getrocken, ons beschreefGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
d'Onfeilbre blaên der leste van vier pennen,Ga naar voetnoot405
 
Die, elck om strijt, voor Christus wagen rennen.Ga naar voetnoot406
 
Dees Heiligh, my in 't eerste niet bekent,Ga naar voetnoot407
 
Gaf dus zijn' naem te kennen, in het endt:
 
Ick d'allerjongste Euangelist, koom zwevenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Van boven, uit den schoot van 't ander leven,Ga naar voetnoot410
 
Alleen om u, die schijn en schaduw moe,Ga naar voetnoot411
 
De waerheit zoeckt en 't lichaem zelf. Hoor toe
 
En pas de les des leerlings t'overwegen,Ga naar voetnoot413
 
Die aen de borst der Wijsheit heeft gelegen.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
De Godtheit, om te boeten Adams scha,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot415
 
Besloot by zich met armen van gena
 
t'Omhelzen hem en zijn nakomelingen,
 
Door 't eenigh zaet: dat zou de Slang bespringen,Ga naar voetnoot418
[pagina 667]
[p. 667]
 
Haer' trotsen kop en kam te pletter treên;Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
En zelf gewont ter doot toe, voor 't gemeen,Ga naar voetnoot420
 
Als met zijn tong, al 's weerelts wonden lecken;
 
Ja tegenspijs en artseny verstrecken,
 
Voor 't slangegift, dat zich door d'aders spreit.Ga naar voetnoot423
 
Wat spijs is dit, die d'eerste onsterflijckheitGa naar voetnoot424
425[regelnummer]
De ziel belooft, en sterfelijcke leden,
 
In 's hemels hof, noch lustiger dan Eden?
 
Aen welck een disch wort hier de mensch gezet?
 
O groot geheim! o wonderbaer bancket!Ga naar voetnoot428
 
Ghy eischt veel tijts, veel werx, in 't voorbereiden.Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Men laet zich niet verdrieten lang te beiden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot430
 
Te zweeten, en te zwoegen, om het geen
 
Uitnemende is en dier en ongemeen.Ga naar voetnoot432
 
Natuur om 't gout, 't volmaeckste der metalen,
 
Te baren, puurt het door de zonnestralen,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
En hijght, en gaet zoo lang in arrebeit.Ga naar voetnoot435
 
Dat mengsel van volkome zuiverheit;
 
Dat evenwight van zuivere elementen,
 
Aen een gegroeit, laet zich geen' schrick inprentenGa naar voetnoot438
 
Van tijt noch eeuw, noch siddert voor den tant
440[regelnummer]
Van roest noch zout noch eeck: zijn taeie bantGa naar voetnoot440
 
Bezwijckt noch smilt in d'allergloenste hette:Ga naar voetnoot441
 
't Behoudt zijn' aert: het weet van vleck noch smette,
 
En draeght het beelt van d'Eeuwigheit en Godt:Ga naar voetnoot443
 
Nu raest het al om gout en 't goutgenot:
445[regelnummer]
En schoon het leit zoo hellediep begraven,Ga naar voetnoot445
 
Men acht het waert om zijn waerdy te slaven;
 
Te wroeten, nacht en dagh, en zonder maet,
 
Van aêr tot aêr, daer menigh 't leven laet:Ga naar voetnoot448
 
Men laet om 't gout, min kostelijck dan 't leven,Ga naar voetnoot449
[pagina 668]
[p. 668]
450[regelnummer]
Het lijf, van 't gout noit ymant weergegeven.Ga naar voetnoot450
 
Laet Godt dan toe, dat hy om 't heilzaem goutGa naar voetnoot451
 
Des hemels ['t welck de zielen onderhoudt,
 
En 't lichaem puurt van dootelijcke smetten]Ga naar voetnoot453
 
Te vinden, zoo veel eeuwen langk, ga lettenGa naar voetnoot454
455[regelnummer]
Op middelen, waer door dees artsenyGa naar voetnoot455
 
Wort toebereit. Men zet den Keizer byGa naar voetnoot456
 
Al wat'er is, en moeite tijt en schatten,
 
Om t'effens eens met eenen beet te vattenGa naar voetnoot458
 
Den smaeck van al het leckerst, dat zich spreit,
460[regelnummer]
Van oost tot west, in die verscheidenheit
 
Van vrucht en plant en bloem en kruideryen.
 
Ontelbren gaen geboeit in slavernyen,
 
En alle sexe en slagh, en out en jong,
 
Verlegen, om te paeien eene tong,Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Een' oogenblick, en die misschien zal lakenGa naar voetnoot465
 
Dat mengelpuick van allerhande smaken:Ga naar voetnoot466
 
Of 't breeckt hem op, zoo niet, hy walght 'er van.
 
't Is meer dan aertsch dat eeuwigh smaken kan,Ga naar voetnoot468
 
En eeuwigh voên, en eeuwighlijck vernoegen.Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
De hemel zelf ontzagh zich niet te ploegen,Ga naar voetnoot470
 
Te zaeien, van des werelts aenvang aen,
 
Om zulck een oegst van overheiligh graen.Ga naar voetnoot472
 
Godts Wijsheit, om des menschen brein te scherpen,Ga naar voetnoot473
 
Ging, in het eerst, haer heilgeheim ontwerpen,Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
En schilderen; gelijck het puickpenseel
 
De Bruit vertoont, op doeck, of vlack panneel,Ga naar voetnoot476
 
Dien Bruidegom, wiens trouw haer zal verplichten.Ga naar voetnoot477
 
Godts Wijsheit gaet met orde voort in 't stichten:Ga naar voetnoot478
[pagina 669]
[p. 669]
 
Wie 't hooftgeheim des hemels wil verstaen,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Moet, trap voor trap, naer Godt ten koore gaen.Ga naar voetnoot480
 
Een heldenzwaert moet zulck een' knoop ontwarren.Ga naar voetnoot481
 
De tijt beschiet door hulp onzichtbre starren.Ga naar voetnoot482
 
De bast en 't hout bewaren 't levend pit;
 
De dop de kern, voor 't krakende gebit.
485[regelnummer]
Het raetsel, niet aen ieder te betrouwen,Ga naar voetnoot483-85Ga naar voetnoot485
 
Wort overbloemt, en dubbel ingevouwen,Ga naar voetnoot486
 
Met woorden van een' twijfelbaren zin.Ga naar voetnoot487
 
Men hoort den klanck; wat anders schuilt 'er in.Ga naar voetnoot488
 
De moeite leert verborgentheden schattenGa naar voetnoot489
490[regelnummer]
Op haer waerdy. Al wat men licht kan vatten
 
Wort minst geacht, en lichtst verreuckeloost.Ga naar voetnoot491
 
't Aertsheilighdom, der sterfelijcken troost,Ga naar voetnoot492
 
Most dan in 't loof der heilbeloften duicken.Ga naar voetnoot493
 
Voorbeelden en godtsdienstige gebruicken,
495[regelnummer]
Voorspelling, droom en raetsel mosten voor
 
Met staetsi treên, zoo menige eeuwen door;Ga naar voetnoot495-96
 
Om dus allengs het ruwe volck te wennenGa naar voetnoot497
 
Dien wondren onwaerdeerbren schat te kennen;
 
En dan in 't leste eerbiedigh achteraenGa naar voetnoot499
500[regelnummer]
Te kruipen, langs die voorgebaende baen,Ga naar voetnoot500
 
Ten offerdisch, en naer d'altaerbancketten;Ga naar voetnoot501
 
Daer Godts gena haer gasten aen zou zetten,Ga naar voetnoot502
 
En toeven, op een zonderlinge wijs,Ga naar voetnoot503
 
Met voorgebeelde en langbeloofde spijsGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
Van ons natuur; waer meê zich 't Woort most gorden;Ga naar voetnoot504-5
[pagina 670]
[p. 670]
 
Waerom het Woort van boven vleesch quam worden,Ga naar voetnoot506
 
In eene Maeght; wie zulck een zaligh lotGa naar voetnoot507
 
Beschoren was, van dien alzienden Godt.
 
Wat menighten voor 't Kint op 't aenzicht vielen;Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Men wist noch niet, hoe dit het brood der zielen
 
Verstrecken zou, op Godes offerdisch.Ga naar voetnoot511
 
Men zagh noch niet in dees geheimenis.
 
Messias ving dan aen 't geheim te leren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot513
 
t'Ontsluiten: liet veel duizent magen teren,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Op luttel garst; en vulde, op 't dorre ruim,Ga naar voetnoot515
 
Noch korven vol, met overschot van kruim:Ga naar voetnoot516
 
En porde door dit wonder hen te strevenGa naar voetnoot517
 
Naer spijs, die duurt in 't eeuwighdurend leven;Ga naar voetnoot518
 
Van waer hy quam, uit 's Vaders rijcken schoot,
520[regelnummer]
Gedaelt in 't vleesch; een kostelijcker broot
 
Dan Manne, dat door Moses beê verworven
 
De Vaders, die ellendigh henestorven,
 
Na 'et suckelen en trecken afgeslooft.Ga naar voetnoot520-23
 
Van 't Manne klimt hy hooger, en belooftGa naar margenoot+
525[regelnummer]
Zijn eigen vleesch hun gunstigh voor te zetten.Ga naar voetnoot513-25Ga naar voetnoot524-25
 
Dat was 't gerecht, door 't voorspel der banckettenGa naar voetnoot526
 
Zoo lang beduit, eer 't Woort te voorschijn quam.
 
Dat zeiden u het Paeschbroot, OfferlamGa naar voetnoot528
 
En Salems kruim, en d'air en toondischbrooden,Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Elias korst en 't Manne van de Joden,Ga naar voetnoot530
 
Het raetsel van den honigh, en de droomGa naar voetnoot531
 
Van 't rollend broot, des vyandts schrick en schroom;
 
Het berghbancket, en alle die gerechten,Ga naar voetnoot533
 
Ons opgedischt van Godts verziende knechten.Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Och, blinde baeck van 't Galileesche meer!Ga naar voetnoot535
[pagina 671]
[p. 671]
 
Ghy stont te hoogh, en vielt te laegh ter neêr:Ga naar voetnoot536
 
Wat baten toch uw schatten en gebouwen,Ga naar voetnoot537
 
Zoo lang ghy noch Godts lippen durft mistrouwen,Ga naar voetnoot538
 
Ja zelf dien eedt van 't nimmerfalend Woort?Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Het welck vergeefs quam kloppen aen uw poort;Ga naar voetnoot540
 
Belovende zijn vleesch en bloet te schenckenGa naar voetnoot541
 
Aen u, te zat om 't eeuwigh te bedencken.Ga naar voetnoot542
 
De zon voltrock nu ruim heur jarigh ront,
 
En omgangk, dat dees hooftbelofte stont;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot543-44
545[regelnummer]
Als JESUS ons dat toegezwore Wonder,Ga naar voetnoot545
 
Zijn dierbaer bloet en lichaem, toereickte, onderGa naar voetnoot546
 
Gestalt van druif en air; een wonderspraeckGa naar voetnoot547
 
Voor aertsch vernuft, 't welck luistert naer den smaeck,
 
Of zwack gezicht, of riecken, ofte tasten:Ga naar voetnoot547-49
550[regelnummer]
Maer neen, Godts disch bekleedden wijzer gasten,Ga naar voetnoot550
 
Die zich met reuck noch oogh noch mont noch hant
 
Berieden; maer het spits van hun verstantGa naar voetnoot552
 
Gewillighlijck en heiligh nederbogen
 
Voor lippen, die noit simpel kint bedrogen.Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Zy steunden op dat donderwoort van hem,
 
Op wien de Duif en 's Vaders donderstemGa naar voetnoot556
 
Van boven daelde, en donderde in hun oorenGa naar voetnoot555-57
 
Den last van naer dien lieven Zoon te hooren.Ga naar voetnoot558
 
Zy hielden dien van Godt bevolen voet,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
En nuttighden Godts lichaem en Godts bloet.Ga naar voetnoot560
 
Stont Emaüs, men moght dat vleck oock vragen,Ga naar voetnoot561
[pagina 672]
[p. 672]
 
Wie 't lichaem des Gekruisten, na drie dagen,
 
Genoten, toen die eerst een pelgrim scheen.Ga naar voetnoot563
 
Door korstbreuck zich ontdekte, en strax verdween.Ga naar voetnoot562-64Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Dien avont, toen de nacht begost te vallen,Ga naar voetnoot565
 
Verscheen hy weêr, in 't midden van ons allen,Ga naar voetnoot566
 
Gelijck een zon, en schiep by nacht den dagh,Ga naar voetnoot567
 
Waer in men klaer al d'oude letters zagh;Ga naar voetnoot568
 
En 't aengezicht van Moses streeck zijn klaerheit,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Voor 't krachtigh licht der opgereze waerheit.
 
Nu kenden wy, in zijne volle kracht,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot571
 
Den jongsten aêm des Heilants: 't is volbraght.Ga naar voetnoot572
 
Nu staerden wy op koortapijt, noch verven,Ga naar voetnoot573
 
In twee gescheurt, toen 't Lam zich gaf tot sterven:Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Maer 't oogh drong door, in 't heiligdom der Joôn
 
En 't aertsgeheim, den Priestren zelfs verboôn:Ga naar voetnoot576
 
Ja 't Wetboeck sprack: de beelden kregen tongen:Ga naar voetnoot577
 
De schaduw weeck: de dagh quam opgedrongen.Ga naar voetnoot578
 
O morgenzon! rijs op, en vaer om hoogh.
580[regelnummer]
Wat zagh ick al, maer door een ander oogh!Ga naar voetnoot580
 
O, riep ick, dat nu ieder vry aenmercke,Ga naar voetnoot581
 
Hoe 't Paradijs den roozengaert der KerckeGa naar voetnoot582
 
Afbeelde, en 't hout, dat recht in 't midden stont,Ga naar voetnoot583
 
Ons wees op 't Kruis, daer Godt aen hing gewont;Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Zoo kan hy zien, hoe Adam wiert gegevenGa naar voetnoot585
 
De voorsmaeck van 't gerecht, waer by wy levenGa naar voetnoot586
 
Met d'Engelen, om strijt, eeuw in eeuw uit;Ga naar voetnoot587
 
Daer 't open hof geen parlepoorten sluit.Ga naar voetnoot588
[pagina 673]
[p. 673]
 
Hoe lust het my te plucken, en te passenGa naar voetnoot589
590[regelnummer]
Op 't suickerooft, aen 's levens stam gewassen;Ga naar voetnoot590
 
Waer op ick flux met al mijn krachten klim,Ga naar voetnoot591
 
En Eva noode: ay, grootmoêr, zet de schim,Ga naar voetnoot592
 
Om 't Wezen zelf, nu vry uit uw gedachten,Ga naar voetnoot593
 
En leer het aertsch, om 't hemelsch, eens verachten.
595[regelnummer]
Geen Cherubin keert hier met gloeiend staelGa naar voetnoot595
 
U uit den hof van dit wellustigh mael.Ga naar voetnoot596
 
Hier nestelen geen slangen in de bladeren.
 
Dees appel voedt het leven in onze aderen,
 
En reckt den May der jongkheit, zonder endt.Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Zijn rijpe schel, van rijp noch mist geschent,Ga naar voetnoot600
 
Vermomt geen' worm, die u in 't hart zal bijten,Ga naar voetnoot601
 
En zulck een ry van kinderen doen krijten.Ga naar voetnoot597-602Ga naar voetnoot602
 
Toen kende ick eerst volmaeckt Melchisedech,
 
Die Kristus heet, en ons ontmoet, op wegh,Ga naar voetnoot603-04
605[regelnummer]
Met spijze van zijn eigen lijf, gegeven
 
Tot onderhoudt van 't nimmerstervend leven;Ga naar voetnoot606
 
Terwijl het vleesch de werelt en 't geweltGa naar voetnoot607
 
Des afgronts leit door 't Kruis ter neêr gevelt.Ga naar voetnoot608
 
Men breng' hem vry wat meer dan tienden tegen,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Dat 's lijf en ziel; die hy met rijcker zegen
 
Kan zalven dan oit hooft van Salem deê.Ga naar voetnoot611
 
O Koning van rechtvaerdigheit en vre!Ga naar voetnoot612
[pagina 674]
[p. 674]
 
Uw Offer sterck' de helden, die vast reizenGa naar voetnoot613
 
Naer 't vregezicht der eeuwige palaizen,Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Gebouwt om hoogh, op eenen vaster gront
 
Dan bergh of rots, waer op de tempel stont.Ga naar voetnoot616
 
Toen bleeck het, hoe ons d'oude feesten nooden
 
Aen 's Heeren disch, op ongezuurde broodenGa naar voetnoot618
 
Van zuiverheit en waerheit; op het Lam
620[regelnummer]
Dat al den last der werelt op zich nam,Ga naar voetnoot620
 
En by het vier der liefde wiert gebraden,Ga naar voetnoot621
 
Om met zijn vleesch de zielen te verzaden.
 
Wy streken toen ons harten, niet het huis,Ga naar voetnoot623
 
Met Paeschbloet, dat aen 't outer van het KruisGa naar voetnoot624
625[regelnummer]
Verzoende al die met Godt in onvre zaten.Ga naar voetnoot625
 
Aen d'Offerspijs des Paeschlams, dat wy aten,Ga naar voetnoot626
 
Uit Kristus hant, heeft niemant deel noch nut,Ga naar voetnoot627
 
Die slaef der wet, noch dient in Levijs hut;Ga naar voetnoot628
 
Maer zy alleen, die vry van Arons banden,Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Vast yveren om vetter korenlandenGa naar voetnoot630
 
En beemden, dan den Vadren wiert belooft.Ga naar voetnoot631
 
Het flaeuwe wort van stercker licht gedooft.
 
Voor 't lichaem, dat wy uit Godts hant ontfingen,Ga naar voetnoot633
 
Weeck d'eerste garf, en wat van d'eerstelingenGa naar voetnoot634
635[regelnummer]
Der ackervrucht ten offer wiert gebraght.
 
De toondischkorst verloor terstont haer kracht,Ga naar voetnoot636
 
Toen 't nieuwe mael vereischte waerder gasten,Ga naar voetnoot637
 
Dan 't out Verbont, ja harten, die door vasten
 
En ware boete en tranen en 't gebedt
640[regelnummer]
Geheilight en geloutert, zonder smetGa naar voetnoot638-40
 
En bevende, dit Heilighdom genaken;
 
Het welck begrijpt de wonderen der zaken,Ga naar voetnoot642
[pagina 675]
[p. 675]
 
Beduit door broot van Priester en Profeet;
 
Door 't legerbroot, dat tenten ommesmeet;Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Door 't meel der weeuwe, in hongers noot verlegen.Ga naar voetnoot645
 
Dees tafel schaft een' onuitputbren zegen,
 
En spijs, die voedt, en nimmermeer verteert;Ga naar voetnoot647
 
Die over 't hooft des afgronts triomfeert;Ga naar voetnoot648
 
Die 't lichaem niet versterckt voor veertigh dagen,Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
Maer langer dan de beenen 't lichaem dragen,Ga naar voetnoot650
 
Ja maeckt het vlugh; zoo dat het in de luchtGa naar voetnoot651
 
Aen zijne ziel herknocht, den grave ontvlught,Ga naar voetnoot652
 
En rein gevaeght, by Godt wort ingelatenGa naar voetnoot653
 
En d'Engelen, die 's werelts vuilnis haten.Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
Nu lagh het feest des berghs, die ieder noodt,Ga naar voetnoot655
 
Van wijt en zijdt, voor ons gedachten bloot:Ga naar voetnoot656
 
Want Kristus, 't hooft, ter tafel hier beneden,
 
Verstreckt bancket voor al zijn medeleden,Ga naar voetnoot658
 
En schenckt den wijn zijns bloets, die Maeghden baert.Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Dees leckerny had Godt op 't lest gespaert.Ga naar voetnoot660
 
Wat weldaet kost de Vader meer bewijzen,Ga naar voetnoot661
 
Dan zielen met zijn eenigh kint te spijsen,
 
Des Vaders hart? O dierbaer dischgenot!
 
Ay, smaeck, hoe zoet, hoe vriendelijck is Godt!Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Dit was het feest, dat Davits geest verweckte,
 
Tot zangk en spel; toen Godt zijn tafel deckte,
 
En hem vereerde een boordevolle schael,
 
In 't aenzicht van zijn haters altemael.Ga naar voetnoot665-68
 
Godt stelt, op dat geen profecye misse,
670[regelnummer]
Zijn vrienden voor een feestgedachtenisse
 
Van wonderen, en spijst die hem ontzien,Ga naar voetnoot670-71
 
En JESUS naem de schuldige eere biên.
[pagina 676]
[p. 676]
 
Dit 's Assers oegst, der Vorsten leckernyen.Ga naar voetnoot673
 
Ghy adelaers, die vast, aen alle zyen,Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Uw aes bespiet, en met der zielen oogh
 
Recht tegens 't licht kunt staren hemelhoogh;Ga naar voetnoot676
 
Verzamelt hier, en valt, o Kristbeminden,Ga naar voetnoot677
 
Op 't leckerste aes, dat ergens was te vinden.Ga naar voetnoot678
 
De hemel geeft u, onder schijn van korst,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Zijn vleesch en bloet, en doorgesteke borst.Ga naar voetnoot680
 
Nu kost de Leeuw van Iuda andren azen:Ga naar voetnoot681
 
De stercke Leeuw, die voncken plagh te blazen
 
En schrick des doots, en brulde afgrijslijck luidt;Ga naar voetnoot683
 
Dees levert door zijn' dootsnick honigh uit,Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
En lieflijckheên, gezogen uit de veldenGa naar voetnoot685
 
Van 't Paradijs der lichaemlooze helden.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot686
 
Ghy Byen van der Kercken hooft, URBAEN,Ga naar voetnoot687
 
Vlieght herwaert op deze outergeuren aen;Ga naar voetnoot688
 
En pluckt geen' geur in al de Roomsche hoven,Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Geen zoetigheên als deze, die van boven,
 
En dagh op dagh, u dauwen in den mont,Ga naar voetnoot691
 
Uit IESUS hart, gepijnight en gewont.
 
Ay, zie toch eens die honighvliegers licken,Ga naar voetnoot693
 
En drup en dauw al nuchtren inneslicken;Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Den honighdauw, die nimmermeer verteert,
 
En altijt vloeit en altijt wort begeert,
 
En smaeckt naer meer, op onbedorve tongen;Ga naar voetnoot696-97
 
Waer van 't gezangk des Vaders wort gezongen,Ga naar voetnoot698
[pagina 677]
[p. 677]
 
Die Vatikaen en al de stadt bewaeckt;Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
En voor 't altaer, gelijck een Godtheit, blaecktGa naar voetnoot700
 
Van purper, gout en gloeiende robijnen,
 
Die om zijn hooft en feestgewaden schijnen.
 
De zelve hant, die 't lichaem ommedeelt,Ga naar voetnoot703
 
Vereerde ons nu al 't geen wiert afgebeeltGa naar voetnoot704
705[regelnummer]
Door 't Jootsche Man; het welck, op alle wijze,
 
De waerde en deught en vrucht der Offerspijze
 
Te kennen gaf; hoewel in schemeringGa naar voetnoot707
 
Van eene wolck, die over d'ouden hing,Ga naar voetnoot708
 
En nu verstoof; daer Kristus niet verbloemde
710[regelnummer]
Zijn Testament, maer 't broot zijn lichaem noemde,Ga naar voetnoot709-10
 
Dat hy ons gaf, zoo ongeveinst en vroom;
 
Om niemant meer te houden in den droom
 
Der schaduwen, die lang dees waerheit decken:Ga naar voetnoot713
 
Want anders kost hy zelf geen zon verstrecken,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Noch 't ware licht der duisteren; en ghy,Ga naar voetnoot715
 
In eenen nacht vol duisternisse, als zy,
 
Die suckelden in dorre wildernissen,Ga naar voetnoot717
 
Zoudt troostloos noch de vrucht der beelden missen:Ga naar voetnoot718
 
Ja Moses dienst, gepast naer Godts bevel,Ga naar voetnoot719
720[regelnummer]
Waer ydelheit en enckel guighelspel:Ga naar voetnoot720
 
En wie verkoos een graen van 't ackerkoren
 
Voor smaeckrijck Manne, uit lucht en dauw geboren.Ga naar voetnoot721-22
 
Maer dat men Manne en broot, 't welck ons verscheen,Ga naar voetnoot723
 
Eens levendigh ga stellen tegens een;Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Zoo zal men zien, van weerzyde, in wat deelen
 
Zy onderling gelijcken en verscheelen,
 
Naer eisch des beelts en d'afgebeelde zaeck:Ga naar voetnoot727
 
Op dat men 't meest door 't minste heerlijck maeck'.
[pagina 678]
[p. 678]
 
Het leste is meer dan 't eerste een broot van wonder:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
Het eene spijst de stammen in 't byzonder;Ga naar voetnoot730
 
Het ander Jode en Heiden te gelijck:Ga naar voetnoot731
 
Het een den Jood, die, buyten Faroos Rijck,Ga naar voetnoot732
 
Door 't roode meir, de banden is ontvloden:Ga naar voetnoot733
 
Het ander bey de Heidenen en Joden,
735[regelnummer]
Die in Godts bloet door 't water zijn gebaedt.Ga naar voetnoot733-35Ga naar voetnoot735
 
Het eene gaf de blancke dageraet,Ga naar voetnoot736
 
Gelijck de rijp: het ander quam met zegen,Ga naar voetnoot737
 
(Gelijck een daeuw of lang verwachte regen)
 
Als uit een wolck, den schoot van Josefs Bruit,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Die 's middernachts, op 't hemelsche geluit
 
Des Englezangks, haer' eerstgeboren baerde,Ga naar voetnoot740-41
 
Des hemels vreught, den Vredevorst der aerde,Ga naar voetnoot742
 
In 't broothuis, 't welck de zielen sterckt en voedt;Ga naar voetnoot743
 
Doch niet als Man, dat slechts den honger boet,Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
En 't lichaem spijst en voedt, voor veertigh jaren;Ga naar voetnoot745
 
Maer zelf de ziel, genoodight te vergaren
 
In 't Paradijs, het rechte Kanaän;
 
Dat zwanger gaet van onbenevelt Man,Ga naar voetnoot748
 
Om hoogh de spijs der Godtgetrouwe Geesten,Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Gevult met vreught, op onvermoeide feesten.
 
Het Manne viel ten beste voor 't gemeen;Ga naar voetnoot751
 
En 't offerbroot genieten groot en kleen,Ga naar voetnoot752
 
En arm en rijck, en Koningen en slaven:Ga naar voetnoot753
 
Godts outer biedt een iegelijck Godts gaven.
755[regelnummer]
Het Manne gunde een iegelijck zijn deel,
 
En ieder nut van 't Offer even veel.Ga naar voetnoot756
 
Het Manne kost geen onvroom hart vernoegen;Ga naar voetnoot757
 
En 't Offer geeft den boozen stof tot wroegen.
 
Uit Manne smaeckt d'oprechte zijnen wensch.Ga naar voetnoot759
[pagina 679]
[p. 679]
760[regelnummer]
Het Offerbroot verruckt den Kristen menschGa naar voetnoot760
 
Aen 's Hemels disch, by al de Cherubinnen;Ga naar voetnoot761
 
En 't geen hy eet begrijpen geene zinnen,Ga naar voetnoot762
 
Maer 't vast geloof; zoo dick de ziel genietGa naar voetnoot763
 
Emanuël, den troost in aertsch verdriet;
765[regelnummer]
Emanuël, wiens geest, alle oogenblicken,
 
De flaeuwe ziel kan stutten en verquicken.Ga naar voetnoot766
 
Het Manne wert door d'Engelen bereit;Ga naar voetnoot767
 
Maer JESUS schenckt, naer zijn almogentheit,
 
U 't ware Man door zijner Priestren handen,Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Uitreickers der geheimspijsofferanden.Ga naar voetnoot770
 
De Priesters zijn Godts Englen hier beneên,
 
Stadthouders, die 's Gezalfden ampt bekleên,Ga naar voetnoot772
 
Zoo dick zijn Woort bestelt den mont der bidderen,Ga naar voetnoot773
 
Uit graen, zijn lijf, u toegereickt met sidderen
775[regelnummer]
Van vingeren den offer toegewijt.
 
Wat baet het Man genooten voor een tijt;Ga naar voetnoot776
 
Indien men toch in ballingschap moet sterven?Ga naar voetnoot777
 
Wat baet het Man, dat rieckt en kan bederven,
 
En wormen teelt, of in de zonne smilt?Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Dees Offerspijs, Godts lijf, wort niet gespilt.Ga naar voetnoot780
 
Hoewel men 't nut, 't behoudt zijn aert en wezen.
 
Wie 't nuttight, hoeft voor 't rotten niet te vreezenGa naar voetnoot782
 
Noch 't nare graf. Dit onbederfzaem zaetGa naar voetnoot783
 
Bewaert het lijck, hoewel het lijck vergaet,Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
Voor eene wijl. Door kracht der Offerspijzen,
 
Een eeuwigh zaet, zal 't lichaem weêr verrijzen;
 
Niet kranck noch zwack, maer heerlijck, met den strael
 
Van licht omgort; geloutert altemaelGa naar voetnoot788
 
Van sterflijckheit, van zieckte, ellende en smetten,Ga naar voetnoot787-89
[pagina 680]
[p. 680]
790[regelnummer]
Die d'oogen Godt in 't licht te zien beletten.
 
Geen verwe zal der vromen oogen danGa naar voetnoot791
 
Behinderen de Godtheit van dit ManGa naar voetnoot792
 
t' Aenschouwen, die met toeval hier behangen,Ga naar voetnoot793
 
Zich schuilt, om 't hart te pricklen met verlangenGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Naer 't geen men noit met gout of kunst beneep,Ga naar voetnoot795
 
Noch door vernuft, hoe spits het was, begreep.Ga naar voetnoot796
 
Zoo sprack Sint Ian, en spijsde, niet mijn ooren,Ga naar margenoot+
 
Maer zelf mijn ziel, noch onverzaet van 't hooren
 
Dier wonderspraeck, een rechte hemelval,
800[regelnummer]
Als ick vernam, van achter, een geschal
 
Van spoockery en spoock, aen alle zyen
 
Aenruischende, als verwatene Harpyen;Ga naar voetnoot802
 
Van wien men droomt en dicht door bygeloof,Ga naar voetnoot803
 
Dat zy verhit en zoet op tafelroof,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Den verschen kost met kromme klaeuwen pluckten,
 
En gulzighlijck dien blinden Vorst ontruckten
 
Het dischgerecht, dat haer zoo ydel aest;Ga naar voetnoot807
 
Terwijl de maegh, van honger, eeuwigh raest;Ga naar voetnoot808
 
De dunne buick vast vloeit en druipt, van weeckheit,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
En 't aenzicht zit vol magerheit en bleeckheit.
 
Mijn hart verschrickte en beefde om dit gerucht,Ga naar voetnoot811
 
Dat met dees stem dus uitborst in de lucht:Ga naar voetnoot812
 
Een lastergeest heeft eeuw aen eeuw betovert,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot813
 
En, voor de hel, den Roomschen stoel verovert;
815[regelnummer]
Waer uit hy zoo hardtnekkigh blaest en leert,
 
Dat broot en wijn in vleesch en bloet verkeert,
 
Als 's Priesters mont herhaelt het woort, gesprokenGa naar voetnoot817
 
Met Waerheits mont, des daeghs daer na geloken.Ga naar voetnoot818
 
O lastergraf! hoe moet de zonneschijnGa naar voetnoot819
[pagina 681]
[p. 681]
820[regelnummer]
Der waerheit zelf des logens voetsel zijn.
 
Hoe durf het Rijck des helschen nachts vertredenGa naar voetnoot821
 
't Gewijde bladt, de Vaders, en de Reden:Ga naar voetnoot822
 
Zoo een van drie dit toestemm', hou die zy:Ga naar voetnoot823
 
Nu wort dit klaer gelochent van dees dry;
825[regelnummer]
Die, elck om strijt, den Tyber tegenspreken:Ga naar voetnoot825
 
Want niemant nut dat lichaem, maer zijn teken,Ga naar voetnoot826
 
En 't naeckte beelt van dien gekruisten Heer,Ga naar voetnoot827
 
Op 's Vaders troon, gekroont met prijs en eer.Ga naar voetnoot828
 
De Tyber, om dat beelt schoon uit te wissen,Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
En met bedrogh zijn' afgodt te vernissen,Ga naar voetnoot830
 
Misduit Sint Ian; als of 't gezalfde hooft,Ga naar voetnoot831
 
Daer 't, reis op reis, zijn vleesch en bloet belooft,Ga naar voetnoot832
 
Van 't nachtfeest sprack en zijnen kelck, geschoncken
 
Op Paeschnacht, eer het wiert aen 't Kruis gekloncken:Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Maer hy misbruickt der lettren klare stem,Ga naar voetnoot835
 
Ia die trompet en klanck beoorlooght hem,Ga naar voetnoot836
 
Die zijnen buick met spier en aêr wil mesten,Ga naar voetnoot837
 
Zoo redenloos, als Kapernaums vesten,Ga naar voetnoot838
 
Niet vattende des Heilants vlacken zin:Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Daer schuilt geen doot maer geest en leven in.Ga naar voetnoot840
 
d'Insteller des Geheimwercks volght Hebreeuwen,Ga naar voetnoot841
 
In hunne zede, en der Profeeten eeuwen,
 
In hare spraeck, en wijze, die niet vreemtGa naar voetnoot843
 
Het bloote beelt voor 't afgebeelde neemt,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Het simpel merck voor d'afgemerckte zaken.Ga naar voetnoot845
[pagina 682]
[p. 682]
 
Wie eenmael uit dien doolhof wil geraken,Ga naar voetnoot846
 
Sla wacker hant aen dien onfaelbren draetGa naar voetnoot847
 
Der Wijsheit, en volgh 't kluwen van heur' raet,Ga naar voetnoot848
 
Ten beste voor die helder heillicht zoecken,
850[regelnummer]
Dat elck verschijnt in noit bekladde boecken.Ga naar voetnoot850
 
Wien kerckkronijck en Vaders zijn bewust,Ga naar voetnoot851
 
Telt op een ry vijf eeuwen, na August,Ga naar voetnoot852
 
Waer in doorgaens zoo veel godtvruchtige ouden,Ga naar voetnoot853
 
Op dezen gront, 't gevaert der Kercke bouwden,Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
In Libyen en Asie en Euroop.Ga naar voetnoot855
 
Latijn en Grieck, getroost, gesterckt door hoopGa naar voetnoot856
 
Op dit kompas, gaen t'zeil naer 't langste leven,Ga naar voetnoot857
 
En toonen 't spoor, waer langs u staet te streven.Ga naar voetnoot858
 
Nu suf voor storm, noch voor gekorven mast:Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Wat dwaelstar dwael', hier staet mijn hemel vast.Ga naar voetnoot860
 
En geen Sofist kan Reden overwinnen;Ga naar voetnoot861
 
Die in dit hol gebruickt de torts der zinnen,Ga naar voetnoot862
 
En voert allengs den twijfelenden mensch,
 
Daer d'ope lucht geschept wort, en de grensGa naar voetnoot864
865[regelnummer]
Van Waerheits dagh verschuift de twijfelingen.
 
Die voor zijn oogh, als dicke vliezen, hingen.Ga naar voetnoot866
 
De Reden scheit den mensch van 't domme vee:
 
Zy oordeelt niet, of heeft getuigen ree,Ga naar voetnoot868
 
De zinnen, die haer zekerheit bestellenGa naar voetnoot869
870[regelnummer]
Van 't stuck, waer van het vonnis staet te vellen.Ga naar voetnoot870
 
De Reden streckt de houvast van 't gestichtGa naar voetnoot871
 
Des Godtsdienst, die voor geen gebulder zwicht.Ga naar voetnoot872
 
z'Ontkent al 't geen ontkent wort door zijn teken;Ga naar voetnoot873
[pagina 683]
[p. 683]
 
Oock gronden, die zich zelven tegenspreken.Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Zy geeft het lijf, op eenen zelven tijt,Ga naar voetnoot875
 
Een plaets alleen; en oordeelt, dat het strijtGa naar voetnoot876
 
Met d'Almaght zelf, zoo harsseloos te stijvenGa naar voetnoot877
 
De razerny van plaetselooze lijven;Ga naar voetnoot878
 
De razerny, die woest den toeval scheitGa naar voetnoot879
880[regelnummer]
Van zijnen gront, de zellefstandigheit.
 
Zy snoert den mont, die lasterlijck durf reppen,Ga naar voetnoot881
 
Dat stof en stanck zijn' Schepper zelf kan scheppen;Ga naar voetnoot882
 
Dat tant en keel en maegh hem knage, zwelgh'
 
En dan verteer'. Men zwijge, eer hy 't zich belgh'.Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
Zoo klonck de stem, die schier mijn yver krenckte;Ga naar voetnoot885
 
Wanneer Sint Jan met zijne hant eens wenckte,Ga naar margenoot+
 
Waer van dit spoock met mist en stanck verdween
 
In zijn moerasch, en liet ons beide alleen.Ga naar voetnoot887-88
 
De Heiligh sprack: men moet zoo licht niet schricken
890[regelnummer]
Voor vogelen, die 't zaet des hemels pickenGa naar voetnoot890
 
En slicken, waer 't gestroit leit by den wegh.Ga naar voetnoot889-91
 
Zoo quam mijn ziel aen kracht en overleghGa naar voetnoot892
 
Van 't geen hy dus met zijne tong ging uiten,
 
Om 't logenschut op Waerheits schilt te stuiten:Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
Toen Simeon, die vege en bleecke ziel,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot895
 
't Gezegent kint op bey zijn armen hiel,Ga naar voetnoot896
 
En sidderde met al zijn grijze hairen,
 
(Vermits het bloet schier ijs was in zijn aeren,
 
Het mergh in 't hol der pijpen lang verteert)Ga naar voetnoot899
900[regelnummer]
Sprack hy in 't endt, met zijn gezicht gekeert
 
Naer 't zedigh oogh der maeghdelijcke Moeder:Ga naar voetnoot901
[pagina 684]
[p. 684]
 
O Maeght, dees wort gestelt tot een' Behoeder
 
En val des volx, het raecke oock wien het raeck';
 
Ja tot een merck van bitse wederspraeck:Ga naar voetnoot902-04Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Die profecy, veel hondert jaer geleden,
 
Behout haer kracht, noch op den dagh van heden.Ga naar margenoot+
 
Wat weerspraeck heeft 't Geheimmerck niet gehoort!Ga naar voetnoot907
 
Oock tegens 't klaerste en zonnelichte Woort,
 
Dit is mijn lijf: Dit is mijn bloet. Wat lasterenGa naar voetnoot909
910[regelnummer]
Bestonden niet Godts lippen te verbasteren!
 
Godts lippen, die zijn leerling roeren zagh,Ga naar voetnoot911
 
Daer hy des nachts op 's meesters boezem lagh,
 
Die hem de Wet, d'Orakels der ProfetenGa naar voetnoot913
 
En 's Vaders wil op 't breetste heeft uitgemeten;Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
Waer van zijn Kerck de blaên by een vergaert,Ga naar voetnoot915
 
Die zy, gelijck een bruit haer' ringk, bewaert,
 
En eert en kust en kaeuwt en proeft de spreucken,
 
En slaetze ga voor kladden en voor kreucken.Ga naar voetnoot918
 
Dees Huismoêr heeft dat zuiverste papierGa naar voetnoot919
920[regelnummer]
Dus lang geberght, in waters noot en vier,Ga naar voetnoot920
 
Tot hartewee van Heiden Jode en Ketter;
 
Vervalscher of verstroier van Godts letter;
 
Wiens rechte zin haer nimmer mist noch faelt;Ga naar voetnoot923
 
Daer, op haer hooft, de Duif van boven daelt,
925[regelnummer]
En Pinxtertong, doorgloeit van 't vier des yvers,Ga naar voetnoot924-25
 
Waer me zy spreeckt, gelijck d'onfeilbre schrijvers,Ga naar voetnoot926
 
En Kristus: Dit 's mijn lichaem: Dit 's mijn bloet.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot927
 
Een donder, die den afgront zwichten doet.Ga naar voetnoot928
 
Godts woorden staen gespelt met letterstarren,
930[regelnummer]
En klaer en vast. Wie kan Godts tael verwarren?Ga naar voetnoot929-30
 
Wat Babel schaeckt u 't wezentlijcke pant,Ga naar voetnoot931
[pagina 685]
[p. 685]
 
En steeckt, voor 't lijf, u tekens in de hant,Ga naar voetnoot932
 
En 't looze merck, in ste van bloet en spieren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot933
 
Waer mede u 't Lam zijn Paeschfeest leerde vieren?Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Na 'et ommegaen van beelt en profecyGa naar voetnoot935
 
En toezegh, zoo veel eeuwen op een ry:Ga naar voetnoot936
 
Altzamen betre en overmilder spijzers,Ga naar voetnoot937
 
Zoo Kristus noch de zielen wijst aen wijzers,Ga naar voetnoot938
 
Haer azende met lucht en wint en roockGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Van schim en beelt en ydel beeldespoock.
 
Wat baet het toch aen schijn te blijven hangen?Ga naar voetnoot941
 
Wat baet belofte, en niet dan wint t' ontfangen?Ga naar voetnoot942
 
Naer Sion toe; daer schaft men milt en ruim,Ga naar margenoot+ Ga naar voetnoot943
 
De lammerspier en Man, noch meer dan kruim.Ga naar voetnoot944
945[regelnummer]
Men leer' my niet, hoe mijne letter luide.Ga naar voetnoot945
 
Ick ken de stadtGa naar margenoot*, die haer zoo blint misduide,Ga naar voetnoot946
 
Als eer de muur aan 't Galileesche meer,Ga naar voetnoot947
 
Die hemelhoogh viel hellediep ter neêr.Ga naar voetnoot948
 
Men wensch', dat niet de vloeckster overkomeGa naar voetnoot949
950[regelnummer]
Al 't geen zy vloeckt de Moederkerck van Rome.Ga naar voetnoot950
 
D'oprechtste tong, die nimmer veinzen kan,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot951
 
Beloofde een gaef veel edeler dan Man,Ga naar voetnoot952
 
Of gerst; zoo stont 't verbetren niet te rekenenGa naar voetnoot953
 
Door broot, dat slechts Godts lichaem zou betekenen,
955[regelnummer]
En slechter viel dan Manne of gerstenbroot,Ga naar voetnoot953-55Ga naar voetnoot955
 
Nu zegenrijck gedeelt in hongers noot:Ga naar voetnoot956
 
Ja Man had oock dien spijzer aengewezen,Ga naar voetnoot957
[pagina 686]
[p. 686]
 
Op wien zy vast betrouwen, die het lezen.Ga naar voetnoot958
 
Nu eischt de schaer een merck en wonderdaet,Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
En stoft op Man, dat d'ouders had verzaet,Ga naar voetnoot960
 
En uit den schoot der wolcken quam geregent:
 
Waer op Godts mont, in eeuwigheit gezegent,Ga naar voetnoot962
 
Door 't ware broot des hemels haer vertroost;Ga naar voetnoot963
 
Geen tekenkruim, in 's ovens gloet geroost,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
En slechts gekaeuwt met hope en vast betrouwen;Ga naar voetnoot965
 
Zoo kost de Jode oock Kristus komste aenschouwen,Ga naar voetnoot966
 
Wiens mont belooft 't geen Moses zelf ontbrack.Ga naar voetnoot967
 
Nu 't Manne, dat door zijn afbeelding sprackGa naar voetnoot968
 
Van Kristus vleesch, had Moses lang gegeten.
970[regelnummer]
Wie rept dan hier van een geschildert eten?Ga naar voetnoot970
 
Wie scheit dan hier belofte en daet van een,Ga naar voetnoot971
 
Die niet, van schaemt, verkeert in marmersteen?
 
De meester, vry van dubbelheit en liegen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot973
 
Hing netten uit, om harten te bedriegen,Ga naar voetnoot974
975[regelnummer]
Indien hy niet zoo dickmael sprack recht-uit,Ga naar voetnoot975
 
Gelijck zijn klanck en mijne boeckstaef luidt;Ga naar voetnoot976
 
Dewijl die school, zoo traegh, zoo hardt in 't hooren,Ga naar voetnoot977
 
Zijn reden niet kost zwelgen door haer ooren,Ga naar voetnoot978
 
En even stijf bleef hangen, op dat pas,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Aen zieloos vleesch, waer in geen leven was.Ga naar voetnoot980
 
En waer toe toch den twijflende, in 't byzonder,Ga naar voetnoot981
 
d'Almogentheit bevestight door het wonderGa naar voetnoot982
 
Der hemelvaert, waer na 'et min mooghlijck scheen
[pagina 687]
[p. 687]
 
Hem met zijn lijf te voeden hier beneên?Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
Zy stemmen zelfs met Synagoogsgezinden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot985
 
Die gruwelen in Godts belofte vinden,
 
In zoeten troost van levendige spijs,
 
Hun opgedischt, doch geestelijcker wijs.Ga naar voetnoot988
 
Laet varen dan de lege schilderdissen,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
En ydel aes van lijfgelijckenissen;
 
En hou u aen waerachtigh vleesch en bloet,
 
Het welck de ziel waerachtigh laeft en voedt.
 
d'Insteller des Geheimmercks straelt van klaerheit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot993
 
By nacht, en spreeckt een onverbloemde waerheit;
995[regelnummer]
Gelijck dat voeght zijn goddelijck Verbont,
 
En jongsten Wil, beschreven uyt zijn' mont,Ga naar voetnoot996
 
En door zijn doot, aen 't kruis, met bloet bezegelt.
 
Waer spreeckt Profeet zoo wilt, zoo ongeregelt
 
Van droom, gezicht, of door gelijckenis,
1000[regelnummer]
Daer hy niet melt, wat Godts geheimspraeck is?Ga naar voetnoot1000
 
Daer hy niet melt gelijckenis, gezichtenGa naar voetnoot1001
 
En droomen, om den blinden toe te lichten?
 
Men druckt geen wet met duistre woorden uit:
 
De zaeck wort klaer en helder aengeduit.
1005[regelnummer]
Sla wetboeck op, verbonden, leste willen
 
Der Vaderen, en toon my, waer geschillen
 
Gerezen zijn uit dubbelzinnigheit;
 
Waer zaeck of erf niet klaer voor oogen leit,Ga naar voetnoot1008
 
Door simpelheit van stijl en spraeck en reden.Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Waer noemt Hebreeu zoo dwaes VeelstrijdighedenGa naar margenoot*
 
Een zelve zaeck, 't en zy de zaeck het meld'Ga naar voetnoot1010-11
 
Of hy zijn zin ontvouw'. Zoo dit niet gelt,
 
Zal 't bloet der Wet geen testamentbloet strecken,Ga naar voetnoot1012-13
 
En 't heilboeck slechts verwarringen verwecken,Ga naar voetnoot1014
[pagina 688]
[p. 688]
1015[regelnummer]
Waer Babilon verrijst met veel geschreeuws.Ga naar voetnoot1015
 
Geen leerkint leer nu Sint Ieroen Hebreeus,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1016
 
Noch ouden stijl, noch oock Hebreeusche zeden:
 
Hy is te kort ons heileeuw nagetreden,Ga naar voetnoot1018
 
Als een geraemt, en ley zijn wakende oorGa naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Godtvruchtighlijck op 't Apostolisch spoor.Ga naar voetnoot1016-20Ga naar voetnoot1020
 
't Vermeten brein, dat Godts gewyde bladersGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1021
 
Misduiden durf, misduit oock d'eerste Vaders,Ga naar voetnoot1022
 
En kerckkronijck, naer zijn' verkeerden aert;Ga naar voetnoot1023
 
Terwijl het zoo gevaerlijck henevaert,Ga naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
En kiest, voor 't licht van 's hemels goude lampen,Ga naar voetnoot1025
 
Zijn' eigen zin en vuile ontsteke dampen;Ga naar voetnoot1026
 
Al razende genoemt zijn vaste star:Ga naar voetnoot1027
 
Waer op het los zich t'zee begeven dar,Ga naar voetnoot1028
 
Als of het volghde in 't zeezogh der aelouden,Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Die, wijt van hier, heel andre streken houden,Ga naar voetnoot1030
 
En peilende al de gronden dezer zee,Ga naar voetnoot1031
 
U waerschuwen, van d'een aen d'ander ree.Ga naar voetnoot1032
 
Gelijck een wint door 't orgel komt gedrongen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1033
 
Zoo zweeft een geest op zoo verscheide tongen,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
En stemt gelijck, en houdt een zelve maet;Ga naar voetnoot1035
 
Waer op de Kerck met Godt ten reie gaet,
 
En d'Engelen, van starrelichte transsenGa naar voetnoot1037
 
Zoo laegh gedaelt, om 's Heeren Lichaem danssen,
 
En 't hoogh altaer, waer op het Offer rust,
1040[regelnummer]
En Kerckbancket, der ouden aes en lust;Ga naar voetnoot1036-40Ga naar voetnoot1040
 
Die noit zoo hoogh met lof waer uitgeborsten,Ga naar voetnoot1041
 
Had Godt hen slechts genoot op kruim en korsten;Ga naar voetnoot1042
[pagina 689]
[p. 689]
 
Vergeefs een beelt door beelden afgebeelt;Ga naar voetnoot1043
 
Zijn lijf belooft, en schaduw omgedeelt.Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Wie rept dan hier van Latium en Griecken?Ga naar voetnoot1045
 
Wie schrijft zoo valsch met pennen, uit hun wieckenGa naar voetnoot1046
 
Geruckt? wat geest vermomt zich met hun pluim,
 
Om hemelsch gout te mengen met dat schuimGa naar voetnoot1048
 
Van aertsch vernuft? wie dwingt die fenixschachten
1050[regelnummer]
Te spreken 't geen noit schoot in haer gedachten?Ga naar voetnoot1049-50
 
Doch als de Waen haer onmaght voelt in 't endt,
 
Dan schoptze 't oude; en grijpt het parkementGa naar voetnoot1051-52
 
Van Pauwels en de vier Euangelisten,
 
Om met een' glimp dien laster te betwisten.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Een ieder woort zy, als een schroef, verdraeit,
 
Dan hoogh dan laegh, tot datze d'onrust paeit.Ga naar voetnoot1056
 
Maer wacht u, als de Waen door schijn van reden,Ga naar margenoot+
 
Van top tot teen, zich laet in 't yzer smeden
 
En 't harrenas van reêngebruick, om fier
1060[regelnummer]
Een reedlijck mensch te schijnen, en geen dier.Ga naar voetnoot1058-60Ga naar voetnoot1060
 
Nu sidderen van veer de zeven toppen,Ga naar voetnoot1061
 
En Engleburgh, met al zijn roode koppen.Ga naar voetnoot1062
 
Wat raet, URBAEN? Dit gruwzaem stormgevaertGa naar voetnoot1063
 
Geeft vier op u, en vreest noch kruis, noch zwaert,Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Noch sleutels, die de poort des hemels sluitenGa naar voetnoot1065
 
En openen: wie kan dien stormram stuiten?Ga naar voetnoot1061-66Ga naar voetnoot1066
 
Ay, dommekracht, laet glijden uwen roof.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1067-v.v.
 
't Is reden, dat de mensch Godt zelf geloof,Ga naar voetnoot1068
 
By zijnen eedt, zoo menighmael gezworen.Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Die reden leeft en zweeft in Godts herboren,Ga naar voetnoot1070
[pagina 690]
[p. 690]
 
En schrickt voor schimp van Heiden Turck noch Joodt,Ga naar voetnoot1071
 
Die zich zoo blint aen dezen hoecksteen stoot.Ga naar voetnoot1072
 
Godts reden druckt der zinnen trotsheit onder,
 
Daer 't hem belieft te wercken zulck een wonder,
1075[regelnummer]
Waer voor Natuur verbaest staet en bezwijckt,
 
En willigh voor haer Vaders almaght wijckt.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1076
 
Godts reden klimt veel steiler, en veel radderGa naar voetnoot1077
 
Dan 's menschen reên, een al te korte ladder:
 
Want schoon men rieckt, en smaeckt, en tast, en ziet,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Noch strijt Godts reên met 's menschen reden niet.
 
Wie dit begrijpt, mistrouwt zijn stompe zinnen,Ga naar voetnoot1081
 
Daer 't Godt belieft een Wonder te beginnen,
 
Op duizentmael zoo groot niet, noch zoo vremt,Ga naar voetnoot1083
 
Als 't geen men licht in Godts geboort bestemt;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Wanneer de Maeght baert Godt en mensch te gader,
 
Emanuel, der eeuwigheden Vader,Ga naar voetnoot1086
 
En Davids zoon, een dubbele natuur,
 
Gezielde klay, verknocht met eeuwigh vuur:Ga naar voetnoot1088
 
In 't Heidensch oogh wanschepsels en gedroghten;Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Veel eeuwen lang, van spits vernuft bevochten,Ga naar voetnoot1090
 
Hoewel vergeefs. Godts reden staet te vast,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1091
 
En steurt zich niet, hoe vreeslijck d'afgront bast.Ga naar voetnoot1092
 
Zy keert zich hier aen schijn, noch waelbaer teken.Ga naar voetnoot1093
 
z'Ontkent dat dit zich zelf gaet wederspreken.Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Zy zet Godts lijf, op eenen zelven tijt,
 
In oost en west; en vint niet, dat het strijt
 
Met d'Almaght, zoo Godtvruchtighlijck te stijvenGa naar voetnoot1097
 
De mooghlijckheit van plaetselooze lijven;Ga naar voetnoot1095-98
 
d'Almogenheit, die licht den toeval scheitGa naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Van zijnen gront, de zellefstandigheit.Ga naar voetnoot1100
 
Zy overtuight die 't krachtigh Woort beletten,Ga naar voetnoot1101
[pagina 691]
[p. 691]
 
Waer 't Godt belieft, zijn lijf en bloet te zetten,
 
Ter stede, daer men 't Hooghgeloofde zwelgh',Ga naar voetnoot1103
 
Doch niet verteer': men spreecke, eer 't God zich belgh'.Ga naar voetnoot1093-1104Ga naar voetnoot1103-04
1105[regelnummer]
Ay, belghzieck brein, bedaer, hou op van knagenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1105
 
Met uw gebit: versterck uw zwacke magenGa naar voetnoot1105-06
 
Door zielartsny: ghy belght u 's Paeschnachts licht,Ga naar voetnoot1107
 
En 's Kersnachts traegh; als 't ongeboren wicht
 
Uw Heer, uw Godt, uw Schepper, zonder luister,Ga naar voetnoot1109-v.v.
1110[regelnummer]
In 't ingewant der Maeght, benaeuwt en duister,
 
Veel maenden leit gekerkert; daer de zon,
 
Zijn werckstuck, noit haer stralen schieten kon;Ga naar voetnoot1112
 
Terwijlze reedt op haer' robijnen wagen,Ga naar voetnoot1113
 
En zagh een' klomp van klay de Godtheit dragen,Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
En endelijck Godt baren, root van schaemt.
 
Nu vraegh u zelf, wat Godt, wat mensch betaemt.
 
Een Maeght gevoelt haer' Godt, haer vrucht, in 't midden,
 
En 't geen vast groeit begint zy aen te bidden.Ga naar voetnoot1118
 
Zy knielt, en eert haer eigen vleesch en been,Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
In hare vrucht, eer die haer oogh verscheen,Ga naar voetnoot1120
 
Met vel en vleesch en adren overtogen,
 
En zwack en arm, en met twee weenende oogen.
 
Ay, belghzieck brein, gedoogh dat ick u verghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1123
 
Met my te gaen, om op den DootshooftherghGa naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Uw' Godt te zien, dien aertworm, dien gekruisten,Ga naar voetnoot1125
 
Geverft in zweet van bloet, beschimpt, met vuistenGa naar voetnoot1126
 
In 't aengezicht geslagen, en den glans
 
Van 't hooft bedroeft met eenen doornekrans:Ga naar voetnoot1128
 
Dat gansche lijf met taeie roên geschonden,Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
En een quetsuur van zijn ontelbre wonden:Ga naar voetnoot1130
 
Dien dooden mont verquickt met gal en eeck:Ga naar voetnoot1131
 
Zijn hart, Godts hart, gepriemt met eenen steeck:Ga naar voetnoot1132
 
De zenuwen gereckt en uitgespannen:
[pagina 692]
[p. 692]
 
Ja Godt gepijnt, ten wellust der tirannen.Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Ay, belghzieck brein, 't wil tijt zijn, dat ghy vliet:Ga naar voetnoot1135
 
De Majesteyt der Godtheit lijt dit niet:Ga naar voetnoot1136
 
Nu omgezien naer een onlijbre Godtheit.Ga naar voetnoot1137
 
Dees Godtsdienst baert schandael, en schijnt maer zotheit,Ga naar voetnoot1138
 
In 's wijzen oogh. Waar badt oit reedlijck man
1140[regelnummer]
Een Godtheit aen, of Godt die sterven kan?
 
Godts reden dient het plomp vernuft te scherpen,
 
Dat schichtigh is in kiezen en verwerpenGa naar voetnoot1142
 
Van eene zaeck; en naulix zich verstaet,
 
En wraeckt, eer 't rieckt, hoe veer dat wraecken gaet.Ga naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Men zet een stuck, om andren voor te jagen,Ga naar voetnoot1145
 
En voelt zich door zijn eigen stuck geslagen.
 
Wie schaeckt, en niet verstaet wat spel beduit,
 
Verliest het velt, en raeckt ten schaeckbert uit.Ga naar voetnoot1148
 
Wie slechts met stanck zijn stercker wil verbazen,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Ontbeert bewijs, en stelt zijn kracht in 't blazen.
 
Een GoliathGa naar margenoot*, om 't brootgenot vooraen,Ga naar voetnoot1151
 
Vermomt zijn' zin, zoo wort hy minst verstaen.Ga naar voetnoot1152
 
Hy scheit doortrapt het lichaem van het teken,Ga naar margenoot+
 
Zoo wijt als d'aerde en opperhemelstreken
1155[regelnummer]
Gescheiden zijn door 't schricklijck middenperck:Ga naar voetnoot1153-55Ga naar voetnoot1155
 
Dan hecht hy weêr het lichaem aen het merck:
 
Dan 't vleeschgenot beschermen, dan bevechten:Ga naar voetnoot1156-57
 
Dan vat hy niet, hoe 't merck aen 't lijf kan hechten:Ga naar voetnoot1158
 
Dan vloeit 'er, door den geest, als door een buis,
1160[regelnummer]
Een kracht des lijfs om laegh, van 't starlicht huis:Ga naar voetnoot1159-60
 
Dan kan 't geloof de kracht des lichaems eten,
[pagina 693]
[p. 693]
 
Dat aen de zy des vaders is gezeten:Ga naar voetnoot1161-62Ga naar voetnoot1162
 
Dan nut d'onvrome een teken zonder bloet;Ga naar voetnoot1163
 
En dan betuight het dischbereit gemoet,
1165[regelnummer]
Dat Kristus door 't geloof al zy genoten.Ga naar voetnoot1164-65
 
Wat aertsgeheim leit nu hier ingesloten,
 
Gelijck hy stoft, met zulck een hol geluit?
 
Wat munt hier nu in deze Godtsgave uit,
 
Terwijl hy roemt van dadelijck waerachtigh
1170[regelnummer]
Genot des lijfs, zoo levendigh en krachtigh?
 
Als na dien roem, zijn' brootgast anders niet
 
Dan 't bloote merck des lichaems overschiet?Ga naar voetnoot1168-72
 
En wie behoeft naer tekens te verlangen,
 
Zoo Kristus voor d' uitreicking wort ontfangen?Ga naar voetnoot1173-74
1175[regelnummer]
Hoe lochent men met zulck een onbescheitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1175
 
't Veranderen der zellefstandigheit?
 
't Veranderen van d' eene stof in d' ander?
 
Dat weite in vleesch, dat wijn in bloet verander',Ga naar voetnoot1178
 
Dat weite en wijn het bloet en lichaem voên,
1180[regelnummer]
Blijckt dagelix. Natuur behoeft saizoenGa naar voetnoot1180
 
En haer gewest, om vruchten op te zetten.Ga naar voetnoot1181
 
d'Almogenheit verbint zich aen geen wetten
 
Van tijt of plaets, maer werckt alle oogenblick:
 
't Alwerckend Woort houdt alles in zijn' schick.Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
De hemel daelt op d'aerde, in eenen regen,
 
Wiens druppels flux verkeeren in een' zegenGa naar voetnoot1186
 
Van vrucht of blat of bloem, die helder blinckt,
 
Zoo ras zy 't vocht door haren wortel drinckt.
 
Hoe zou Godts kracht dan hier haar kracht ontbeeren.Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Die water eens in puickwijn kost verkeeren,Ga naar voetnoot1190
 
Verkeert zeer licht den wijn in dierbaer bloet;Ga naar voetnoot1191
 
Al derft het schijn van bloet, om 't zwack gemoetGa naar voetnoot1192
 
Der menschen door geen verf van bloet t'ontstellen.Ga naar voetnoot1193
[pagina 694]
[p. 694]
 
De zooghbre vrouw ziet haren boezem zwellenGa naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Van weeligh zogh, terwijlze drinckt en eet,
 
Het geen zy aen zich zelve wel besteet,
 
Daer na aen 't kint; 't welck hangende aen de tippen
 
Van moeders borst, zoo gratigh met zijn lippenGa naar voetnoot1198
 
Haer, onder 't hart, de melck van 't harte treckt,
1200[regelnummer]
Uit deze bron, die altijt springt en leckt:
 
En is het zogh geen bloet, om 's menschen kranckheitGa naar voetnoot1201
 
Ontaert van verf? en met een zuivre blanckheitGa naar voetnoot1202
 
Vermomt? aldus behaeght dit voetsel elck:
 
De vrucht drinckt bloet, dat voert den naem van melk:Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
En kan Natuur, voor 't lijf, dit wonder wercken,
 
Zou Godts gena dan niet de zielen stercken,
 
Door wonderdaên, waer van zy overvloeit?
 
Heeft Arons roede op eenen nacht gebloeit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1208
 
En bloessem en amandelen gedragen;
1210[regelnummer]
Zagh Memfis eer genaken 's hemels plagen;Ga naar voetnoot1210
 
Des leitsmans staf zich krincklen, als een slang;Ga naar voetnoot1211
 
Den stroom en put in bloet verkeert, door dwangGa naar voetnoot1212
 
Des Woorts; de beeck de groene vorsschen vormen;Ga naar voetnoot1213
 
Het stof gezielt, en grimmelen van wormen;Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
Heeft Godt uit klay zijn schoonste beelt gebouwt:Ga naar voetnoot1215
 
Zagh Loth zijn vrouw veranderen in zout:Ga naar voetnoot1216
 
Vergun my dan, dat Godt zelfstandigheden
 
Verkeere, en deck' met ongewoone kleedenGa naar voetnoot1217-18
 
Van toeval, die belommert 's Godtheits licht:Ga naar voetnoot1218-19
1220[regelnummer]
Betrouw hier 't Woort, geensins uw zwack gezicht;Ga naar voetnoot1220
 
't Alwerckend Woort, dat zoo veel wondren baerde,
 
In zee en lucht, in hemel en op aerde;
 
Dat zelve Woort behout de zelve kracht,Ga naar voetnoot1223
[pagina 695]
[p. 695]
 
Ter zaligheit van 't Kristensche geslacht.Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
Oock strijt het niet met 's hemels alvermogen,Ga naar margenoot+
 
Dat toeval, wien zijn grontslagh wort onttogen,Ga naar voetnoot1226
 
Door d'almaght blijve in wezen: want gelijckGa naar voetnoot1227
 
d'Almogenheit, oneindigh werreckrijck,
 
De wercken der tweede oirzaecke uit kan voeren,
1230[regelnummer]
Oock zonder die tweede oirzaeck eens te roeren;Ga naar voetnoot1230
 
Dewijl Godts kracht de dingen schiep uit niet:
 
Alzoo kan 't Woort, en onbepaelt gebiet,Ga naar voetnoot1232
 
De wercken der tweede oirzaecke ondersteunen,Ga naar voetnoot1233
 
Oock zonder datze op die tweede oirzaeck leunen.
1235[regelnummer]
Rust toeval op zelfstandigheit zoo vast;
 
Hy rust op Godt met minder noot en last.Ga naar voetnoot1225-36Ga naar voetnoot1236
 
Kan 's menschen reên die reden achterhalen;Ga naar voetnoot1237
 
Wat breinvat durf Godts almaght dan bepalen?Ga naar voetnoot1238
 
En Moses zelf, ten eersten dage, stichtGa naar margenoot+
1240[regelnummer]
Op zulck een' gront het nieuwgeboren licht,
 
Drie dagen eer de zon, op haren wagen,
 
De fackel quam rontom den aertkloot dragen:
 
Drie dagen blonck die heldre vlam, en riep
 
Den dageraet, eer Godt de daghtorts schiep,Ga naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
En door het Woort ontstack, om 't jaer te meten,Ga naar voetnoot1245
 
Ten dienst en nut van 's weerelts ingezeten.Ga naar voetnoot1246
 
Alle Engelen aenschouwden dezen glans,
 
Die afscheen van den zonneloozen trans
 
Der hemelen, noch zonder blakende oogen.Ga naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Dat schijnsel hing alleen aen 't alvermogenGa naar voetnoot1250
 
Des Vaders der gehoorzame Natuur.
 
Hy hoefde, om licht t'ontsteken, lamp, noch vuur,Ga naar voetnoot1252
 
En onderhiel die klaerheit zonder zetel:Ga naar voetnoot1253
 
Wie anders sluit, bepaelt zijn maght vermetel.Ga naar voetnoot1239-54Ga naar voetnoot1254
[pagina 696]
[p. 696]
1255[regelnummer]
O wondre kracht van 't Woort vol majesteit,
 
Dat noit zoo ras de zellefstandigheitGa naar voetnoot1256
 
Der druive en air veranderde alle beide,
 
En van zijn' steun den toeval ruckte en scheide,
 
En onderhiel in wezen; of de mensch,
1260[regelnummer]
Een aertworm, kreegh al kruipende zijn' wensch,
 
Het vleesch en bloet des Godts, die hem verloste.
 
Wie vont oit schat die zulck een bloetschat koste?
 
't Geloof omhelst die wonderen, als stof
 
Van meer verdienste, en zingt den Herder lof,Ga naar voetnoot1263-64Ga naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
Die, onder schijn van vruchten, zoo verscheiden,Ga naar voetnoot1265
 
Zijn lammers zelf komt met zich zelven weiden;Ga naar voetnoot1266
 
Geheel en al verborgen onder elck,Ga naar margenoot+
 
Zoo kruimgestalte, als vochten offerkelck.Ga naar voetnoot1267-68
 
Dat vleesch, dat bloet, hoewelze in mercken schelen,Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Zijn 't zelve, en niet te scheiden, noch te deelen.Ga naar voetnoot1269-70Ga naar voetnoot1270
 
Al breekt men 't merck, noch breekt het lichaem niet;Ga naar voetnoot1271
 
Gelijck de kelck gestort geen bloet vergiet.
 
Een eenigh nut zoo veel als duizent monden:Ga naar voetnoot1273
 
Want Kristus wort in drup en kruim gevonden
1275[regelnummer]
Geheel en al, en oock op elck altaer.Ga naar margenoot+
 
d'Ontelbaerheit der plaetsen, hier en daer,
 
Vermeert geensins deze eenheit van Godts leden
 
En lijf, gestelt op hondertduizent steden,Ga naar voetnoot1278
 
In eenen blick. Zoo komt de gansche zonGa naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
Zich spiegelen in ieder beeck en bron:
 
Die zelve weet haer aenschijn gansch te druckenGa naar voetnoot1281
 
In 't heele glas, en gansch in alle stucken
 
Van 't zelve glas, indien 't gebroken wort.Ga naar voetnoot1279-83Ga naar voetnoot1283
 
't Rechtvaerdigh licht noch groot noch kleen verkort.Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Zoo gaet een ziel door al het lichaem waeren.Ga naar voetnoot1285
[pagina 697]
[p. 697]
 
Door mergh en bloet, door zenuwen en aren,Ga naar margenoot+
 
Van top tot teen; en vult het al; en zit
 
Geheel in 't kleenste en allergrootste lit.
 
Ontleedt den mensch, ghy kunt geen ziel ontleden:
1290[regelnummer]
z'Is enckel geest: geen geest wort doorgesneden.
 
't Onsterflijck deel, waer in Godts aenschijn blinckt,
 
Wert noit geknot, gereten, noch verminckt.
 
Zoo vint het brein des Konings, scherp geslepen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1293
 
Het Wezen zelf der Godtheit onbegrepenGa naar voetnoot1294
1295[regelnummer]
Van d'opperkreits der hemelen, veel minGa naar voetnoot1295
 
Daer 't ruim gespan bedeckt de Cherubin,Ga naar voetnoot1296
 
En blancke wolck, vol Godtheit en genade;
 
Waer mede 't hooft der Priestren gingk te rade.Ga naar voetnoot1298
 
Een Godt en Geest bezielt dit groot Heelal,Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Zoo hoogh, zoo diep, op wight en maet en tal,Ga naar voetnoot1300
 
Om 't rijckst gewelft, en onderling gebonden;
 
Waer buiten niet dan Godtheit wort gevonden:
 
d'Oneindigheit, die aen haer eint begint,
 
En aen 't begin haer uiterste einde bint:Ga naar voetnoot1303-4
1305[regelnummer]
Haer middelpunt is overal, wiens stralenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1305
 
En ommeloop geen brein kan achterhalen.
 
Zoo veer reickt Godt met d'een en d'ander hant:Ga naar voetnoot1307
 
Noch waert hy heel in elcke bloem en plant,Ga naar voetnoot1308
 
En 't minste zaet, en endelooze steden.Ga naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Dit overschrijt het peil van 's menschen reden.
 
Zoo blijft een Godt, 't eenvoudighste eenigh Een,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1311
 
Het Drietal der Drievuldigheit gemeen;Ga naar voetnoot1312
 
Een Wezen Drie zelfstandige persoonen;
 
Ge-eert in top van zoo veel hemeltroonen;Ga naar voetnoot1314
[pagina 698]
[p. 698]
1315[regelnummer]
Aenschouwende, 't geen zich de waenwijs belght,Ga naar voetnoot1315
 
Hoe een natuur en Een de Drie verzwelght:Ga naar voetnoot1316
 
Hoe Een aen Drie zijn Wezen mededeelende;Ga naar voetnoot1317
 
Hoe Vader Zoon' en Geest, van een verschelende;Ga naar voetnoot1318
 
Gelijcken licht en zonnestrael en zon;
1320[regelnummer]
Gelijcken beeck en wateraêr en bron;
 
En tack en stam en wortel; hier beneden
 
Afbeeldende Een en Drie zelfstandigheden.Ga naar voetnoot1322
 
Uit zon en strael het licht te voorschijn koomt.
 
Uit bron en aêr de beeck langs d'oevers stroomt.
1325[regelnummer]
De tack uit stam en wortel wort geboren.Ga naar voetnoot1323-25
 
Zoo wort hier Drie in 't eenigh Een verloren,Ga naar voetnoot1326
 
En Een in Drie gevonden: het bewijs
 
Hoe 't zelve lijf veel zielen dient tot spijs:Ga naar voetnoot1328
 
Hoe 't zelve bloet op tallooze offerstedenGa naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Al t'effens wort genut en aengebeden.Ga naar voetnoot1311-30Ga naar voetnoot1330
 
Zoo leert u d'aertsgeheimenis van 't Woort,Ga naar voetnoot1331
 
En zijn verbaesde en andere geboort,Ga naar voetnoot1332
 
Hoe een persoon, verknocht aen twee naturen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1333
 
Gansch ongelijck, als eeuwigheit en uuren;
1335[regelnummer]
Als Godt en mensch; gemeenschap houden kan
 
Met alle beide, o wonderlijck gespan!Ga naar voetnoot1336
 
En by zich zelf bestaen: gelijck voorhenen,Ga naar voetnoot1337
 
Eer van den Geest de Maeght wiert overschenen;Ga naar voetnoot1338
 
Bestaen, gelijck hij was met Godt verknocht,Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
Eer Gabriël de Maeght de bootschap broght,Ga naar voetnoot1340
 
En mondelingh bezegelde uit den hoogen,
 
Dat alle woort bestont in 't alvermogenGa naar voetnoot1342
 
Des hemelvooghts, die zoo verscheiden aert,Ga naar voetnoot1343
 
Als element en ziel, met Godtheit paert,Ga naar voetnoot1344
[pagina 699]
[p. 699]
1345[regelnummer]
In een persoon; ook zonder te verwarrenGa naar voetnoot1345
 
Den aert om hoogh, en dien beneên de starren:Ga naar voetnoot1345-46
 
En zonder eens te deelen den persoon,
 
Den tweede in drie, oock Godts en Davids Zoon.Ga naar voetnoot1348
 
Aldus bezielt een vier ontelbare airen,Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Op eenen tijt, en koestert alle altaren.Ga naar voetnoot1350
 
Hier wort Vernuft de dienstmaeght van 't Geloof.Ga naar voetnoot1351
 
By zulck een zon zijn alle starren doof.Ga naar voetnoot1352
 
Hier leer' de mont der hooghste scholen zwijgen:
 
Haer veder strijck': zy kan zoo hoogh niet stijgen.Ga naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
Men wyte (waer 't geloof zoo langhzaem rijp')Ga naar margenoot+
 
Dees schult het brein, dat met zijn trots begrijp,Ga naar voetnoot1356
 
Te kort een maet, d'oneindigheit wil meten,Ga naar voetnoot1357
 
En grof en plomp gevoelt van 't lichaem-eten;Ga naar voetnoot1358
 
Als of men 't lijf hier kaeude met den mont,
1360[regelnummer]
In zulck een' schijn, als Kristus gingk en stont,Ga naar voetnoot1360
 
Of hing aen 't kruis: dies steeckt het op met blaffen:Ga naar voetnoot1361
 
Hoe kan ons dees zijn eige spieren schaffen?
 
Hoe kan ons dees verquicken met zijn bloet?Ga naar voetnoot1362-3
 
Dan deist het kort, en treckt verschrickt den voetGa naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
Van Godt te rug, noch schichtiger en radder
 
Dan een, die treet op een vergiftige adder,
 
By duister nacht: zoo stoof voor JESUS stem
 
Het schuim der schole onwetende van hem;Ga naar voetnoot1368
 
En schuddende haer grove onleerzame ooren,
1370[regelnummer]
Riep luide: 't valt te hardt dat woort te hooren.Ga naar voetnoot1370
 
Sint Peter stont, en hiel zich aen het hooft,Ga naar voetnoot1371
 
't Welck zalight elck wie slecht en recht gelooft.Ga naar voetnoot1372
 
Wie niet gelooft kan 't wonderwoort niet vatten:Ga naar voetnoot1373
[pagina 700]
[p. 700]
 
Wie anders bouwt, moet zijn gebouw zien spatten,
1375[regelnummer]
't Hooghwaerdigh lijf, den zone toebereit,Ga naar margenoot+
 
Door 's Vaders wil, en menige eeuw verbeit,Ga naar voetnoot1376
 
Verandert zich, naer 's Heilants wil en wenschen,
 
Tot 's hemels eere, en dienst en heil der menschen,
 
Zoo menighwerf de tijt verandring eischt.
1380[regelnummer]
Dit licht hem toe, die 't ernstigh overpeist,Ga naar voetnoot1380
 
En met den nacht van twijfelinge omtogen,
 
Dien nevel wenscht te schuiven van zijn oogen.Ga naar voetnoot1380-82
 
't Was geestgewijs, toen, eens met ziel en Godt,Ga naar voetnoot1383
 
Het straelde en drong door 't Maeghdelijcke slotGa naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Der kuischte Maeght, d'Ezechielsche poorte,Ga naar voetnoot1385
 
Die vast in slot, gewijt wert ter geboorte
 
Der Godtheit zelf, genegen, in 't saizoen
 
Der zaligheit, haer intre hier te doen.Ga naar voetnoot1387-88
 
't Was geestgewijs, toen uit doots slaep geschoten,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
Het schichtigh borst door 't graf, zoo dicht gesloten,Ga naar voetnoot1390
 
En dreef de wacht, met heldren blick op blick,Ga naar voetnoot1391
 
De muren in, verbaest en dootsch van schrick.Ga naar voetnoot1392
 
't Was geestgewijs, toen door geslote deuren,Ga naar voetnoot1393
 
Oock zonder eick of yzerwerck te scheuren,Ga naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Het in den ringk der ellef Jongren stont,
 
En nutte spijs en dranck met zijnen mont;Ga naar voetnoot1396
 
Op dat zy 't brein, zoo lijdigh zwaer te buigen,Ga naar voetnoot1397
 
Met oogh en oor en handen overtuigen.
 
't Was luchtigh, toen het op de baren trat:Ga naar voetnoot1399
1400[regelnummer]
Oock toen het voer, van wolcken opgevat,Ga naar voetnoot1400
 
Door kreits op kreits, om d'eerste kroon te dragen.Ga naar voetnoot1401
 
't Was lijdelijck, toen met de vuist geslagen,Ga naar voetnoot1402
 
En taeie roên, beschimpt, bespuwt, gehoont,Ga naar voetnoot1402-03
[pagina 701]
[p. 701]
 
Het hing aen 't hout, met doornen wreet gekroont.Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Dat zelve lijf, noch niet ten toon gehangen,Ga naar voetnoot1405
 
Onlijdelijck, onzichtbaer wert ontfangen,
 
Doch onder schijn van koren, aen den disch,Ga naar voetnoot1407
 
Geheilight door dit Paeschgeheimenis.Ga naar voetnoot1408
 
Onzichtbaer was 't, wanneer 't den bergh ontglipte,Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
En in de kerck de steene buy ontslipte.Ga naar voetnoot1410
 
Het blonck, gelijck de zon op Tabor scheen.Ga naar voetnoot1411
 
Het toonde zijn litteekens: het verdween,Ga naar voetnoot1412
 
Gelijck een geest, eer 't opwaert was gevaren.
 
Het quam zich, als een blixem, openbaren
1415[regelnummer]
Den Cilicer, en sloegh hem d'oogen blint,Ga naar voetnoot1375-1415Ga naar voetnoot1415
 
Op dat hy zaegh zijn ydel moortbewint.Ga naar voetnoot1416
 
Dit leere u dan, verstandigh en godtvruchtigh,
 
Hoe 't zelve lijf was geestgewijs en luchtigh,
 
En lijdelijck en tastbaer, op zijn uur:Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
Onlijlijck en onzichtbaer van natuur:
 
Of heerlijck of verworpen door het tekenGa naar voetnoot1421
 
Der nagelen en speere, in 't hart gesteken:Ga naar voetnoot1422
 
Of sterflijck en onsterflijck voor zijn doot:Ga naar voetnoot1423
 
Of zwack en kranck en sidderende in noot;
1425[regelnummer]
Uitperssende zijn stem, zoo droef en klachtigh:
 
Of schrickelijck, vervaerlijck en almachtigh:Ga naar voetnoot1426
 
Oock t'effens in zijn hemelsch vaderlantGa naar voetnoot1427
 
En in de lucht en in 's Apostels hant;Ga naar voetnoot1428
 
In zijn gedaente, om hoogh; op 't aertrijck, onder
1430[regelnummer]
Den schijn van graen, dat aengebaste Wonder.Ga naar voetnoot1430
 
't Gevleeschte Woort verandert dus zijn lijf,Ga naar voetnoot1431
 
Om 's menschen wil: de mensch blijft even stijf,Ga naar voetnoot1432
 
Verandert noch zijn schubben, noch zijn zinnen.Ga naar voetnoot1433
 
Godt zoeckt den mensch, geen mensch zoeckt Godt te winnen.
1435[regelnummer]
De hemel biet zich zelven tot een spijs:Ga naar voetnoot1435
 
Maer d'aerde steeckt de walgh van 't Paradijs;
[pagina 702]
[p. 702]
 
Van 't heerlijck ooft der onbedorve luchten,
 
En 's levens boom, met altijt rijpe vruchten;Ga naar voetnoot1438
 
Van maent tot maent, door al het gansche jaer,
1440[regelnummer]
Ja dagh op dagh te plucken op 't altaer.Ga naar voetnoot1440
 
O heilgenot! verzuimt men u zoo schendigh?Ga naar voetnoot1441
 
Wat werckt ghy niet, wat werckt ghy al inwendigh!
 
Zoo menighmael de mensch, in 't hart gewontGa naar margenoot+
 
Van JESUS strael, ontfanght in zijnen montGa naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
Godts Lam (wel waert dat men 't eerbiedigh noeme;
 
Hoewel het hier, in toeval van de bloemeGa naar voetnoot1446
 
Der ackervrucht, noch weidt geheimniswijs)Ga naar voetnoot1447
 
Zoo menighmael vermaent hem d'Offerspijs,
 
Uit danckbaerheit, aendachtigh t'overwegen
1450[regelnummer]
Zoo groot een deught en liefde en schat en zegen,
 
Te kost geleit aen 't reuckeloos geslacht;Ga naar voetnoot1451
 
Terwijl het Godt noch zijn' verzoener acht.Ga naar voetnoot1452
 
De hemel wist, hoe 's aertrijcks ingezetenGa naar voetnoot1453
 
Voorboghtigh was in weldaên te vergeten;Ga naar voetnoot1454
1455[regelnummer]
Waerom van outs hy, onder ander merck,Ga naar voetnoot1455
 
Oock 't hemelsch Man ten toon zette in de KerckGa naar voetnoot1456
 
Van 't out Verbont; op dat de Jood bevroedde
 
Met welck een zorgh de lucht zijn ouders voedde:Ga naar voetnoot1458
 
Gelijck hem oock 't gerecht van 't jaerlijx lamGa naar voetnoot1459
1460[regelnummer]
Getuighde, hoe het bloet van AbrahamGa naar voetnoot1460
 
Des Engels slagh door 't bloet der lammerkuddeGa naar voetnoot1461
 
Ontweeck, en 't juck der slavernye afschudde:Ga naar voetnoot1462
 
Doch ieder van dees weldaên was gering;
 
Dewijl 'er slechts een tijtlijck heil aen hing,
1465[regelnummer]
Afbeeldende wat hoogers dan dit leven:
 
Maer toen Godt zelf zijn eigen hart quam geven,Ga naar voetnoot1466
 
Zijn eenigh kint, ten aze van een doot,Ga naar voetnoot1467
 
Die zulck een' vloeck en smert in zich besloot,Ga naar voetnoot1468
 
Was 't billijck, dat de volheit der Genade,Ga naar voetnoot1469
[pagina 703]
[p. 703]
1470[regelnummer]
Het lichaem zelf des Heilants, u verzade,Ga naar voetnoot1470
 
En eeuwighlijck errinnerde, even versch,Ga naar voetnoot1471
 
Dat bloedigh treên van zijn benaeude pers:Ga naar voetnoot1472
 
Het drincken van dien kruiskelck, bang te zwelgen,Ga naar voetnoot1473
 
Zoo bang, dat zich zijn menscheit scheen te belgen
1475[regelnummer]
Der bitterheit, en wederstreefde 't lot,Ga naar voetnoot1474-75
 
Zoo menige eeuw hem toegeleit van Godt.
 
De voorsmaeck van dien bittersten der koppenGa naar voetnoot1477
 
Verkeert zijn zweet in rooden daeuw en droppen,Ga naar voetnoot1478
 
Van top tot teen. Hy keert zich west en oost;
1480[regelnummer]
En die met troost de gansche weerelt troost,
 
Die Samson, zoo vermaert door wonderwercken,Ga naar voetnoot1481
 
Ziet uit om troost, ja d'Engel moet hem stercken,Ga naar voetnoot1482
 
Eer noch de strijt en worsteling begint:
 
Noch buight hy zich gehoorzaem, als een kint,
1485[regelnummer]
Voor 's vaders wil, ten uiterste geduldigh.
 
O mensch! o worm! wat zijt ghy JESUS schuldigh,
 
Die, als een worm, voor u langs d'aerde kruipt,Ga naar voetnoot1487
 
Daer, in den hof, zijn bloet van 't aenschijn druipt,
 
En flaeuw en traegh de jongers met hem waken.Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
O ziel! ghy nut zijn lichaem, om te smaken
 
Dien kelck des doots. Bezoeck 's Aertspriesters hof,Ga naar voetnoot1491
 
En 't Roomsch Gerecht; en kruip in 't bloedigh stof,Ga naar voetnoot1492
 
Tot aen den bergh, en tel d'ontelbre wonden.Ga naar voetnoot1493
 
Bezie 't albast zijns lichaems wreet geschonden.
1495[regelnummer]
Bezie die roên gesleten op zijn vel,Ga naar voetnoot1495
 
En vleesch en been. Aenhoor dat guighelspel,Ga naar voetnoot1496
 
Dat schuifelen, dat spuwen, dat beschimpen.Ga naar voetnoot1497
 
Bezie eens, hoe zijn ingewanden krimpen,
 
Van pijn op pijn: hoe 't lichaem nagelvastGa naar voetnoot1499
[pagina 704]
[p. 704]
1500[regelnummer]
Aen 't hout, verwelcke, en door zijn' eigen lastGa naar voetnoot1500
 
De zenuw spanne, en leer' de wonden gapen;Ga naar voetnoot1501
 
Die beecken bloets, zoo schoon als 't is geschapen,Ga naar voetnoot1502
 
U leveren, tot zuivring van uw vlack.Ga naar voetnoot1503
 
Hy geeft den geest: de weerelt geeft een' krack:
1505[regelnummer]
De steenrots scheurt: alle elementen, zwangerGa naar voetnoot1504-05
 
Van zulck een wee, verschieten, bleecker bangerGa naar voetnoot1505-06
 
Dan oit, hun verf, en huilen wijt en breet,Ga naar voetnoot1507
 
Op 't moortgeschrey der Godtheit, en dien kreet,Ga naar voetnoot1508
 
Waerme de ziel drie dagen wert gescheien
1510[regelnummer]
Van 't heiligh lijck, om 't welck de starren schreien.Ga naar voetnoot1510
 
Zoo menighmael den Kristen OfferspijsGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1511
 
Wort toegereickt, geniet zijn ziel den prijs
 
Van zoo veel heils, als Kristus, uit den hoogen
 
Verschijnende, en van 't Kruis om hoogh getogen,Ga naar voetnoot1513-14
1515[regelnummer]
Om laegh verdiende, en noch om hoogh verbidt,Ga naar voetnoot1515
 
Daer hy gekroont aen 's vaders zijde zit.Ga naar voetnoot1516
 
Laet hongeren, verydelen en wroegenGa naar voetnoot1517
 
Wien 't lust; dees disch kan lijf en ziel vernoegen.Ga naar voetnoot1518
 
Zoo menighmael de Kristen uit de vontGa naar margenoot+
1520[regelnummer]
Herboren, krenckt het nieuwe heilverbont,Ga naar voetnoot1519-20
 
En missende de kracht der ziele en leden,
 
Aen 't struicklen raecke, in spraeck, gepeins en zeden;Ga naar voetnoot1522
 
Te lichtelijck verydelt en besmet:Ga naar voetnoot1523
 
Het zy gewoont haer ploien hebb' gezet;Ga naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
't Zy Adams aert, van langer hant t' ontwennen,Ga naar voetnoot1525
 
Hem aenhange, en door middel zich laet mennen:Ga naar voetnoot1526
 
Zoo menighmael vereischt het teer gemoedtGa naar voetnoot1527
[pagina 705]
[p. 705]
 
Een spijs en kracht, die daeghlix sterckt en voedt:
 
De bluts en buil eischt daeghlixe artsenye,Ga naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Die wonden heele, of lijf en ziel bevrye,Ga naar voetnoot1528-30
 
Voor dootelijck vergif van overtretGa naar voetnoot1531
 
Der nieuwgestelde en liefelijcker Wet.Ga naar voetnoot1532
 
Wat hart nu quyne, of voor het struicklen vreeze;Ga naar voetnoot1533
 
Hier vint het hulp en raet, die 't quaet geneze.
1535[regelnummer]
Zoo Eva zich vertaste aen d'eedle vruchtGa naar voetnoot1535
 
Des eersten hofs, geplant in Edens lucht;
 
Het wort geboet door kostelijcker eten.Ga naar voetnoot1537
 
De spijs bedroeft: de spijs helpt leet vergeten.
 
De spijs bederft: de spijs herstelt het al.Ga naar voetnoot1538-39Ga naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
Verbode spijs veroorzaeckt 's werelts val:
 
Gebode spijs veroirzaeckt 's weerelts leven.Ga naar voetnoot1541
 
De mensch wort daer vernedert, hier verheven.
 
Zoo menighmael de Kristen 't Offer nutGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1543
 
Wert door 's altaers gemeenschap onderstutGa naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
Al wat 'er scheen bouwvalligh aen den vrede
 
En eendraght, der oprechten wensch en bede.
 
Het graen tot meel gemalen, onder een
 
Beslagen, schrael en vet, en groot en kleen,Ga naar voetnoot1548
 
Gekneet tot deegh, en door het vier gesloten
1550[regelnummer]
In eene korst; vermaent de spijsgenoten
 
Tot eenigheit, gelijckheit, liefde en watGa naar voetnoot1551
 
Voor lessen meer dit spijsgeheim bevat,
 
En uitdruckt, recht als of de zaden spreken:Ga naar voetnoot1547-53
 
Wy velen zijn vereent door 't zelve teken.Ga naar voetnoot1554
1555[regelnummer]
Zoo menige air verkeerde in 't zelve vleisch:Ga naar voetnoot1555
 
Een hooft bestiert zoo menigh lidt, door peisGa naar voetnoot1556
[pagina 706]
[p. 706]
 
Aen een verknocht, gezint tot 's lichaems beste;Ga naar voetnoot1557
 
Altzamen nut, van 't eerste tot het leste.Ga naar voetnoot1558
 
Zoo was de Kerck, die zich te Sion hiel,Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
En groeide in tal, een hart, een zin en ziel;
 
Zy hiel zich dicht gesloten aen malkander,
 
En d'een bezat geen have meer dan d'ander.
 
Zoo menighmael de Kristen, ten altaerGa naar margenoot+
 
Aenknielende, Godt nadert, wort hem daer,
1565[regelnummer]
Tot onderpant der zaligheit, geschonckenGa naar voetnoot1565
 
Dat loutre lijf, dat vier, die hemelvoncken,Ga naar voetnoot1566
 
Verteerende al wat aertsch en zwaer en grof,
 
De ziel belet te steigeren naer 't hof
 
Der Eeuwigheit, van wie zy afgestegen,Ga naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
In 't lijf een smet van 't lichaem had gekregen;Ga naar voetnoot1570
 
Gelijck de roest zijn' tant zet in metael,
 
En dooft allengs zijn' luister en zijn' strael.Ga naar voetnoot1572
 
Nu leit de grove en logge klomp der aerde,Ga naar voetnoot1573
 
Veredelt en gezuivert, zijn onwaerde
1575[regelnummer]
En aertscheit af; vermits hy Godtgemeen,Ga naar voetnoot1575
 
Door 't nuttigen zijns lichaems, hier beneên,
 
Heeft, als de ziel, een' zelven treck verworven;Ga naar voetnoot1577
 
Om, moede en mat en flaeuw en afgezworven,
 
Onscheitbaer zich te paeren met die vlam,Ga naar voetnoot1579
1580[regelnummer]
Waer van zijn ga haer' eersten oirsprongk nam.Ga naar voetnoot1580
 
De geest verlangt naer zijn geboortestede;Ga naar voetnoot1581
 
Het lichaem roept eenstemmigh: ick wil mede.
 
De zon brengt zoo, na 's winters gure vlaegh,Ga naar margenoot+
 
Geen groey en geest en levendige vaeghGa naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
In al wat dor en doot lagh en begraven;
 
Noch vult zoo 't jaer den boezem op, met gavenGa naar voetnoot1586
 
Van bloem en ooft en weligh veltgewas
 
En heilzaem kruit, en wat men maeide, of las,Ga naar voetnoot1588
[pagina 707]
[p. 707]
 
In elck saisoen; als d'Offerzon wil teelen,
1590[regelnummer]
Door hare kracht, een' oegst van beckeneelenGa naar voetnoot1590
 
En schenckelen en ribben, lang vergaenGa naar voetnoot1591
 
In lucht en aerde en vier en Oceaen.Ga naar voetnoot1592
 
Zy zal 't geraemt met vel en vleesch herkleeden;Ga naar voetnoot1588-93
 
En aemende de zielen in haer leden,Ga naar voetnoot1594
1595[regelnummer]
Dan klaer kristal, ontvouwen 't onderscheitGa naar voetnoot1595
 
Der honighby (aen onbederflijckheitGa naar voetnoot1596
 
Deelachtigh, door den balsem, afgevloten
 
Van voedtzaem vleesch, voor 't hoogh altaer genoten)Ga naar voetnoot1594-98
 
En 't onderscheit der spin, die overtuight
1600[regelnummer]
Door 't woort des Woorts, vergift en moortsap zuightGa naar voetnoot1599-1600Ga naar voetnoot1600
 
Uit eene bloeme een rooze een outerleli;Ga naar voetnoot1601
 
Waer uit mijn By, in 't bloeiende Euangeli,Ga naar voetnoot1602
 
Haer' honigh zoogh, en onversterfbren geur,Ga naar voetnoot1603
 
Die zich verspreide al Kristus eeuwen deur,Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
En om den kloot gesneden aen vier deelen;Ga naar voetnoot1605
 
Die wijt in tael, in geen gemeenschap schelen;Ga naar voetnoot1606
 
Gemeenschap aen een lichaem, aen 't genotGa naar voetnoot1607
 
Der zielartsnye, uitpurende al wat rot.Ga naar voetnoot1608
 
Hy laet zich dan, wie dootlijck quijn', genezen.Ga naar margenoot+
1610[regelnummer]
Uit vleesch en bloet bestaet des menschen wezen.
 
d'Aertspriester recht zijn vleesch aen hooghgewijt,Ga naar voetnoot1611
 
En voedt u uit die stof, waer uit ghy zijt.Ga naar voetnoot1612
 
Gelijckheit kan gelijckheit onderhouden.
 
Zoo wort de sleet des lichaems best vergouden.Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Wie twijffelt aen den middel aen den vontGa naar voetnoot1615
[pagina 708]
[p. 708]
 
Der Wijsheit zelf, die hier 't vernuft aen bondt?Ga naar voetnoot1616
 
Zy, die den mensch, dat wonderwerck, kost baren,Ga naar voetnoot1617
 
Weet hoeze best haer werckstuck kan bewaren.Ga naar voetnoot1618
 
Gehoorzaemheit van 't Godtbetrouwen neem'Ga naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Gevangen wat na'et eigenzinnigh zweem'.Ga naar voetnoot1620
 
Wie JESUS school leergierigh wil hanteeren,Ga naar voetnoot1621
 
Laet zijn vernuft van 's meesters lippen leeren.
 
Wie in dit Rijck zich drage als onderdaen,
 
Moet onder 't woort der hooghste vierschaer staen.Ga naar voetnoot1624
1625[regelnummer]
De Vader eert den Zoon, uit hem geboren:
 
De Zoon gebiet u naer zijn Bruit te hooren:Ga naar voetnoot1626
 
Nu spreecken Zoon en Bruit uit eenen mont.Ga naar voetnoot1627
 
Zy voert zijn woort, en staet op hem gegront,Ga naar voetnoot1628
 
Belovende zijn' geest en kracht en klaerheitGa naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Aen zijne Kerck, den Hooftpijlaer der Waerheit.Ga naar voetnoot1630
 
Op dit geloof zijn d'outers omgedraeit;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1631
 
Schoon d'eerste Kerck zoo helsch wiert uitgekraeitGa naar voetnoot1632
 
(Terwijl de last van 't kruis alom vermeerde)Ga naar voetnoot1633
 
Een' gruwel, die op kindermoorden teerde,Ga naar voetnoot1634
1635[regelnummer]
At menschevleesch, en slorpte bloet, als wijn,
 
In 't heimelijck, en schuw van zonneschijn.Ga naar voetnoot1636
 
Zy leet dien schimp geduldigh van den Heiden;
 
Een' schimp, waerom zich zom van Kristus scheiden:Ga naar voetnoot1638
 
Doch zy hiel stant; betrouwende in haer' noot,Ga naar voetnoot1639
1640[regelnummer]
Dat hier de mensch alleen niet leeft by broot,Ga naar voetnoot1640
 
Maer by dit woort met JESUS mont gesproken;Ga naar voetnoot1641
 
Waer door de ziel noit voetsel heeft ontbroken.
 
O Godt, uw woort is een volkomen werck:Ga naar voetnoot1643
 
Uw heilwoort spijst uw hongerige Kerck:Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
Uw woort is geest en enckel ziel en leven.Ga naar voetnoot1645
[pagina 709]
[p. 709]
 
Wat bant bezwijck', dees zal haer niet begeven.Ga naar voetnoot1646
 
Dat Berengaer en Kapernaum danGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1647
 
Vry morre en knorre, en walgh' van 't hemelsch Man,Ga naar voetnoot1648
 
En tergh' de roede in 's dolings wildernisse:Ga naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
Volhardt ghy slechts, en reinigh uw gewisse,Ga naar voetnoot1650
 
Om waerdighlijck t'ontfangen 't kostlijck pant
 
Der zaligheit, als uit 's Verlossers hant:Ga naar voetnoot1651-52
 
Dat schildere u voor oogen 't bitter sterven,Ga naar voetnoot1653
 
Gemaelt op 't Kruis, met levendige verven:Ga naar voetnoot1654
1655[regelnummer]
't Vereenige u met Gode en zijnen Zoon:
 
't Verknoope u in gemeenschap, met den troonGa naar voetnoot1656
 
Der Engelen, en al de medeleden
 
Des lijfs, in strijt of reede doorgestreden:Ga naar voetnoot1657-58Ga naar voetnoot1658
 
't Beziel' uw ziel, op datze groeie en bloey',Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
In alle deught, en haer geen last vermoey',Ga naar voetnoot1660
 
Geen zielgift smette, of geen bekoring tsage;Ga naar voetnoot1661
 
Maer 's afgronts heir in 't hart te velde uitjage;Ga naar voetnoot1662
 
Byzonder als 't u reiskost strecke op reis;Ga naar voetnoot1663
 
Terwijl ghy zucht naer 't opperste palais;Ga naar voetnoot1664
1665[regelnummer]
Om noch by Godt 't verborgen Man te smaken,Ga naar voetnoot1665
 
Daer zijn gezicht alle oogen zal vermaken.Ga naar voetnoot1666
 
Zoo sprack Sint Jan, en d'arent, snel en vlughGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1667
 
Van slaghveêr, droegh zijn meester op den rugh,
 
Van waer hy quam: de zon verzonck, en daelde:
1670[regelnummer]
Ick sleet den nacht met dencken aen 't verhaelde.Ga naar voetnoot1670
margenoot+
[Randschrift:] Voorstel des Dichters,
voetnootvs. 1
Ick zing: vgl. vs. 1 der Verovering van Grol, het klassiek begin van een epos, naar Virgilius' ‘Arma virumque cano’ en Tasso's ‘Canto l'armi pietose’.
voetnoot2
offerdisschen: altaren.
voetnoot2-3
De verdeeling der drie Boeken, nl. Offerspyze: de H. Kommunie; Offereere: de Aanbidding; Offerhant: de H. Mis. Vondel schrijft altijd, ook in zijn oudste verzen Offerhant of Offerhande; later dacht hij daarbij aan ‘hand’, vgl. Bespiegelingen IV, 957-58.
margenoot+
[Randschrift:] die hulp daer boven zoeckt.
voetnoot4
trouwant: dienaar, met bijgedachte aan trouw.
voetnoot5
gevult: nl. is.
voetnoot8
gebaer: houding.
voetnoot9
worp: werp.
voetnoot10
magh: kan; dat de arend in de zon kan zien heeft Vondel meer dan eens.
voetnoot12
onverdraeghzaem: overdragelijk; dit vs. letterlijk in III, 1118.
voetnoot13
driemael heiligh: het trisagion, uit den Bijbel (Is. VI, 3; Openb. IV, 8) in de Misliturgie overgenomen en door Vondel in Lucifer, vs. 336 nagezongen.
voetnoot4-14
Vgl. Is. VI, 2-7, waar de profeet verhaalt, hoe zijn besmette lippen door de gloeiende kool van een engel werden gereinigd, om voor Gods alles vervullende majesteit te verschijnen; een zelfde gedachte bezielde Vondels tijdgenoot Vinc. Contenson O.P. bij den aanhef van zijn traktaat over de Eucharistie.
voetnoot16
verbaest: overmeesterd.
roock: wierook.
voetnoot17
durf: durft; een worm: zoo noemt Vondel zich uit zelfvernedering, misschien met gedachte aan Ps. XX, 7; Offerweb: wat ter eere van het Offer, het H. Sakrament, geweven wordt.
voetnoot18
Vgl. Hiervsalem Verwoest, vs. 2203 (Dl. 2, blz. 207) en Brvyloftbed van Hoofd en Hellemans, vs. 23-24 (Dl. 3, blz. 157).
voetnoot19
Bestelt: levert; een visch: een purperslak.
voetnoot21
schroomte: vrees; kan: zou kunnen.
voetnoot22
den Bethlehemschen Koning: Christus, te Bethlehem in een kribbe geboren.
voetnoot23
ontzegh: zou onthouden, zou weigeren.
voetnoot25
Versta: de liturgische plechtgewaden met de dik opgelegde goud- en zilverkrullen van den baroktijd.
voetnoot27
het Offerheilighdom: het H. Sakrament.
voetnoot28
Vgl. Dante, Paradiso, VII, 106-8.
voetnoot30
de stoffen: het onderwerp.
voetnoot33
vlaegh: uitstorting, vgl. de uitstorting van den H. Geest in de gedaante van vurige tongen op Pinksterdag, zoodat de apostelen vreemde talen spraken, Handel. 111, 3-4.
voetnoot34
te zwaer in 't overwegen (met spelende bijgedachte aan ‘wegen’): voor Vondels begrip te zwaar:
voetnoot35
Voltrecken: aanvullen.
voetnoot37
onendelijck: oneindig.
voetnoot38-40
Prachtige voorbeelden hoe iets kostbaars in iets minderwaardigs besloten kan zijn; kristalijn: glas.
voetnoot41
Vgl. ‘Est deus in nobis’, Ovidius, Fasti, VI, 5; ‘Een God bezit mijn ziel’, Tortsen van A. Krombalch enz., vs. 7 en Danckoffer aen David de Willem, vs. 26.
voetnoot42
haren zanger: Vondel zelf.
margenoot+
[Randschrift:] Toe-eigeninge aen den Aertsbisschop van Mechelen.
voetnoot43
Iakob: Jacob Boonen, geb. te Antwerpen 1573, bisschop van Gent in 1617, aartsbisschop van Mechelen in 1621, overleed te Brussel in 1655 en in de S. Rombouts te Mechelen bijgezet. Groot vereerder van Ruusbroec en mild voor de armen, heet hij de vermaardste onder de primaten van België uit vroeger tijd. Zie Dr. Foncke in De Katholiek, 1909, II, 70. Hij diende Vondels dochter Anna het Vormsel toe en beantwoordde de Opdracht der Altaergeheimenissen met een dankbrief en een schilderij, beide verloren evenals het toegezonden ex. van het leerdicht. Het lot van het altaarstuk verhaalt Brandt (ed. Verwijs) blz. 68. Van Lenneps verhaaltje over Boonens voorliefde voor Cats boven Vondel (IV, 620) steunt nergens op; de Nijdigheit ten doel: Boonen werd ten onrechte van Jansenistische gevoelens beticht.
voetnoot45
Gansch Nederlant enz.: of dit juist is, betwijfel ik.
voetnoot46
weit: weidt, vgl. Joan. XXI, 15-17.
voetnoot47
dien klanck: om welluidendheid in pl. v.: die klanck.
voetnoot48
drift: geestdrift.
voetnoot51-54
Carel van Mander de Oude schreef in de voorrede van zijn Schilder-boeck (1604): ‘Wie met verstant berispt, doet datmen voordeel heeft’.
margenoot+
[Randschrift:] Inleidinge, geschept uit 's menschen nootdruftigheit, gesproten uit het verbodt van den boom des levens en de vrucht der onsterflijckheit.
voetnoot55
Vgl. Gen. III, 24 en 17.
voetnoot56
Kost: kon.
voetnoot57
een ry van eeuwen: volgens Gen. V, 3 werd Adam 130 jaar.
voetnoot58
most: moest.
voetnoot59-60
't ooft, dat enz.: nl. de vruchten van den boom des levens, Gen. II, 9.
voetnoot61
al zijn geslacht: het heele menschelijke geslacht; braveeren: overheerschen, Rom. V, 12-14.
voetnoot62
't natuurlijck vier: de warmte van de zon en het eigen lichaam droogde Adam ten slotte uit.
voetnoot63
niet langer enz.: na den zondeval mocht Adam niet langer eten van 's levens vrucht, bedoeld in vs. 60.
voetnoot64
balling: uit het Paradijs verjaagde.
voetnoot65
Vgl.: ‘dit sterfelijk leven of deze levende dood’ van S. Augustinus, Confess. I, VI.
voetnoot66
kost: kon.
margenoot+
[Randschrift:] Weshalve de mensch, na den val, heil en hulp zoeckende, onderwezen en getroost wort,
voetnoot67
dolle: dwaze.
voetnoot68
steenende: kreunende.
voetnoot69
Volgens de katholieke leer verloor de mensch door Adams zonde niet alleen de bovennatuurlijke bevoorrechting en vriendschap Gods, maar werd ook zijn natuur gewond door onwetendheid, zwakheid van wil, begeerlijkheid en prikkeling, zoodat de mensch tot het kwade neigde; ook het lichaam kreeg door onderworpenheid aan ziekte en dood aan die algemeene verzwakking zijn deel.
voetnoot70
Zoodat de mensch van zelf naar geestelijke en lichamelijke geneesmiddelen (artseny) uitzag.
voetnoot72
Naer tegenspijs: een genezende spijs tegen de doodende van 't Paradijs, antidotum, ‘een rechte tegengift voor Evaes slangespijs’, Heerl. der Kercke, III, 640.
margenoot+
[Randschrift:] door Beelden, Profecyen en Beloften.
voetnoot73
de handen: nl. der Beelden, Profetiën in Beloften in het Oude Testament, als voorafschaduwing van de volheid der tijden in Christus.
voetnoot75
Dus: aldus; den staet der eerste onnozelheit: den staat der oorspronkelijke onschuld of gerechtigheid, waarin de mensch door God boven het postulaat van zijn natuur verheven was; vgl. Vondels keurig dogmatische uiteenzetting in 't Berecht van Adam in Ballingschap.
voetnoot76-77
vrouw Natuur en hare wet: de natuurwet, het zedelijk besef in 't menschelijk hart gegrift en nog door geen positieve wetten nader bepaald; dit gebeurde pas onder Mozes.
voetnoot77
doornewegen: vgl. Gen. III, 18.
voetnoot78
na tien paer eeuwen: na 2000 jaren; de in V.'s tijd nog algemeen aangenomen bijbelsche tijdrekening stelde de schepping van Adam ± 4000 jaar v. Chr.; ruim 2000 jaren later het optreden van Abraham en Melchisedech.
margenoot+
[Randschrift:] Melchisedech, een voorbeelt in den staet der nature.
voetnoot80
Den helt: Abram; Hy: Melchisedech, koning van Salem en priester van den Allerhoogste, Gen. XIV, 18; Loth: Abrams broer; zie voor Adam, Melchisedech, Abram en Loth: De Helden Godes, (Dl. 2, blz. 316, 326-30).
voetnoot81
weite: brood; aen: versta: voor; knechten: krijgsknechten.
voetnoot82
Abraham: om 't metrum voor Abram, zooals de aartsvader toen nog heette, vgl. Gen. XVII, 5.
voetnoot83
d'overhant: de overwinning, door Abraham vlak te voren op zijn vijanden behaald.
voetnoot84
erkaeuwt: herkauwt, overdenkt; het geen hy eet: de mystieke beteekenis van dit voedsel.
voetnoot86
een' Vorst enz.: Christus.
voetnoot87
met offer toeft: met een offer afwacht.
voetnoot88
Aertsvader: tot Abraham gezegd.
voetnoot89
Uit slechter korst: uit zulk een eenvoudig, gewoon brood als Melchisedech offerde.
voetnoot90
suickerkruim: brood van de allerfijnste soort; schilderye: voorafbeelding.
voetnoot91
't Gedootverft beelt van dien Melchisedech: de in eersten aanzet geteekende schets van Christus, den eigenlijken hoogepriester; doodverven is in de grondverf zetten. Bij Bellarminus (399. B) vond Vondel tal van uitspraken van Kerkvaders, die het brood van Melchisedech aanwezen als een eerste insinuatie van de Eucharistie; zijn vss. werken 't woord van S. Chrysostomus uit: ‘Gij ziet hoe ons Sakrament wordt aangeduid (insinuatur); ge hebt het voorbeeld (typus) gezien, let nu op de werkelijkheid’.
voetnoot92
Abram is verstoord (belght het zich) en verdwijnt misnoegd (misnoegend) om de ontijdige vraag: wat het brood van Melchisedech beduidt.
voetnoot93
't bedietsel: de beteekenis.
margenoot+
[Randschrift:] Moses eerstelingen en brooden wijzen op wat beters.
voetnoot97
Moses, Godts vertolcker: die de wet Gods aan de Joden openbaarde.
voetnoot96-98
Vondel geeft hier en in de volgende vss. te kennen, hoe hij in zijn doopsgezinden tijd (d'eerste school) te vergeefs naar de beteekenis der broodfiguren van het O.T. gezocht heeft; vgl. ‘d'eerste ploy van errefleer’ enz. in Geboortezang aan Gregorius Thaumathurgus, vs. 38-52.
voetnoot99
Op Gods bevel stelde Mozes het Paaschfeest in, d.i. het feest der ongedeesemde brooden dat zeven dagen duurde, Exod. XII, 15.
voetnoot100
ongezuurt: ongedeesemd, ongegist.
voetnoot101-2
Het eerste koren moest God dan geofferd worden, Exod. XXXIV, 22.
voetnoot103
Wat zeggen: lees: Wat zèggen. De zin is: welke diepere beteekenis heeft dit alles?
voetnoot104
smaeck: proef, in den zin van: ik tracht te begrijpen; 't vers herinnert aan Vondels twijfeltijd.
voetnoot105
den stammen: de 12 stammen van Israël; luisteren: fluisteren: zacht te kennen wil geven door de verre aanduiding van dat brood; Bellarminus (399, C) haalt S. Irenaeus aan, die de Eucharistie met het brood der eerstelingen vergelijkt.
voetnoot107
Godts hut: de tabernakel, beschreven in Exod. XXVI; Levijs hant: de Joodsche altaardienaars, die uit den stam van Levi waren en het heiligdom moesten verzorgen Num. III, 6-8.
voetnoot108
Aärons zonen: de priesters.
voetnoot109
de schacht: de vleugel, het vleugelpaar van de twee gouden Cherubijnen, die op de Ark knielden, Exod. XXV, 18.
voetnoot110-11
De tabernakelsier was tot in onderdeelen voorgeschreven, Exod. XXIV.
voetnoot112
braveert: tart of overtreft.
voetnoot113-15
Kandelaar met zeven armen, reukaltaar en tafel met twaalf toonbrooden werden volgens goddelijk voorschrift in den tabernakel bewaard, l.c.; korst van terwebloem: tarwebrood.
voetnoot116
wie zet enz.: de priesters mochten van de toonbrooden eten, Levit. XXIX, 32, maar Vondel bedoelt: wie van u proeft de beteekenis dier brooden?
voetnoot118
Dien drempel: van den tabernakel, waar alleen de priesters in hun ambtsgewaad mochten binnengaan, Exod. XXX, 20.
voetnoot119
den zool: den voet.
voetnoot120
in zuiver sneeuw: wit priestergewaad; nut en eet: tautologie.
voetnoot122
toonkorst: toonbrood; dus gestapelt enz.: zes aan weerskanten, Levit. XXIV, 5-9.
voetnoot124
spaen: spene, onthoude.
voetnoot125
heikruit: erica, wsch. bedoeld als een plant, waaruit gistende drank wordt gemaakt, aan de dienstdoende priesters evenals wijn en vrouwenomgang verboden, Levit. VI, 16; Num. VI, 4; oock de handen enz. Exod XXX, 18-20.
voetnoot126
leit in d'assche: verbrandt.
voetnoot127
noodight: voorbereidt, heenwijst. Meesterlijk laat Vondel de vervulling der voorafbeeldingen door zijn woorden heenspelen.
voetnoot127-28
een disch die enz.: een tafel, bereid voor alle menschen van de heele wereld, de Kommuniebank in de katholieke Kerk, vgl. Malach. I, 11.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: Achter stroom, vs. 142 en achter slaen, vs. 147 heeft de eerste ed. een komma-punt.
voetnoot129
zuiverheit: van ziel; temlust: zelfbedwang, Coornhert gebruikt dit woord voor continentia in zijn Wellevensconste VI, 5.
voetnoot130
gebeên: uitgenoodigd; zal vernoegen: wil verzadigen.
voetnoot131
uitgeleze terw: tarwebloem.
voetnoot132
dun bestreken enz.: alleen aan den buitenkant de kleur van tarwe dragend. Dit doelt op het brood der Eucharistie, in wezen het lichaam van Christus, maar alleen naar den schijn van kleur, vorm enz. brood.
voetnoot133
deught: voortreffelijke eigenschappen; wy: de priesters der Oude Wet.
voetnoot134
Moses, die noch stamelt: als een onvolgroeid kind, daar Mozes met zijn wetgeving over toonbrood enz. niet de volle waarheid onthult; kost: kon.
margenoot+
[Randschrift:] Uitspanning, over het omvoeren der toonbrooden, in Vespasiaens triomf.
voetnoot135
zy: de oude priesters; duisternis betreckt enz.: al de luister van den ouden eeredienst zal eens verduisterd worden, ja smadelijk tenonder gaan: dit voorzien de Joodsche priesters in een vizioen van de verwoesting van Jerusalem door de Romeinen in 70 na Chr.
voetnoot139
toondisch: tafel der toonbrooden, niet voorbestemd om te blijven bestaan.
voetnoot140
't Heilighdom enz.: de heilige voorwerpen (ark, kandelaar, tafel enz.) van Jerusalem, die door de Romeinen in triomf werden meegevoerd, zooals op den Titusboog te Rome nog te zien is.
voetnoot142
Van eene beeck enz.; van de beek Cedron naar den Tiber.
voetnoot143
Rome de hoofdstad der Romeinsche keizers, en op zeven heuvelen gebouwd.
voetnoot144
Gelauweriert: met lauwerkransen van de overwinning gesierd.
voetnoot145
Den Vorst: keizer Vespasianus, in wiens naam zijn zoon Titus Jerusalem innam; witte eenhoornen; op de reliefs van den Titus-boog komen witte paarden voor; van de hiergenoemde fabeldieren is in Hiervsalem verwoest geen sprake; Flavius Josefus vermeldt in den triomfstoet alleen ‘zeldzame dieren’, Van den oorlog der Joden tegen de Romeinen, VII, 17; misschien heeft Vondel aan de middeleeuwsche duiding, die in den eenhoorn een beeld van Christus zag, gedacht.
voetnoot148
Arons rock: de meegevoerde Joodsche priesters.
voetnoot149
van veer: uit de verte; overbleven: overgebleven.
voetnoot150-51
Zinspeling op de Joodsche moeder die haar kind verslond, zeer drastisch door Vondel behandeld in Hier. Verwoest, vs. 779-906.
voetnoot152
Hier neemt Vondel zelf 't woord tegen het verworpen Jodendom; 't heiligh broot: de toonbrooden.
voetnoot153
een hemelscher: brood, de Eucharistie, door Christus beloofd, maar door de Joden verworpen, Joan. VI, 53, 65, 67.
voetnoot155
Uw dertelheit: door weelde verwend, vgl. Num. XXI, 5; deught: weldaad.
voetnoot157
Gevleugelt: de handen gebonden.
voetnoot158
Zy: de gevangen priesters; ivoiren wagen: met ivoor beslagen triomfwagen.
voetnoot159
Der droncke Wraeck: bloeddronken wraakneming.
voetnoot160
geboort: gezoomd; erkauwen: herkauwen, overdenken.
voetnoot161
naeckte schande: ontbloote, voor ieder geopenbaarde schande; vast: reeds.
voetnoot162
diereperck: de arena; spieren: vleesch. Joodsche jongelingen werden veroordeeld, om met de wilde beesten te vechten.
voetnoot163
Wel sterk typeert Vondel het materialisme van 't vervallen Jodendom!
voetnoot164
hen: de Joden.
voetnoot165
Vermanen: eraan herinneren.
voetnoot166
Den Nijl: Egypte; 't juck: de harde slavernij. Het Paaschlam was door Mozes ingesteld als een herinnering aan der Joden verlossing uit de Egyptische dienstbaarheid.
voetnoot167
Alle eerstgeborenen van mensch en vee werden bij de Egyptenaren gedood; alleen die der Joden niet, Exod. XII, 23-30.
voetnoot168
Israël: het Joodsche volk; Memfis dootsbaer: de dooden der Egyptenaren, wier hoofdstad Memfis heette; loegh: lachte.
margenoot+
[Randschrift:] Het voorbeelt van het Paeschlam.
voetnoot169
onnozel: onschuldig.
voetnoot170
bloên: bloeden, slachten; uitgekeurde: uitgekozen.
voetnoot172
De Joden moesten de posten van hun deuren bestrijken met het bloed van het jaarlijks geslachte Paaschlam, als herinnering aan het teeken van hun bevrijding in den Egyptischen doodsnacht, Exod. XII, 23.
voetnoot173
zijnen Tolck: de Godstolk Mozes, vgl. vs. 97.
voetnoot175
malsser: het Paaschlam mocht niet ouder dan één jaar zijn, Exod. XII. 5; het vleesch was dus malsch en smakelijk als voorbeduiding van de geestelijk nòg lekkerder offerspijs, het Paaschlam Christus.
voetnoot176
't Paeschbancket: de Paaschmaaltijd.
voetnoot177
offerbloedige eeuwen: de vele eeuwen waarin de bloedige slachtoffers van runderen enz. gebracht waren,
voetnoot180
Het juck: 3de nvl.; dat ruim enz.: dat nog veel erger enz., bedoeld is het juk der zonde.
voetnoot181
Faroos boey: de Egyptische slavernij; overheerde vreemden: onderdrukte vreemdelingen, de Joden.
voetnoot182
kudde: volk; veel schooner beemden: dan het beloofde land van Kanaän, nl. de Hemel.
voetnoot183
Geschoeit, gestaeft: met schoenen en staf: het Paaschlam moest vlug en in reiskleed genuttigd worden, om de herinnering aan den uittocht van Egypte. Exod. XII, 11; het duister Rijck: Egypte, herhaaldelijk, ook om etymologische redenen, door Vondel duister genoemd, vgl. Egyptische duisternis, één der 10 plagen.
voetnoot184
reisree: reisvaardig; meer dan jaerlix: meer dan eens per jaar; aanduiding van de veelvuldige Kommunie, vgl. vs. 1440, 1528; Bellarminus bespreekt het paaschlam als voorafbeelding van de Eucharistie, 399, D.
voetnoot185
Men antwoort: spaer enz.; weer persoonlijke herinnering aan Vondels langen geloofsstrijd.
voetnoot186
Genoegh: Vergenoeg; bloesem enz.: de voorbeduidingen en beloften.
voetnoot187
Wet: Oude Wet.
voetnoot187-88
gezonder lucht, op klaygront: in de gunstiger sfeer van de vervulling.
voetnoot191
grazelooze: graslooze; Sin: de woestijn tusschen Elim en den Sinaï, Exod. XVI, 1.
voetnoot194
d'Orakelhut: de tent met de Verbondsark, waar God tot het volk sprak.
voetnoot196
Naar iedere windstreek.
voetnoot197
de hey: de heigrond van den woestijn.
voetnoot198
den Leitsman: Mozes; het morren enz. der Joden naar de vleeschpotten van Egypte: Exod. XVI, 2-3.
voetnoot200
zijn Geesten: de Engelen.
voetnoot201
zamelt: komt samen; strax: terstond; een heir, om hoogh geboren: in den Hemel geschapen engelen.
voetnoot202
uit Gabriël: deze aartsengel is in den Bijbel gewoonlijk de verkondiger van 's Godtheits wil, zie Dan. VIII, 16; Luc. I, 19, 26 en vgl. Lucifer, waar Gabriël heet ‘Godts Geheimnistolck’.
voetnoot203-4
Hy: Gabriël; een lot en zelve deel: één lot en eenzelfde deel, nl. de zalige aanschouwing Gods, vgl. Lucifer, vs. 503.
voetnoot205-6
't uitverkoren geslacht: het Joodsche volk.
voetnoot207
D'erfzegening enz.: de zegen en 't duurzaam bezit van Kanaän, het land van melk en honig, Exod. III, 8, 17.
voetnoot208
pauwelioenen: tenten.
voetnoot209
Op zulck een' gront: Op zoo'n dorren grond.
voetnoot210
noopt: prikkelt, jaagt op.
voetnoot211
Hendiadys voor voorraad van graan en meel.
voetnoot212
gaet wacker toe: weest ijverig.
voetnoot213
Dien storm: van oproer; pelgrims, op Godts bane: de Joden, naar Gods aanwijzing op weg naar het Beloofde Land, tevens als afbeelding van den mensch, die door de woestijn der wereld naar den Hemel pelgrimeert.
voetnoot214
Jordane, die van 't Oosten toegang gaf tot Kanaän. vgl. Ps. LXXVII en Vondels vertaling van dien Harpzang, vs. 69-v.v.
margenoot+
[Randschrift:] Van de Quackelen.
voetnoot215
't vlugge heir: der engelen.
voetnoot216
't Arabisch meir: een door Vondel gefingeerde binnenzee in het nabijliggend Arabië.
voetnoot217
quacklen: kwartels, vgl. Exod. XVI, 13.
voetnoot218
vóór zonsondergang.
voetnoot220
quackelschim: de wolk van kwartels.
voetnoot221
Met eenen: meteen; de vlught: de zwerm; vlogels: vleugels.
voetnoot224
Het vleesch van 't Woort: Christus, het vleeschgeworden Woord des Vaders, die zijn lichaam onder broodsgedaante tot spijs zal geven; noch niet enz.: nog niet als mensch op aarde gekomen; Joan. I, 14.
margenoot+
[Randschrift:] Van het Manne.
voetnoot225
d'andre helft: van de engelenschaar; rein dichterlijke voorstelling van het wonderbaar ontstaan van het Manna. Bellarminus heeft: ‘Het Manna ontstond in de handen der engelen, daarom heet het Brood der engelen’, Ps. LXXVII, Sap. XVI (401 C.).
voetnoot227
tijm: sterk geurende heester.
voetnoot229
de roe van Gabriël: als een tooverstaf.
voetnoot232
van: door.
voetnoot233
Het leger: het in de woestijn gelegerde volk, 3e nvl.
voetnoot237
De Leitsman: Mozes; zijn' broeder: Aäron; hiel: hield.
voetnoot238
vast: voortdurend.
voetnoot240
morgenlucht: morgenkoelte.
voetnoot241
Versta: Terwijl het daglicht de sterren ('s hemels lampen) deed verbleeken.
voetnoot243
ontrent: omtrent, in den omtrek.
voetnoot244
Dat ruischen: van den koelen wind vs. 240.
voetnoot245
troostbo: bode van troost.
voetnoot249
vast: terstond; wat is dit?: ‘Toen de kinderen van Israël dit zagen, zeiden zij tot elkaar; Manhu? dat wil zeggen: Wat is dit?’ Exod. XVI, 15.
voetnoot250
koriander: l.c. 31, een witte plant met sterk geurend zaad.
voetnoot251
rijp: rijm of ijzel, Exod. XVI, 14.
voetnoot253
bloem van terwe: tarwebloem.
voetnoot254
(als) honigh: l.c. 31.
voetnoot255
De Leitsman: Mozes.
voetnoot259
veltgeschrey: volksgejubel.
voetnoot260
Al 't effens: ineens tegelijk.
voetnoot262
Zy grimmelen: de Joden krioelen en kruipen.
voetnoot263
gragen: gretig opgeraapten.
voetnoot264
oeghst: oogst.
voetnoot265-66
staten, en sexe en oude: standen, geslacht en leeftijd.
voetnoot266
in 't hondert: in 't wild.
voetnoot269
vraeghbroot: brood dat tot verder vragen, tot dieper nadenken noopt, vgl. vs. 298-99.
voetnoot270
veertigh eierschalen: was ongeveer de inhoud van een gomar of gomer (chomer), dien de Joden per hoofd met manna mochten vullen, Exod. XVI, 16. 18.
voetnoot271-73
Ieder kreeg naar behoefte een gomor, niet meer noch minder, l.c. 18.
voetnoot273
gestreken: volgemaakt en van boven gelijk gestreken.
voetnoot274-75
smilt: smelt. Het manna verduurt niet de hitte der zon, wel van den oven; 't mocht niet bewaard, wel gebakken worden.
voetnoot276-77
Exod. XVI, 20.
voetnoot278
't heilighste: 't binnenste, een gomor werd in den Tabernakel bewaard, Exod. XVI, 32-34.
voetnoot280
l.c. 23, 24.
voetnoot281
de lucht: den Hemel.
voetnoot282
eenerley: het zelfde voedsel; vergouden: vergolden; de eensoortigheid van altijd 't zelfde manna werd goedgemaakt door verschil van smaken naar ieders begeerte, zooals nader in Wijsheid XVI, 20-21 verklaard wordt.
voetnoot285-87
Wèl afdoende is Vondels voorbeeld ter illustratie, dat het Manna aan alle begeerten voldeed! Door de z.g.n. zwangerschapslusten (Vondel behoudt den medischen term bijna letterlijk) worden de vreemdste, ja walgelijkste spijzen verlangd; naeu haer' zin kan uiten: nauwelijks kan zeggen, wat ze eigenlijk wil; Vernoeght zich: vergenoegt zich, is bevredigd; buiten spoor van Reên: buitensporig.
voetnoot288
Een zelve: éénzelfde; fasaen: fasanten.
voetnoot291
Uit eene: uit ééne; met eenen: meteen, tegelijk.
voetnoot295
datelijck: metterdaad, in werkelijkheid; Man: zoo wordt het Manna in Exod. XVI, 31, 33, 35 genoemd.
voetnoot297
In de woordenkeus, die immers ook op de Sakramentshostie past, laat de dichter al de oplossing van zijn vraag doorschemeren.
voetnoot298
Wat wil enz.: letterlijk ingaande op de vraag: Wat is dit? Wat wordt er mee bedoeld?
voetnoot299
Zijn eigen naem: Manna, manhu, wat is dit? het vraeghbroot van vs. 269.
voetnoot301
't brootgeheim: het teeken van brood met een dieper bedoeling, Sacramentum panis.
voetnoot302
gomers: zie vs. 270.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: Achter zegen van vs. 325 heeft de le uitg. een punt.
voetnoot294-304
Deze vss. geven weer duidelijk Vondels persoonlijk verlangen te kennen, dat hem tot onderzoek naar de eigenlijke beteekenis van het manna-beeld drong.
margenoot+
[Randschrift:] Het spijzen van Elias, en zijn wonderdaden
voetnoot305
Elias: Elias de Thesbiet ging op Gods bevel van de rivier Carith (Krith, vs. 309) naar de weduwe van Sarepta, die hem uit wonderdadig verkregen meel en olie brood bakte, III Kon. XVII, 1-16, Bellarm. rekent ‘het engelenbrood, waardoor gesterkt Elias 40 dagen wandelde’ onder de figuren van de Eucharistie (399, C.).
voetnoot308
ter noot: in mijn nood; 't Samarisch hof: Koning Achab van Israël bouwde zich in Samaria een nieuwe hoofdstad en de profeet Elias kreeg bevel die zondige plaats te ontvluchten.
voetnoot309
Krith: Carith; als levendigh begraven: van alles afgescheiden.
voetnoot310
aesden: voeden; de raven brachten Elias tweemaal daags brood.
voetnoot312
de weeuw, by Sidon: de weduwe van Sarepta der Sidoniërs.
voetnoot313
deught: liefdadigheid; ofschoon zij nauwelijks voor haar zelf en haar kind te eten had, wilde zij den profeet toch spijzigen; behinderen: verhinderen;
voetnoot316
hongers noot, die enz.: hongersnood, die iemand steen zou leeren eten.
voetnoot318
geneverloof: lommer van den jeneverstruik.
voetnoot320
wegge: weg, een wigvormig wittebrood; root geroost: bruin gebakken; de Vulgaat heeft ‘subcineritius panis’, onder de asch gebakken brood.
voetnoot322
de daghtorts: de zon.
voetnoot317-24
Elias, in de woestijn gevlucht, kreeg van een engel water en brood, waarop hij het 40 dagen uithield, III Kon. XIX. 4-8.
voetnoot324
kost en vaeck: voedsel en slaap; Horebs spitse: de berg Gods Horeb, waar Elias heentrok.
voetnoot326
behoeft: noodig heeft.
voetnoot327
Noch: en ook niet; het veltspoor van Natuur: het spoor (de werkwijze), die de natuur op 't veld (bij het groeien der veldvruchten) aangeeft.
voetnoot328
koockt: door warmte rijpt
margenoot+
[Randschrift:] Elisaes wonderdaet.
voetnoot329
Elisa: in de Vulgaat Eliseus, spijsde bij een hongersnood overvloedig 100 man met 20 brooden, IV Kon. IV, 43-44.
voetnoot330
luttel garst: weinig gerstebrood.
voetnoot331
d'Almogentheit: de almachtige God; die was en blijft altoos: Openb. I, 8.
voetnoot332
Evenals in Zijn wezen is God in Zijn werken onbegrensd, door niets belemmerd.
voetnoot333
verdubbeleeren: verdubbelen, vermenigvuldigen.
voetnoot334
Verduizenden: verduizendvoudigen.
voetnoot335
naeu: nauwkeurig.
voetnoot336
Betrouw: vertrouw. Vondel bemoedigt zich zelf.
voetnoot337
dit 't ontkleeden: dit geheimzinnig woord te ontsluieren, doorgronden.
margenoot+
[Randschrift:] Samsons raetsel.
voetnoot338
te rugge: terug; dit voegt Vondel er nauwkeurig bij, omdat de geschiedenis van Samson veel eerder voorvalt dan die van de profeten Elias en Eliseus; nl. in Recht. XIV, 10 v.v.
voetnoot340
slecht: eenvoudig.
voetnoot341
bevroeien: bevroeden, raden; lichtelijck: makkelijk, ooit.
voetnoot342-43
Het raadsel luidde: Uit den eter kwam spijs en zoetheid van den sterke; 't en waer enz.: als hij het raadsel aan zijn vriendin (Dalila) niet verklapt had.
voetnoot345
Kost reis op reis: kon herhaaldelijk.
voetnoot346
hy: Samson; entlijck: ten slotte.
voetnoot347
zorgelijck: zorgwekkend.
voetnoot349
beliefde: ter wille was, door haar op haar vleien de oplossing te zeggen.
voetnoot350
glos: glossa, uitleg; overbriefde: op een briefje doorgaf.
voetnoot354
korts: kort geleden.
voetnoot356
Dat vat ick wel enz.: weer Vondel voòr zijn overgang; dorf: durf.
voetnoot358
't leeuwenaes: 't leeuwenvoedsel, nl. de honigraat, die in den leeuwenmuil was gebouwd.
voetnoot360
schel: schil; af: er af; kerne: de eigenlijke nootvrucht.
voetnoot361
Gedeon: de kantteekening spreekt van Gedeons droom, wat alleen in zòover juist is, dat de droom van den Madianiet, door dezen aan een ander verteld, op Gedeon werd toegepast. De man vertelde nl. hoe hij in zijn slaap een gerstebrood in 't leger had zien rollen dat de veldheerstent omverwierp. De ander zei toen: Dat brood is 't zwaard van Gedeon; en toen Gedeon dit hoorde, aanbad hij God. Recht. VII, 13-15. Vondel past dit zóo op de Eucharistie toe, dat evenals Gedeons zwaard (brood) de vijanden Oreb en Seb versloeg, ook het goddelijk brood nog wreeder, machtiger vijand, den duivel, zal overwinnen. Ik heb deze interpretatie nergens elders gevonden.
margenoot+
[Randschrift:] Gedeons droom van het legerbroot.
voetnoot362
by: door.
voetnoot363
't pauweljoen: de tent.
voetnoot365
sulcke garste kruimen: zulk gerstebrood, als van dien droom.
voetnoot366
Madians kameelen: de Madianieten, een Nomadenvolk, maakten ook in den strijd veel gebruik van kameelen, Recht. VII, 12.
voetnoot367
Ick vel en onderschep: in mijn verbeelding zie ik, hoe een erger vijand dan de Madianieten-vorsten Oreb en Seb (ib. 25; Ps. LXXXII, 12), nl. de duivel (door brood) wordt geveld en krachteloos gemaakt.
margenoot+
[Randschrift:] De Profecyen.
voetnoot370
verzaden: voldoen; ik heb niet genoeg aan al die voorspellingen.
voetnoot371
Al recht men schoon... aen: ofschoon men aanrecht; Davids offerbergh: de berg Sion, waar alleen de offers werden opgedragen, Deut. XXXIII, 19 en waarvan in de psalmen herhaaldelijk gesproken wordt.
voetnoot372
Een maeltijt enz.: offermaaltijd van rundvleesch en wijn.
voetnoot374
Versta: ik moet weten, waar dat alles op wijst en toe voorbereidt.
voetnoot375
te spa: te laat; dit doelt niet alleen op den langen tijd van voorbereiding in het Oude Testament, maar ook op Vondels late bekeering op 53-jarigen leeftijd. Hoe lang hij al zocht naar de beteekenis der voorafbeeldingen blijkt uit Hiervsalem Verwoest, vs. 2178-83 met deze vraag: ‘Wie zal de schaduwen omhelzen voor de waerheidt?’
voetnoot376
O Offerbergh: Profetisch ziet Vondel den beperkten offerberg van de Oude Wet zich door het offer der Nieuwe Wet over de heele wereld uitbreiden; vgl. Is. II, 2-3.
voetnoot380
Vgl. Openb. XXI 4 en zie Altaergeheimenissen III, 1693.
voetnoot382
Vgl. III, 1694.
voetnoot383-84
Weer Vondels eigen zielezucht.
margenoot+
[Randschrift:] Sint Ian d'Evangelist verschijnt,
voetnoot388
Jongeling: Joannes was de jongste der Apostelen (vs. 409); wellicht ook met gedachte aan 't It. Giovanni, vgl. Maeghden, vs. 198.
voetnoot390-91
Hieruit blijkt, dat de nog niet katholieke, maar zoekende Vondel het eerste licht kreeg uit de studie van Joannes VI. Dit verklaart ook, dat de dichter dezen Evangelist als eersten gids koos voor zijn onderricht in de wezenlijke tegenwoordigheid, waarover Joannes Christus' eigen nadrukkelijke beloften zoo uitvoerig weergeeft. Zoo was de Apostel voor hem een licht in den nacht. S. Augustinus: ‘Door het licht zoeken wij den dag, en Joannes is door den Heer een licht genoemd: Hij was een brandende en helschijnende lamp [Joan. V, 35]’ (Tract. in Joan. I, 8, Migne P.L. 3 B, kol. 1392). Zie dit nader en prachtig gemotiveerd in Vondels gedicht op de eerste Mis van Joannes A. Doedensz., waarin de ‘wijze Evangelist’ wordt aangeroepen, om ‘hemelsche geheimenissen te leeren’ (Unger, 1671, blz. 318) een duidelijke echo van dit gedeelte der Altaergch.
voetnoot393
slingeren: omslaan.
voetnoot392-95
De beschrijving van Joannes' uiterlijk is verwant aan de barokke voorstellingen uit Vondels tijd; vgl. ook den verschijnenden jongeling in De Feest van H. Bentes en K. Baeck, Dl. 3, blz. 784, vs. 23-23.
voetnoot394-95
slincke: linker; boeck en adelaer zijn de attributen van S. Joannes.
voetnoot397
simpel: eenvoudig, oprecht.
voetnoot399-400
na d'eerste schemering: na de eerste twijfels, die Vondel gedurig bezig hielden.
voetnoot403
die op Godts adem dreef: die door goddelijke inspiratie (inblazing) gedreven, bestuurd werd.
voetnoot404
Vgl. II Petr. I, 21.
voetnoot405
Het laatste der vier Evangeliën, vgl. de beschrijving van Joannes' en Jupiters vogel, den adelaar, in Faëton, vs. 1285-vv.
voetnoot406
Een van Vondels machtige beelden!; Christus wagen: vgl. het Romeinsche en Italiaansche triomf-denkbeeld, en Dante, Purgatorio, XXIX, 106.
voetnoot407
my in 't eerste niet bekent: niet terstond, of eerst niet bekend, met mogelijke zinspeling op de grooter vertrouwdheid der Doopsgezinden met Joannes den Dooper dan met Joannes den Evangelist.
margenoot+
[Randschrift:] om de waerheit der beelden schaduwen profecyen en beloften t'ontvouwen.
voetnoot409
Hier begint de rede van Joannes die loopt tot vs. 796.
voetnoot410
't ander: 't eeuwig leven.
voetnoot411
u, die schijn en schaduw moe: weer letterlijk op den dichter van toepassing.
voetnoot413
pas: zorg.
voetnoot414
Vgl. Joan. XIII, 25; XXI, 20.
margenoot+
[Randschrift:] d'Euangelist voert Kristus in, de spijs der ziele,
voetnoot415
boeten: herstellen.
voetnoot418
Door 't eenigh zaet enz.: de Menschenzoon Christus; dat is 4e, de Slang 1e nvl.
voetnoot419
trotsen kop en kam: in zoover tautologie, dat kam (de kam verheffen) als zinnebeeld geldt van hoogmoed; overigens volgt Vondel in zijn weergave van Gen. III, 15 niet de Vulgaat, maar een protestantschen Bijbel, niet alleen hier, maar ook in Lucifer, vs. 2174-76; Adam in Ballingschap, vs. 1660-62 enz. Zie G. Brom: ‘Vondels Bijbel’ in Studia Catholica, Mei 1929, blz. 296.
voetnoot420
't gemeen: alle menschen.
voetnoot423
't slangegift: het doodelijk bederf der zonde, door de slang in 't Paradijs het menschdom aangedaan, brengt Vondel met den gevaarlijken aard der slang in verbinding.
voetnoot424
d'eerste onsterflijckheit: namelijk eerst geschonken, door de zonde vervallen, door de genade hergeven.
voetnoot428
o wonderbaer bancket: de kath. Liturgie heeft: O sacrum convivium.
voetnoot429
Vóor de menschen in 't algemeen, en Vondel persoonlijk eraan mogen deelnemen.
margenoot+
[Randschrift:] en sterckt met reden waerom Godt ons langzaem door d'onvolkomenheit van nature en wet tot de volkomenheit der genade; en door schaduwen profecyen en beloften tot het licht van 't Euangeli leit.
voetnoot430
beiden: wachten.
voetnoot432
dier: duur, kostbaar.
voetnoot434
puurt: zuivert.
voetnoot435
gaet in arrebeit: gaat in arbeid, baren, vs. 434.
voetnoot438
laet zich enz.: is niet bang, wijkt niet.
voetnoot440
eeck: edik, azijn, zuur.
voetnoot441
d'allergloenste hette: het smeltpunt van goud is 1250o C.
voetnoot443
Vgl.: ‘De duurzaemheit van 't gout... wijst op d'eeuwigheit van Godt, die noit veraerde’, Bespiegelingen, III, 580-81, waar ook een zelfde chemische uitweiding voorkomt.
voetnoot445
het leit: het gout ligt; hellediep: ook in Bespiegelingen, III, 569, vgl. I, 948; Altaergeheimenissen III, 1234.
voetnoot448
aêr: ader van de goudmijn.
voetnoot449
min kostelijck: minder kostbaar.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 450 heeft achter noit een punt-komma.
voetnoot450
lijf: leven; van: door.
voetnoot451
Laet Godt dan toe, dat hy: (God is datief) sta dan toe aan God, dat hij ga letten enz.; 't gout des hemels: vergelijk: den onverliesbaren schat in den Hemel, Luc. XII, 33; XVIII, 22.
voetnoot453
puurt: zuivert.
voetnoot454
zoo veel eeuwen langk: S. Thomas Aquinas wijst op de konvenienties, waarom Gods Wijsheid (vs. 473) langzaam de medicina (artseny) der Menschwording voorbereidde, Summa Theol. III, I, 5.
voetnoot455
artseny: goud in vloeibaren, toestand (aurum potabile) werd nog in Vondels dagen als geneesmiddel gebruikt, vgl. Bespiegelingen, III, 577; Vondel past dit nu in geestelijken zin toe en glijdt vanzelf in een tweede vergelijking: van de kostbare spijs over.
voetnoot456
by: voor.
voetnoot458
t'effens eens met eenen beet: tegelijk ineens met één hap, dit is driemaal hetzelfde.
voetnoot464
paeien: bevredigen; eene tong: één tong, nl. van den keizer (vs. 456) met zijn uitgebreid keukenpersoneel.
voetnoot465
Een' oogenblick: één oogenblik.
voetnoot466
mengelpuick: mengsel van puike eetwaren.
voetnoot468
eeuwigh smaken kan: altijd voldoen kan.
voetnoot469
vernoegen: vergenoegen, bevredigen.
voetnoot470
De hemel enz.: het spijsbeeld loopt nu over in het beeld van den landbouw.
voetnoot472
oegst: oogst.
voetnoot473
om enz.: om den mensch scherper aandachtig te maken, vgl. vs. 454.
voetnoot474
heilgeheim: het mysterie van het Verlossingswerk; ontwerpen enz.: de beelden en figuren der Oude Wet vormen alleen maar het op papier gezette plan, van wat God in de volheid der tijden uitvoeren zal.
voetnoot476
De Bruit: 4de nvl.
voetnoot477
Dien Bruidegom: 3de nvl.; p. Zeij herinnert aan Rubens' schilderij in het Louvre, waarop het portret van Maria de Medici aan haar verloofde Henri IV getoond wordt.
voetnoot478
met orde: S. Thomas zegt, dat de Menschwording lang moest worden voorbereid ‘propter ordinem promotionis in bonum’ (om de orde van den voortgang naar het goed), Summa Theol. III, I, 5.
voetnoot479
't hooftgeheim des hemels: het groot mysterie, waar de andere geloofswaarheden direkt mee samenhangen; vgl. ‘mysterium regni Dei’, Matth. XIII, 11; Luc. VIII, 10.
voetnoot480
Vondel dacht hier aan de zgn. trap-psalmen (psalmi graduales), die de Joden baden, wanneer ze langs de trappen van den tempelberg opgingen naar het heiligdom.
voetnoot481
heldenzwaert: het zwaard van Alexander den Groote, die den Gordiaanschen knoop niet ontwarde, maar doorhakte.
voetnoot482
Er zijn sterren, wier licht pas na langen tijd de aarde bereikt, en die alleen door hulp van verrekijkers te beschieten, te bereiken zijn.
voetnoot483-85
Nootpit en raetsel zooals in vs. 359-60.
voetnoot485
te betrouwen: toe te vertrouwen.
voetnoot486
overbloemt: verbloemd, verstopt, vgl. ‘gebloemde wijsheit der Egyptenaren’, Unger, 1651-52, blz. 28.
voetnoot487
twijfelbaren: twijfelachtigen, dubbelen.
voetnoot488
vgl. Adonias, vs. 247.
voetnoot489
Vgl. Ter Bruiloft van R. Honiwood enz., vs. 53.
voetnoot491
lichtst verreuckeloost: het makkelijkst veronachtzaamd.
voetnoot492
't Aertsheilighdom: de H. Eucharistie.
voetnoot493
Most: moest; duicken: wegschuilen.
voetnoot495-96
mosten voor met staetsi treên: moesten plechtig voorafgaan.
voetnoot497
het ruwe volck: de geestelijk ongeschoolde menschheid.
voetnoot499
in 't leste: eindelijk, ten slotte.
voetnoot500
Te kruipen: te doen kruipen, nl. het volck van vs. 497; p. Zeij verstaat achteraan kruipen van de voorbeelden enz. van vs. 494-95; die voorgebaende baen: dien gebaanden weg der voorafbeeldingen.
voetnoot501
Naar de Mis en de Kommuniebank.
voetnoot502
Luc. XIV, 16.
voetnoot503
toeven: verwachten; zonderlinge: heel bizondere.
voetnoot504
voorgebeelde: door zooveel figuren voorafgebeelde.
voetnoot504-5
spijs van ons natuur: het vleesch van den Godmensch, die als mensch onze natuur, dus ook een lichaam had, vgl. Joan. VI, 54; ook kan bedoeld zijn: spijs, die voor ons natuurlijk is, nl. het brood, de broodsgedaante der Eucharistie; waer meê enz.: onze natuur, waarmee zich het eeuwig Woord, door den Vader gezonden, moest omkleeden (gorden).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 522 heeft achter henestorven een punt-komma.
voetnoot506
Joan. I, 14.
voetnoot507
In eene Maeght: zonder man, Luc. I, 34-35; zulck een zaligh lot: van Moeder Gods te zijn.
voetnoot509
menighten: van engelen, koningen en herders, Luc. I, 13, 15, Matth. II, 11.
voetnoot511
offerdisch: altaar.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus wijst, door het wonder der garste brooden, en zijn gespreck met de Ioden, op een grooter wonder, en het waerachtige Manne, zijn eigen vleesch;
voetnoot513
Messias: de verwachte Verlosser, Christus.
voetnoot514
veel duizent magen: alleen de mannen 5000 in getal.
voetnoot515
luttel garst: vijf gerstebrooden, ib. 7; 't dorre ruim: de kale bergvlakte, waar 't wonder gebeurde.
voetnoot516
Twaalf korven met brokken bleven over, ib. 13.
voetnoot517
porde: vermaande.
voetnoot518
Joan. VI, 26-27.
voetnoot520-23
ib. 32-33, 49; Vondel verstaat blijkbaar de tot hier geciteerde Joannes-verzen van de Eucharistie.
margenoot+
[Randschrift:] belooft uitdruckelijck, en staeft met hooge woorden te geven het geen zoo lang door schaduwen beduit wert;
voetnoot513-25
Hier geeft Joannes den korten inhoud van zijn zesde hoofdstuk; Christus ving aen, begòn het altaergeheim, dat hij later geven zou, te openbaren door de wonderbare broodvermenigvuldiging van Joan: VI, 5-13.
voetnoot524-25
ib. 50-59: deze Joannes-verzen, door de katholieke exegese vrij algemeen van de Eucharistie verstaan, vat Vondel in twee regels samen; gunstigh voor te zetten: goedgunstig aan te bieden als spijze.
voetnoot526
't voorspel der bancketten: de voorafbeeldende broodfiguren.
voetnoot528
Paeschbroot: zie vs. 100; Offerlam: vs. 170.
voetnoot529
Salems kruim: de broodofferande van Melchisedech, koning van Salem (Jerusalem), vs. 81; air en toondischbrooden: korenaar en toonbrooden, vs. 139.
voetnoot530
Elias korst: de brooden van Elias. vs. 305; 't Manne: vs. 225-v.v.
voetnoot531
Het raetsel enz. van Samson vs. 339; de droom: van Gedeon, vs. 361.
voetnoot533
Het berghbancket: van David, vs. 371; gerechten: spijzen.
voetnoot534
Godts verziende knechten: Gods verre ziende dienaars, de profeten.
voetnoot535
blinde baeck enz.: Capharnaüm aan de N.W.-kust van 't Galileesche meer of meer van Tiberias, heet blind, omdat de bewoners, die Jezus' woorden over het zijn vleesch als spijs gehoord hadden, weigerden te gelooven. Joann. VI, 24. 53, 65; baeck: vuurtoren, maar blind, zonder licht, en daarom nutteloos, vgl. vs. 946. De zinspeling op de stad van Kalvijn aan het meer van Genève (vgl. vs. 838, 1647 en kantt. bij vs. 927) is vrij doorzichtig.
voetnoot536
Hier haalt Joannes Matth. XI, 23 aan.
voetnoot537
Capharnäum hoorde tot de voornaamste steden van Galilea, met een eigen synagoge, Marc. I, 21.
voetnoot538
mistrouwen: wantrouwen.
voetnoot539
dien eedt: Christus had zijn verzekering dat Hij het Brood des levens is, ingeleid en bevestigd met de eedsformule: ‘Voorwaar, voorwaar, ik zeg u’, Joan. VI, 47, 54.
voetnoot540
Vgl. Joannes' Openb. III, 20.
voetnoot541
Joan. VI, 52.
voetnoot542
te zat: te zeer verzadigd met stoffelijke spijzen, vgl. vs. 155, 163; de Sakramentsliturgie spreekt van ‘fastidiosi divites’.
margenoot+
[Randschrift:] En hy voltreckt zijn belofte, 's nachts voor zijn lijden.
voetnoot543-44
Ruim een jaar na de hooftbelofte vs. 544 van de Eucharistie in Joan. VI gaf Christus de vervulling daarvan; jarig ront, en omgangk: de zonnegang om de aarde, die een jaar duurt, voorstelling volgens 't stelsel van Ptolomeus.
voetnoot545
toegezwore Wonder: de met een dubbele eed (Joan. VI, 47, 54) bezworen belofte, die de Joden voor onmogelijk achtten, ib. 53.
voetnoot546
Joannes verhaalt in zijn evangelie de instelling der Eucharistie niet, wijl de drie andere evangeliën ze uitvoerig verhaalden: Matth. XXVI, 26-29; Marc. XIV, 22-24; Luc. XXII, 19-20 en nog I Cor. XI, 23-25.
voetnoot547
Gestalt van druif en air: gedaante van wijn en brood.
voetnoot547-49
Herinnering aan Vondels vroegere aarzeling, vgl. Op de Tittelprint en III, 790.
voetnoot550
wijzer gasten: de apostelen, vgl. vs. 637.
voetnoot552
zich berieden: te rade gingen.
voetnoot554
Vgl. Petrus' woord van geloof uit naam van de twaalf, Joan. VI, 69-70.
voetnoot556
de Duif: de H. Geest.
voetnoot555-57
Het driemaal herhaalde donder bedoelt de imitatie van het weerkaatsende natuurgeluid en de kracht van Christus' indrukwekkende woorden.
voetnoot558
Vgl. Marc. IX, 6.
voetnoot559
dien van Godt bevolen voet: die door Jezus voorgeschreven wijze van avondmaalviering, I Cor. XI, 25.
voetnoot560
Vgl. Hand. II, 42.
voetnoot561
Stont Emaüs: lees éma-us; als Emmaus nog bestond: dit laat Vondel Joannes zeggen en terecht, omdat het stadje verbrand is en door Nicopolis vervangen, zooals Baronius verhaalt in Annales Ecclesiastici, 8, 14; 34, 193.
voetnoot563
Genoten: nuttigden; die: de gekruiste Christus.
voetnoot562-64
Wie: de twee leerlingen van Jezus, één Cleophas genaamd; vgl. Luc. XXIV, 13-35.
voetnoot564
korstbreuck: door de breking van het brood; ontdekte: openbaarde, bekend maakte; strax: terstond,
voetnoot565
Luc. ib. 29; begost: begon.
voetnoot566
ons: Joannes bedoelt zijn mede-apostelen, Joan. XX, 19.
voetnoot567
Vgl. Joan. 15.
voetnoot568
al d'oude letters: alle oude voorspellingen omtrent Christus.
voetnoot569
Toen Mozes van den berg afdaalde, waar hij met God gesproken had, straalde zijn gezicht, zoodat hij 't bedekken moest, Exod. XXXIV, 32; streeck: verloor.
margenoot+
[Randschrift:] Toen bleeck de waerheit der wet en hare afbeeldingen, en de kracht van alle voorgaende schaduwen en profecyen.
voetnoot571
kracht: beteekenis.
voetnoot572
jongsten aêm: laatste verzuchting; 't is volbraght: het is voltooid, Joan. XIX, 30.
voetnoot573
koortapijt... verven: kleurig voorhangsel in den Joodschen tempel.
voetnoot574
het teeken dat de Oude Wet had afgedaan, Luc. XXIII, 45.
voetnoot576
't aertsgeheim: het binnenste van den tempel, het heilige der heiligen, waar de gewone priesters niet mochten binnentreden.
voetnoot577
't Wetboeck sprack: de voorschriften der Oude Wet kregen ineens beteekenis.
voetnoot578
S. Thomas Aq. zingt in 't Lauda Sion: ‘Vetustatem novitas, umbram fugat veritas, noctem lux eliminat’.
voetnoot580
In dit woord van Joannes klinkt Vondels eigen bekentenis door.
voetnoot581
aenmercke: bemerke.
voetnoot582
S. Augustinus ziet in het Paradijs een voorafbeelding van de Kerk, met verwijzing naar Hoogl. IV, 13 (De Genesi ad Litt., XII, 28; Migne, P.L. 3c, kol. 478) en vgl. De Heerlyckheit der Kercke, I, 223, waar Vondel zich met name op Augustinus (De Civitate Dei, XIII, 21) beroept.
voetnoot583
't hout enz.; ‘lignum vitae in medio paradisi’, Gen. II, 9.
voetnoot584
Ons wees op 't Kruis enz.: zoo de eenstemmige symboliek van de Kerkvaders, mystici, liturgie, door Vondel prachtig vertolkt in het rozenvizioen van zijn Kruisbergh, Dl. 3, bl. 601.
voetnoot585
hy: ieder van vs. 581; wiert: werd.
voetnoot586
De voorsmaeck: in de vergangkelycke spijs van vs. 56; waer by: waardoor en waarmee; wy: Joannes met de hemelingen.
voetnoot587
om strijt: heeft een superlatieve beteekenis, ten zeerste; eeuw in: enz.: eeuwig.
voetnoot588
't open hof: de voor ons, zaligen, geopende Hemel; parlepoorten: de twaalf Hemelpoorten zijn twaalf paarlen, Openb. XXI, 21.
voetnoot589
Hoe lust het my enz.: ofschoon Joannes aan het woord blijft, gaat hij toch schuil achter Vondel zelf, want het mysterium fidei der Eucharistie heeft in de klare aanschouwing der zaligheid geen zin meer; Bellarm. (743 C) duidt den levensboom van het Paradijs als een figuur van de Eucharistie; passen: acht geven.
voetnoot590
suickerooft: de zoete vrucht van Jezus' lichaam, waarop de Liturgie, tegenover de Paradijs-vrucht den nadruk legt, vgl. suickerkruim van vs. 90; 's levens stam: het kruishout als tegenbeeld van den boom des levens in 't Paradijs.
voetnoot591
klim: als tegenbeeld van de slang in den Paradijsboom, die Eva met een doodelijke vrucht verleidde.
voetnoot592
grootmoêr: Eva is de moeder van alle levenden; schim: de schaduw, de voorafbeelding bij tegenstelling.
voetnoot593
't Wezen zelf: de vervulling.
voetnoot595
Gen. III, 24; gloeiend stael: vlammend zwaard.
voetnoot596
De vergelijking van 't Paradijs (den hof) met de Kerk (vs. 582) wordt nu beperkt op die van den levensboom met de Eucharistie; wellustigh mael: heerlijk gastmaal; de Liturgie spreekt van een ‘convivium’ en noemt het heilig brood ‘omne delectamentum in se habentem’ (alle genot in zich hebbende).
voetnoot599
den May der jongkheit: de jeugdige frische kracht der ziel.
voetnoot600
schel: schil; rijpe schel, van rijp: onwillekeurige herhaling, zooals V. dikwijls heeft; geschent: geschonden.
voetnoot601
Vermomt: verbergt; 't hart: als levensbeginsel.
voetnoot597-602
Geniaal schildert Vondel hier door tegenstellingen aard en gevolgen der H. Kommunie; vgl. ‘Panis est non venenum’ van S. Augustinus, Tract. in Joan., XXVI, 11 (Migne, P.L. 3b, kol. 1611).
voetnoot602
zulck een ry: zoo'n lange rij; kinderen: nakomelingen; krijten: huilen, om de droevige gevolgen van den beet zooals bij de erfzonde.
voetnoot603-04
Christus is hoogepriester volgens de orde van Melchisedech, Hebr. V, 6, 10; vgl. Melchisedech in De Helden Godes, vs. 27-32; hiervoor vs. 79, 529.
voetnoot606
nimmerstervend: eeuwig, Joan. VI, 54.
voetnoot607
het vleesch enz.: de drie verleidingen voor den mensch, waarop Joannes wijst in I Joan. II, 16; 't gewelt: de macht.
voetnoot608
Des afgronts: van den duivel.
voetnoot609
hem; Christus; meer dan tienden: meer dan uitwendige offeranden, zooals het tiende deel van zijn bezit, dat Abram Melchisedech aanbood, Gen. XIV, 20, vgl. Rom. XII, 1.
voetnoot611
zalven: troosten; hooft van Salem: Melchisedech, koning van Salem, Gen. XIV, 18.
voetnoot612
Deze beteekenis van Melchisedech koning van Salem wordt met Hebr. VII, 2 op Christus toegepast.
voetnoot613
de helden: de strijders, de leden van de strijdende Kerk; vast: standvastig.
voetnoot614
vregezicht: ‘visio pacis’, Ezechiël XIII, 16; eeuwige palaizen: de Hemel.
voetnoot616
De rotsberg Sion.
voetnoot618
Vgl. I Cor. V, 8.
voetnoot620
al den last: alle zonden, vgl. Joan, I, 29.
voetnoot621
Deze krasse beeldspraak, Vondel bizonder lief (want zie Aend. Betrachtinge, vs. 54, Dl. 2, blz. 57 en Altgh. II, 199, 358), en teruggaande op de brood- en vischsymbolen der oude Kerk, vinden we evengoed bij Ruusbroec en Anna Byns als bij Gezelle (Frijns: Vondel en de Zeestar, Leuven, 1928, blz. 54).
voetnoot623
Vgl. vs. 171.
voetnoot624
outer: altaar.
voetnoot625
onvre: onvrede, vijandschap.
voetnoot626
wy, evenals wy in vs. 633: Joannes en de andere Apostelen aan het laatste Avondmaal.
voetnoot627
Uit Kristus hant, straks, vs. 633 uit Godts hant: vgl. uit het Pangue lingua: ‘Cibum se dat suis manibus’ (Hij geeft zich zelf tot spijs met eigen handen) en S. Augustinus': ‘Caenam manibus suis consecratam discipulis dedit’ (Sermo CXII, Migne P.L. 5a, kol. 648).
voetnoot628
Versta: die nog vasthoudt aan den Joodschen tempeldienst.
voetnoot629
Arons banden: de verplichtingen van het Joodsche priesterschap.
voetnoot630
Vast: standvastig; vetter korenlanden: vgl. Is. XXX, 23.
voetnoot631
dan den Vadren wiert belooft: in het land van melk en honig, Exod. III, 8.
voetnoot633
uit Godts hant: zie vs. 627.
voetnoot634
garf: schoof; eerstelingen: eerste; versta: de waarde der eerste aan God geofferde akkervruchten (vs. 102) wordt door Christus' lichaam overtroffen, zooals het alle broodfiguren te niet doet.
voetnoot636
toondischkorst: de toonbrooden, vgl. 122, 528.
voetnoot637
waerder gasten: waardiger gasten, vgl. vs. 550.
voetnoot638-40
Vgl. Joël. II, 12.
voetnoot642
begrijpt: bevat; de wonderen der zaken: Dit brood bevat ‘zakelijk’ de wonderen die de beelden figuurlijk bevatten, verklaart Van Delft (Vondel's Altaergeheimenissen, 1924, blz. 63).
voetnoot644
't legerbroot: brood in het leger, vs. 363, 533; ommesmeet: omverwierp.
voetnoot645
weeuwe: weeuw, weduwe van Sarepta, vs. 312, 530.
voetnoot647
nimmermeer verteert: nooit verteerd wordt.
voetnoot648
't hooft des afgronts: de duivel.
voetnoot649
Zooals bij Elias, vs. 321.
voetnoot650
Versta: Dit brood geeft het lichaam ook na den dood nog kracht, wijl het het zaad der onsterfelijkheid (semen immortalitatis) in het lichaam zaait, krachtens hetwelk het lichaam tot een onsterfelijk leven zal verrijzen. Vgl. vs. 1583-v.v.
voetnoot651
vlugh: een der dotes (gaven) van het ter zaligheid herrezen lichaam is de agilitas, vlugheid; vgl. I Thess. IV, 15.
voetnoot652
herknocht: opnieuw verbonden.
voetnoot653
rein gevaeght: van alle gebrek ontdaan.
voetnoot654
vuilnis: Phil. III, 8.
voetnoot655
Vgl. vs. 376, 533.
voetnoot656
ons gedachten: ons begrip.
voetnoot658
Verstreckt bancket: dient tot kostbaar voedsel; medeleden: de geloovigen, die de mystieke ledematen van Christus zijn, Eph. V, 30.
voetnoot659
‘Vinum germinans virgines’, Zach. IX, 17.
voetnoot660
op 't lest: tot het laatst; merkwaardige toepassing van een kinderlijke wet; vgl. Joan. XIII, 1 en S. Thomas' betoog: waarom Christus de Eucharistie op 't laatst van zijn leven instelde, Summa Theol. III, LXXXIII, 5.
voetnoot661
kost: kon.
voetnoot664
Vgl. Ps. XXX, 9.
voetnoot665-68
Vgl. Ps. XXII, 5 en denk aan het titelvignet.
voetnoot670-71
Zijn vrienden voor: aan zijn vrienden voor; vrienden, vgl. Joan. XV, 15; een feestgedachtenisse van wonderen enz.: in de Liturgie: ‘memoriam fecit mirabilium suorum, escam dedit timentibus se’ vgl. Ps. CX, 4; ontzien: vreezen.
voetnoot673
Hier hebt gij wat voorafgebeeld werd door Aser. Jacob zegende op zijn sterfbed zijn zoon Aser met de woorden: ‘Het brood van Aser zal overvloedig zijn en genot verschaffen aan koningen’, Gen. XL, 20, wat Vondel met de Liturgie op de Eucharistie toepast.
voetnoot674
adelaers: de heilbegeerige zielen, vgl. Matth. XXIV, 28; vast: voortdurend, standvastig.
voetnoot676
tegens 't licht: in de zon van Gods gelaat; deze eigenschap van den adelaar komt vaak bij Vondel voor, zie Sabbe: Dierkennis enz. blz. 94.
voetnoot677
Verzamelt: komt te zamen; Kristbeminden: eigen samenstelling van Vondel, door Christus beminden. Vgl. Kristgezegent, II, 22.
voetnoot678
leckerste aes: smakelijkste voedsel; het woord lekker, hier zoo dikwijls gebruikt, had blijkbaar voor Vondels gevoel niet de huiselijke of platte beteekenis van nu.
voetnoot679
korst: brood.
voetnoot680
doorgesteke: doorstoken; aan 't kruis werd Jesus' zijde van onder op met een lans doorstoken, Joan. XIX, 34; een bijgedachte aan den pelikaan (zie Op de Tittelprint, vs. 22) ligt voor de hand.
voetnoot681
kost: kon; de Leeuw van Juda: Christus, Openb. V, 5; azen: voeden.
voetnoot683
schrick des doots: Christus, die den dood overwon.
voetnoot684
Christus stelde de Eucharistie in op den vooravond van zijn dood. Vondel zegt 't zóó met zinspeling op den dooden leeuw van Samson, in welks skelet de bijen honig maakten, vs. 351-52.
voetnoot685
gezogen: om 't honigbeeld, gehaald. Vergelijk De Krvisbergh, vs. 27-vlgg. (Dl. 3, blz. 602).
margenoot+
[Randschrift:] Dit slaet op de Byen, in het wapen van zijne Heiligheit, URBAEN den Achtste.
voetnoot686
lichaemlooze helden: de zielen der zaligen.
voetnoot687
Ghy Byen enz.: Urbanus VIII († 1644) had bijen in zijn wapen, wat Rubens en Vondel tot vernuftig begrippenspel bracht in verband met de zoetheid uit den muil van Samsons leeuw; zie plaat XI bij Zeij (Vondels Altaargeh.); merk ook de sprongen op van 't eene beeld op het andere en vgl. Marnix Biencorf en Vondels ‘Christe bijen’ van De Kruisbergh, vs. 22.
voetnoot688
outergeuren: het H. Sakrament als een bloem op 't altaar, waar de bijen moeten heenvliegen.
voetnoot689
al de Roomsche hoven: de heele kath. Kerk.
voetnoot691
Dagelijksche Kommunie, vgl. 184, 1440, 1529.
voetnoot693
honighvliegers: bijen.
voetnoot694
drup en dauw: dauwdrup, waaruit Vondel in vs. 695 de honighdauw laat ontstaan.
voetnoot696-97
vgl. S. Gregorius Magnus: ‘Spiritales deliciae tanto a comedente amplius esuriuntur, quanto et ab esuriente comeduntur’ (Hom. 36 in Luc. XIV).
voetnoot698
Waer van: door welke (tongen); 't gezangk des Vaders: de liederen van den paus; Urbanus VIII liet de kerkhymnen herzien en schreef zelf Latijnsche Poemata (Rome, 1631), door Vondel bezongen. Dl. 3., blz. 394.
voetnoot699
al de stadt: heel Rome.
voetnoot700
voor 't altaer, gelijck een Godtheit: in de St. Pieter bij kerkelijke plechtigheden, vgl. ‘Godtheid vol ontzaghs’, Op Urbaen den Achtste, Dl. 2, bl. 495.
voetnoot703
De zelve hant: dezelfde hand, nl. van Christus, zie vs. 627-634; ommedeelt: ronddeelt.
voetnoot704
Vereerde: gaf; wiert: werd; versta: alles wat door het Manna beteekend werd, werd ons in de Eucharistie gegeven.
voetnoot707
schemering: schaduw; de voorafbeelding was meer of minder duister.
voetnoot708
d'ouden: de Joden van de Oude Wet.
voetnoot709-10
niet verbloemde zijn Testament: zijn testament (laatste wilsbeschikking) niet onduidelijk formuleerde.
voetnoot713
schaduwen: voorafbeeldingen.
voetnoot714
Versta: Want dan zou Christus niet de Zon en 't Licht kunnen heeten, vgl. Joan. I, 5; VIII, 12 enz.
voetnoot715
en ghy enz.: dit slaat rechtstreeks en letterlijk op Vondel vòor zijn bekeering.
voetnoot717
suckelden: ronddoolden.
voetnoot718
de vrucht: de vervulling.
voetnoot719
gepast: ingesteld.
voetnoot720
guighelspel: goochelspel, misleiding. Dit is het groote argument waarop Vondel herhaaldelijk terugkomt: als het brood van het laatste Avondmaal niet waarachtig Christus' lichaam is, zooals Hij zeide, maar alleen een teeken of beeld daarvan, dan hebben alle voorafbeeldingen niets voorafgebeeld en is alles bedrog geweest.
voetnoot721-22
Versta: Wie zou dan dat gewone brood verkiezen boven het buitengewone Manna-brood?; uit lucht en dauw geboren; vgl. vs. 225-vlgg.
voetnoot723
broot, 't welck ons verscheen: het brood der Eucharistie.
voetnoot724
stellen tegens een: tegenover elkander, vgl. III, 213.
voetnoot727
Versta: Zooals het bij afbeelding en afgebeelde hoort.
margenoot+
[Randschrift:] Vergelijckinge van 't Iootsche en Kristensche Manne, en 't onderscheit der zelve.
voetnoot729
Het afgebeelde brood (der Eucharistie) is wonderbaarder dan de voorafbeelding (het Manna); den grond voor de nu volgende vergelijkingen vond V. in Joan. VI; 31, 49, 51, 58; verdere uitwerkingen bij S. Ambrosius (De Mysteries, Cap. VIII, Migne. P.L. XVI, kol. 405) en vooral bij S. Augustinus.
voetnoot730
de stammen in 't byzonder: alleen de Joden.
voetnoot731
vgl. Coloss. III, II.
voetnoot732
Faroos Rijck: Egypte.
voetnoot733
de banden: der slavernij.
voetnoot733-35
Paulus' vergelijking (I Cor. X, 1.) van het Doopsel, dat kracht kreeg door Christus' bloed, met de roode zee, was bizonder lief aan S. Augustinus die ze dikwijls breed uitwerkt o.a. Tract. in Joann. XI, Cap. II, kol. 1476.
voetnoot735
gebaedt: gedoopt.
voetnoot736
Het eene: nl. het Manna, 4de nvl.
voetnoot737
rijp: vgl. vs. 251.
voetnoot739
Josefs Bruit: de H. Maagd Maria.
voetnoot740-41
vgl. Luc. II, 13-14.
voetnoot742
Vredevorst: Is. IX, 6.
voetnoot743
broothuis: vertaling van Bethlehem.
voetnoot744
als Man: als het Manna; boet: verslaat.
voetnoot745
veertigh jaren: de tijdsduur der Manna-spijziging in de woestijn.
voetnoot748
Versta: dat vervuld is van de ontsluierde Godheid; met een interpretatie van het ‘Manna absconditum’ van Openb. II, 17.
voetnoot749
de spijs enz.: vgl. Ps. LXVI, 10.
voetnoot751
Na het vijfvoudig onderscheid van 't Manna met de Eucharistie volgen nu vier overeenkomsten; voor 't gemeen: voor iedereen.
voetnoot752
't offerbroot: de Eucharistie.
voetnoot753
‘Manducat Dominum pauper, servus et humilis’, Sacris solemniis.
voetnoot756
‘Quantum isti, tantum ille’, Lauda Sion.
voetnoot757
kost: kon; onvroom: slecht; vernoegen: bevredigen.
voetnoot759
d'oprechte de goed meenende, de rechtvaardige.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 780 heeft in de eerste uitgave achter gespilt een vraagteeken.
voetnoot760
verruckt.. aen: rukt weg.... naar; de Kommunie geeft hemelsche voldoening.
voetnoot761
Cherubinnen: Cherubijnen.
voetnoot762
zinnen: zintuigen, vgl. Op de Tittelprint en vs. 540-49; III, 790.
voetnoot763
dick: dikwijls.
voetnoot766
flaeuwe: ontmoedigde, vgl. Matth. XI, 28.
voetnoot767
Vgl. 225.
voetnoot769
't ware Man: het waarachtige, eigenlijke Manna, de Kommunie.
voetnoot770
geheimspijsofferanden: dit eigenaardig woord, van Vondels samenstelling, doelt blijkbaar op ‘dispensatores mysteriorum Dei’, I Cor. IV, 1.
voetnoot772
Stadthouders: stedehouders, plaatsbekleeders; 's Gezalfden: van Christus.
voetnoot773
dick: dikwijls; zijn Woort: Christus' woord: ‘Dit is mijn lichaam’, Matth. XXVI, 26, en vgl.: ‘Verbum caro panem verum verbo carnem efficit’ uit de liturgische hymne Pange lingua; bestelt: schenkt.
voetnoot776
het Man: het Joodsche Manna.
voetnoot777
in ballingschap: in de woestijn op weg naar het beloofde land.
voetnoot779
wormen teelt: vgl. vs. 277; smilt: smelt.
voetnoot780
wort niet gespilt: bederft, vergaat niet, vgl. vs. 647 en: ‘A sumente non concisus, non confractus, non divisus, integer accipitur’, verzen uit de hymne Lauda Sion; vgl. ook Thomas van Kempens Imitatio, IV, 2.
voetnoot782
rotten: de ontbinding van zijn eigen lichaam.
voetnoot783
onbederfzaem zaet en eeuwigh zaet van vs. 786: zaad van onbederfelijkheid (semen immortalitatis), vgl. vs. 650, 1583.
voetnoot784
Bewaert het lijck: is dit geen drukfout voor lijf?
voetnoot788
geloutert altemael: rein gevaeght van vs. 653, geheel gezuiverd.
voetnoot787-89
De eigenschappen van het herrezen lichaam der zaligen, vgl. vs. 651.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 799 heeft in de eerste uitgave achter hemelval een punt.
voetnoot791
verwe: uiterlijke schijn, vgl. Rafaels Disputa.
voetnoot792
Behinderen: verhinderen, vs. 313.
voetnoot793
die: nl. de Godtheit; toeval: accident, uitwendige bijkomstigheid van kleur, vorm enz. der broodsgedaante.
voetnoot794
schuilt: verschuilt.
voetnoot795
gout of kunst: goudkunst, edelsmeedkunst, doelende op kelk en monstrans van den kath. eeredienst; beneep: vastneep, vastlegde.
voetnoot796
spits: scherpzinnig. De toespraak van Sint Jan, begonnen in vs. 409, is hiermede ten einde.
margenoot+
[Randschrift:] De Dichter verneemt wedersprekers.
voetnoot802
verwatene: drieste, brutale; Harpyen: legendarische roofvogels met een vrouwekop, die de spijzen van den blinden Vorst (vs. 806) Fineus bedierven en wegnamen, door Vondel beschreven o.a. Gulden Winckel, vs. 69; Aen mijne Afbeeldinge, Unger, 1654-55, blz. 246; Keurgedicht, Unger, 1656-57, blz. 62, gewoonlijk zooals hier in vs. 804-10 naar Virgilius: ‘Virginei volucrum vultus, faedissima ventris proluvies, uncaeque manus, et pallida semper ora fame’, Aeneïs III, 216-18. Scherp maar vernuftig kiest Vondel deze monsters als 't beeld van hen, die de Eucharistie bestrijden en hem dus zijn koninklijk voedsel willen ontrooven.
voetnoot803
dicht: verdicht.
voetnoot804
zoet: fel.
voetnoot807
ydel aest: nutteloos en vergeefs voedt.
voetnoot808
Terwijl: dewijl, omdat; raest: rammelt.
voetnoot809
vast: voortdurend.
voetnoot811
Bekentenis van geloofsstrijd!
voetnoot812
uitborst: uitbarstte.
margenoot+
[Randschrift:] En de geest der Onroomschen vaert aldus uit met lasteren.
voetnoot813
Van hier af tot vs. 884 zijn de tegensprekers aan 't woord; lastergeest: leugengeest.
voetnoot817
het woort: ‘Dit is mijn lichaam’, Matth. XXVI, 26.
voetnoot818
Waerheits mont: Christus' mond; geloken: gesloten, door den dood.
voetnoot819
lastergraf: afgrond van leugens, vgl. Ps. IV. 11.
voetnoot821
durf: durft; het Rijck des helschen nachts: de katholieke Kerk.
voetnoot822
't Gewijde bladt: de heilige Schriftuur; de Vaders: de Kerkvaders en oudste kerkelijke schrijvers; de Reden: de rede, het verstand.
voetnoot823
dit: de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus onder de broodsgedaante; hou die zy: neem het dan aan.
voetnoot825
den Tyber: Rome.
voetnoot826
dat lichaem: van Christus.
voetnoot827
't naeckte beelt: niets anders dan de afbeelding.
voetnoot828
Dus geenszins op een altaar tegenwoordig.
voetnoot829
De Tyber: Rome; versta: om de (protestantsche) leer, dat Christus in het Avondmaal alleen een teeken van Zijn lichaam naliet, te vernietigen.
voetnoot830
zijn afgodt: dit herinnert aan de vele krasse bewoordingen, waarmee de felste Hervormden de door de Katholieken aanbeden Eucharistie aanduidden; vernissen: een bedriegelijken schijn geven.
voetnoot831
Misduit Sint Ian: legt het Joannes-evangelie, Cap. VI, verkeerd uit; als of: zóó nl. alsof; 't gezalfde hooft: Christus.
voetnoot832
Daer 't: daar, op die plaatsen van 't genoemde hoofdstuk; reis op reis: keer op keer, nl. vs. 51, 53-56: Alsof Christus daar bij die gelegenheid sprak over het laatste Avondmaal ('t nachtfeest, Paeschnacht). De Hervorming ontkent m.a.w. het verband van Joan. VI, als belofte, met de woorden van het laatste Avondmaal, zooals Bellarminus (405, D.) met citaten uit Luther, Zwingli enz. uiteenzet.
voetnoot834
het: 't gezalfde hooft van vs. 831.
voetnoot835
hy: de Tiber; der lettren klare stem: de duidelijke beteekenis der woorden.
voetnoot836
trompet en klanck: trompetklank, Christus' woorden in Joan. VI zijn zoo klaar als trompetklank; beoorlooght hem: bestrijdt Rome.
voetnoot837
spier en aêr: werkelijk bloedig menschenvleesch.
voetnoot838
Versta: even dwaas als de lieden van Capharnaum, die Christus' woorden van materieel vleescheten verstonden, Joan. VI, 52, 60; vesten: veste.
voetnoot839
vlacken: klaarblijkelijken.
voetnoot840
Daer: in die beteekenis is geen sprake van doot, van slachten en vleescheten, maar ze zijn geest en leven, Joan. VI, 63.
voetnoot841
d'Insteller des Geheimwercks: Christus. In tegenstelling met Joannes' woord Geheimmerck (vs. 993), vertaling van Sacramentum, geeft Vondel de Hervorming hier Geheimwerck in den mond. Versta verder: Christus past zich bij 't Hebreeuwsche beeldrijke spraakgebruik aan, wanneer Hij zegt: ‘Dit is mijn lichaam’.
voetnoot843
niet vreemt: als regel.
voetnoot844
Het bloote beelt: eenvoudig het beeld, het teeken.
voetnoot845
Het simpel merck: eenvoudig het teeken; afgemerckte: beteekende.
voetnoot846
dien doolhof: de dwaling van Rome.
voetnoot847
Sla wacker hant: neme moedig ter hand; onfaelbren: onfeilbaar; draet: zinspeling op den draad, waarmee Ariadne Theseus uit het doolhof van Creta bevrijdde.
voetnoot848
Wijsheit: Christus; en volgh: en houde zich aan Christus' voet of aanduiding, nl. van vs. 840, dat Zijn belofte alleen naar geest en leven, zinnebeeldig moet worden opgevat.
voetnoot850
noit bekladde boecken: de onbedorven Bijbel.
voetnoot851
Versta: Wie de geschiedenis der Kerk en de geschriften der oude Vaders kent.
voetnoot852
na August: na keizer Augustus († 14 n. Chr.), dus na Christus; Bellarminus haalt 469-470) Calvijns woorden aan: ‘Constat vetustos omnes scriptores, qui totis quinque saeculis post Apostolos vixerunt, uno ore nobis patrocinari’ (Het staat vast, dat alle oude schrijvers, die gedurende vijf volle eeuwen na de Apostelen geleefd hebben, eenstemmig ons bijvallen).
voetnoot853
doorgaens: doorloopend.
voetnoot854
Op dezen gront: nl. de leer van het teeken; 't gevaert: de instelling; bouwden: uitbreidden.
voetnoot855
Libyen: Afrika.
voetnoot856
Latijn en Grieck: de Latijnsche en de Grieksche Vaders.
voetnoot857
dit kompas: deze teeken-leer, die de goede richting aangeeft; gaen 't zeil enz.: varen naar den Hemel.
voetnoot858
't spoor: den weg.
voetnoot859
Nu suf enz.: vrees dus geen schade aan het schip van uw ziel.
voetnoot860
Versta: hoe een ander (Rome) ook dwale, mijn sterrenhemel staat vast, ik volg een vaste ster.
voetnoot861
Sofist: drogredenaar.
voetnoot862
dit hol: deze duisternis, waar Rome binnenleidt; torts der zinnen: het licht van zijn zintuigen, vgl. Op de Tittelprint en vs. 547-49; 767; 790.
voetnoot864
de grens: de ingang.
voetnoot866
vliezen: vgl. Hand. IX, 18.
voetnoot868
ree: gereed, bij de hand.
voetnoot869
bestellen: verschaffen.
voetnoot870
't stuk waer van: de zaak, waarover.
voetnoot871
streckt: strekt tot, geldt als, vgl. Rom. XII, 1; gesticht: bouw.
voetnoot872
Des Godtsdienst: oude genetiefvorm, soms godsdiensts; gebulder: de banbliksems van Rome.
voetnoot873
z'Ontkent: de rede ontkent al dat gene, wat door zijn uitwendige gedaante (teken) niet wordt aangeduid.
voetnoot874
gronden: redeneeringen.
voetnoot875
het lijf: het lichaam, ieder lichaam; op eenen zelven, lees: op éénzelfden.
voetnoot876
Een plaets alleen: lees: Eén plaats alleen, maar één plaats.
voetnoot877
harsseloos: onredelijk; stijven: volhouden.
voetnoot878
razerny: dwaasheid, onzin; plaetselooze lijven: lichamen, die geen plaats innemen. De kath. Kerk leert nl., dat het lichaam van Christus, als verheerlijkt lichaam, niet door een bepaalde plaats omgrensd wordt, en daarom tegelijkertijd én in den Hemel én onder velerlei broodsgedaanten tegenwoordig kan zijn; de Hervorming ontkent dit.
voetnoot879
woest: met geweld, tegen de rede in; den toeval: het accident, het bijkomstige, zooals kleur, vorm, smaak enz. Hoewel de ‘toeval’ natuurlijkerwijze niet op zich zelf kan bestaan, maar altijd een zellefstandigheit, een substantie, als gront, steunpunt, behoeft, leert de Kerk, dat God zelf kan doen wat anders de substantie doet, en dat dit wonder inderdaad bij de uitwendige gedaante van brood, zonder de substantie van brood, in de Eucharistie plaats heeft; ook hier komt de Hervorming tegen op.
voetnoot881
lasterlijck: Godslasterend; durf: durft.
voetnoot882
stof en stanck: de mensch.
voetnoot884
hy: de Schepper.
voetnoot885
Weer de bekentenis van Vondel, hoe deze moeilijkheden zijn geloof hebben tegengehouden.
margenoot+
[Randschrift:] Sint Ian verdadight de Katholijcken.
voetnoot887-88
van: door; dit spoock: de helsche verschijning der harpijen, vs. 801; verdween in zijn moerasch: vgl. Dante, Inferno, IX, 76-83.
voetnoot890
't zaet enz.: vgl. Luc. VII 5.
voetnoot889-91
schricken-picken-slicken: dit zgn. staartrijm komt bij Vondel meermalen voor.
voetnoot892
overlegh: nadenken.
voetnoot894
logenschut: leugengeschut, kanon van leugens.
margenoot+
[Randschrift:] Simeons profecy
voetnoot895
Hier begint de weerlegging van Sint Jan, die verder 't heele I Boek tot vs. 1666 vult; Simeon, die vege enz.: die door ouderdom verzwakte man, Luc. II, 25.
voetnoot896
't Gezegent kint: Christus.
voetnoot899
pijpen: gebeente.
voetnoot901
Moeder: Maria.
voetnoot902-04
De profetie bij Luc. II, 34: ‘Zie, hij is bestemd tot val en opstanding van velen In Israël, en tot een teeken van tegenspraak’.
voetnoot904
merck van wederspraeck: teeken van tegenspraak
margenoot+
[Randschrift:] in het wederspreken van 't hooghwaerdige Sacrament mede vervult.
voetnoot907
't Geheimmerck: Vondels gewone vertaling van Sakrament, dat hij in het gedicht nooit, hier in de kantteekeningen gebruikt.
voetnoot909
Matth. XXVI, 26, 28; lasteren: leugens (vgl. vs. 813, 819) persoonlijk voorgesteld.
voetnoot911
zijn leerling: Vondel is niet vergeten, dat die leerling, Joannes, hier zelf aan 't woord is, maar laat hem precies zóó van zich zelf spreken als in 't evangelie, Joan. VI, 23, 25.
voetnoot913
In het hoogepriesterlijk gebed hoorde Joannes Jezus telkens de Wet en de Profeten verklaren: Joan. XIII, 18, 34; XV, 25; XVII, 12.
voetnoot914
Ook geeft Joannes in VI, 38-40 de woorden van Jezus over 's Vaders wil nadrukkelijk (op 't breetste) weer; 't breetste heeft: de e van breetste valt voor de h van heeft uit, een overblijfsel uit Vondels Zuid-Brabantsch dialekt.
voetnoot915
Waer van: nl. van dat uitmeten, van Joannes' referaten van Christus' woorden.
voetnoot918
slaetze ga enz.: bewaart ze voor bederf.
voetnoot919
Dees Huismoêr: de Moederkerk.
voetnoot920
Dus lang geberght: zoo lang geborgen, bewaard.
voetnoot923
Wiens: van Godts letter de H. Schrift; haer: de Kerk.
voetnoot924-25
Daer: omdat; de Duif en Pinxtertong: twee gedaanten van den H. Geest, vgl. Matth. III, 16; Hand. II, 3.
voetnoot926
d'onfeilbre schrijvers: de vier Evangelisten.
margenoot+
[Randschrift:] De Katolijcke Kerck spreeckt Kristus spraeck,
voetnoot927
Zie vs. 909.
voetnoot928
Een donder: een als de donder indrukwekkend woord, vgl. vs. 555-57; den afgront: de hel.
voetnoot929-30
letterstarren, klaer en vast: terugslag op vs. 860.
voetnoot931
Babel: spraakverwarring, Gen. XI, 9; vgl. Altaergeheimenissen III, 1331; Vondel werpt het scheldwoord terug, waarop de Hervorming Rome gewoonlijk vergastte, vgl. Grotius Testament, Voorrede; schaeckt enz.: ontneemt u het waarachtig geschonkene.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: en geen broot van de kantteekening komt in de 1e en 2e uitgave niet voor.
voetnoot932
voor 't lijf... tekens: in pl. v. het lichaam, teekens: dezelfde gedachte v. 't volg. vs.
margenoot+
[Randschrift:] nuttight het betekende, en geen broot,
voetnoot933
't looze merck: het leege teeken; in ste enz.: in pl. v. een echt lichaam.
voetnoot934
't Lam: het Lam Gods, Christus.
voetnoot935
ommegaen: voorafgaan.
voetnoot936
toezegh: toezegging, belofte.
voetnoot937
Vondels redeneering, dat het voorafgebeelde meer moet zijn dan de voorafbeelding, heeft Bellarminus breedvoerig: 399-400. Versta: die ons allemaal veel beter en veel ruimer voedsel geven.
voetnoot938
noch: weer; wijst aen wijzers: wijst op afbeeldingen.
voetnoot939
azende: voedende.
voetnoot941
Wat baet het toch: want wat winnen wij; schijn: voorafschaduwing.
voetnoot942
Wat baet: Wat heb je aan.
margenoot+
[Randschrift:] slechter dan Paeschlam en Manne, gelijck
voetnoot943
Naer Sion toe: terug naar het Jodendom.
voetnoot944
Daar krijgt men tenminste lamsvleesch en Manna, beter dan wat broodkruimels.
voetnoot945
Versta: niemand hoeft mij, Joannes, te leeren, wat mijn woorden (in Joan. VI) beteekenen.
margenoot*
[Randschrift:] Geneve nuttight.
voetnoot946
de stadt: blijkens de kantteekening Genève en reeds vs. 535 naar geografische ligging evenals hier aangeduid.
voetnoot947
eer: weleer; Capharnaum-Genève misduidt de woorden door Christus bij Joan. VI gesproken, door ze van rauw menschen-vleesch te verstaan en dan te roepen: dat kan niet! Joan. VI, 52, 60.
voetnoot948
vgl. Matth. XI, 23; hellediep: vgl. vs. 445.
voetnoot949
de vloeckster: de stad van vs. 946, de Hervorming.
voetnoot950
vloeckt de: vloekt tot de.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus veinsde niet, beloofde den Ioden wat beters dan Moses,
voetnoot951
D'oprechtste tong enz.: Christus.
voetnoot952
gaef': gave; Man: Manna, vgl. Joan. VI, 32, 49, 50, 58.
voetnoot953
gerst: de gerstebrooden der wonderbare vermenigvuldiging, Joan. VI, 9.
voetnoot953-55
Als Christus verhevener brood beloofd heeft dan Manna etc., dan kan het brood van het Avondmaal geen ‘teeken’ zijn, dat als gewoon brood zelfs van minder waarde is dan 't Manna en 't wonderbrood.
voetnoot955
slechter viel: minder was.
voetnoot956
Waren dus Manna en gerstenbrood zegenrijck, dan nog meer het brood, dat Christus gaf.
voetnoot957
Het Manna had als voorafbeelding gewezen op dien spijziger, Christus.
voetnoot958
lezen: samenlezen, verzamelen.
voetnoot959
merck: teeken.
voetnoot960
stoft op: maakt ophef van; zie voor vs. 959-60: Joan. VI, 30, 31 en voor vs. 959-63: Bellarminus (410, B): ‘Zeker gaat gewoon brood, alleen omdat het Christus' lichaam beteekent, niet boven die brooden, die door een wonder werden geschapen, en nog minder boven het Manna, dat ook op Christus doelde. De Capharnaummers eischten bovendien van Christus een teeken, terwijl zij Hem het Manna voorhielden, dat wonderbaar voor de vaderen in de woestijn was neergeregend, en Christus antwoordt, dat Hij het ware hemelbrood zal schenken’.
voetnoot962
Godts mont: Christus.
voetnoot963
haer: de schaer van vs. 959; vgl. Joan. VI, 32, 33.
voetnoot964
tekenkruim: brood dat als teeken dient.
voetnoot965
hope en vast betrouwen: het betrouwensgeloof der Hervormden; Bellarminus (l.c.) spreekt van ‘manducatio Christi per fidem’,
voetnoot966
Zoo kost: Zóó, nl. door 't betrouwen alleen, kon enz., vgl. vs. 958.
voetnoot967
Joan. VI, 32.
voetnoot968
Nu: welnu; versta: als we Christus' lichaam eten alleen doordat het brood een afbeelding daarvan is, wel, dan heeft ook het Jodendom (Moses) dat al lang gegeten, want het Manna was ook een afbeelding van dat lichaam; dat betrouwen of geloof hadden de Joden ook; Bellarminus, 407, D.
voetnoot970
Wie spreekt dan bij dit Sakrament (hier) van een vleesch eten, dat alleen maar in 't ontvangen van een teeken (geschildert eten) bestaat?
voetnoot971
daet: vervulling.
margenoot+
[Randschrift:] en zochtze niet te bedriegen.
voetnoot973
De meester: Christus, de argumentatie is van Bellarminus, 410 D.
voetnoot974
Hing: zou netten hebben uitgehangen; geëigend visschersbeeld hier.
voetnoot975
zoo dickmael: zoo herhaaldelijk; recht-uit: volkomen oprecht en duidelijk.
voetnoot976
zijn klanck en mijne boeckstaef: Zijn woorden en mijn teboekstelling (letter) daarvan.
voetnoot977
Dewijl die school: omdat die hardhoorige schare van leerlingen, uit Capharnaum, Joan, VI, 60.
voetnoot978
reden: toespraak; kost: kon; zwelgen: verwerken.
voetnoot979
stijf: hardnekkig; op dat pas: bij die gelegenheid.
voetnoot980
zieloos: zielloos' vleesch van een dood lichaam.
voetnoot981
den twijflende: voor de twijfelende lieden van Capharnaum; in 't byzonder: afzonderlijk.
voetnoot982
d'Almogentheit: Gods almacht.
voetnoot984
Hem: den twijfelaar van vs. 981, vgl. Joan. VI, 62, en Bellarm., 411, A; beneên: staat tegenover hemelvaert.
margenoot+
[Randschrift:] d'Onroomschen slaghten de Kapernaummers.
voetnoot985
Volgens de kantt.: de Onroomschen, de Hervormden, die precies lijken op de Synagoogsgezinden: de Joden van Capharnaum, Joan. VI, 61, vgl. Levit. XVII, 12.
voetnoot988
geestelijcker wijs: dus niet in den grof-materieelen zin, zooals die van Capharnaum het begrepen en verwierpen.
voetnoot989
lege schilderdissen: de Avondmaalviering met enkel een teeken.
margenoot+
[Randschrift:] Verbonden, Wetten en Testamenten worden klaer, niet dubbelzinnigh ingestelt.
voetnoot993
d'Insteller enz. Christus; des Geheimmercks: van het Sakrament, vgl. vs. 841; de redeneering weer bij Bellarminus (419, C.D.) met allerlei voorbeelden uit het O.T., dat een laatste wilsbeschikking klaar en ondubbelzinnig behoort te zijn.
voetnoot996
jongsten Wil: testament, vgl.: ‘Dit is mijn bloed van het Nieuwe Verbond, dat wordt vergoten tot vergiffenis der zonden’, Matth. XXVI, 27.
voetnoot1000
geheimspraeck: verborgen bedoeling.
voetnoot1001
Versta: waar hij niet te kennen geeft, dat hij een gelijkenis enz. bedoelt.
voetnoot1008
zaeck of erf: de zaak of het voorwerp der erflating.
voetnoot1009
simpelheit: eenvoud, klaarheid.
margenoot*
[Randscrift:] Disparata.
voetnoot1010-11
Waar noemt een Joodsche schrijver twee tegenstrijdige dingen (veelstrijdigheden in de kantteekening toegelicht met disparata van Bellarminus 440, A; 442 A) éénzelfde zaak, zòò, dat het niet uit den samenhang blijkt, ('t en zy de zaeck het meld') dat hij maar beeldspraak bedoelt?
voetnoot1012-13
Geldt deze redeneering niet, dan vestigt ook het bloed der Oude Wet geen verbond van God met de Joden, tegen Exod. XXIV, 8 in.
voetnoot1014
't heilboeck: het boek, dat ons voor ons heil gegeven is, de Bijbel.
voetnoot1015
Babilon: Babel, verwarring, vgl. vs. 931.
margenoot+
[Randschrift:] d'Onroomschen moeten Sint Ieroen geen Hebreeus leeren.
voetnoot1016
leerkint: leerling; Sint Ieroen: de Kerkvader Sint Hieronymus († 320), die den Bijbel uit het Hebreeuwsch in 't Latijn (de Vulgaat) vertaalde.
voetnoot1018
te kort... nagetreden: te dicht... gevolgd op; ons heileeuw: de tijd van Christus en de Apostelen.
voetnoot1019
Als een geraemt: mager van boetepleging in zijn Bethlehemsche grot, gelijk de schilderkunst hem altijd voorstelde, vgl. II, 529-30; wakende: waakzaam.
voetnoot1016-20
Antwoord op vs. 841-45.
voetnoot1020
't Apostolisch spoor: op de voetstappen der Apostelen.
margenoot+
[Randschrift:] Die de H. Schrift misduiden, misduiden ter noot oock de H. Outvaders, om quansuis aen 't oude schip noch te reeden. [Kantteekening bij vs. 1021 ter noot: noodgedwongen; om quansuis enz.: om zoogenaamd nog aan de oude Kerk vast te klampen.]
voetnoot1021
Vermeten: vermetel.
voetnoot1022
durf: durft; d'eerste Vaders: de Kerkvaders en oudste kerkelijke schrijvers.
voetnoot1023
kerckkronijck: de geschiedenis der Kerk, antwoord op vs. 851-60; vgl. Bellarminus, 470.
voetnoot1024
gevaerlijck henevaert: woordspel met 't gevaert der kercke van vs. 854.
voetnoot1025
Laat niet de klaarheid der kerklichten, de Kerkvaders, schijnen.
voetnoot1026
ontsteke: ontstoken, besmette.
voetnoot1027
vaste star: vs. 860.
voetnoot1028
het: het vermetel brein van vs. 1021; los: lichtvaardig; dar: durft van darren.
voetnoot1029
zeezogh: kielzog, vaargeul.
voetnoot1030
wijt van hier: ver van de hervormde opvattingen.
voetnoot1031
den diepen zin en de moeilijkheden van het katholieke leerstuk kennende.
voetnoot1032
van d'een aen d'ander ree: van de eene kust tot de andere, in de Latijnsche en in de Grieksche Kerk. Bellarminus geeft van 470-560 een groot aantal getuigenissen uit beide kerkhelften.
margenoot+
[Randschrift:] Eendraghtigheit der Katolijcke leere in dit hooftstuck.
voetnoot1033
een wint: lees: één wind; heerlijke beeldspraak!
voetnoot1034
een geest: één geest.
voetnoot1035
een zelve: éénzelfde.
voetnoot1037
starrelichte transsen: de hemelsche sferen.
voetnoot1036-40
Zeij ziet in deze vss. een illustratie van Rubens' Dispuut van het H. Sakrament in de St. Paulus te Antwerpen, uit 1643.
voetnoot1040
aes en lust: voedsel en verlustiging.
voetnoot1041
Die: nl. welke lust; uitgeborsten: uitgebarsten.
voetnoot1042
kruim en korsten: gewoon brood.
voetnoot1043
vergeefs: ijdel en zonder zin. Zie een soortgelijke woordrepetitie ook II, 122, III, 1615 en vergelijk Dante, Inferno, V, 103.
voetnoot1044
schaduw: alleen maar eeu teeken.
voetnoot1045
Latium en Griecken: (Griekenland): versta: wie komt hier dan aan met Latijnsche en Grieksche tektsten? Vergelijk vs. 856.
voetnoot1046
Prachtig beeld! pennen enz.: teksten uit hun verband gerukt, zooals Bellarminus t.a.p. aantoont.
voetnoot1048
schuim: bocht, valsch element.
voetnoot1049-50
Gedurfd, maar geniaal!
voetnoot1051-52
Maar als de Hervorming merkt, dat de oude Vaders tegen haar pleiten, dan verwerpt ze de Vaders en beroept zich op de Schrift alleen.
voetnoot1054
dien laster: die leugen van haar leer; betwisten: twistend vol te houden.
voetnoot1056
d'onrust paeit: de gewetensbezwaren het zwijgen oplegt.
margenoot+
[Randschrift:] d'Onroomschen wapenen zich met waenreden,
voetnoot1058-60
Het denkbeeld van Goliath, die straks (vs. 1151) als beeld van den Hervormer genoemd zal worden en waartegen David-Vondel strijdt, staat den dichter hier al voor den geest, vgl. I Kon. XVII, 45.
voetnoot1060
geen dier: Goliath zei tot David: Ben ik een hond enz.
voetnoot1061
van veer: in de verte, in Rome; de zeven toppen: de zeven heuvelen, waarop Rome gebouwd is.
voetnoot1062
Engleburgh: het Castel S. Angelo, door Urbanus VIII als vesting versterkt, en nu genomen als symbool van Rome's kracht; roode koppen: de rood gehoede kardinalen (vgl; gekroonde koppen voor vorsten in Peter en Pauwels, vs. 1670), wellicht met bijgedachte aan kanonnen, die anders ‘roode paerden’ heeten, Zeemagazijn, vs. 146.
voetnoot1063
Urbaen: paus Urbanus VIII, vgl. vs. 688; stormgevaert: de Waen van vs. 1057.
voetnoot1064
kruis, noch zwaert: geestelijke noch tijdelijke macht van den Paus.
voetnoot1065
sleutels enz.: vgl. Matth. XVI. 19.
voetnoot1061-66
Vondels ironie!
voetnoot1066
stormram: belegeringstuig van vroeger.
margenoot+
[Randschrift:] die tegens Godts reden niet opmagh,
voetnoot1067-v.v.
Ook Bellarminus (561) begint zijn weerlegging van de verstandsmoeilijkheden tegen de Eucharistie met een betoog over Gods almacht; dommekracht: met ironische bijbeteekenis.
voetnoot1068
reden: redelijk.
voetnoot1069
By: op; vgl. de eedsformulen van Joan. VI, 47, 53.
voetnoot1070
Godts herboren[e]: de geloovige Christen, vgl. Joan I, 13.
voetnoot1071
Heiden Turck noch Joodt: Bellarminus spreekt van ‘Judaei et Pagani’ (603. A), de Turck is van Vondel.
voetnoot1072
blint: verblind, vgl. I Cor. 1, 23; dezen hoecksteen: Christus, Eph. II, 20.
margenoot+
[Randschrift:] nochte tegens Godts almogenheit.
voetnoot1076
haer Vaders: van haar (der natuur) Schepper.
voetnoot1077
Godts reden: Gods verstand, hier bedoeling; steiler, radder: hooger, vlugger.
voetnoot1079
Weer de zintuigen, vgl. Op de Tittelprint en vs. 547-49; 762 enz.
voetnoot1081
dit: dit beginsel, nl. van vs. 1080.
voetnoot1083
vremt: vreemd.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus menschwording is hondertduizentmael grooter wonder dan dit;
voetnoot1084
licht: zonder bezwaar: bestemt: toestemt, gelooft.
voetnoot1086
der eeuwigheden Vader: Is. IX, 6.
voetnoot1088
Gezielde klay: bezielde klei, vgl. Wijsh. XV. 11, verknocht enz.: verbonden met de Godheid, vgl. Openb. I, 14.
voetnoot1089
Ook Bellarminus wijst (l.c.) op den afkeer van Jood en Heiden tegenover de leer der Menschwording.
voetnoot1090
En noemt de ketterijen daartegen ib.
margenoot+
[Randschrift:] Godts reden zwicht voor geene wederspraeck, en bevestight de grontleer der Roomschen.
voetnoot1091
vergeefs: ijdel.
voetnoot1092
steurt: stoort; d'afgront bast: de hel blaft, tiert.
voetnoot1093
keert: stoort; schijn: uiterlijke gestalte; waelbaer: veranderlijk; walen is wenden, vgl. Uitv. van M.v.d. Vondel, vs. 21.
voetnoot1094
dit: dit leerstuk de Eucharistie; wederspreken: tegenspreken.
voetnoot1097
stijven: volhouden,
voetnoot1095-98
Vgl. noot bij vs. 875 en zie Bellarminus' betoog: ‘dat een lichaam op verschillende plaatsen tegelijk kan zijn’ (564 C).
voetnoot1099
d'Almogenheit: repetitie van d'Almaght van vs. 1097: licht: makkelijk; toeval: accidens.
voetnoot1100
gront: steungrond, substraat.
voetnoot1101
Zy overtuight: Gods rede, Gods verstand overreedt; die: hen die; 't krachtigh Woort: de machtige Zoon Gods, vgl. Hebr. IV, 12.
voetnoot1103
Ter stede: ter plaatse; 't Hooghgeloofde: het heilig Sakrament.
voetnoot1093-1104
Weersprekende echo-verzen van vs. 873-884.
voetnoot1103-04
zwelgh doch niet verteer: ‘nec sumtus consumitur’ (Lauda Sion).
margenoot+
[Randschrift:] De menschwordinge wederspreeckt party:
voetnoot1105
belghzieck brein: opstandig of licht geërgerd verstand.
voetnoot1105-06
Versta: Knaag niet aan dit Brood, maar doe er eerder uw voordeel mee.
voetnoot1107
ghy belght u enz.; gij ergert u zoo makkelijk (licht) aan den Paaschnacht en niet (traegh) aan den Kerstnacht.
voetnoot1109-v.v.
vgl. Bellarminus: ‘Gaarne zou ik van de tegensprekers vernemen, of zij gelooven in een Christus, die kind was, die werkelijk eerst in den engen en duisteren schoot van een vrouw was besloten’ enz. (603, C.).
voetnoot1112
Zijn werckstuck: door hem gewrocht.
voetnoot1113
ze: de zon.
voetnoot1114
een' klomp van klay: een mensch, vgl. 1088, Maria.
voetnoot1118
vast: gestadig; aen te bidden: te aanbidden.
voetnoot1119
en eert enz.: in Christus, haar zoon.
voetnoot1120
eer: voor; onbewuste repetitie van eert in vs. 1119.
margenoot+
[Randschrift:] Christus lijden verstomt party.
voetnoot1123
vergh: uitnoodig.
voetnoot1124
Dootshooftbergh: Kalvarië of schedelplaats, Matth. XXVII. 33.
voetnoot1125
aertworm: Ps. XXI, 7.
voetnoot1126
zweet van bloet: Luc. XXII, 44.
voetnoot1128
bedroeft: ontluisterd, vgl. De Kruisbergh, vs. 8-10.
voetnoot1129
roên: geeselroeden.
voetnoot1130
quetsuur: lees: één kwetsuur, één wond, Is. LIII, 3-5.
voetnoot1131
eeck: edik, azijn, vgl. Joan. XIX, 29.
voetnoot1132
Vgl. Joan. XIX, 34.
voetnoot1134
gepijnt: gepijnigd: tirannen: beulen.
voetnoot1135
Versta: ook hier zult ge ongeloovig moeten wegloopen.
voetnoot1136
Ook Bellarminus overweegt tegen de Hervorming de dingen, die Christus' Majesteit zgn. onwaardig zijn (601. D).
voetnoot1137
onlijbre: die niet lijden kan.
voetnoot1138
Vgl. I. Cor. I, 23.
voetnoot1142
schichtigh: overhaastig.
voetnoot1144
eer 't rieckt: vóór het ruikt, bevroedt.
voetnoot1145
stuck: op 't schaakbord; voor: weg.
voetnoot1148
ten schaeckbert uit: van 't schaakbord af, schaakmat.
voetnoot1149
verbazen: overbluffen.
margenoot*
[Randschrift:] Kalvijn
voetnoot1151
Een Goliath, volgens de kantteekening Kalvijn, reeds ingeleid in vs. 1057-60, en zie inleiding op deze bewerking; om 't brootgenot vooraen: die voorop gaat met de bewering, dat het H. Sakrament alleen maar brood is.
voetnoot1152
Vermomt zijn zin: verbergt zijn bedoeling; Bellarminus zegt: ‘De meening van Kalvijn moeten we kort uiteenzetten, omdat ze moedwillig dubbelzinnig door hem wordt voorgesteld (de industria obscure ab illo proponitur), alsof ze iets van een geheim (mysterii: aertsgeheim, vs. 1166) had’ (391, B) en geeft dan in zeven punten die leer aan, met drie bemerkingen, alles door Vondel van 1159-74 letterlijk vertaald.
margenoot+
[Randschrift:] verschalckte menigh duizent zielen in de fuick zijner moetwillige dubbelzinnigheit. [Kantteekening bij vs. 1153 fuick: Zeij reproduceert (bl. 63) de titelprent van een Kerkgeschiedenis van 1614, waarop Kalvijn zielen vangt met de fuik.]
voetnoot1153-55
1o Christus' lichaam is zóó ver van het brood (teken) als de aarde van den hemel: doortrapt: listig.
voetnoot1155
schricklijk middenperck: de ontzagwekkende tusschenruimte.
voetnoot1156-57
2o Toch zijn Christus' lichaam en het teeken (merck) verbonden, zoodat we werkelijk door dit lichaam gevoed worden ('t vleeschgenot).
voetnoot1158
3o 't Verstand kan die verbinding niet begrijpen.
voetnoot1159-60
4o Door Christus' Geest vloeit zekere zelfstandige kracht uit Christus' vleesch als door een kanaal tot ons; 't starlicht huis: de Hemel.
voetnoot1161-62
5o Dit gebeurt alleen door het geloof.
voetnoot1162
de zy des vaders: de rechterhand van God den Vader.
voetnoot1163
6o De improbi ontvangen alleen het teeken.
voetnoot1164-65
7o Tot de voorbereiding behoort het geloof, en door 't geloof heeft men Christus al ontvangen. Bellarminus vraagt in 1166-67: 1o Welk aertsgeheim (summum mysterium) nu in deze leer ligt, gelijk Kalvijn pocht (jactasse)?
voetnoot1168-72
2o Alle geroem (roem, encomia) dat we 't daadwerkelijk (dadelijck) en waarachtig lichaam van Christus (verum et reale corpus Christi) ontvangen is misplaatst, wijl ons alleen het teeken ('t bloote merck) overschiet (nobis relinquit nisi nudum symbolum).
voetnoot1173-74
3o Het Avondmaal betuigt alleen dat Christus al ontvangen is (jam antea sumpsisse); zie nader De Katholiek, 1907, II, bl. 386.
margenoot+
[Randschrift:] Natuur bevestight dagelijcks de wesentlijcke veranderingen der dingen van d'eene stof in in d'ander.
voetnoot1175
met zulck een onbescheit: zoo onbeschaamd.
voetnoot1178
weite: brood.
voetnoot1180
behoeft saison en haer gewest: heeft de verschillende jaargetijden met haar invloeden noodig.
voetnoot1181
op te zetten: voort te brengen.
voetnoot1184
schick: fatsoen, vorm.
voetnoot1186
flux: weldra.
voetnoot1189
Godts kracht....haar kracht: typisch Vondeliaansch.
voetnoot1190
Op de bruiloft van Kana, Joan. II, 9
voetnoot1191
licht: makkelijk.
voetnoot1192
't zwack gemoet: Bellarminus geeft een uitspraak van Alcuinus, hoe God rekening hield met onze zwakheid (consulens Deus infirmitati nostrae).
voetnoot1193
verf: kleur.
voetnoot1194
zooghbre: zoogbare, zoogende.
voetnoot1198
gratigh: gretig.
voetnoot1201
kranckheit: 't zwak gemoed van vs. 1192.
voetnoot1202
Ontaert van verf: veranderd van kleur.
voetnoot1204
De vrucht: het kind.
margenoot+
[Randschrift:] De wonderen des ouden Testaments bevestigen deze veranderinge.
voetnoot1208
roede: staf, vgl. Num. XVII, 8 en zie Bellarminus, die op de veranderingswonderen van het O.T. wijst (507 B.C.) en vooral Ambrosius aanhaalt (558. D), zooals ook Leon. Marius doet in Amstelredams Eer, bl. 197.
voetnoot1210
Memfis: Egypte, vgl. vs. 168, de tien plagen van Egypte, Exod. VII-XI; eer: eertijds.
voetnoot1211
Des leitsmans: van Mozes; Exod. VII, 9.
voetnoot1212
Exod. VII, 17.
voetnoot1213
vorsschen vormen: kikvorschen voortbrengen: weer klankrepetitie, cfr. Exod. VIII, 6.
voetnoot1214
gezielt: met leven bezield; grimmelen: krioelen, zie vs. 262, vgl. Exod. VIII, 17.
voetnoot1215
zijn schoonste beelt: de mensch, Gen. I, 27.
voetnoot1216
in zout: in een zoutzuil, Gen. XIX, 26.
voetnoot1217-18
Vergun my dan: bestrijd mij dan niet; zelfstandigheden verkeere: de eene zelfstandigheid (van brood) verandere in de andere (van Christus' lichaam), de transsubstantiatie, zooals de kath. Kerk de sakramenteele verandering met het Concilie van Trente (Jess. XIII, cap. IV) noemt.
voetnoot1218-19
ongewoone kleeden van toeval: de ongewone broodsgedaante voor Christus' lichaam; 's Godtheits licht: Christus, vgl. Joan. I, 9.
voetnoot1220
Betrouw: vertrouw, verlaat u op; 't Woort: opvallend en geeigend laat Vondel Sint Joannes, wiens Evangelie met de verheven beschouwing van het Woord begint (Joan. I, 1-3, 14), hier telkens (zie vs. 1184, 1213, 1220, 1221, 1223, 1232, 1245, 1255) van het Woord getuigen.
voetnoot1223
Dat zelve: dat zelfde; de zelve: dezelfde.
voetnoot1224
't Kristensche: 't Christelijk.
margenoot+
[Randschrift:] De reden bevestight deze verandering, en het bestaen des Toevals, zonder zelfstandigheit.
voetnoot1226
toeval: accidens; zijn grontslagh: zijn steunpunt, substraat, vgl. vs. 1099-1100.
voetnoot1227
blijve in wezen: blijft bestaan.
voetnoot1230
eens te roeren: zelfs aan te roeren.
voetnoot1232
onbepaelt gebiet: de onbegrensde macht Gods.
voetnoot1233
De wercken: de effekten, nl. de toeval, de uitwendige gedaanten, die in hun bestaan van de tweede oorzaak, de zelfstandigheid, afhankelijk zijn.
voetnoot1225-36
Hoewel iedere toeval (accidens) moet steunen op een subject, op den grondslag van een zelfstandigheid, kan Gods almacht den toeval ook zonder dien grondslag laten bestaan, door zelf onmiddellijk te doen wat anders de zelfstandigheid doet, omdat God, als eerste oorzaak onbeperkt in zijn werkdadigheid (oneindigh werreckrijck, vs. 1228), alles kan wat de geschapen of tweede oirzaeck (de steunende zelfstandigheid) kan, zonder dat Hij die tweede oorzaak daarbij noodig heeft.
voetnoot1236
noot: druk.
voetnoot1237
die reden achterhalen: die redeneering volgen.
voetnoot1238
breinvat: menschelijk verstand, om zijn beperktheid hiermee fraai getypeerd.
margenoot+
[Randschrift:] De scheppinge des lichts bevestight het bestaen des Toevals zonder zelfstandigheit.
voetnoot1244
de daghtorts: de dagtoorts, de zon.
voetnoot1245
Vgl. Ps. XXXII, 6; Gen. I, 14.
voetnoot1246
's weerelts ingezeten: den mensch.
voetnoot1249
blakende oogen: sterren.
voetnoot1250
Dat schijnsel: vgl. die heldre vlam van vs. 1243.
voetnoot1252
hoefde: behoefde.
voetnoot1253
onderhiel: onderhield.
voetnoot1239-54
Moses zelf: de schrijver van het boek der Schepping (Gen. I, 3, 17); Vondel heeft dit zonderling argument door Bellarminus (648, B) uit S. Basilius, die zegt, dat het licht der zon ‘absque sede et vehiculo tribus diebus’ (zonder zetel, vs. 1253 en wagen, vs. 1241) bleef.
voetnoot1254
sluit: redeneert.
voetnoot1256
Versta: niet zoodra is het accidens gescheiden van zijn zelfstandigheid, of deze is veranderd in Jezus' vleesch en bloed tot heil van den mensch.
voetnoot1263-64
Toespeling op: ‘Fides non habet meritum cui humana ratio praebet experimentum’ (Het geloof, dat op de ervaring der menschelijke rede steunt, is zonder verdienste) van S. Gregorius Magnus.
voetnoot1264
zingt den Herder lof: ‘Lauda Sion.... Pastorem’.
voetnoot1265
vruchten, zoo verscheiden: ‘sub diversis speciebus’, nl. koren en druiven.
voetnoot1266
weiden: voeden.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus lichaem is geheel en het zelve onder verscheide tekens,
voetnoot1267-68
‘Manet tamen Christus totus sub utraque specie’; kruimgestalte: broodsgedaante; vochten: vochtigen.
voetnoot1269
mercken: uitwendige gedaante.
voetnoot1269-70
‘Caro cibus, sanguis potus.... non confractus, non divisus’.
voetnoot1270
't zelve: hetzelfde.
voetnoot1271
‘Fracto demum sacramento.... nulla rei fit scissura’.
voetnoot1273
‘Sumit unus, sumunt mille, quantum isti tantum ille’; alles uit de hymne Lauda Sion.
margenoot+
[Randschrift:] en op vele plaetsen t'effens; gelijck een zelve zon zich in vele stroomen en spiegelen vertoont.
voetnoot1278
steden: plaatsen.
voetnoot1279
In eenen blick: op een en hetzelfde oogenblik.
voetnoot1281
Die zelve: die zelfde.
voetnoot1279-83
B. Albertus Magnus heeft in een Sakramentspreek eenzelfde vergelijking: ‘Breekt ge een spiegel in vele kleine stukken, dan komt uw gezicht volmaakt in elk stuk. De spiegel wordt vermenigvuldigd, maar het gezicht blijft één en onveranderd’. (Sermones, Ratisbonae, MDCCCXCIII, blz. 82).
voetnoot1283
Van 't zelve: van hetzelfde.
voetnoot1284
Versta: De zon geeft aan ieder rechtvaardig evenveel; verkort: doet te kort.
voetnoot1285
een ziel: lees: één ziel; Bellarminus' argument uit de menschelijke ziel: 567, D.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck de ziel in 't geheele lichaem en elck lidt geheel is, oock naer de stellinge der Onroomschen:
margenoot+
[Randschrift:] gelijck Godt overal en oock in Salomons tempel was,
voetnoot1293
het brein des Konings, scherp geslepen: 't scherpzinnig verstand van koning Salomon, die uitriep: ‘Als de hemel der hemelen u niet kan bevatten, hoeveel minder deze tempel, die ik u gebouwd heb’, III Kon. VIII, 27.
voetnoot1294
onbegrepen: niet omspannen.
voetnoot1295
Van d'opperkreits: door de hoogste ronden der hemelsferen.
voetnoot1296
't ruim gespan: het tempeldak of het breed tapijtgewelf boven de Verbondsark, waarop de wolk zweefde tusschen twee Cherubijnbeelden, IV Kon. VI, 23; Exod. XL, 36.
voetnoot1298
De Hoogepriester ging het Heiligdom binnen, om Jehova te raadplegen, Num. XXVII, 21.
voetnoot1299
Een Godt: lees: Eén God.
voetnoot1300
Vgl. Wijsh., XI, 21; over Gods alomwezentheid, Bespiegelingen, II, 709-v.v.
voetnoot1303-4
Het beeld van de slang met den staart in den bek.
margenoot+
[Randschrift:] en overal middelpunt en ommeloop t'effens is:
voetnoot1305
Versta: God is overal, en overal waar Hij is, is Hij het middenpunt, het hart der dingen omdat Hij alleen het wezen en het leven geeft; ook is Hij overal als de oneindige, onmeetbare, dus altijd als het middenpunt van een cirkel, waarvan zoowel de stralen als de omtrek (ommeloop, vs. 1306) onachterhaalbaar zijn; vgl. ‘Van tyt noch eeuwigheit gemeten noch ronden’, Lucifer, vs. 283-84; Uitvaert van Maria v.d. Vondel, vs. 5-8; Bespiegelingen, II, vs. 736-37.
voetnoot1307
veer: ver.
voetnoot1308
waert: verblijft.
voetnoot1309
endelooze steden: ontelbare plaatsen; Bellarminus zegt: ‘Terwijl God één is en ondeelbaar, verblijft Hij toch op oneindige plaatsen (infinitis locis), want geheel is Hij in alle geschapen dingen aanwezig. Dit overschrijdt stellig het menschelijk begrip’ (567, D).
margenoot+
[Randschrift:] gelijck het eenigh godtlijck Wezen de drie personen gemeen is:
voetnoot1311
een Godt: lees: één God, nl. een goddelijke natuur; 't eenvoudighste: simplicissimus, onsamengesteldste.
voetnoot1312
Het Drietal: aan het Drietal; vgl. I Joan. V, 7.
voetnoot1314
zoo veel hemeltroonen: de negen koren der Engelen, vgl. Openb. IV, 8 en Lucifer, vs. 337-v.v.
voetnoot1315
Aenschouwende: de zalige engelen schouwen in het mysterie, waaraan op aarde de waanwijze zich ergert; zich belght: terugslag op vs. 1105, 1123, 1135.
voetnoot1316
een natuur: lees: één natuur; en Een: en één God; verzwelght: in zich opneemt, verdraagt.
voetnoot1317
Hoe Een: hoe één God.
voetnoot1318
verschelende: verschillende.
voetnoot1322
Een en Drie zelfstandigheden: één natuur en drie personen.
voetnoot1323-25
Deze voorbeelden, wat bron en boom betreft ook voorkomend bij S. Augustinus (De Fide et Symbolo, Migne, P.L., XL kol. 189-90), heeft Vondel in zijn Onderwys der H. Dryeenigheit niet benut.
voetnoot1326
verloren: opgenomen.
voetnoot1328
't zelve: hetzelfde.
voetnoot1329
offersteden: offerplaatsen, altaren.
voetnoot1311-30
Ook bij Bellarminus volgt nu het argument uit de Drieëenheid (568, B).
voetnoot1330
Al t'effens: tegelijk:
voetnoot1331
d'aertsgeheimenis: het hoofdmysterie; ook bij Bellarminus volgt het bewijs uit de Inkarnatie (568, C).
voetnoot1332
verbaesde en andere geboort: wonderlijke en tweede geboorte, nl. uit Maria.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck een persoon de beide naturen en Gode en mensche gemeen is.
voetnoot1333
een persoon: lees: één persoon; twee naturen enz.: de goddelijke en de menschelijke natuur, elkander even ongelijk als eeuwigheid en tijd.
voetnoot1336
o wonderlijck gespan: het ‘o admirabile commercium’ uit de Kerstliturgie.
voetnoot1337
En by zich zelf bestaen: nl. als God en buiten de aangenomen menschelijkheid om; vgl. Lucifer, vs. 285; voorhenen: vóór de Menschwording.
voetnoot1338
Luc. I, 35.
voetnoot1339
met Godt verknocht: met de goddelijke natuur verbonden.
voetnoot1340
Luc. I, 26.
voetnoot1342
Luc. I, 37.
voetnoot1343
Des hemelvooghts: van God; zoo verscheiden aert: twee zóó verschillende zelfstandigheden als stof en geest, lichaam en ziel.
voetnoot1344
element en ziel: menschheid; element: stoffelijkheid, vgl. Lucifer, vs. 457, 696
voetnoot1345
In een: lees: in één.
voetnoot1345-46
Versta: ook zonder de goddelijke met de menschelijke natuur te vermengen; Vondel heeft hier en in 't volgend vs. de woorden uit de Kerstliturgie voor oogen: ‘Id quod fuit permansit et quod non erat assumpsit, non commixtionem passus neque divisionem’ (Wat God was bleef Hij, wat Hij niet was nam Hij aan, en onderging daarbij noch vermenging noch scheiding).
voetnoot1348
Den tweede in drie enz.: de tweede der drie goddelijke Personen, zoon Gods naar zijn goddelijke, zoon van David naar zijn menschelijke natuur.
voetnoot1349
een vier: lees: één vuur, eenzelfde zon geeft leven (bezielt) aan ontelbare korenaren.
voetnoot1350
Op eenen tijt: op één en denzelfden tijd; koestert: verwarmt, geeft vuur aan; Vondel bedoelt vs. 1349-50 in natuurlijken en in eucharistischen zin.
voetnoot1351
Vgl. Ratio ancilla theologiae.
voetnoot1352
doof: dof; versta: de zon van 't geloof overstraalt de ster van 't menschelijk inzicht.
voetnoot1354
Haer veder strijck': de hoogste scholen, die hun veeren als een pauw hebben uitgezet, moeten ze inhalen voor 't geloof:
margenoot+
[Randschrift:] Kapernaums grof misverstant houdt noch menigh mensch in ongeloof.
voetnoot1356
het brein: het verstand; begrijp: begrip.
voetnoot1357
Bellarminus wijst er op, hoe de ketters en de Sakramentariërs ‘alles met hun menschelijk verstand willen meten’ (462, A).
voetnoot1358
grof en plomp: materialistisch, zooals die van Capharnaum, Joan. VI, 52.
voetnoot1360
schijn: gestalte.
voetnoot1361
blaffen: vgl. ‘non mittendus canibus’ uit Lauda Sion en vgl. vs. 1430.
voetnoot1362-3
Nogeens Joan. VI, 52.
voetnoot1364
Dan deist het kort: dan deinst het verstand schielijk terug.
voetnoot1368
Het schuim der schole: het uitschot van Jesus' leerlingen.
voetnoot1370
Joan. VI, 60.
voetnoot1371
Sint Peter stont: bleef pal staan in zijn trouw aan Jezus, Joan. VI, 68, 69; hiel: hield; het hooft: Christus.
voetnoot1372
slecht en recht: eenvoudig en oprecht.
voetnoot1373
't wonderwoort: van belofte en instelling der H. Eucharistie.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus veranderde zijn lichaem op velerhande wijzen.
voetnoot1376
verbeit: verwacht, nl. door de profeten enz.
voetnoot1380
hem: lees: hèm; overpeist: overpeinst.
voetnoot1380-82
Weer persoonlijke herinnering van den dichter.
voetnoot1383
geestgewijs: op de wijze van een geest, spiritualiter, onlichamelijk; Godt: godheid.
voetnoot1384
Het: het lijf, lichaam van Christus.
voetnoot1385
d'Ezechielsche poorte: de Ezechiëlsche poort, de poort uit het vizioen van Ezechiël, waar geen man mocht binnengaan, omdat de God van Israël er was binnen getreden, werd van oudsher door kerkelijke schrijvers als een beeld van Maria's maagdelijk moederschap uitgelegd, Ezech. XLIV, 2.
voetnoot1387-88
't saizoen der zaligheit: de volheid der tijden, Gal. IV, 4; intre: intrede; hier: op aarde.
voetnoot1389
uit doots slaep geschoten: ten leven herrezen.
voetnoot1390
schichtigh borst: plotseling barstte, heenbrak, Matth. XXVIII, 2-3.
voetnoot1391
blick op blick: straal op straal, zooals ook Ruusbroec dit woord gebruikt.
voetnoot1392
De muren in: stadwaarts.
voetnoot1393
Vgl. Joan. XX, 19.
voetnoot1394
eick: eikenhout.
voetnoot1396
Vgl. Luc. XXIV, 41-43.
voetnoot1397
lijdigh: zeer, vgl. Maria Stuart, vs. 153.
voetnoot1399
luchtigh: licht, zonder lichamelijke zwaarte, Matth. XIV, 25.
voetnoot1400
Vgl. Hand. I, 9.
voetnoot1401
kreits: kring, hemelsfeer, vgl. Lucifer, vs. 11; om d'eerste kroon te dragen: vgl. Phil. II, 9; Hebr. II, 9.
voetnoot1402
't Was lijdelijck: dat lichaam was aan lijden onderhevig, passibilis.
voetnoot1402-03
Vgl. Joan. XIX, 1-3.
voetnoot1404
hing aen 't hout: hing aan het kruis, Joan. XIX, 23.
voetnoot1405
Dat zelve: datzelfde; noch niet enz.: vóór zijn kruisiging; ‘pridie quam pateretur’, zegt de Misliturgie, vgl. Matth. XXVI, 26-vv.
voetnoot1407
schijn van koren: gedaante van brood.
voetnoot1408
Paeschgeheimenis: het H. Sakrament aan het Paaschmaal ingesteld, Matth, XXVI, 17-19.
voetnoot1409
den bergh: den Olijfberg, waar de Joden Jezus na een toespraak wilden steenigen, Joan. VIII, 59.
voetnoot1410
de kerck: den tempel van Jerusalem.
voetnoot1411
Vgl. Matth. XVII, 2.
voetnoot1412
toonde zijn litteekens: aan Thomas, Joan. XX, 27.
voetnoot1375-1415
Onder den titel: ‘Dat een lichaam ergens kan zijn en toch geen plaats innemen’ geeft Bellarminus (576, D) een reeks voorbeelden, hoe Christus' lichaam geestgewijs of luchtig zich verplaatste: V. neemt al deze voorbeelden over.
voetnoot1415
Cilicer: Ciliciër, Paulus uit Tarsus in Cilicië, Hand. XX, 3, en zie Hand. IX, 9.
voetnoot1416
moortbewint: moorddadige jacht op de Christenen.
voetnoot1419
op zijn uur: op zijn tijd, naar omstandigheden.
voetnoot1421
heerlijck: verheerlijkt zooals op Tabor, vs. 1409; het teken: de litteekens.
voetnoot1422
gesteken: gestoken.
voetnoot1423
voor: lees: vòòr.
voetnoot1426
zooals bij Saulus, vs. 1414.
voetnoot1427
t'effens: tegelijkertijd.
voetnoot1428
in 's Apostels hant: ?
voetnoot1430
dat aengebaste Wonder: vgl. vs. 1361, Vondel doelt op de anti-Eucharistische scheldliteratuur van de XVIe en de XVIIe eeuw.
voetnoot1431
Gevleeschte: vleeschgeworden.
voetnoot1432
stijf: stug.
voetnoot1433
schubben: misschien zinspeling op Jerem. XIII, 23.
voetnoot1435
De hemel: God, vgl. ‘panem de caelo’ uit de Liturgie.
voetnoot1438
Vgl. hiervoor vs. 58-59, 1590 en III, 1689.
voetnoot1440
dagh op dagh: de dagelijksche Kommunie, vgl. vs. 184, 1528.
voetnoot1441
schendigh: schandelijk.
margenoot+
[Randschrift:] Het nuttigen van Kristus lichaem vernieuwt u de gedachtenis van zijn bitter lijden:
voetnoot1444
strael: pijl, liefde.
voetnoot1446
in toeval enz.: onder de gedaante van brood.
voetnoot1447
weidt geheimniswijs: sakramenteel aanwezig is.
voetnoot1451
't reuckeloos geslacht: het roekeloos geslacht der menschen.
voetnoot1452
Versta: terwijl dat geslacht noch op God noch op Christus, die het met God verzoende, acht geeft.
voetnoot1453
's aertrijcks ingezeten: de mensch, vgl. vs. 1246.
voetnoot1454
Voorboghtigh: vooroverbuigend, geneigd.
voetnoot1455
hy: de Hemel; onder ander merck: onder andere herinneringsteekenen, vgl. Ps. CX, 4, en Bellarminus 600 D.
voetnoot1456
Vgl. vs. 278-9; Kerck: tempel.
voetnoot1458
de lucht: de Hemel, die het Manna deed regenen uit de lucht.
voetnoot1459
't jaerlijx lam, vgl. vs. 169-vv.
voetnoot1460
het bloet van Abraham: het Joodsche volk.
voetnoot1461
Vgl. vs. 171.
voetnoot1462
der slavernye: van Egypte.
voetnoot1466
zijn eigen hart, vgl. 1132.
voetnoot1467
ten aze: als voedsel, prooi.
voetnoot1468
Versta: den smadelijken kruisdood, Gal. III, 13.
voetnoot1469
de volheit der Genade: de uiterste doorvoering van Gods liefde, vgl. Joan. XIII, 1; ook zegt de Sakraments-liturgie: ‘mens impletur gratia’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: achter verzade van vs. 1470 en achter vel van vs. 1495 heeft de 1e ed. een punt.
voetnoot1470
verzade en errinnerde: verzadigde en de herinnering voedde. Zoowel bij het manna (Exod. XVI, 12) als bij de wonderbare broodvermeerdering (Joan. VI, 26) komt verzadigen, saturare, herhaaldelijk voor; de Kerk heeft dit woord dan ook in haar Sakraments-liturgie opgenomen.
voetnoot1471
Vergelijk ‘recolitur memoria passionis ejus’, van de Liturgie; even versch: altijd even frisch.
voetnoot1472
Jezus' lijden, vergelijk Is. LXIII, 3; benaeude: benauwende.
voetnoot1473
bang: weerzinwekkend, vgl. Matth. XXVI, 39.
voetnoot1474-75
te belgen der bitterheit: tegen de bitterheid te verzetten.
voetnoot1477
koppen: kelken, bekers.
voetnoot1478
rooden daeuw en droppen: roode dauwdroppen, bloedig zweet, Luc. XXII, 44, vgl. vs. 1126.
voetnoot1481
Samson: is om de macht over zijn vijanden een voorafbeelding van Christus, vergelijk Helden Godes, Samson, vs. 35-36; Peter en Pauwels, vs. 259-60; het treurspel Samson, vs. 1675-77.
voetnoot1482
Vgl. Luc. XXII, 43.
voetnoot1487
Vgl. vs. 1125.
voetnoot1489
de jongers: de drie jongeren of leerlingen, die telkens insliepen, Matth. XXVI, 40-45.
voetnoot1491
Dien kelck des doots: de herdenking van 's Heeren doodstrijd in den Olijfhof; 't Aertspriesters hof: het huis van den hoogepriester Caïphas, waar Jezus 's nachts gevonnist werd, Joan. XVIII, 24.
voetnoot1492
't Roomsch Gerecht: het Romeinsch gerechtshof, dat van Pilatus.
voetnoot1493
den bergh: Kalvarië.
voetnoot1495
roên: geeselroeden, vgl. Hierusalem Verwoest, vs. 2245-59.
voetnoot1496
guighelspel: bespotting.
voetnoot1497
schuifelen: uitfluiten.
voetnoot1499
nagelvast: door nagels vastgehecht.
voetnoot1500
Aen 't hout, verwelcke: aan 't kruishout, bleek en slap wordt; door zijn' eigen last: door zijn eigen zwaarte.
voetnoot1501
leer': doet.
voetnoot1502
zoo schoon als 't is geschapen: nl. Christus' lichaam, vgl. Ps. LXIV, 3.
voetnoot1503
vlack: zonde.
voetnoot1504-05
Vgl. Matth. XXVII, 50-52.
voetnoot1505-06
Vgl. Luc. XXIII, 44.
voetnoot1507
verf: kleur.
voetnoot1508
't moortgeschrey: de doodskreet, Matth. XXVII, 50.
voetnoot1510
om 't welck de starren schreien: de engelen, zooals op primitieve schilderstukken wel is voorgesteld.
margenoot+
[Randschrift:] eigent u zijne verdiensten:
voetnoot1511
Zoo menighmael: het ‘zoo dikwijls’, quotiescumque van I Cor. XI, 26, door Vondel bij het beschrijven van de uitwerkselen der H. Kommunie opvallend gerepeteerd, vs. 1443, 1511, 1519, 1543, 1563; Offerspijs: zooals de titel van dit Boek luidt, de H. Kommunie.
voetnoot1513-14
Zòoveel genade als Christus van zijn geboorte af tot zijn sterven toe verdiende; uit den hoogen, om hoogh: van den Hemel, naar den Hemel.
voetnoot1515
Om laegh: op aarde; verbidt: afbidt, vgl. Hebr. VII, 25.
voetnoot1516
Vgl. Ps. CIX, 1.
voetnoot1517
hongeren: honger lijden; verydelen: door de H. Kommunie te verwaarloozen; en wroegen: en er op te smalen.
voetnoot1518
vernoegen: vergenoegen, bevredigen.
margenoot+
[Randschrift:] Versterckt uwe zwackheden:
voetnoot1519-20
uit de vont herboren: gedoopt, vgl. Joan. III, 3, 5. 7; krenckt enz.: zondigt tegen de nieuwe wet, de wet van Christus.
voetnoot1522
struicklen: zondigen; spraeck, gepeins en zeden: woorden, gedachten en handelingen.
voetnoot1523
Te lichtelijck: al te licht, heel makkelijk; verydelt: verwaarloosd, veronachtzaamd en daarom gauw besmet; beide deelwoorden hooren bij kracht van vs. 1521.
voetnoot1524
het zij door verkeerde gewoonte, slimme wennis, zie Geboortezang aen Gregorius Th., vs. 45.
voetnoot1525
Adams aert: versta: de door erfzonde bedorven menschelijke natuur, die maar langzamerhand ontwend, overwonnen wordt.
voetnoot1526
Versta: hem: den Christen, nog te zeer aenhange, parten speelt.
en door enz.: en die zich alleen door bepaalde middelen laat mennen, besturen.
voetnoot1527
het teer gemoedt: het zwak geestelijk leven.
voetnoot1529
bluts: deuk, wond.
voetnoot1528-30
Voor de derde maal en nu het duidelijkst prijst Sint Joannes de dagelijksche Kommunie aan; vergelijk vs. 184, 1440. Vondel volgt hier S. Ambrosius, die, naar Bellarminus meedeelt (726, c), de bede om dagelijksch brood op de Heilige Kommunie toepaste, omdat ze een artsenij (medicina) is tegen de dagelijksche zonden; spijs en kracht: hendiadys voor krachtige spijs.
voetnoot1531
Voor enz.: Tegen doodelijke zonde; overtret: overtreding.
voetnoot1532
der wet van Christus, vgl. vs. 1520.
voetnoot1533
quyne: door fouten minder krachtig wordt. Bellarminus spreekt l.c. van ‘languor’; voor het struicklen vreeze: bang is voor doodzonde, vgl. vs. 1522.
voetnoot1535
vertaste: vergreep, vgl, vs. 590.
voetnoot1537
Het wort geboet: die fout wordt hersteld; kostelijcker: kostbaarder.
voetnoot1538-39
De spijs - de spijs: de eerste van Eva, de tweede van Christus.
voetnoot1539
herstelt het al: vgl. Eph. I, 10.
voetnoot1541
vgl. Joan. VI, 51.
margenoot+
[Randschrift:] stijft den bant der onderlinge gemeenschap en des vredes:
voetnoot1543
't Offer: de H. Kommunie.
voetnoot1544
Wert: wordt; 's altaers gemeenschap: het deelnemen aan het altaar, aan de Kommunie.
voetnoot1548
schrael en vet: magere en dikke korrels.
voetnoot1551
eenigheit: eensgezindheid.
voetnoot1547-53
Deze beschouwing is sterk verwant aan de kommentaar van S. Augustinus op het Sint Jans-evangelie, dat ‘Christus ons zijn vleesch en bloed heeft geschonken onder gestalten, die uit vele verscheidenheden tot een eenheid worden gebracht; want de eene (het brood) ontstaat uit een menigte graankorrels, de andere (de wijn) uit vele druiven’. (Migne P.L. XXXV. kol. 1614). Ook Bellarminus raakt dit denkbeeld aan (736 A). Vondel gaat alleen op de beteekenis van het brood in.
voetnoot1554
Vgl. I Cor. X, 17.
voetnoot1555
Zoo vele korenaren werden tot één brood, als gedaante van Christus' vleesch.
voetnoot1556
Evenzoo bestuurt één hoofd vele ledematen; peis: paix, vrede.
voetnoot1557
Aen een verknocht: met elkander verbonden; gezint tot 's lichaems beste: alle op het welzijn van het (stoffelijk of zedelijk) lichaam bedacht.
voetnoot1558
Altzamen: Alle samen, iedereen, van de hoogste tot de laagste.
voetnoot1559
Vergelijk Hand. IV, 32,
margenoot+
[Randschrift:] Voedt de ziel tot onsterflickheit, zuivert haer smetten:
voetnoot1565
Tot onderpant der zaligheit: ‘pignus futurae gloriae’, zegt de Liturgie. Vergelijk vs. 1651.
voetnoot1566
Dat loutre lijf: dat zuivere lichaam.
voetnoot1569
van wie: waar vandaan.
voetnoot1570
door de erfzonde.
voetnoot1572
zijn' luister en zijn' strael: zijn stralenden luister.
voetnoot1573
Nu: nl. door de H. Kommunie; leit: legt.
voetnoot1575
vermits: omdat; Godtgemeen: deelhebbend aan Gods natuur, vgl. II Petr. I, 4.
voetnoot1577
een zelven treck: eenzelfde neiging als de ziel, nl. naar den Hemel.
voetnoot1579
die vlam: het vuur (vier), de hemelvoncken van het goddelijk, onsterfelijk leven, zie vs. 1566.
voetnoot1580
waaruit zijn ga, de ziel, als direkt door God geschapen, ontstond.
voetnoot1581
De geest: de ziel; geboortestede: plaats van afkomst.
margenoot+
[Randschrift:] en verstreckt een zaet der onbederflijckheit in den lichame, hier door der heerlijcke verrijssenisse deelachtigh. [Kantteekening bij vs. 1573: zaet der onbederflijckheit: ‘semen immortalitatis’.]
voetnoot1584
geest: leven; vaegh: weligheid.
voetnoot1586
den boezem: de vruchtbare schoot der aarde.
voetnoot1588
las: samenlas, oogste.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: de 1e ed. heeft in vs. 1610 Wezen.
voetnoot1590
oegst: oogst; van: uit; beckeneelen: schedels.
voetnoot1591
schenckelen: beenderen.
voetnoot1592
de vier elementen.
voetnoot1588-93
Vondel bedoelt, dat de Offerzon: Christus' verheerlijkt Lichaam, door den mensch ontvangen, een oogst (van nieuw leven) zal voortbrengen uit de verdorde menschelijke lichamen; vgl. Ezech. XXXVII, 1-8.
voetnoot1594
haer leden: in de haar (de zielen) toebehoorende ledematen.
voetnoot1595
Dan klaer kristal: dàn, bij de verrijzenis des vleesches, is het lichaam klaar, doorzichtig als kristal, één van de dotes der verheerlijkte lichamen; ontvouwen: openbaar maken. Dan zal de Kommunie 't onderscheid, toonen tusschen de bijen, de vrome gebruikers, en de spinnen, de bestrijders.
voetnoot1596
onbederflijckheit: onsterflijkheid.
voetnoot1594-98
zon-kristal-by-balsem-vleesch: Vondel wordt te gul met zijn beelden!
voetnoot1599-1600
die overtuight door 't woort des Woorts: die, hoewel overtuigd door Christus' woorden. Zou Vondel bij zijn tegenstanders kwade trouw veronderstellen?
voetnoot1600
moortsap: doodelijk vocht.
voetnoot1601
een rooze: een witte roos; een outerleli: de Hostie in den monstrans als een lelie op het altaar.
voetnoot1602
mijn By: ‘mijn geest’, verklaart van Delft, n.l. de geest van den spreker Sint Joannes; in 't bloeiende Euangeli: met name Joan. VI.
voetnoot1603
onversterfbren: niet te vervluchtigen.
voetnoot1604
al Kristus eeuwen deur: door alle Christeneeuwen.
voetnoot1605
kloot: aardbol; vier deelen: naar de vier windstreken genomen.
voetnoot1606
wijt: sterk, zeer; niet in gemeenschap verschillen, de gemeenschappelijke deelname aan de H. Kommunie.
voetnoot1607
een lichaem: lees: één lichaam; 't genot: 't gebruik.
voetnoot1608
Van het geneesmiddel der ziel, dat het vergankelijke uit het herrezen lichaam wegneemt.
margenoot+
[Randschrift:] Reden waerom Kristus u met zijn eigen lichaem voedt, en men in de gehoorzaemheit van dit geloof behoort te rusten:
voetnoot1611
d'Aertspriester: de hoogepriester, Christus, biedt zijn heilig vleesch ten voedsel aan.
voetnoot1612
uit die stof enz.: met vleeschelijk voedsel.
voetnoot1614
de sleet: de slijtage; best vergouden: het beste vergolden, vergoed.
voetnoot1615
den middel: het middel; den vont: de vondst.
voetnoot1616
Versta: de Wijsheit, die eischt onderwerping van het menschelijk vernuft aan dit middel van herstel, door haar gevonden.
voetnoot1617
kost baren: kon voortbrengen.
voetnoot1618
werckstuck: produkt.
voetnoot1619
Gehoorzaamheid, die steunt op Godsvertrouwen vgl. II Cor. X, 5.
voetnoot1620
'et eigenzinnigh: eigenzinnigheid.
voetnoot1621
hanteeren: volgen.
voetnoot1624
Versta: Moet gehoorzamen aan de opperste uitspraak.
voetnoot1626
zijn Bruit: de Kerk, vgl. Luc. X, 16.
voetnoot1627
Versta: Christus en de Kerk zeggen hetzelfde; uit eenen mont: lees uit éénen mond.
voetnoot1628
woort: let weer op 't herhaaldelijk gebruik van dit woord: vs. 1600, 1624, 1628, 1641, 1643, 1644, 1645 en vgl. noot bij vs. 1220.
Vgl. I Cor. III, 11.
voetnoot1629
Vgl. Joan. XV. 26.
voetnoot1630
Vgl. I Tim. III, 15.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck d'eerste Kristenen, hierom oock beschimpt en gelastert.
voetnoot1631
zijn d'outers omgedraeit: zijn de offers veranderd, nl. van de Oude Wet, die eerst voorbeduidende beteekenis hadden, maar nu in het offer van de Nieuwe Wet zijn opgenomen, zooals nader in Boek III wordt uitgelegd.
voetnoot1632
Schoon d'eerste Kerck: ofschoon de Kerk van de eerste eeuwen; wiert uitgekraeit: werd uitgescholden.
voetnoot1633
de last van 't kruis: de verdrukking van het Christendom.
voetnoot1634
Een' gruwel: als een gruwel; kindermoorden enz.; zóó interpreteerden de heidenen wat zij opvingen over het nuttigen van vleesch en bloed bij de Christenen.
voetnoot1636
N.l. in de Katakomben.
voetnoot1638
zom: sommigen.
voetnoot1639
hiel: hield.
voetnoot1640
Vgl. Matth. IV, 4.
voetnoot1641
dit woort: nl. ‘Dit is mijn lichaam,’ Matth. XXVI, 26.
voetnoot1643
Versta: Wat Uw woord zegt, wordt volkomen verwerkelijkt.
voetnoot1644
hongerige: naar goddelijk voedsel hongerende.
voetnoot1645
Vgl. Joan. VI, 63.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1651, de oude uitgave heeft kostelijck, en zoo een lettergreep te veel.
voetnoot1646
bant: verbintenis, belofte; dees: deze belofte van Jezus' woord; haer: de Kerk.
margenoot+
[Randschrift:] Besluit van Sint Ian,
voetnoot1647
Berengaer: Berengarius († 1088), aartsdiaken van Angers, heet bij Bellarminus (388. B) als bestrijder van den kinderdoop niet alleen een voorlooper van de Anabaptisten, maar ook om zijn dwalingen over de Eucharistie een vader van Kalvijn en Luther. Hij leerde eerst de figuurlijke tegenwoordigheid, later de inpanatie; Kapernaum: lees: Kapernà-um, vgl. vs. 838, bedoeld is Genève (zie vs. 535) als hoofdzetel van het Kalvinisme.
voetnoot1648
Vgl. Joan. VI, 52.
voetnoot1649
de roede: Gods straffende wraak over 't verzet, vgl. Ps. XCIV. 9; doling: dwaling, ketterij.
voetnoot1650
ghy: met klemtoon, tot Vondel persoonlijk gezegd; gewisse: geweten.
voetnoot1651-52
pant der zaligheit: ‘pignus futurae gloriae’, vgl. 1565.
voetnoot1653
schildere: beelde af, ‘memoria passionisejus’, vgl. vs. 1471-v.v.
voetnoot1654
Christus beschilderde met de levendige verf van zijn bloed het kruis, dat het beeld blijft van zijn dood.
voetnoot1656
Verknoope: verbinde; gemeenschap: de gemeenschap der heiligen; den troon: de glorie.
voetnoot1657-58
al de medeleden des lijfs: alle ledematen van Christus' mystiek lichaam, de Kerk.
voetnoot1658
in strijt enz.: de strijdende Kerk op aarde en de zegepralende Kerk in den Hemel.
voetnoot1659
't Beziel: met bovennatuurlijk leven.
voetnoot1660
last: van den levensstrijd.
voetnoot1661
zielgift: zonde; tsage: ontmoedige, verschrikke.
voetnoot1662
's afgronts heir: duivelsche verleiding.
voetnoot1663
Versta: vooral wanneer het u als viaticum (reiskost) voor de reis naar de eeuwigheid wordt gegeven, dus bij den dood.
voetnoot1664
zucht: en zieltoogt; 't opperste palais: de Hemel.
voetnoot1665
't verborgen Man: ‘manna absconditum,’ Openb. II, 17.
voetnoot1666
zijn gezicht: de aanschouwing Gods, vgl. I Cor. XIII, 12; einde van Sint Jans rede, begonnen in vs. 895.
margenoot+
[Randschrift:] en den Dichter.
voetnoot1667
d'arent: vgl. vs. 395.
voetnoot1670
De eerste der drie dagen van onderricht, samenvatting van Vondels langen geloofsstrijd, is voorbij. Vgl. dit slot vs. 1667-70 met de slotverzen 281-84 van den Lofzangh vande Christelycke Ridder, Dl. 1, blz. 458.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys