Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 710]
[p. 710]

Altaer-Geheimenissen.
Het tweede Boeck. Offereere.Ga naar voetnoot*

 
Zoo ras de zon, op 't vlughten van de schimGa naar margenoot+Ga naar voetnootvs. 1
 
En schemering, haer hooft uit 's aertrijcks kim
 
Verhief, gehult met puick van vier en stralen;
 
Plagh Persen, om dien zichtbren glans t'onthalen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Gelijck verbaest, te schieten uit den droom;
 
En brullende van yver, zonder toom,Ga naar voetnoot6
 
Te dringen in zijn kercken, naer d'altaren;Ga naar voetnoot7
 
Om d'ydele eer van Mithras te bewaren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot8
 
Met gout, albast, gesteenten, offerpracht
10[regelnummer]
En wieroockgeur, een ieder in zijn kracht.Ga naar voetnoot10
 
Zy vatten 't recht, doch schoncken 't onrechtvaerdigh:Ga naar voetnoot11
 
Het allergrootste is d'opperste eere waerdigh.
 
Ging dit in zwangk by zulck een tempelsmet;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot13
 
Wat offereer wil mijn AltaerbancketGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Mijn Zonne der rechtvaerdigheit dan voegen?Ga naar voetnoot15
 
Wat glori zal 't waerachtigh Licht vernoegen?Ga naar voetnoot16
 
Geen staetsi is genoegh voor zoo een zaeck.
 
Wie leert my, hoe ick 't Heilighdom genaeck'?
 
Die zon, omringt van zes Geheimnismercken,Ga naar voetnoot19
[pagina 711]
[p. 711]
20[regelnummer]
Wiens glans vergult zoo menigh duizent kercken,
 
Van outs gesticht, zoo verre al 't woest gedruis
 
Des afgronts zwicht voor 't Kristgezegent Kruis.Ga naar voetnoot21-22
 
Dus sprack ick vast, en zagh den nacht verdwijnen;Ga naar voetnoot23
 
Wanneer my quam met zijnen glans beschijnenGa naar margenoot+
25[regelnummer]
Een Jongelingk, die statigh 't lange kleetGa naar voetnoot25
 
Naslepende in het stof, langs d'aerde sleet,
 
En 't wieroockvat den dagh in 't aenschijn zwaeide;Ga naar voetnoot27
 
Terwijl de haen het licht ten bedde uitkraeide.
 
'k Zagh lieflijckheit en wijze majesteit
30[regelnummer]
In zijn gezicht: en 't was Godtvruchtigheit,
 
d'Aertsengel, die genegen my te leeren,Ga naar voetnoot30-31
 
Zich quam zoo laegh, in 's weerelts damp, verneêren.Ga naar voetnoot32
 
'k Ontfingk hem heel eerbiedigh, daer hy stont,
 
En storte in 't endt dees rede uit zijnen mont:
35[regelnummer]
Hoe dronck ick die met mijne inwendige ooren,
 
Bekommert, door geen druppel gingk verloren!
 
Mijn voesterkint, dat op den boezem laghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot37
 
Van Godt, het Woort, en in zijn Godtheit zagh,Ga naar voetnoot38
 
Ontsloot u klaer de grootheit en de waerdeGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Van 't Kerckbancket, waer op de hemel d'aerdeGa naar voetnoot40
 
Genadigh noodt. Wat toestel nu den gast,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot41
 
Genoot op 't feest ten heilbanckette, past;
 
Hoe Godts Geheim met recht wort aengebeden,Ga naar voetnoot43
 
Gedient met pracht; wat glans van wonderhedenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
't Hooftheilighdom verheerlijckt en verciert;
 
Hoe heilzaem 't wort gespaert, gebruickt, geviert,Ga naar voetnoot46
 
Uit Godtsdrift, door geen' lasterbeer te stuiten;Ga naar voetnoot47
 
Dit zal mijn mont voor uw gehoor ontsluiten;
[pagina 712]
[p. 712]
 
Athenen dreef met reden, niet onwis,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Dat d'oirzaeck werckt naer dees gesteltenis
 
En aert der stof, die zy gemoet in 't wercken.Ga naar voetnoot50-51
 
Dit blijckt door proef en dagelijcksche mercken.Ga naar voetnoot52
 
Een zelve zon, zich nimmer ongelijck,Ga naar voetnoot53
 
Smilt sneeuw en was, verhardt de klay en 't slijck:Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Waer hof en poel den zonnestrael gevoelen;Ga naar voetnoot55
 
Daer rieckt de hof; daer stincken alle poelen.
 
Den gast bekomt genoten droogh of nat,
 
Naer 't ongestelde of welgestelde vat
 
Der maegh, waer uit de leveraders trecken
60[regelnummer]
Haer zogh, dat heil of kortsen zal verwecken.Ga naar voetnoot60
 
Aldus gedijt het allerheilzaemst dyGa naar voetnoot61
 
Tot moortvergift, of heilzame artzeny.
 
Wat baet het dat een Godtheit u bejegen'?
 
Aen 't recht gebruick of misbruick hangt de zegen
65[regelnummer]
Of vloeck. Wie in dees zuivre Godtsbron kijckt,Ga naar voetnoot64-65Ga naar voetnoot65
 
Bejegent staêgh den schijn, die hem gelijckt.Ga naar voetnoot66
 
Joannes kome, of Judas koom' haer nader;
 
Zy onderscheit de liefde en Godtsverrader:
 
Zy oordeelt flux, wie God bemint, of haet,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En licht de grijns der ziel, die mommen gaet.Ga naar voetnoot70
 
Geen toetsteen melt zoo zeker en rechtvaerdighGa naar voetnoot71
 
't Oprechte en valsch, het waerdigh en onwaerdigh,
 
Als 't eeuwigh Woort, in 't rechte en valsch genot.Ga naar voetnoot73
 
Wie Godt onteert, verliest zijn eer by Godt.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Het Man, een beelt van 't Manne, lest genoten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot75
 
Lagh in het vat, van louter gout gegoten.Ga naar voetnoot76
 
Des morgens, eer het Manne in 't leger viel,
 
Wert velt en lucht gevaeght, als met een zielGa naar voetnoot78
 
En adem, van Godts Geesten uitgeblazen;Ga naar voetnoot79
[pagina 713]
[p. 713]
80[regelnummer]
Om zonder smet het heir te komen azen,Ga naar voetnoot80
 
Met hemelsch aes: hoe zal een Kristen danGa naar voetnoot81
 
Dit lichaem zelf, verbeelt door Arons Man,Ga naar voetnoot82
 
Met minder zorge en zuiverheit genaecken:Ga naar voetnoot83
 
Dit lichaem, van geene Engelen te raecken,
85[regelnummer]
Dan sidderende, eerbiedigh en beducht.
 
Zal Godes Geest niet door een hemelluchtGa naar voetnoot86
 
Des harten beemt van alle smetten klaren.Ga naar voetnoot87
 
De leli, net en kiesch op heure blaren,Ga naar voetnoot88
 
Verdient het eelst te drincken, dat 'er stortGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Van boven, eer de zon haer' steel verdort.
 
Is 't nutten van Godts lijf den Bruigom kussenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot91
 
Met lip en mont? om zoo den gloet te blussen
 
En yver, die het hart van 's Konings BruitGa naar voetnoot93
 
Te vierigh blaeckt; zy zie te voren uitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Naer zuyveringe en cieraet, die haer passen:
 
Zy toy' zich op, en koom' niet ongewassen,Ga naar voetnoot96
 
Op 't hoogtijt van dien grooten Assueer:Ga naar voetnoot97
 
Zy werp' zich net voor 's Konings voeten neêr.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot98
 
Is zy belust 't gekruiste hart te winnen;Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Zy cier' zich min van buiten, meest van binnen.
 
Van binnen was des Konings dochter schoon,Ga naar voetnoot101
 
Door Davids snaer, by des gezalfden troon,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot102
 
Ter rechte hant, te prijck gestelt, in 't midden
 
Der joffren, en bereit hem aen te bidden:
105[regelnummer]
Haer schoone ziel, van 't alziende oogh beschouwt,Ga naar voetnoot105
 
Beschaemde rijck borduursel, parle en gout:Ga naar voetnoot106
 
't Vergeten van haer' stam en vaders hoven,Ga naar voetnoot107
 
Ging 's lichaems pracht en rijckdom wijt te boven,
 
En blaeckte 't hart des Bruigoms, onverzaet
110[regelnummer]
Staroogende op dat binnenste cieraet.Ga naar margenoot+
 
Die 't Paeschlam zoude eerbiedighlijck genaken,
 
Moght in een weeck geensins het zuurdeech raken.Ga naar voetnoot111-12
[pagina 714]
[p. 714]
 
Het lichaem, dat besmet was, of melaetsch,Ga naar voetnoot113
 
Vont, aen den disch des Paeschlams, nergens plaets.
115[regelnummer]
De kopre zee, van runderen gedragen,
 
Most Aron zelf en al zijn zonen vagen,Ga naar voetnoot115-16
 
Eer zy 't altaer genaeckten, op hun beurt.
 
De toondisch hielt zijn zuiverheit besmeurtGa naar voetnoot118
 
Van 's Priesters mont, die ongespeent van vrouwenGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
En wijn, zich durfde in 't heilighdom betrouwen;Ga naar voetnoot120
 
Of raken 't broot met ongewasschen hant.Ga naar voetnoot121
 
De Bontkist huwde en bont, als met een' bant,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot122
 
De steene Wet en 't vat vol Manne t'zamen,Ga naar voetnoot122-23
 
Zoo d'ouders zich, in schemering, dus schamenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Te handelen onzuiver al het geenGa naar voetnoot125
 
Het hoogh bevel afscheide van 't gemeenGa naar voetnoot126
 
Gebruick, en paste alleen op een byzonder;Ga naar voetnoot127
 
Zoo Moses Wet van steen by 't broot van wonder,Ga naar voetnoot128
 
Alleen een beelt van 't vleeschgeworden broot,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Te wonder voeght; wat zuivringe is te groot,Ga naar voetnoot130
 
By helder dagh, voor 't Kristensche geweten,Ga naar voetnoot131
 
Eer 't Kristus vint ten Paeschdisch aengezeten?Ga naar voetnoot132
 
Daer Godt altaer, en JESUS Paeschlam streckt;Ga naar voetnoot133
 
Daer Godt den disch met hemelsch voetsel deckt;
135[regelnummer]
Daer 't Manne, vol van Godtheit en genade
 
En zegen, schuilt, gelijck in 's toevals lade.Ga naar voetnoot136
 
Al 't sprengkelen met water en met bloet;
 
Al 't zuiveren der Wet, in bron en vloet;
 
d'Afzondering, d'inwyding, 't voorbereiden,
140[regelnummer]
Was 't voorspel, dat u langkzaem zocht te leiden
 
Ten Offerdisch, in 't reinste pauweljoen,Ga naar voetnoot141
[pagina 715]
[p. 715]
 
Daer 't onrein hart besmet dien loutren zoen.Ga naar voetnoot142
 
En Kristus zelf, afspoelende de vleckenGa naar margenoot+
 
Der jongeren, voor 't nieuw geheim, in 't becken,
145[regelnummer]
En droogende, zoo dienstbaer en gereet,
 
Hun voeten, vuil van stof en klam van zweet;
 
Betoont, hoe klaer zijn hant de ziel moet wisschen,
 
Eer zy ontfang' zijn dischgeheimenissen.Ga naar voetnoot143-48Ga naar voetnoot148
 
Sint Pauwels zet Korinthen op de proef,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Eer 't volck, ten disch, door misbruick Godt bedroef',Ga naar voetnoot150
 
Ja lade, in steê van onuitspreeckbaer voordeel,
 
Zich op den hals dat zwaer rechtvaerdigh oordeel,
 
En plaegh op plaegh; terwijl de gulzigheit
 
Dat dierbaer vleesch van broot niet onderscheit.Ga naar voetnoot111-54
155[regelnummer]
Om dan te gaen naer Godt, langs outertrappen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot155
 
Zoo laet Geloof gerust voorhene stappen,Ga naar voetnoot156-vv.
 
Niet steunende op al 't geen Vernuft u zeit,Ga naar voetnoot157
 
Maer op den staf van 's Woorts almogentheit;Ga naar voetnoot158
 
Breetweidender, in wercken aen te grijpen,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Dan 't beckeneel, dat eng is, kan benijpen.Ga naar voetnoot160
 
Het vast Geloof dringt diamantsteen door:
 
De Reden staet verbaest, en zwicht er voor.Ga naar voetnoot162
 
't Geloof versuft voor verf noch schijn noch teicken:Ga naar voetnoot163
 
Uw Reden kan dien hemel niet bereicken:Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Zy schiet te kort naer die bestarrende as,Ga naar voetnoot165
 
En hoeft een leêr, als Jakobs ladder was:Ga naar voetnoot166
 
Zoo kanze zich met hemellieden mengelen,Ga naar voetnoot167
 
En worstlen, om dien palmtack, tegens Engelen,Ga naar voetnoot168
 
Te Bethel; daer de Godt van Abram woont
170[regelnummer]
En rust, en zich, als in den droom, vertoont.
[pagina 716]
[p. 716]
 
Dan volge stracks het loutren van 't gewisse,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot171
 
Door 't gloeiend vier der Schultbelijdenisse,Ga naar voetnoot172
 
En Boete, die zich in haer tranen wascht,
 
Het lichaem toomt, terwijlze bidt en vast,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Door temlust, en besnoeit de dertelhedenGa naar voetnoot175
 
Van 't weeligh vleesch, weerbarstigh tegens reden.
 
't Gewisse, dat aendachtigh ziet om hoogh,
 
Gedooght geen vleck, ja min dan 't kreeftenoogh,Ga naar voetnoot178
 
In 's menschen oogh; daer 't bezigh is met zoecken,
180[regelnummer]
En rolt 'er uit, wanneer het alle hoecken
 
Hebb' rein gevaeght. Noit stemden vuil en rein:Ga naar voetnoot181
 
D'onreinigheit heeft niets met Godt gemein.
 
Ootmoedigheit, bekennende haer snootheit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot183
 
En onverdienste, en d'onbepaelde grootheitGa naar voetnoot184
185[regelnummer]
Des grooten Godts, kruipt schaemroot ten altaer.Ga naar voetnoot185
 
Men kent heur strax aen 't nederigh gebaer,Ga naar voetnoot186
 
En kloppen voor haer' boezem, zoo boetvaerdigh.
 
Zy zucht en steent: o Heer, ick ben niet waerdighGa naar voetnoot188
 
Uw aengezicht t'ontmoeten, en ick schroom
190[regelnummer]
En schrick uw kleet te raken by den zoom,
 
Om uw gena van achter t'achterhalen:
 
Die zielendauw bevochtight lage dalen,
 
Gezoncken vry wat lager dan mijn ziel:Ga naar voetnoot192-93Ga naar voetnoot193
 
't Was onverdient wat druppel op haer viel.
195[regelnummer]
De Liefde sluit het viertal, voor den drempel.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot195
 
Hoe brant haer hart! hoe haecktze naer den tempel!Ga naar voetnoot196
 
Daer Godt zijn liefde, op 't allerhooghst, bewijst;
 
Als hy de ziel met zijnen Zone spijst;
 
Het Lam, door 't vier der liefde, aen 't kruis gebraden.Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Nu kanze haer begeerte niet verzaden.
 
En roept: o Godt, dat my geen schepsel schey'Ga naar voetnoot201
[pagina 717]
[p. 717]
 
Van uwe liefde; of 't zichtbre my verley'Ga naar voetnoot202
 
Van 't noit geziene in glorie eens t'aenschouwen;Ga naar voetnoot203
 
Daer ghy uw gunst volkomen zult ontvouwen,
205[regelnummer]
Voor d'oogen van uw uitverkoren volck;
 
Het welck ghy hier slechts aenspreeckt, door de wolck
 
Van Rondigheit en lelizuivre blanckheit;
 
Naerdien uw glans te sterck is, voor de kranckheitGa naar voetnoot207-8Ga naar voetnoot208
 
Van 't sterflijck oogh. Wat menschelijck gezicht,
210[regelnummer]
Wat oogh kost oit verdragen 't godlijck licht!Ga naar voetnoot210
 
Ootmoedigheit, Geloof, Belijdenisse
 
En Liefde u dus geleidende ten dissche,Ga naar voetnoot212
 
Zoo worp u neêr, en bidt de Godtheit aen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot213
 
Die, onder vleesch en toeval van het graen,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Zich houdt bedeckt, als onder dubble kleeden.Ga naar voetnoot215
 
d'Altaerspijs wort, voor 't eten, aengebeden.Ga naar voetnoot216
 
Wie 't Offer eert en aenbidt, eert gewisGa naar voetnoot217
 
Den Heilant zelf, die hier verborgen is,
 
Ja Vader, Zoon en Geest, een Godtheit t'zamen;Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Een eenigh Godt, betekent door drie namen.Ga naar voetnoot220
 
Wel zaligh, die dees Godtheit eere biedt,Ga naar voetnoot221
 
En meer betrouwt, dan 't oogh bereickt en ziet.
 
'k Zal evenwel, om 't zwack gezicht te stercken,Ga naar margenoot+
 
Als met een' bril, door Droom en Voorbeelt wercken,
225[regelnummer]
En Profecy en overout Gebruick.Ga naar voetnoot225
 
't Is billijck, dat de nacht der doling duick'Ga naar voetnoot226
 
Voor zulck een' dagh, die eeuwen aen quam breken,Ga naar voetnoot227
 
En knielde voor 't Altaergeheimnisteken,Ga naar voetnoot228
 
Voor d'Offerspijze en Maeghdelijcke vrucht,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Gelijck een dauw, gevallen uit de lucht.
 
'k Zal Josef eerst op Jakobs acker stellen.
[pagina 718]
[p. 718]
 
Men hoor wat hy zijn' broedren durf vertellen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot231-32
 
Wat of mijn droom, mijn nachtgezicht, my spelt?Ga naar voetnoot233
 
Ick bondt met u vast schoven op het velt.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Mijn schoof begost te rijzen voor mijn oogen;Ga naar voetnoot235
 
Die zagen, hoe uw schoven nederbogen
 
Voor mijne schoof, die recht in 't midden stont.
 
De blinde nijt der broederen bevont
 
De kracht des drooms, toen zy met dootsche zielen,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
In Faroos hof, dien Vorst te voete vielen;Ga naar voetnoot240
 
Aenbaden voor een' zienelijcken Godt,Ga naar voetnoot241
 
En Godtheit, dien zy hoonden met veel spot;Ga naar voetnoot242
 
In eenen put te Dothan nederlieten;
 
Verkochten aen Arabers, en verstietenGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
Hun aller bloet, der broedren guighelspel,Ga naar voetnoot245
 
Voor eigen slaef, ten dienst van Ismaël.Ga naar voetnoot246
 
Wat broeder droomde, in 't laeghst van 's kints verneeren,Ga naar voetnoot247
 
Dat dit noch eens Egypten zou regeeren,
 
En spijzen zelf, in bittren hongersnoot,
250[regelnummer]
Zijn haters zelfs, uit zijnen korenschoot.Ga naar voetnoot250
 
Nu sprongk het slot der oude droomen open:Ga naar voetnoot251
 
Nu bleeck al 't geen eerst dwaesheid scheen te hopen:
 
Nu zagh men flux die starren, zon en maenGa naar voetnoot253
 
Om Josefs troon, als om een Godtheit, staen,
255[regelnummer]
En doover glans voor klaerder stralen strijcken,Ga naar voetnoot255
 
En 't glinstrend hooft van heele koningkrijcken:
 
De mensch bepael', wat beuren kan of niet;
 
Wat Godt begeert en toestemt, dat geschiet.Ga naar voetnoot257-58
 
Om nu het licht te scheppen uit de schimmen,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
En dagh uit nacht; zoo laet ons hooger klimmen
 
Naer JESUS zelf, in Josef uitgebeelt;
 
Gelijck de zon in eenen spiegel speelt.
 
Messias gingk zijn voorbeelts eige gangen:Ga naar voetnoot263
 
Hy wert gehaet, verkocht, gesleurt, gevangen
[pagina 719]
[p. 719]
265[regelnummer]
En onderdruckt: maer berstende uit het graf,Ga naar voetnoot265
 
En stijgende by Godt; verworf den staf,Ga naar voetnoot266
 
Die wetten stelt den hemel, helle en aerde:Ga naar voetnoot267
 
Nu reickt hy uit den voorraet, dien Godt spaerde,Ga naar voetnoot268
 
Van eeuwigheit, voor 't menschelijck geslacht:
270[regelnummer]
Die flus geboeit, gevloeckt zat, en veracht,Ga naar voetnoot270
 
Wort aengebeên van Heidenen en Joden,
 
En Cherubijn en Serafijn, zijn boden:
 
En wonder is 't; wie kost dit flus verstaen?Ga naar voetnoot273
 
Men bidt een' Godt, in schijn van koren aen:Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Men eert dees garf, die zielen kan verzaden:Ga naar voetnoot275
 
Een droom wort waer: men durf niet langer raden.Ga naar voetnoot276
 
't Gezaeide graen lijt onder d'aerde last,Ga naar voetnoot277-v.v.
 
En boven d'aerde, en worstelt, daer het wast,Ga naar voetnoot278
 
Met regen, zon en vorst en schrale vlagen:Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
't Wort dickwils van een hagelbuy geslagen;
 
Terwijl het bloeit, of in zijn airen schiet
 
En zwelt: het lijt van mist en lucht verdriet:
 
En schoon de zein het maeide op 't velt ter neder,Ga naar voetnoot283
 
Noch worstelt het met wisseling van weder
285[regelnummer]
En winden, eer het op den dorschvloer raeckt:
 
Daer gaet het op een beucken, dat het kraeckt:
 
De vlegel spaert dan halm, noch kaf, noch koren:
 
De korenair wort tot verdriet geboren.
 
Vier tijden gaen in arbeit van dees vrucht:Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
De herfst ontfanght het zaet; de winterlucht
 
De teere spruit; de lent de groene stelen:
 
De zomerzon begint den halm te gelen,
 
En kroont de vrucht, die 't leven onderhout,
 
Om 't blonde hooft, met eene kroon van gout,
295[regelnummer]
Met strael op strael; noch moetze in 't einde lijden,
 
Dat 's maeiers vuist haer koom' met zeissens snijden;
 
Dat d'ackerman haer binde en slepe en torss';
 
De vlegel haer op 's huismans dorschvloer dorsch';Ga naar voetnoot298
 
De wan haer wann'; de molensteen haer breke;Ga naar voetnoot299
[pagina 720]
[p. 720]
300[regelnummer]
De voet haer knede, en 's ovens gloet haer steke
 
Op 't hooft, en sluit' de kruim in eene korst.
 
Zoo decktze op 't lest de tafel van den Vorst,
 
En spijst en voedt de Koningklijcke monden:Ga naar voetnoot303
 
Zy stont op 't velt; nu wortze op 't hof gevonden:
305[regelnummer]
Flus deckte haer de schuur en grove zack;Ga naar voetnoot305
 
Nu deckt haer 't hofgewelf en gouden dack.
 
O edele air, laet treffen, wat kan treffen;
 
Ghy neight uw hooft, om 't hooft om hoogh te heffen:
 
Laet hagelen, laet maeien, dorschen, slaen;
310[regelnummer]
Ghy valt, om eens op 's Konings disch te staen:
 
't Vernederen schijnt vruchteloos en deerlijck;
 
Doch geeft in 't eindt meer luisters aen het heerlijck.Ga naar voetnoot312
 
d'Onnozelheit begost in Edens lucht
 
Zoo 't nieuwe zaet te worpen van Godts vrucht,Ga naar voetnoot313-14
315[regelnummer]
Door 't krachtigh ooft aen 't eerste paer gegeven,
 
Tot steunsel van geen eindtbereikend leven:Ga naar voetnoot315-16Ga naar voetnoot316
 
Natuur holp voort haer groeizaemheit op wegh,Ga naar voetnoot317
 
In d'offergaef van Vorst Melchisedech;Ga naar voetnoot318
 
De pen der Wet haer eigenschap afbeelde,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
En trock haer op, tot aen het peil van weelde:Ga naar voetnoot320
 
Zoo dra 't saizoen der puickgenade quam,Ga naar voetnoot321
 
En eene Maeght der zonnen zon vernam;Ga naar voetnoot322
 
Ontfing de vrucht, van langer hant gezwollen,Ga naar voetnoot323
 
Haer rijpheit, pit en voedtzaemheit, ten vollen;
325[regelnummer]
En neigende het hooft ter aerde, ontzaghGa naar voetnoot325
 
Noch stael, noch strick, noch vlegelslagh op slagh
 
Van haters en geharnaste soldaten,
 
Maer stont den wil des Scheppers gansch gelaten;Ga naar voetnoot328
 
Die haer, door smaet en ramp en smart en noot,
330[regelnummer]
Bereide tot een levende outerbroot.Ga naar voetnoot330
[pagina 721]
[p. 721]
 
Zoo groot een eer bestraelt de stralende airen,Ga naar voetnoot331
 
Wanneerze op 't vlack der zegenrijcke altaren,Ga naar voetnoot332
 
Door wil en kracht van 't aldoordringend Woort,Ga naar voetnoot333
 
Veranderen [wie tsiddert niet die 't hoort?]Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
In Kristus lijf; waer voor gekroonde zielen
 
Van Keizeren in stof eerbiedigh knielen;
 
Waer voor de wolck, vol Engelen, bevreest
 
Te rugge drijft; en over 't welck de GeestGa naar voetnoot331-38
 
Der Duive hangt met schitterende wiecken,Ga naar voetnoot338-39
340[regelnummer]
Die uitgespreit naer Paradijsdauw riecken,Ga naar voetnoot340
 
En stercken 't hart des flaeuwen in 't geloof:
 
Dan breeckt de glans der Godtheit door de schoof,
 
En troost de deught, en overtuight de boozen.
 
Geen Konstantijns, geen purpre TheodosenGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Ontzien zich hier rijxappel staf en kroonGa naar voetnoot345
 
En zwaert en schat dien hoogen outertroon
 
Te heiligen: o aller wondren wonder!
 
Zy zien de garf, en JESUS schuilt 'er onder;
 
Emmanuël; wiens overstreepte borstGa naar voetnoot349
350[regelnummer]
Met roeden wiert gegeesselt en gedorscht:Ga naar voetnoot350
 
De met de vuist, des nachts, geslage kaken:
 
Dat aenschijn, om wiens schoonheit hemels blakenGa naar voetnoot352
 
En flickeren: dat hooft, gestelt ten toon,
 
Omvlochten met een scherpe doornekroon:
355[regelnummer]
Dat bloedigh lijf, geprickt, gekneet, gemalen:Ga naar voetnoot355
 
Die borst, geweeckt in hartewaterstralen,Ga naar voetnoot356
 
En bronnen, root van onwaerdeerbaar bloet:Ga naar voetnoot357
 
Dat vleesch, ons broot, geroost voor zulck een' gloetGa naar voetnoot358
 
Van liefde, uit liefde, om 't hongrigh hart te spijzen.
360[regelnummer]
Wie zou dien Godt geen godlijcke eer bewijzen!
 
Godt zelf ontbeert zijn' wellust, en zijn wensch;
 
Verliest zich zelf, ten beste van den mensch;Ga naar voetnoot361-62
[pagina 722]
[p. 722]
 
Wort vleesch, wort niet, en, als het graen, begraven;
 
Verrijst, tot vrucht der ziele, in d'offergaven:Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Verrijst, als uit Arimatyes graf,Ga naar voetnoot365
 
Op 't outerplat, en leit al 't sterflijck af.Ga naar voetnoot366
 
De vyanden, die zulck een droom belachen,Ga naar voetnoot367
 
Genaken nu, om zielbancket te prachen,Ga naar voetnoot368
 
En sidderende, uit dootschrick, zonder toom,
370[regelnummer]
Aenbidden zelf dien uitgelachen droom.
 
En roepen luit: wy geven ons gevangen.
 
't Vernuft en Godt gaen ongelijcke gangen.Ga naar voetnoot367-72Ga naar voetnoot372
 
Al 't stamhuis droegh een wonderlijck ontzaghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot373
 
De Bontkist toe, waer in het Manne lagh;
375[regelnummer]
Afbeelding van 't bancket der Kriste monden.Ga naar voetnoot375
 
Dees Voetschabel, waer op Godts voeten stonden,Ga naar voetnoot376
 
Wert sidderende in Sion aengebeên:Ga naar voetnoot377
 
d'Aertspriester trat, maer eenmael 's jaers, alleenGa naar voetnoot378
 
In 't hooghste koor, en storte zijn gebeden
380[regelnummer]
Voor 's Godtheits kist; haer eerverzuimers ledenGa naar voetnoot380
 
Geen lichte straf; dat tuigh' de Bethsamijt,Ga naar voetnoot381
 
En Filistijn, en hy, die ongewijtGa naar voetnoot382
 
Ten Priesterdomme, om beters wil, durf raken
 
De Heilkist, slechts van verre te genaken;
385[regelnummer]
d'Orakelkist van onbederfzaem hout,Ga naar voetnoot385
 
Alsins vergult, bekorst met louter gout:Ga naar voetnoot386
 
d'Orakelkist, betrouwt aen 's burgers wooning,Ga naar voetnoot387
 
In 't eindt de rotse en tempel van den Koning.Ga naar voetnoot388
 
Het bergen van dees Heilkist trouw en kuisch,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Zijn' zegen giet in Obededoms huis:Ga naar voetnoot390
 
Maer Michol, uit haer venster, Davids danssen,Ga naar voetnoot391
[pagina 723]
[p. 723]
 
Voor 's Heilighdoms aenbedelijcke glanssen,Ga naar voetnoot392
 
Beschimpende, verdort, blijft kinderloos,Ga naar voetnoot393
 
En voelt de kracht van 's Godtheits gloridoos;Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Bewaerster van het beelt, waer van u 't Wezen,Ga naar voetnoot395
 
Zoo hemelhoogh en noit genoegh volprezen,
 
Gegunt wort, tot een' vryburgh, eer de DootGa naar voetnoot397
 
Zich openbare, en zien laet', bleeck en bloot,Ga naar voetnoot398
 
Gelijckze spoockt met vleeschelooze kaken,
400[regelnummer]
En aenstapt, dat haer dorre schenkels kraken.
 
Wel zaligh, die, in 't hygende verdriet,Ga naar voetnoot401
 
Naer dezen troost en vasten vryburgh vliet:Ga naar voetnoot402
 
Wanneer u maght van vyanden ontzeggen,Ga naar voetnoot403
 
Is 't veiligh in Godts schaduw stil te leggen:Ga naar voetnoot401-4Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Geen Cherubijn den vromen wisser decktGa naar voetnoot405
 
Dan Kristus zelf, wiens vleugel wijder streckt:Ga naar voetnoot406
 
De klockhen deckt haer ongepluimde kiecken,Ga naar voetnoot407
 
Maar Godt zijn kint met dees genadewiecken.Ga naar voetnoot408
 
O zielen, die belast zijt en belaên,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Hier rust uw heil, aenbidt dit hemelgraen.
 
Des Konings harp kan dees geheimnis raden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot411
 
Wanneerze speelt: Zy aten en aenbaden:Ga naar voetnoot412
 
Iet vremts, gebeurt, of namaels te geschien:Ga naar voetnoot413
 
Doch 't beurde noit: zoo kon 't zijn snaer voorzien,Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Veel eeuwen, eer 'd aenbidding van dit koren,
 
In Godt en vleesch verandert, wiert geboren;Ga naar voetnoot416
 
Veel eeuwen, eer de Godtheit, onder schijn
 
Van muskadel en uitgepersten wijn,Ga naar voetnoot418
 
Wiert aengebeên, van hoogen en van lagen,
420[regelnummer]
Die door 't kristal van wijn of wijndruif zagenGa naar voetnoot420
[pagina 724]
[p. 724]
 
In 't aertsgeheim, ontsloten voor de BruitGa naar voetnoot421
 
Des Bruidegoms; die hof noch kelder sluitGa naar voetnoot422
 
Voor haren lust en mont, zoo rijck in 't roemen;Ga naar voetnoot423
 
Daer hy haer laeft met appelen, met bloemen
425[regelnummer]
Het hart verquickt, en met zijn vrucht vermaeckt,Ga naar voetnoot424-25
 
Die door de keel haer, tot de ziel toe, smaeckt.
 
Dan roept zy: o mijn lief, o hooft der Vorsten!
 
Ghy hangt, als myrrhe, in 't midden op mijn borsten.Ga naar voetnoot428
 
Ghy zijt mijn druif, en drenckt my met een' stroomGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
Van wellust vreught en blyschap, zonder toom.
 
De wijndruif, aen de druifbeeck afgesneden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot431
 
Beloofde 't heir een lant, zoo schoon als Eden;Ga naar voetnoot432
 
Dewijl die tors in grootheit overwoegh,Ga naar voetnoot433
 
En boogh den stock en schouder, die hem droegh,
435[regelnummer]
Tot een bewijs, wat weelige landouwen
 
Den stammen staen te winnen en te bouwen.Ga naar voetnoot436
 
Het Toonbroot lagh, in Moses hutte, op gout,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot437
 
Voor 's Priesters mont: het Manne wert betrouwtGa naar margenoot+
 
Aen 't gouden vat, daer kunstige Englen glommenGa naar voetnoot438-39
440[regelnummer]
In 't koor, om 't jaer, van Aron eens beklommen:Ga naar voetnoot440
 
Geen slechte roem, voor 't Jootsch woestijnbancket:Ga naar voetnoot441
 
Het Paeschlam, vry van opspraeck vleck en smet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot442
 
Wert wel de bron der gaven opgedragen,Ga naar voetnoot443
 
Die 't heir verloste, en Memfis trof met plagen:Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Zoenoffer wert van niemants hant geroert,
 
Dan die het merck der Godtgewijden voert;Ga naar voetnoot445-46Ga naar voetnoot446
 
Van niemant dan van Levijs mont gegeten,Ga naar voetnoot447
 
In 't Heilighdom ter tafel aengezeten:
 
Maer Toonkorst, Man, Zoenoffer, Druif noch LamGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Ontfingen oit, van Priesterlijcken stam,
[pagina 725]
[p. 725]
 
Eerbiedigheit, die van een Godtheit tuighde,Ga naar voetnoot451
 
Waer voor men zich, als voor een Godtheit, buighde:Ga naar voetnoot452
 
Want dranck of spijs, die slechts het lichaem sterckt,
 
En voor een tijt, in grove harssens, mercktGa naar voetnoot454
455[regelnummer]
Een weldaet, eer gebeurt aen Godts geslachten,Ga naar voetnoot455
 
En 't groot geheim, noch staende te verwachten;Ga naar voetnoot456
 
Versmaên deze eere, als snoode afgodery:Ga naar voetnoot457
 
Geen' offergast van Aron stont oit vryGa naar voetnoot458
 
't Aenbidden spijs der Wet, of merckgerechten,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Als Godt: men moet aen Godt de Godtseer hechten,Ga naar voetnoot460
 
Geensins aen stof, noch noit met Godt vereent:Ga naar voetnoot461
 
Zong David dit, zoo had hy Godt verkleent;Ga naar voetnoot462
 
Wiens eere en lof zijn schelle harp ontvouwde:Ga naar voetnoot463
 
De Godtsspijs dan, die hy zoo vroegh aenschoude
465[regelnummer]
En aenbadt, was 't betekende Offerlam,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot465
 
't Waerachtigh vleesch, waer in de Godtheit quam,
 
Ter goeder tijt, te voorschijn, om de zielen,
 
Die bevende voor haer op 't aenzicht vielen,
 
Te zegenen, op een verhole wijs,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Met zich de rechte en aengebede spijs.Ga naar voetnoot470
 
Nu zingt de Kerck met vreught, uit 's Konings bladen,Ga naar voetnoot471
 
Ter goeder uur: Zy aten en aenbaden.
 
Noch liet de Harp u na dit hooftbevel,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot473
 
En erfgebodt: Aenbidt zijn voetschabel,Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Naerdien zy heiligh is: en EsaiasGa naar voetnoot475
 
Riep overluit, voor d'aenkomst van Messias,
 
In 's hemels naem: De hemel is mijn troon,Ga naar voetnoot477
 
Mijn voetbanck d'aerde. Indien ghy nu den toon
 
En galm van bey dees vierige ProfetenGa naar voetnoot479
480[regelnummer]
Te gader huwt; hoe quijt ghy uw geweten?Ga naar voetnoot480
[pagina 726]
[p. 726]
 
Aenbidt en eert ghy d'aerde, een element;Ga naar voetnoot481
 
De donder dreight, het vier des blixems schent
 
Vermetelen, die zich zoo dol vergapen,Ga naar voetnoot483
 
En eeren niet den Schepper, maer 't geschapen;
485[regelnummer]
Dien loggen klomp, zoo woest en ongevormt,Ga naar voetnoot485
 
En om wiens korst het water bruist en stormt:
 
Die Geest heeft noit afgodery geboden,Ga naar voetnoot487
 
Noch zijnen roem vereert aen valsche Goden.Ga naar voetnoot488
 
Verwaerloos liefst 't geen u wort opgeleit,
490[regelnummer]
Te Godtloos. Neen, 't waer ongehoorzaemheit
 
Te stoppen 't oor, voor aengebede lippen.
 
Hier drijft uw ziel, als midden door twee klippen,
 
By nacht. Wat raet? Zoeck Kristus, 't ware licht,Ga naar voetnoot492-93
 
Dat schijnt u toe, en opent uw gezicht:
495[regelnummer]
Dat wijst u, hoe ghy veiligh, door het midden
 
Der barning heen, de klayaerde aen kunt bidden,
 
Oock zonder schant voor afgodt te begaen.Ga naar voetnoot496-97
 
Hoe dat? Hy nam van aerde klayaerde aen;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot498
 
Naerdien zijn vleesch van aerde is voortgekomen,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
En JESUS, Godt en mensch, heeft aengenomen
 
Zijn vleesch en bloet, van 't vleesch der Moedermaeght,Ga naar voetnoot501
 
MARIA zelf, wiens ootmoet Godt behaeght:Ga naar voetnoot502
 
En mits hy hier zijn dagen heeft gesleten
 
In 't vleesch, en gaf zijn dischgenooten t'eten
505[regelnummer]
Zijn eigen vleesch, tot heil, zijn opperste eisch;Ga naar voetnoot505
 
Zoo eten nu geen gasten van dit vleisch,
 
Voor dat zy 't eerst aenbidden, in hun zielen.
 
Nu blijckt, hoe ghy voor Godts Schabel kunt knielen,
 
En storten voor zijn Voetbanck uw gebeên:
510[regelnummer]
Een dienst, die niet de Godtheit terght, o neen;
[pagina 727]
[p. 727]
 
Maer eer verwerft haer zalige genade.
 
Wie dit verzuimt, vervalt in schuit en schade.Ga naar voetnoot503-12
 
Zoo leerden wy eer kraecken Davids galmGa naar margenoot+Ga naar voetnoot513
 
En goude noot, om 't pit van zijnen psalm,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
't Gemijtert hooft des zetels, te Hippone,Ga naar voetnoot515
 
Sint Augustijn, verdadiger der kroone
 
Van Kristus; 't zy zijn glori wiert bestreênGa naar voetnoot516-17
 
Van Heidensch brein, of dolle Manicheen,Ga naar voetnoot518
 
Of Donatist, in yver ongebonden,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Of van den DraeckGa naar margenoot*, die bruist, met zeven mondenGa naar voetnoot520
 
Des Nijls, daer hy zijn adems gift ontdeckt,
 
En met den staert den hemel ommetreckt,
 
En na zich sleept een nacht van donkre starren,
 
Die elck haers weeghs verstroien en verwarren:
525[regelnummer]
Sint Augustijn, mijn voesterkint, mijn helt,Ga naar voetnoot525
 
Heeft zoo gevat, 't geen 's Konings vinger spelt,Ga naar voetnoot526
 
En aengebeên Godts banck in d'outerspijzen,Ga naar voetnoot527
 
Waer op doorgaens al d'outste vingers wijzen.Ga naar voetnoot528
 
't Milaensche Licht en d'overlichte celGa naar margenoot+Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Van Sint Jeroen zien, door Godts Voetschabel,Ga naar voetnoot529-30
 
Des Heilants vleesch en lijf, van outs, als heden,
 
In Latium en Griecken aengebeden.Ga naar voetnoot532
[pagina 728]
[p. 728]
 
Had Kristus mont alleen zijn' offergastGa naar margenoot+Ga naar voetnoot533
 
Het nuttigen van vleesch en bloet belast;Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
't Waer schijnbaer, dat hy d'offereer wou missen,Ga naar voetnoot535
 
Bij 't nuttigen der Dischgeheimenissen:Ga naar voetnoot536
 
Maer nu zijn school op 't hooghtijt wort genoot,Ga naar voetnoot537
 
Om etende t'erkauwen zulck een doot,Ga naar voetnoot538
 
Waer door de ziel verworf dat lachend leven;Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Om drinckende rontom het Kruis te zweven,
 
En aen te zien dien lijder, dootsch en bang;
 
Die, voor elcx oogh gehange, kopre Slang,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot542
 
Genezende d'aenbidders, onder 't eten,
 
Van 't moortvergift der helsche slangebeten;
545[regelnummer]
Zoo blijckt het, hoe d'alwijze Majesteit
 
U voedende, zich zelve voedt en weit,Ga naar voetnoot546
 
In zulck een dienst van Godtseer, haer geschoncken:
 
Gelijck de Twaelve in JESUS lof ontvoncken,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot548
 
Met ope keel, na'et heiligh nachtbancket;
550[regelnummer]
Besluitende al de feesten van de Wet;
 
Als 't leckerste, gespaert voor kiesche tongen,Ga naar voetnoot551
 
Die Kristus eere in zijn versmaetheit zongen.
 
Geniet de ziel hier 't vleeschgeworden Woort;Ga naar margenoot+
 
Wie twijfelt, dat den Zone toebehoort
555[regelnummer]
Een eer, zoo groot als d'eere van den Vader?
 
Wie eenen eert, vereertze bey te gader.
 
Wie een' onteert, onteertze te gelijck.
 
De Vader zalft den Zoon tot hooft van 't Rijck,Ga naar voetnoot558
 
En zet den Zoon tot rechter aller Heeren,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Op datze hem, gelijck den Vader, eeren:
 
Want overmits des Vaders en des ZoonsGa naar voetnoot561
 
Eenwezicheit een' zelven glans des troonsGa naar voetnoot562
 
Hem toeschiet, die het merck zoeckt van Godts stappen,Ga naar voetnoot563
 
Zoo rijst hun eer met evenhooge trappen.Ga naar voetnoot561-64
[pagina 729]
[p. 729]
565[regelnummer]
De Vader schept in d'eer des Zoons vermaeck,
 
Al deckt de Zoon zich hier met verwe en smaeck
 
En geur, voor 't licht van zijn aenbidders oogen;Ga naar voetnoot566-67
 
Of anders had Sint Jan zich zelf bedrogen;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot568
 
Dees Morgenstar, die [eerze boete riep,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
En rees voor 't licht der weerelt, noch zo diep
 
Beneên de kim van 's moeders lijf gedompelt]Ga naar voetnoot570-71
 
Van Kristus wiert verrascht en overrompelt;
 
Daer d'eene nicht haer andre nicht begroet,Ga naar voetnoot573
 
En schichtigh merckt, met haren zwangren voet,Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Ter goeder uur, de Priesterlijcke drempels.Ga naar voetnoot575
 
Dit hupplend wicht aenbadt den Godt des tempelsGa naar voetnoot576
 
Van 't kuische lijf, 't bezielde altaer van Godt.Ga naar voetnoot576-77
 
Elizabeth, verblijt om 't zaligh lot,Ga naar margenoot+
 
Haer lieve nicht, Godts Moeder, toebeschoren,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Aenbidt de vrucht der Maeght, en 't ongeboren;Ga naar voetnoot580
 
z'Aenbidt die vrucht door d'ongebore vrucht,
 
Die in haer lijf nu opspringt en verzucht,
 
En wenscht dien Heer zijn heirbaen te bereiden,Ga naar voetnoot583
 
Waer langs hem 't volck naer Sion magh geleiden.Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Elizabeth, nu zwanger van haer spruit
 
En 's hemels Geest, berst blijde en vrolijck uit:Ga naar voetnoot585-86
 
O Heilant! o der sterfelijcken Hoeder!
 
Wat lot was dit, dat zich uw eige Moeder
 
Zoo laegh verneêrde, en door mijn huisdeur drong?
590[regelnummer]
Want op haer groete en heilzame intre, sprongGa naar voetnoot590
 
En huppelde het kint in mijnen lijve.Ga naar voetnoot588-91
 
O simple duif, MARIE! aen u beklijveGa naar voetnoot592
 
Die zegen, u van Gabriel belooft.Ga naar voetnoot593
 
O welck een zon van heil bestraelt uw hooft;
595[regelnummer]
Beschijnt uw hair: 't believe u hier te beiden,
[pagina 730]
[p. 730]
 
Drie maenden langk, te kort voor 't bitter scheiden.Ga naar voetnoot596
 
MARIE zelf, met al haer ingewant,Ga naar margenoot+
 
Springt op, aenbidt en eert dit godtlijck pant,
 
't Beloofde zaet, dat in haer lijf besloten,
600[regelnummer]
Noch nauwelix zijn' wortel heeft geschoten:
 
z'Aenbidt haer bloet, in 't bloet de majesteit
 
Van haren Godt, zoo menige eeuw voorzeit.
 
Drie Koningen, die voor de kribbe lagen,Ga naar margenoot+
 
Aenbaden 't Kint; hoewelze nergens zagen
605[regelnummer]
Iet goddelijx, in Davids armen stal,Ga naar voetnoot605
 
Verkleumt van kou, verdruckt van ongeval,
 
O sterck Geloof van 't Oosten! dat loopt zoecken,
 
Met eene star, de zon, bekleet met doecken,Ga naar voetnoot608
 
En offren myrrhe en wieroockgeur en gout,
610[regelnummer]
De vrucht der Maeght, dien ouden stock betrouwt:Ga naar voetnoot610
 
Het laet zich van 't vernuft niet ommezwindelen,Ga naar voetnoot611
 
Noch ongeloof; maer starooght door de windelen,Ga naar voetnoot612
 
Door vel, door vleesch, op d'afgestege vlamGa naar voetnoot613
 
En zon, bewolckt met vleesch van Jesses stam.Ga naar voetnoot603-14Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
De Moorder, die den dootkreet ving van 't leven;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot615
 
Mijn Godt, mijn Godt, hoe hebt ghy my begeven?Ga naar voetnoot616
 
En 's hemels tong zagh proeven gal en eeck;Ga naar voetnoot617
 
Daer Godt geen' mensch, maer eenen worm geleeck;Ga naar voetnoot618
 
Zagh door 't geloof, als door een verrekijcker,Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Godts Zoon, Godt zelf, gehangen aen den spijcker,
 
En drijven op drie yzers, naeckt en bloot,Ga naar voetnoot621
 
Die d'assen draeit van 's hemels ronden kloot,Ga naar voetnoot622
 
En 't Paradijs, zijn Noortstar, zijn verlangen.Ga naar voetnoot623
 
Hy badt om in dien arm te zijn ontfangen,
625[regelnummer]
Die aen het hout gereckt hing en gehecht.
 
Dat heet aen Godt gelooven, slecht en recht;Ga naar voetnoot626
 
Verzoecken heil aen een' gekruisten Koning,
[pagina 731]
[p. 731]
 
Die zelf gestraft, met d'opperste belooning
 
Zijn' dienaer troost, in 't bitterste der pijn.
630[regelnummer]
Het punt van scherp geloof dringt door den schijn.Ga naar voetnoot630
 
De Hooftman zelf, met zijne KristverachtersGa naar margenoot+Ga naar voetnoot631
 
En moordenaers, by 't Kruis gestelt tot wachters,
 
Aenschouwende 't bezwijmen van het lichtGa naar voetnoot633
 
Der middaghzonne; en 't breken van 't gezicht
635[regelnummer]
Der alziende ooge; en hoorende de woordenGa naar voetnoot635
 
Van 't stervend hart, die hem zijn hart doorboorden;Ga naar voetnoot636
 
En voelende het rijten van de rots,Ga naar voetnoot637
 
En 't sidderen der aerde, riep: 't is Godts,Ga naar voetnoot638
 
Waerachtelijck dit is Godts uitverkoren,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
De rechte spruit uit 's Godtheits stam geboren;
 
Een zwaer betight doch gansch rechtvaerdigh mensch.Ga naar voetnoot641
 
Het jammert hun dat zulck een bloem verslens':Ga naar voetnoot642
 
Zy sidderen: de moedt is hun ontzoncken,
 
Die 't lam noch strax met stale vuisten klonckenGa naar voetnoot644
645[regelnummer]
Aen 't schendigh hout: de dienaers van het RijckGa naar voetnoot645
 
Der weerelt staen en sterven onder 't lijck:Ga naar voetnoot646
 
z'Aenbidden 't lijck, van ziel en geest versteken,Ga naar voetnoot647
 
Maer niet van Godt, betuight door menigh teken.Ga naar voetnoot648
 
Wie weigert dan t'aenbidden 't levend vleesch
650[regelnummer]
Des zelven Zoons, die opvoer en verrees?Ga naar voetnoot650
 
De Kristeer stont gehecht aen plaets noch tijden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot651
 
Zoo wel voorhene, als na zijn bloedigh lijden.
 
Op straet en wegh en velt, in stal en huis,
 
By kribbe en disch en graf en onder 't kruis
655[regelnummer]
Aenbadt men hem (van sterflijckheit omtogen,Ga naar voetnoot655
 
Of lijdenloos) met hart en hooft gebogen:Ga naar voetnoot656
 
Zijn Godtheit straelde in der aenbiddren ziel,
 
Die, door dien glans verbaest, ter aerde viel:
 
Zijn Godtheit was de stof en rechte reden,Ga naar voetnoot659
[pagina 732]
[p. 732]
660[regelnummer]
Waerom hy wiert gedient en aengebeden.
 
Waer 't lichaem is, daer volght de Godtheit me:Ga naar voetnoot661
 
Zoo hangt die dienst verknocht aen tijt noch ste.Ga naar voetnoot662
 
't Geheimmerck deckt zijn lijf en Godtheit t'zamen:Ga naar voetnoot663
 
Zoo hoeft ghy u dien Godtsdienst niet te schamen;
665[regelnummer]
Klaer uitgedruckt, door 't heerlijck hooftgebodt:
 
Aenbidt en Dien alleen uw' Heer en Godt.Ga naar voetnoot666
 
Al wort die naem den Vader toegeschreven,Ga naar voetnoot667
 
Sint Thomas noemde oock zoo 't verrezen leven:Ga naar voetnoot668
 
Waerom de Kerck, die voor de Godtheit vecht
670[regelnummer]
Van 't Woort, het eert, uit kracht van 't godlijck Recht:Ga naar voetnoot670
 
Gelijck de Harp die schoone Bruit, in 't middenGa naar voetnoot671
 
Van 't hof, haer' Heer en Koning aen leert bidden;
 
Den schoonsten mensch van 't menschelijck geslacht;
 
Dien mont bedauwt met zegen in zijn kracht;Ga naar voetnoot673-74
675[regelnummer]
Dien helt, voor wiens geweer de haters storten;Ga naar voetnoot675
 
Dien Godt, wiens troon den tijt zijn wieck zal korten;Ga naar voetnoot676
 
Dien Godt, van Godt gezalft op hooft en kleet,Ga naar voetnoot677
 
Als noit geen' Vorst, noch Priester, noch Profeet:
 
De Konincklijcke en kuische Maeghden haecken
680[regelnummer]
Zich, in zijn' geur van eere, te vermaecken;Ga naar voetnoot679-80
 
En hy, wiens staf d'onbillijckheit verdelght,Ga naar voetnoot681
 
Zich dezer eere, en billijck, geensins belght.Ga naar voetnoot682
 
Ontziet men zich dien noit genoegh geprezenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot683
 
t' Aenbidden, in de schaduw van het Wezen
685[regelnummer]
Des toevals; zoo veel onvolmaeckter danGa naar voetnoot684-85
 
Zelfstandigheit, zijn bron, naest Godt, waer van
 
Zelfstandigheits en toevals Wezen sproten;Ga naar voetnoot685-87
 
Gewis m'ontziet 't geen Godt noit heeft verdroten;Ga naar voetnoot688
 
Toen hy verscheen, in schijn van vier of vlam:Ga naar voetnoot689
[pagina 733]
[p. 733]
690[regelnummer]
Of, als een duif, van boven dalen quam;Ga naar voetnoot690
 
Of in geruisch des wints, dan hardt dan zachter.Ga naar voetnoot691
 
De Godtheit schat den toeval voor noch achterGa naar voetnoot692
 
Zelfstandigheit, gelijck uw laegh vernuft;
 
't Welck stamerende, in 's hemels zaken suft,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
En twijffelt; niet of 't moet de Godtheit eeren,
 
Maer in wat verwe, en onder welcke kleeren.Ga naar voetnoot696
 
Dan braeckt de hel haer zwarte gal op 't wit;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot697
 
Als of dees rock den Kersten Godt miszit;Ga naar voetnoot698
 
Die zoo met schimp en smaet te rugh gezonden,
700[regelnummer]
Herodes en Pilatus, die flus stondenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot700
 
In vyantschap, vereenight met een' glimpGa naar voetnoot701
 
Van blijden pais, geboren uit Godts schimp;Ga naar voetnoot702
 
Waer na zy bey, verstooten van Godts erven,Ga naar voetnoot703
 
En over zee, ten schimp der menschen, sterven,Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
In 't rouwgewaet, in 't zwart, vol ongenoeght;Ga naar voetnoot705
 
Want zwart de hel, als wit den hemel, voeght.
 
De Godtheit quam den Stammen eer gemoeten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot707
 
Op klaer safier; dat onder hare voeten
 
Zoo zuiver blaeuwde, en scheen in 't oogh, van veer,Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Als d'ope lucht, by helder zomerweêr:Ga naar voetnoot708-10
 
Of zy ontsloot haer heerlijckheit den volcke,
 
In eene goude of in een zilvre wolcke;Ga naar voetnoot711-12
 
Of in een' glans van licht of regenboogh,
 
Gespannen van gemengelt kleur, om hoogh.Ga naar voetnoot713-14
715[regelnummer]
Mijn arentsooghGa naar margenoot*, dat in Godts boezem boorde,
 
Mijn Arent, die Godts Moeder onderschoorde,Ga naar voetnoot715-16Ga naar voetnoot716
 
In 't barnen van zoo veelerley misbaers;Ga naar voetnoot717
 
Zagh haren Zoon, omringht van kandelaers,
[pagina 734]
[p. 734]
 
In 't lang gewaet, bedecken al zijn leden;
720[regelnummer]
Het gout zijn borst, het sneeuw zijn kruin bekleeden;
 
D'ooghappels van zich branden met een strael;
 
Zijn voeten gloên, als brandende metael:
 
Zijn scepter was een zevenstar; zijn redeGa naar voetnoot723
 
Een schittrend zwaert, van weerzy scherp van snede:
725[regelnummer]
Het aenschijn blonck, in Pathmos bruinen nacht,Ga naar voetnoot725
 
Gelijck de zon des middaghs, in haer kracht:
 
Zoo quam Sint Jan de groote Heilant tegen,Ga naar voetnoot727
 
Voor wien hy zweem, en neêrviel, gansch verslegen.Ga naar voetnoot718-28Ga naar voetnoot728
 
Sint Pauwels zagh en hoorde Godt in 't licht,Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
Dat hem verscheen, en blixemde in 't gezicht.
 
Geen wet verbint de Godtheit van den Zone,
 
Dat zy zich juist naer iemants zin vertoone.
 
De hemel maeckt zijn heerlijckheit bekent,
 
In schijn van 't een of 't ander element;Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Of in geruisch van wint of lucht of veder;Ga naar voetnoot735
 
Of by het schoon of by onstuimigh weder.Ga naar voetnoot736
 
Dees Majesteit bedeckt zich in den schoot
 
Van hemelsch blaeuw of van karbonkelroot;Ga naar voetnoot737-38
 
Of zat ten toon voor tweemael twalef zielen,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Op een smaragd, zijn' stoel, waer voor zy vielen
 
Op 't aengezicht, en smeten elck haer kroon
 
Voor zijn gezicht, als sardis, en zoo schoon,Ga naar voetnoot742
 
Als puick van jasp; waer van zich 't oogh verwondert:Ga naar voetnoot743
 
De zetel braeckt vast vier en vlam, en dondert:Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
Vier dieren, rijck van oogen, zingen lof
 
En eere toe den Vorst van 't eeuwigh hof:
 
Hoe voeght dat wit die vierentwintigh grijzen!Ga naar voetnoot747
 
Terwijl zy 't Lam, den Zoon, den Schepper, prijzen:
 
De schael vol reux, en harpen eeren hem,
750[regelnummer]
Die eeuwigh leeft in 't nieuw Jerusalem.Ga naar voetnoot739-50Ga naar voetnoot750
 
En waerom 't Wit belachen, als een zotheit;Ga naar voetnoot751
[pagina 735]
[p. 735]
 
Dewijl het is de rechte draght der Godtheit,Ga naar margenoot+
 
En Godts lievrey, waer Geest of Heiligh zwiert,Ga naar voetnoot753
 
En feest of dienst ter zaligheit verciert.Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
d'Orakelhut verciert zich met tapijten,
 
Gestickt met wit. De wijding der LevijtenGa naar voetnoot756
 
Noch Arons riem en rock en tulleband
 
Versmaên geen wit, gelijck een merck van schant:Ga naar voetnoot758
 
Ja Aron zelf versmaet zijn opperkleeders,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Wanneer hy, voor de wolcke en EnglevedersGa naar voetnoot760
 
Van 's Godtheits Kist, eens 's jaers, in enckel witGa naar voetnoot761
 
Verschijnende, voor twalef stammen bidt.Ga naar voetnoot756-62
 
d'Olijfbergh kan der Englen draght getuigen,Ga naar voetnoot763
 
Gelijck het Graf, waer voor Aertsenglen buigen:Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
En Thabor zagh weleer 't gezalfde hooft,
 
Der Englen zon, in 't wit, dat sneeuw verdooft:
 
Sint Peters hart begost van lust te blaken,Ga naar voetnoot767
 
Hy riep: ay, laet ons hier drie tenten maecken.
 
De Vader borst ter wolcke uit met dees stem:Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Dit is mijn Zoon, mijn hart, dies hoort naer hem,Ga naar voetnoot770
 
Die op mijn' bergh verandert voor uw oogen,
 
En met dat sneeuw en krijt wort overtogen.Ga naar voetnoot772
 
Dat Josef hier noch eens te voorschijn koom',Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot765-73Ga naar voetnoot773
 
Die [spellende, uit den Koningklijcken droomGa naar voetnoot774
775[regelnummer]
Van koeien en van dorre en weelige airen,
 
De zeven vette en zeven magre jaren]
 
Tot Rijxvooght en Geheimraet wort gewijt,
 
Met 's Konings ringk en keten ommerijt,Ga naar margenoot+
 
In witte zijde, op Faroos eigen wagen;Ga naar voetnoot777-779
780[regelnummer]
Die 't blancke beelt van JESUS heeft gedragen;Ga naar voetnoot780
 
Van JESUS, die onnozelijck gehaet,Ga naar voetnoot781
 
Wort aengebeên in 't hagelwit gewaet
 
Der offerspijs; het voetsel aller scharen,Ga naar voetnoot782-83
[pagina 736]
[p. 736]
 
Aendringende in zijn kercken, voor d'altaren.
785[regelnummer]
De Koningin der Mooren, die haer zonGa naar margenoot+Ga naar voetnoot785
 
[Om 't aenschijn van den grooten Salomon
 
't Aenschouwen] met kameelen rijck geladen,
 
Den rugge boodt, en gaf dien Vorst te raden,Ga naar voetnoot785-88
 
t' Ontvouwen 't geen zoo diep gedompelt lagh;Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Verbaesde zich, toen zy den tempel zagh,
 
En 't elpen hof: de pracht en stoet van knechten,Ga naar voetnoot791
 
Brantofferhande en spijs en dischgerechten:
 
En staende eerst stom, voor dien ontsloten mont,Ga naar voetnoot793
 
Borst uit: ick peil een wijsheit, zonder gront:Ga naar voetnoot794
795[regelnummer]
'k Beschiet een' top, van geenen Reus te treffen.Ga naar voetnoot795
 
De Faem, gewoon haer roemstof te verheffen,
 
Tot walgens toe, verzweegh my 't halve deel:
 
Al 't geen ick zie en hoor is eens zoo veel.
 
Geluckigh, ja geluckigh zijn deze ooren,
800[regelnummer]
Die om uw' troon en disch, uw wijsheit hooren:
 
Gelooft zy Godt, die 't hooft van zoo veel raetsGa naar voetnoot801
 
Dees kroon opzette en zalfde in 's vaders plaets.Ga naar voetnoot802
 
Aenvaert dit gout, dit wierroock, dit gesteente,
 
En heersch met Godt, tot heil van zijn gemeente.Ga naar voetnoot785-804Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Maer Salomon, met al zijn majesteit,Ga naar margenoot+
 
Verdoofde noit, in zulck een heerlickheit,
 
't Natuurlijck kleet van een verwelckbre leli;
 
Veel min de bloem en kracht van 't Evangeli;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot805-8Ga naar voetnoot808
 
De blancke bloem van Kristus, op het veltGa naar voetnoot809
810[regelnummer]
Van 't hoogh altaer, zijn jongren voorgestelt,
 
Tot eenen geur der ziele, voor de ziecken,Ga naar voetnoot811
 
Die deze lucht, ter goeder ure, riecken.Ga naar voetnoot812
 
Helene komt, met al haer Keisren, zienGa naar voetnoot813
[pagina 737]
[p. 737]
 
Door 't lelibladt, op neêrgeboge knien,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Den Koning zelf, dien Davids zoon afbeelde,Ga naar voetnoot815
 
In 't kittelenste en bloeienst zijner weelde.
 
Zy staet verbaest, daer 't Kerckorakel scheitGa naar voetnoot817
 
Het wit van 't zwart; en Godts verholentheit,Ga naar voetnoot818
 
Niet langer wil verbloemen noch bewimpelen;Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Maer zulck een' glans ontsluiten voor den simpelen.Ga naar voetnoot820
 
Wat Koning, wat Profeet verlangde nietGa naar margenoot+Ga naar voetnoot821
 
t' Aenschouwen en t'aenhooren 't geen zy ziet
 
En hoort van Godt, bedeckt van 't licht der kleuren;Ga naar voetnoot823
 
Doch 't moght hun, voor hun' sterfdagh, noit gebeuren.
825[regelnummer]
Breng wierroock, gout, gesteente, en strijck uw' roem,Ga naar voetnoot825
 
Ter eere van deze outerlelibloem.Ga naar voetnoot826
 
Wat eere kan te hoogh ten hemel steigeren,
 
Zoo Englen zelfs 't altaer geen wierroock weigeren?Ga naar margenoot+
 
Wy Engelen aenbidden voor Godts troon,Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
En zingen lof den Vader en den Zoon,
 
't Onschuldigh Lam, het welck uw schult most boeten,
 
En nu om hoogh de starren treet met voeten.Ga naar voetnoot832
 
d'Aenbidding van dien heimelijcken schatGa naar margenoot+Ga naar voetnoot833
 
Niet duister oock uit tekens wort gevat,Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Van stap tot stap der yverighste tijden,Ga naar voetnoot835
 
Ontlast van kruis, of steenende onder 't lijden.Ga naar voetnoot836
 
Sint Pauwels straft 's Korinthers onbescheit;Ga naar voetnoot837
 
Vermits het niet Godts lichaem onderscheitGa naar voetnoot838
 
Van andre spijze, en terght zijn taeie roeden,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Die 't kranckbedt slaen en d' aders leeren bloeden.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot837-40Ga naar voetnoot840
 
Mijn Pius straft, by uitgedruckte wet,Ga naar voetnoot841
[pagina 738]
[p. 738]
 
Den reuckeloos, die JESUS disch besmetGa naar voetnoot842
 
Met heiligh bloet; en leert den wrevlen schricken,Ga naar voetnoot843
 
Ja met zijn tong dat diere altaerbloet licken.Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Tertulliaen draeght zorgh voor kelck en kruim;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot845
 
En beeft, indien men 't Heilighdom verzuim',
 
Of iet vertrede of plenge en storte op d'aerde:
 
Zijn yver schat dit lijf op zulck een waerde,Ga naar voetnoot848
 
Dat hy vervloeckt, indien de kunstenaer,Ga naar voetnoot849
850[regelnummer]
Die Afgoôn snijt, het offere op 't altaer
 
Met zijne hant; geleken by de vuisten
 
Der wreede Joôn, die Godt in 't lichaem kruisten:
 
Hy acht die hant eer waerdigh afgezet,
 
Dan datze zich aen 't Heilighdom besmett'.
855[regelnummer]
Geen Kerckscholier moght met zijn ooge aenschouwenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot855
 
Dit Kerckgeheim, geen leerkint te betrouwen.Ga naar voetnoot856
 
Een reden die het Kerstendom ten spotGa naar voetnoot857
 
Gedijde; als of het zijn' verborgen Godt
 
En Godtheit eerde in 't heimlijck en gestolen.Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
De schat en pracht vereerende 't verholen
 
Geheim en noit volprezen zieljuweel,
 
Van overouts, betuigen u geheel
 
Wat anders, dan men schafte op Arons disschen:Ga naar voetnoot860-63Ga naar voetnoot863
 
Waerom met recht d'AltaergeheimenissenGa naar margenoot+
865[regelnummer]
Zich legerden en bloncken overal
 
In zilver, gout, gesteente en berghkristal.Ga naar voetnoot866
 
Geen rijckdom kan 's Geheimmercks eer bepalen:Ga naar voetnoot867
 
Al schittert het in 't middelpunt der stralen
 
Van eene zon, of heldre halve maen,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Met kunst volwrocht: al bidt de Kerck dit aen
[pagina 739]
[p. 739]
 
In 't zilvren licht van eenen tilbren toren:Ga naar voetnoot871
 
Al berght een duif van gout dit hemelkoren,Ga naar voetnoot872
 
Dat zielen kracht en zaligh voetsel geeft:
 
Of zoo een lam schier knickebeent en beeft;Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Terwijl het deckt met dierbaer vlies en vlocken,Ga naar voetnoot875
 
Het Kruislam, voor Pilatus stoel getrocken:Ga naar voetnoot876
 
Of zoo het schuilt, in d' opgepickte borst
 
Des pellikaens, die kunstrijck vast den dorstGa naar voetnoot878
 
En honger van zijn jongen pooght te stillen,
880[regelnummer]
Met hartebloet en aderen, aen 't lillen
 
Van bittre pijn. Ick heb door mijn beleitGa naar voetnoot868-81Ga naar voetnoot881
 
't Altaergeheim, met kunst en kostlijckheit
 
Vereert; geensins om onwaerdeerbren zegenGa naar voetnoot883
 
Met Ofir en gansch Oosten op te wegen,Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
Als in een schael: al goot men eenen klomp
 
Van al het gout des aerdboôms, 't waer te plomp,Ga naar voetnoot886
 
Zoo mijn godtwaerde en grijze godtverlichten,Ga naar voetnoot887
 
Die d'oude Kerck door maght van schatten stichtten,Ga naar voetnoot888
 
Door schatten slechts beooghden hunnen zoen.Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Zy zochten zoo den yver aen te voên;Ga naar margenoot+
 
Op dat het hart door zulck een' glans bewogen,
 
Te zuiverder voor 's Hartekenners oogenGa naar voetnoot892
 
Verschijnen moght, en nimmer onbereit
 
Genaken 't licht der Offermajesteit.
895[regelnummer]
Wat wulpscheit durf 't Geheimmerck dan onthoudenGa naar voetnoot895
 
d'Aenbiddinge, op den voorgangk der aelouden;Ga naar voetnoot896
 
Besteênde aen Godt hun wierroock, purper, gout,
 
Kristal, gesteente en marmer, trots gebouwt
 
Tot aen de lucht? wat koorzangk, welcke altarenGa naar voetnoot899
900[regelnummer]
Beval ick d'eer des godtsdiensts te bewaren!Ga naar voetnoot897-900Ga naar voetnoot900
 
Met reden, meer door dier metael ge-eertGa naar voetnoot901
[pagina 740]
[p. 740]
 
Dan Moses Wet, in steenen gegraveert,Ga naar voetnoot902
 
Of Arons staf en wonderlijcke roede,Ga naar voetnoot903
 
Of 't Manne, een beelt van 't broot, dat zielen voedde.Ga naar voetnoot902-04Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
En Kristus zelf vermaeckt zich met deze eer;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot905
 
Hoewel hij d'eer van Vorst en tijtlijck Heer
 
En tittelen zich belght en pooght te vlieden.Ga naar voetnoot907
 
Sint Magdaleen, genegen eer te biedenGa naar voetnoot908
 
Haer' Heer, haer' Godt, aen Simons disch te gastGa naar voetnoot909
910[regelnummer]
Gebeden; breeckt dat kostelijcke albast,Ga naar voetnoot910
 
En giet dien geur op 't hair, van Godt begotenGa naar voetnoot911
 
Met meer gena dan al zijn lotgenooten:Ga naar voetnoot912
 
Noch schaemtze zich t'ontmoeten zijn gezicht
 
Van vore, en volght van achter haren plicht;Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
Als quaemze 't lijck zijn leste staetsi manen.Ga naar voetnoot915
 
Zy zalft, zy wascht zijn voeten met haer tranen:
 
Zy kust en drooght zijn voeten met heur hair.
 
Iskarioth en d'ander huichelaerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot918
 
Bestaen dien dienst van eere te bedillen:Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
d'Een schat dien geur te spreien, schatten spillen;Ga naar voetnoot920
 
Veel nutter aen 't nootdruftigh hart besteet:Ga naar voetnoot921
 
En d'ander acht dien heiligen ProfeetGa naar voetnoot922
 
Besmet, naerdien dees smet zijn lijf durf roeren:Ga naar voetnoot923
 
Haer Voorspraeck vangt dan aen het pleit te voeren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Tot voorstant van 't verneêrt gekneusde hart;Ga naar voetnoot925
 
En looft haer daet, die bey dees wrijters smert:Ga naar voetnoot926
 
Ghy Simon, brusk in 't goede te versmaden,Ga naar voetnoot927
 
Verzuimde zelf met water my te baden:Ga naar voetnoot928
 
Zy wascht mijn' voet met haer gesmolten oogh,Ga naar voetnoot929
[pagina 741]
[p. 741]
930[regelnummer]
En wischt mijn been met pracht van vlechten droogh.Ga naar voetnoot930
 
Ghy huisvooght zuimde uw' tafelgast te groetenGa naar voetnoot931
 
Met eenen kus; zy kust en lickt mijn voeten.Ga naar voetnoot932
 
Ghy goot noch zalf noch oly op mijn hooft;
 
Zy zalft mijn' voet met balssem, my belooft:Ga naar voetnoot927-34Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Zy toont aen my haer liefde, waert vergouden:Ga naar voetnoot935
 
Haer wort een boeck vol dootschult quijtgeschouden:Ga naar voetnoot936
 
Zy rijs' getroost, en schrick voor straf noch roe.Ga naar voetnoot937
 
Zoo keert hy 't hooft dien Kristverrader toe:Ga naar voetnoot938
 
Wat zorght ghy om den nootdruft te begaven?Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Dees zalft mijn lijck, mijn lichaem, voor 't begraven.Ga naar voetnoot940
 
De lieve geur van haer godtvruchtigh werckGa naar voetnoot941
 
Zal, Oost en West, zich spreien door mijn KerckGa naar margenoot+
 
En 't blaeuw gewelf, van mijnen duim gemeten:Ga naar voetnoot942-43Ga naar voetnoot943
 
Ja tijt noch eeuw zal Magdaleen vergeten.
945[regelnummer]
Iskarioth, die haren godtsdienst haet,Ga naar voetnoot945
 
Staet op, en worght zijn ziel door 't Godtsverraet.Ga naar voetnoot946
 
Dat geene ziel haer heil dan zoo vergisse,Ga naar voetnoot947
 
Noch, onder kruims en druifs gestaltenisse,Ga naar voetnoot948
 
Verwaerloos' nu t'aenbidden 't zelve hooft,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
Den zelven voet, en 't lichaem haer belooftGa naar voetnoot950
 
Op 't godtsaltaer, in schijn van montgerechten.Ga naar voetnoot951
 
Aenbidt, onthaelt zijn Godtheit met uw vlechten:
 
't Altaer verstrecke een voet, daer Godt op rust:Ga naar voetnoot953
 
Brengt nardus: zalft, bewieroockt, wascht en kust:Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Verbezight hier albast en geur en schatten:Ga naar voetnoot952-55Ga naar voetnoot955
 
't Geen Kristverraer noch huichelaer kan vatten,Ga naar voetnoot956
 
Dat bidt vry aen, in huis in kerck en hol:Ga naar voetnoot956-57Ga naar voetnoot957
 
Het Kristcieraet zy prachtigh en sta vol,Ga naar voetnoot958
[pagina 742]
[p. 742]
 
Tot roem des Godts, die Magdaleen verdadight,
960[regelnummer]
En hare boete en Kristplicht begenadight.Ga naar voetnoot960
 
En niemant schricke, als of dees Kristdienst zyGa naar margenoot+
 
Een brootdienst, en gevloeckte afgodery;Ga naar voetnoot962
 
Naerdien het broot, door 't vier des Woorts verslonden,Ga naar voetnoot963
 
Niet wort gedient, noch spijst godtvruchte monden,
965[regelnummer]
Daer 't lochenend zijn zellefstandigheit
 
Zijn' toeval laet, die 't heiligh Lam bespreit:Ga naar voetnoot965-66
 
Waer van wy schier geen tuigen meer behoeven
 
Dan d'ouden, die d'afgodery begroevenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot967-68
 
En 't Heidendom verdelghden, door het pit
970[regelnummer]
Van vast bewijs: of broghten tot hun witGa naar voetnoot970
 
Door wonderdaên, gedondert door de landen
 
En steden, daerze als heldre fackels brandden,Ga naar voetnoot972
 
En schenen wech des afgronts duistren nacht;
 
Ten spigel van 't afgodische geslacht;
975[regelnummer]
Waer onder hier, door menigh wonderteken,Ga naar margenoot+
 
Sint Willebrort de harten heeft ontsteken;Ga naar voetnoot976
 
Die, daetlijck schuw van Wodan, zon en maen,Ga naar voetnoot977
 
Dien Regenboogh der Kercke baden aen.Ga naar voetnoot978
 
En twijfelt ghy? Sla open 's lants kronijcken,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Daer zal de trouw van deze waerheit blijcken.
 
De Wrevel schreeuwt, hoewel dit luttel sluit:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot981
 
d'Een Afgodt dreef den andren Afgodt uit.
 
Is 't waer? zoo heeft de hel de hel bestreden,
 
En krijgh gevoert met hare medeleden:
985[regelnummer]
Zoo moet het Rijck des afgronts onder gaen;
 
Dat in zijn kracht, tot Kristus komst, zal staen,Ga naar voetnoot983-86Ga naar voetnoot986
[pagina 743]
[p. 743]
 
En nimmer scheurt in hatelijcke deelen;
 
Terwijl het stoockt zoo bloedige krackeelen,Ga naar voetnoot987-88
 
Door kettery of zucht tot baet en staet,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
Waer van zijn stoel op d'aerde zwanger gaet.Ga naar voetnoot990
 
Geen Afgodt heeft dan Afgoôn uitgedreven:
 
Maer JESUS zy dese eere toegeschreven.Ga naar margenoot+
 
Waer hy verschijnt met zijn gezegent Kruis,
 
En Naem vol krachts, ruimt Belial het huis.Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
Hier lust het my, door eene proef van wonderen,
 
Beknopt in 't oor des lasteraers te donderen,Ga naar voetnoot996
 
Ter eere van 't Geheimmerck, geschoffeert,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot997
 
Door 't zaet, dat geen Afgodendom bekeert,Ga naar voetnoot998
 
En 't Kristendom verkeert, zoo eigenzinnigh,Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Zich quetsende aen Godts prickel, al te vinnigh,Ga naar voetnoot1000
 
Door lasteren van 't geen het niet verstaet,Ga naar voetnoot1001
 
Of wil verstaen, uit schrick voor schade of haet.Ga naar voetnoot1002
 
't Geheimmerck schuift het vlies van 't oogh der jongeren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1003
 
In Emaus, daer zy naer Kristus hongeren:Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
't Verkeert in steen in 's misbruicks valschen mont:
 
Het sart tot wraeck den Libyaenschen hont,
 
Verscheurende den schender en verwaten:Ga naar voetnoot1006-07
 
't Heelt kranckheên, lang van kunst en kruit verlaten:Ga naar voetnoot1008
 
't Vertoont een kint, terwijl 't geoffert wort:Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
't Ontgort het lijf, van spokery omgort:
 
Het vaeght het huis, van spokery bezeten:Ga naar voetnoot1010-11
[pagina 744]
[p. 744]
 
Het overtuight het wroegende geweten:Ga naar voetnoot1012
 
Het bloedt, indien 't de Jootsche poenjaert prickt:Ga naar voetnoot1013
 
't Ontsteeckt een vlam, die 's Priesters hairen lickt:Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Het wort verlicht van Englen op d'altaren.Ga naar voetnoot1005-1015Ga naar voetnoot1015
 
Wat element moet niet zijn Godtheit sparen?Ga naar voetnoot1016
 
Hoe sidderen, voor 't Heilighdom beducht,
 
Het vier en d'aerde en 't water en de lucht!Ga naar voetnoot1018
 
Het vratigh vier trompette, o Amsterdammers!Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Den Aemstel toe, hoe Godt in d'OuterlammersGa naar voetnoot1020
 
Wort aengebeên, daer 't vinnighste element
 
't Aertsheilighdom der Kercke zengt noch schent;Ga naar voetnoot1022
 
Het zy men 't laet de kolck des haerts bevolen;Ga naar voetnoot1023
 
Het zy de vlam uw koopstadt leit in kolen,Ga naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
Met Godts kappel en 't heiligh pauweljoen;
 
Daer zelf de gloet der zercken noch den schoen
 
Der burgeren blaeckt: waerom zy 't Wonder groeten
 
Eerbiedighlijck, met ongeschoeide voeten,
 
Als Amrams zoon de heiligheit der ste,Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Daer 't vier in 't bosch het loof geen hinder deê.Ga naar voetnoot1019-30Ga naar voetnoot1024-30Ga naar voetnoot1030
 
De Byen, die URBAEN zijn' schilt vercieren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1031
 
d'Eerwaerdigheit van dees Geheimnis vieren,Ga naar voetnoot1032
 
En vlechten door Godts aendrift, om Godts Merck
 
In haren korf, een kleine wasse kerck,
1035[regelnummer]
Met venstren, koor, altaer en galeryen.Ga naar voetnoot1033-35
[pagina 745]
[p. 745]
 
Het is dan reên, dat mijn vernufte Byen,Ga naar voetnoot1036
 
Vast zwarmende om den Bykorf van URBAEN,Ga naar voetnoot1037
 
Om 't Heilighdom geen wasse muren slaen;Ga naar voetnoot1038
 
Maer diamant, karbonckels en metalen,
1040[regelnummer]
Waer op de zon zich blint ziet met haer stralen.
 
't Was billijck, dat zijn Byzwarm, spade en vroegh,Ga naar voetnoot1041
 
Ten Kruisbergh vloogh, van waer hy met zich droeghGa naar voetnoot1042
 
Het hemelsch puick van kruisdauw sap en geuren,Ga naar voetnoot1043
 
Geschept uit rooze en outerlelikleuren;Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Al stof tot wasch en honigh, voor den korf
 
Der ziele, om wie Godts bloem verwelckte en storf.Ga naar voetnoot1046
 
Om, door een klaer aelout roemwaerdigh wonder,Ga naar margenoot+
 
U, in dien dienst en Godtseere, in 't byzonder
 
Te stichten, lust my noch te rugh te treênGa naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Vele eeuwen, naer Gregoor Nazianzeen,Ga naar voetnoot1050
 
Dat Oostersch licht, 't welck, onder zijn scholieren,Ga naar voetnoot1051
 
Telt Sint Jeroen en andren, waert te vieren.Ga naar voetnoot1052
 
Nu luister toch, wat die doorluchte Helt
 
Der Kercke u van Gorgonia vertelt,
1055[regelnummer]
Zijn zuster zelf; de spiegel aller vrouwen,
 
Die trouwende oock de hant des Heilants trouwen.
 
Zy rijght een snoer van deughden om haer' hals:
 
Haer godtsdienst, rein en louter, wraeckt het valsch:
 
Zy yvert slechts den Opperste ten prijze.
1060[regelnummer]
De broeder roemt haer daet, op deze wijze:
 
De felheit van haer kranckheit, buiten 't spoor
 
Der koortsen, sloegh al 't lichaem door en door,
 
En koockte 't bloet, dat stremmende in zijn aren,Ga naar voetnoot1063
 
De leên verstijfde, als ofze marmer waren;Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
En holp het brein aen 't hollen; niet een poos,
 
Maer deze quael hielt aen, als endeloos;Ga naar voetnoot1065-66
 
En baerde een meer dan menschelijcke ellende,Ga naar voetnoot1067
[pagina 746]
[p. 746]
 
Die d'artsen tarte en kunst noch kruiden kende.Ga naar voetnoot1068
 
Der ouderen godtvruchte tranen, eer
1070[regelnummer]
Om hoogh verhoort, vermoghten nu niet meer.Ga naar voetnoot1069-70
 
De kerckgebeên des ganschen volx in rouwe,
 
Als om zich zelf, gestort voor zoo een vrouwe,Ga naar voetnoot1071-72
 
Die al de stadt te bedd' holp van verdriet;Ga naar voetnoot1073
 
Al wat men zocht of aengreep was om niet.
1075[regelnummer]
Wat doet dees ziel, nu ieder zit verlegen?Ga naar voetnoot1075
 
Aen welck een arts verzoecktze troost en zegen?Ga naar voetnoot1076
 
Ay luister toe: hier leit dit wonder t'huis.Ga naar voetnoot1077
 
Toen ieder een nu wanhoopte aen haer kruis,
 
En niet vermoght met bidden, schreien, wenschen,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Ging zy den arts, den toevlught aller menschen,
 
By duister nacht opkloppen, op een stont,
 
Waer in zy juist een drop verquickings vont.Ga naar voetnoot1080-82
 
Zy worpt zich vlack, met een gerust betrouwen,
 
Voor 't outer neêr, met hant en knie gevouwen,
1085[regelnummer]
En roept luits keels, ootmoedigh en verneêrt,
 
Hem aen, die hier op 't outer wort ge-eert,Ga naar voetnoot1083-86Ga naar voetnoot1086
 
En van hun' last de harten kan ontladen.
 
Zy maelt hem voor de ry der wonderdaden,Ga naar voetnoot1088
 
Ten troost zijns volx gebleken, van 't begin
1090[regelnummer]
Der weerelt aen, alle eeuwen uit en in;
 
Naerdienze 't schrift der oude en nieuwe schachtenGa naar voetnoot1091
 
Des heilboecks druckte, in 't blat van haer gedachten.
 
Dus yverende, en meer en meer beroert,Ga naar voetnoot1093
 
Wortze, uit de streeck der schaemte, als wechgevoert;Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Doch prijsselijck en deughtzaem en godtvruchtigh,
 
Naeryvertze de hant, die zoo Kristzuchtigh,
 
Aenroerende den zoom van 't Kristgewaet,Ga naar voetnoot1097
[pagina 747]
[p. 747]
 
De bloetwel stopt, door zulck een toeverlaet.Ga naar voetnoot1096-98
 
Nu neigh uw oor naer zusters daet te stouter.Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
De krancke, met den hoofde tegens 't outer
 
Vast leunende, berst uit met luit gesteen,
 
En smelt in druck; als eertijts MagdaleenGa naar voetnoot1102
 
In tranen, van Godts voeten opgegolpen.Ga naar voetnoot1103
 
Zy zucht, zy steent, en zweert niet ongeholpen,
1105[regelnummer]
Niet ongeredt te scheiden van 't altaer.Ga naar voetnoot1100-5
 
Zoo overstrijcktze al 't lichaem, hier en daer,
 
Met artseny van tranen, dieze sprengde
 
In hare hant; waer onder zy iet mengde
 
Van 't Heilighdom des dierbren lijfs of bloets,
1110[regelnummer]
In hare hant verborgen: zoo vol moedts,Ga naar voetnoot1106-10
 
Vol hoops, gevoeltze, o wonder noit volprezen!
 
Zich, op een' sprongk, van alle wee genezen.Ga naar voetnoot1111-12
 
Zy springht van vreught, en scheit een vrolijck mensch;Ga naar voetnoot1113
 
Die nu te loon ontfingk, naer heuren wensch,
1115[regelnummer]
Het geen zy wenschte, en Godt hadde afgebeden:
 
Haer sterck gemoedt verworf die kracht der leden.Ga naar voetnoot1116
 
Zoo zet de broêr zijn zusters daet ten toon,Ga naar voetnoot1117
 
Na dat haer asch te rust ging by de doôn.
 
Hy melde 't noit gedurende haer leven:
1120[regelnummer]
Maer sedert, sterck van zielschrick aengedreven,Ga naar voetnoot1120
 
Bazuint hy 't uit, op dat dit wonder klinck',
 
In ieders oor, en JESUS eere blinck'.
 
Men magh 't geheim der Koningen niet mellen;Ga naar voetnoot1123
 
Maer onbeschroomt Godts wercken elck vertellen.Ga naar voetnoot1047-1124
1125[regelnummer]
En of de Nijt van spijt haer hart opeet';Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1125
 
't Gaet zeker, dat geraemt van een ProfeetGa naar voetnoot1126
 
't Gestorven lijck slechts rakende op kan wecken;Ga naar voetnoot1127
[pagina 748]
[p. 748]
 
Ja 's lichaems schim voor artseny kan strecken.Ga naar voetnoot1128
 
't Gaet zekerder, dat levende outervleesch,Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Of bloet van Godt 't wanhopend lijf genees',
 
Met een de ziel, die worstelende in 't middenGa naar voetnoot1131
 
Der jammeren, niet weigert aen te biddenGa naar voetnoot1132
 
Den zelven Godt, dien Abram hadt te vrient,Ga naar voetnoot1133
 
En in zijn zaet op 't outer wort gedient.Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Zoo Kristus zoom oit sloot de bloedende aren,Ga naar margenoot+
 
En schoof een schot voor 't leet van twalef jaren;Ga naar voetnoot1135-36
 
Indien Godts rock oit runde een' rooden vloetGa naar voetnoot1137
 
Des bloets; wat kracht ontbeert Godts eigen bloet
 
En outervleesch, het kleet van Kristus Godtheit,Ga naar voetnoot1138-39
1140[regelnummer]
Wiens wijsheit schijnt in 't oogh der weerelt zotheit?Ga naar voetnoot1140
 
In zwackheit schuilt d'aenbiddelijcke kracht,Ga naar voetnoot1141
 
Die blijckende, te grooter wort geacht.Ga naar voetnoot1142
 
Gelijck het Man, der stammen hongertemmer,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1143
 
Lagh door Godts last in Arons gouden emmerGa naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Bewaert, ten roem van Godt, by den Hebreeu;Ga naar voetnoot1145
 
Op dat men moght erkauwen, eeuw aen eeuw,Ga naar voetnoot1146
 
Van spruit tot spruit, dees weldaet, eer genoten;Ga naar voetnoot1147
 
Zoo heeft de Kerck, van outs her, opgeslotenGa naar margenoot+
 
En naeu bewaert 's Geheimmercks rijcken schat,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Of in een slecht of kostelijcker vat,
 
Naer 's tijts beloop, ten oorbaer van den Kristen,Ga naar voetnoot1151
 
Tot Kristus roem, ten trots van zoo veel listen
 
En lagen en afgrijsselijck gewelt,
 
Van 's afgronts heir alsins te werck gestelt,Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Om dit juweel des outers te verpletteren,Ga naar voetnoot1155
 
Door haet van Jode of Heiden of Aertsketteren.
 
't Niceensch Besluit bezorght, op hare reis,Ga naar voetnoot1157
[pagina 749]
[p. 749]
 
De vege ziel naer 't hemelsche pallais.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1158
 
't Geheimmerck 't oogh van overouts bejegent,Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
En van 't altaer de zameningen zegent,Ga naar voetnoot1160
 
En streckt, ter noot, een toevlught onder 't kruis,Ga naar voetnoot1161
 
In bosch en hol, op zee en binnen 's huis,
 
Of langs den wegh, ter sluick en zonder kennis,Ga naar voetnoot1162-63
 
Daer 't wort gedreight met misgebruick en schennis.Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Toen Decius bebloede Kristus bron,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1165
 
Die zielen bade, ontfing SerapionGa naar voetnoot1166
 
In 't uiterste, van stervens noot gedrongen,
 
Zijn kerckgerecht, by nacht, door eenen jongen,Ga naar voetnoot1168
 
Gezonden van den Priester, nu te bedt
1170[regelnummer]
Gestort van flaeuwte en in zijn ampt belet.Ga naar voetnoot1165-70
 
Noch grijzer eeuw getuight het pleghtigh zendenGa naar margenoot+
 
Des zielgerechts aen 't kranckbedt, vol ellenden.Ga naar voetnoot1171-72
 
Toen Steven, d'eerste op Peters stoel gewijt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1173
 
Zijn sleutels droegh, in dien benepen tijt,Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Gemoete op wegh een drom van hofsoldaten
 
Tharsijt, wiens trouw zy woest en uitgelatenGa naar voetnoot1176
 
Afeischen, wat hy heimlijck by zich draeght:Ga naar voetnoot1177
 
De jongelingk noch angstigh noch versaeght
 
Besloot, al zoudt hun grampschaps vinnen scherpen,Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Dit Heilighste geen honden voor te werpen;Ga naar voetnoot1180
 
Dit Heilighste, dat in het linnen lagh
 
Wel zuiverlijck gewonden, uit ontzagh.Ga naar voetnoot1181-82
 
Hier over slaen en stooten die verwoeden
 
Den trouwen helt met steenen en met roeden,Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Tot dat hy stort, en giet met bloet zijn' geest
[pagina 750]
[p. 750]
 
Ten adren uit; om op het hemelsch feest,
 
Met eene kroon, van goude roên en steenenGa naar voetnoot1187
 
Gewrocht, te treên, van schooner dagh beschenen.Ga naar voetnoot1173-88
 
En Sater, Sint Ambroos zijn volle broêr,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Noch kerckscholier [toen hy de zee bevoer
 
En schipbreuck leedt, op berrenende klippen]Ga naar voetnoot1191
 
Niet schrickende voor 't water op de lippen,
 
Noch 't schuimbecken der bulderende Doot;Ga naar voetnoot1193
 
Nam rustigh voor, in 't nijpen van den noot,
1195[regelnummer]
Niet onvoorzien van 't Kristgeheimenisse,
 
Te vliên naer Godt, ten troost van zijn gewisse.
 
Hy eischte dan het godtlijck Outermerck
 
Van andren, ree gekerstent in de kerck.Ga naar voetnoot1198
 
Hy eischte 't niet om zijn nieuwsgierige oogen
1200[regelnummer]
Hier me te voên; maer om zijn onvermogenGa naar voetnoot1200
 
Te vestigen door dees verholenheitGa naar voetnoot1201
 
Van zijn geloof. 't Gevaer dan overleit,Ga naar voetnoot1190-1202
 
Liet hy 't Geheim in eene bebusGa naar margenoot* binden;Ga naar voetnoot1203
 
Die om zijn' hals gehangen, alle winden
1205[regelnummer]
En watren tarte, als hy zich gaf op 't vlack,Ga naar voetnoot1205
 
En zocht, om 't lijf te bergen, mast noch wrack;
 
Naerdien dees schilt der Godtheit hem bedeckte,Ga naar voetnoot1207
 
En in den noot alleen een noothulp streckte.Ga naar voetnoot1204-8
 
Zijn dapperheit, daer 't schip te gronde ging,
1210[regelnummer]
Aen mast noch wrack, maer 't vast betrouwen hing:
 
En deze hoop bezweeck hem niet. In 't endeGa naar voetnoot1211
 
Hy eerst van al gelandt, na deze ellende,
 
Behouden 's lijfs, begroete, mont aen mont,
[pagina 751]
[p. 751]
 
Den Overste, tot wiens gebodt hy stont:
1215[regelnummer]
En bergende zijn knapen uit de zorgen
 
Der zee; of ziende een deel alree geborgen;
 
Vloogh, zonder eens naer kist of schat te zien,
 
Ten tempel in, om Godt zijn eer te biên;
 
Voor zulck een heil te loven met gebeden
1220[regelnummer]
Zijn eeuwige geloofsverholentheden;Ga naar voetnoot1220
 
Te melden voor des Godtheits aengezicht,
 
Dat danckbaerheit zy d'aengenaemste plicht.Ga naar voetnoot1211-22
 
Ambroos beluit aldus den kuischen Sater,Ga naar voetnoot1223
 
Die zich, getroost op 't Kristmerck, gaf te water.Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
Ambroos, die dus zijn broeders uitvaert houdt.
 
Wijst aen wat kracht hy 't Heilighdom betrouwt;Ga naar voetnoot1226
 
Het zelve lijf, dat tredende op de baren,Ga naar voetnoot1227
 
Zijn broeders lijf in 't zeeschuim kost bewaren.Ga naar voetnoot1228
 
Hy straft veel min dat dees afgodisch ruickt,Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Die 't Kristmerck eert, zoo mevoert, zoo gebruickt.Ga naar voetnoot1230
 
Aen 't voedzaem Lam, om Saters hals gehangen,Ga naar voetnoot1230-31
 
Was meer dan aen het gulden Vlies gevangen.Ga naar voetnoot1232
 
Wat element een ander dreight en plaeght;
 
Hy zwicht niet eens, die zulck een' halsbergh draeght.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Nu staet ons noch 't hooghwaerdigh feest te vieren,Ga naar margenoot+
 
Met pleghtige en godtvruchtige manieren;
 
Zoo dra de zon den zomer open sluit;Ga naar voetnoot1237
 
Dies luister toe, waer uit dees hooghtijt spruit.
 
Het Godtsmerck, om zijn Godtheit aengebeden,Ga naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Wert overdwers of voor de vuist bestredenGa naar voetnoot1240
 
En aengerant, na d'eerste hondert jaer:
 
Eerst overdwers, van een verwate schaer,Ga naar margenoot+
 
Die Davids Zoon, wiens glorie eeuwigh dure,
 
Berooft van d'eene of d'andere nature;
[pagina 752]
[p. 752]
1245[regelnummer]
Zoo dick de nacht haer blinde pezen slaeckt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1245
 
En, by gevolgh alleen, Godts lichaem raeckt.Ga naar voetnoot1241-46
 
De zevenste eeuw, verhit op 't beeldestormen,
 
Durf voor de vuist dees outerzon hervormenGa naar voetnoot1247-48
 
En smilten in haer ydel harssenvat;Ga naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Dat eeuw op eeuw zoo menigh boeck bekladt;Ga naar voetnoot1250
 
't Zy Schot, Bertraem of Berengaer of BruizenGa naar margenoot+
 
Of Albigois 't Aertsheilighdom verguizen,Ga naar voetnoot1251-52
 
Met roock en galm van woorden, zonder pit,Ga naar voetnoot1253
 
En stom, zoo dra de Kerck te rechte zit,Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
En wet haer' stijl en dondert naer benedenGa naar voetnoot1255
 
Op 't Nimrots rot, verbijstert van Godts reden.Ga naar voetnoot1256
 
Men rockent wel, maer spint zoo ras geen werck:Ga naar voetnoot1257
 
Men stormt met kracht het kruisbeelt uit de kerck;
 
En onvernoeght aen 't plondren des Gekruisten,Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Drijft Kristus zelf, met des kerckschenders vuisten,Ga naar voetnoot1260
 
In 't aengezicht, en rant zijn lichaem aen
 
In 't Heilighdom: daer 't lichaem heeft gestaen,
 
Bestaet men 't beelt zijns lichaems op te disschen.Ga naar voetnoot1263
 
Zoo bluscht men 't licht, uit lust tot duisternissen:
1265[regelnummer]
Zoo gaet de schim des Heeren voor den Heer:Ga naar voetnoot1265
 
Men wraeckt een beelt, en haelt een ander weêr:
 
Men wisselt zijde en purperverf aen sletten:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1267
[pagina 753]
[p. 753]
 
Men pooght fijn gout voor koper om te zetten.Ga naar voetnoot1268
 
Zoo grijpt de hont de vleeschschim in het nat,
1270[regelnummer]
En mist den buit van 't vleesch, alree gevat,Ga naar voetnoot1269-70
 
't Gelijcken van de waerheit en de logen,
 
En zaeck en schijn, heeft menigh oogh bedrogen.Ga naar voetnoot1259-72
 
Urbaen, de Vierde, een voorzaet en genanGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1273
 
Van mijn' URBAEN, die nu in 't wijt gespanGa naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Van Vatikaen en zijn gewelfde bogen,Ga naar voetnoot1274-75
 
Al 't volck bestraelt en zalight met zijn oogen;Ga naar voetnoot1276
 
De Vierde Urbaen, begoten met Godts zalf,
 
En uit zijn' stoel, vijf eeuwen en een half,
 
Te rugge ziende, en zoo veel hooftgedroghten,
1280[regelnummer]
Waer van doorgaens Godts lichaem wiert bevochten;Ga naar voetnoot1278-80Ga naar voetnoot1280
 
Vereerde het met eenen blijden dagh;Ga naar voetnoot1281
 
Den droefsten, dien oit d'afgront rijzen zaghGa naar voetnoot1282
 
Met schooner vier, om 't Hooft der Heilighdommen,Ga naar voetnoot1283
 
In zijn triomf, te zien met glori brommen,Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Op 't jaerlix feest; geviert met danckbre vreught,
 
Voor 't heilgenot der onvergeltbre deught
 
En weldaet, elck zoo zegenrijck verworven,
 
Door Godts Gezalfde, aen 't heilzaem hout gestorven;Ga naar voetnoot1288
 
Om stervende eens te trappen onversaeght,
1290[regelnummer]
Op 't hart des Doots, in 't kruisperck uitgedaeght.Ga naar voetnoot1289-90Ga naar voetnoot1290
 
O feestdagh! rijs met ongewoone klaerheit.
 
Zoo paste het, dat d'onverwinbre Waerheit
 
Aertskettery en logen, dootsch en bang,
 
Eens ommevoerde in haren ommegang;
1295[regelnummer]
Om met dien glans en goddelijcken luisterGa naar voetnoot1292-95
 
De zwarte grijns te lichten van het duister
[pagina 754]
[p. 754]
 
En doncker oogh; op dat het trane en zwicht',Ga naar voetnoot1297
 
En schaemroot, zich laet' dienen van dit licht.Ga naar voetnoot1298
 
Sta op, o Godt, en help den Haet verstroien:Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Gelijck het vier de fackel kan ontdoienGa naar voetnoot1300
 
En smilten; zoo verga, verteere en quijn'
 
Al wat de strael uws Heilighdoms beschijn'.Ga naar voetnoot1302
 
Dat heden ons geen lasteraers gemoeten:Ga naar voetnoot1303
 
Sint Peters kerck en kooren krijgen voeten.Ga naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Wanneer URBAEN met d'AertsgeheimenisGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1305
 
Der feestelijcke in top gezonge Mis,Ga naar voetnoot1306
 
Op 't grafaltaer, het koor hebb' begenadight,Ga naar voetnoot1307
 
En al de kerck gezuivert en verzadightGa naar voetnoot1308
 
Met Offerspijs; dan stapt hy, op 't gebrom,Ga naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Het grof gebrom der domklocke, uit den DomGa naar voetnoot1310
 
Van 't om end om befaemde en roemrijck Rome;Ga naar voetnoot1309-11
 
Wiens hooft het past, dat oost en west betoomeGa naar voetnoot1312
 
Door Kristdienst, noch veel verder dan 't geweltGa naar voetnoot1313
 
Van Cesars zwaert de weerelt wetten stelt.Ga naar voetnoot1313-14
1315[regelnummer]
Het morgenroot verrees met schooner wangen
 
En vrolijcker om zulck een eer t'ontfangen.
 
De burgery en grooten treden voorGa naar voetnoot1317
 
't Gewijde heir, gepaert op 't jaerlix spoor;Ga naar voetnoot1318
 
Eerst Ordens, door banieren onderscheien,Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
En draght en kleur en eige lievereien;
 
Dan Amptenaers der Kercke, naer hun' staet;Ga naar voetnoot1321
 
Bekent door staf en teken en gewaet.Ga naar voetnoot1322
 
De minder houdt den voortredt: andren stappenGa naar voetnoot1323
 
Van minder op, en rijzen, als by trappen:
[pagina 755]
[p. 755]
1325[regelnummer]
Gelijck het ampt dan min of meerder glimt,
 
En ongelijck in tittel, rijst en klimt;Ga naar voetnoot1326
 
Al effent Godt de minsten en de meesten.Ga naar voetnoot1327
 
Na henlien weckt een puickrey alle geesten
 
Met zangk en spel, om tijdiger bereitGa naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
De naeckende en opgaende majesteitGa naar voetnoot1330
 
Van 't Heilighdom, ja 't hooft der HeilighdommenGa naar voetnoot1331
 
Eerbiedigh en geknielt te wellekommen.
 
In 't eindt genaeckt zijn Heiligheit URBAEN,
 
En voert dees Zon: dan ziet men onder gaenGa naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
Al 't flickeren van zoo veel wasse lichten,
 
Als 't hooghste feest ontstack, om 't oogh te stichten:
 
Dan schijnt Godts licht gesteente en parlen doof,Ga naar voetnoot1337
 
En overtuight het knagende ongeloof.Ga naar voetnoot1338
 
Een hemel, rijck gewelft en klaer van stralen,Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
En onderstut van d'eer der Kardinalen,Ga naar voetnoot1340
 
Bedeckt het Hooft der Kercke, wit en grijs,
 
Nu torssende het toonstuck, zwaer van prijs;Ga naar voetnoot1342
 
Waer van de kunst en stof elckander wegen;Ga naar voetnoot1343
 
Doch wat 's aen stof en menschewerck gelegen:
1345[regelnummer]
'k Verfoey vernuft en gout en diamant,
 
En wat de kroon der kostlijckheden spant:
 
Een eedler schat bekoort hier arentsoogen,Ga naar voetnoot1347
 
En raeckt het hart; het welck alree bewogen
 
En sidderende, ootmoedigh en verbaest,Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Den gloet gevoelt, die zoo veel zielen aest,Ga naar voetnoot1350
 
En levens queeckt; gevoelt, o zaligh teken!Ga naar voetnoot1351
 
De Godtheit zelf ter ronde wolcke uitbrekenGa naar voetnoot1348-52
 
Met zulck een kracht, die merckt en velt en straet,
 
Verbloemt met geur, zachtzinnigh strijckt en slaet,Ga naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
Van ry tot ry, zoo veer de huizen vieren,Ga naar voetnoot1355
[pagina 756]
[p. 756]
 
En elck om strijt de dierbre staetsi cieren
 
Met schilderkunst, tapijtwerck, bloemprieel,
 
Altaer en boogh en stichtigh straettooneel.Ga naar voetnoot1356-58
 
De hofsleep volght, en scharen en karrossenGa naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Aenbidden Godt, die Rome quam verlossen.Ga naar voetnoot1305-60
 
Maer Sauls kroost, dat in de trali leit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1361
 
Beschimpt terwijl Godts eere en heerlijckheit,Ga naar voetnoot1362
 
In 't heimelijck; doch kan zoo loos niet veinzen,Ga naar voetnoot1363
 
Of 't mompelen beschrijft ons zijn gepeinzen.
1365[regelnummer]
Wat guighelspel, wat schouwspel ziet men hier?Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1365
 
Een Heidensche geen Kristensche manier:
 
Een' rey om 't kalf, van louter gout gegoten:
 
Onnutte pracht van Baäls feestgenoten:
 
Gesteente en gout en zilver, zonder maet
1370[regelnummer]
Van hovaerdye en ydele overdaet;
 
Godtvruchtiger uit hartelijck ontfarmen
 
Besteet ten steun der krancke en zijgende armen.Ga naar voetnoot1371-72
 
De Priesters treên als minnaers opgepronckt:
 
De Jongkvrouw schijnt een boel, die 't hart ontvonckt:Ga naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
'k Zie vanen loof en straettooneelen pralen:
 
'k Hoor snarespel en fluiten en cymbalen:
 
Ick zie noch hoor hier niet dan razerny,
 
En 't allerminst dat Kristus waerdigh zy,
 
Of zijne twaelve eenvoudige Herouten,Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
En hunnen stijl, in nedrigheit gezouten.Ga naar voetnoot1380
 
Zoo d'outste Kerck de jongste is voorgegaen,
 
Op zulck een spoor; men wijze ons 't voorbeelt aen;
 
Zoo niet, men schuw' dien Brootgodt na te treden,Ga naar voetnoot1383
 
Met torts, geloey en huichelaers gebeden.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1356-84Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Dat wulpsche brein, in 't schimpen veel te rijp,Ga naar voetnoot1385
 
Velt vonnis, eer het recht de zaeck begrijp':
[pagina 757]
[p. 757]
 
Noemt afgodiste en lasterlijcke vonden,Ga naar voetnoot1387
 
't Geen steunt op vaste en diamante grondenGa naar voetnoot1388
 
Zoo wel van 't een als 't ander Testament,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
En 't grijs gebruick der Kercke, alom bekent:Ga naar voetnoot1390
 
Gelijck my lust wat breeder u t'ontvouwen
 
Den gront, waer op dees staetsi plaght te bouwen.Ga naar voetnoot1392
 
't Woort Ommegangk begrijpt, in 't algemeen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1393
 
Naer 't Griex gebruick, lofzangen of gebeên,
1395[regelnummer]
In 't openbaer gestort van Kerckgenooten;Ga naar voetnoot1395
 
Die, stichtelijck en schickelijck gesloten,Ga naar voetnoot1396
 
In orden treên, gelijck men is gewent,Ga naar voetnoot1397
 
Van plaets in plaets, tot een godtvruchtigh endt;Ga naar voetnoot1398
 
Dat veelerley van aert, geen eenerleieGa naar margenoot+
1400[regelnummer]
Manier vereischt; maer dat menze onderscheie,Ga naar voetnoot1400
 
Oock schick' naer eisch van tijt en plaets en wijck
 
En volck, in maght en middel ongelijck:
 
Oock passe op zekre of op onzekre tijden;Ga naar voetnoot1403
 
Bequaem om iet te zeegnen, of te wijden;Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Of in het brein te drucken eenigh merckGa naar voetnoot1405
 
Van danck, voor deught, of zege, of wonderwerck,Ga naar voetnoot1406
 
Gewrocht van Godt en Kristus, of zijn Heiligen;Ga naar voetnoot1407
 
Of om een stadt of een landouw te veiligenGa naar voetnoot1408
 
Van springvloet, dierte, aertbevinge, oorelooghGa naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
En pest; en zoo den ree gespannen booghGa naar voetnoot1410
 
Van 's hemels wraeck t'ontspannen, onder 't micken
 
Des donderkloots, waer voor de rotsen schricken:Ga naar voetnoot1412
 
Of om met glimp te zetten in zijn eerGa naar voetnoot1413
 
Een hoffelijck of eenigh kercklijck Heer;Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Het zy hy leve, of d'oogen hebb' geloken:Ga naar voetnoot1415
 
Of om een stadt of heirkracht te bestoken,Ga naar voetnoot1416
 
Of Kettery: wat wit men dan beschiet,Ga naar voetnoot1417
 
Naer dat de noot of oirbaer dit gebiet;Ga naar voetnoot1418
[pagina 758]
[p. 758]
 
't Gelaet gepast op 't luiden der gezangen;Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
De glans in 't oogh, of water op de wangen:Ga naar voetnoot1420
 
Eenstemmigheit bestiert den leeck en klerck,Ga naar voetnoot1421
 
En hun gebaer, 't zij in of uit de kerck.Ga naar voetnoot1422
 
Zoo baert een lucht, een geest in vele pijpen,Ga naar voetnoot1423
 
Iet godtlijx, van geen ooren te begrijpen.Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
Dees staetsi treet dan in den naem van Godt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1425
 
Op menschelijck of goddelijck gebodt:
 
Van ieder slagh bestellen u HebreeuwenGa naar voetnoot1427
 
Afbeeldingen, gevolght van Kristensche eeuwen.Ga naar voetnoot1428
 
Toen Moses eer, aen d'overzy van 't meir,Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Het flus zoo trots nu versch verdroncken heirGa naar voetnoot1430
 
Van Memfis zagh aenwentelen en stranden;Ga naar voetnoot1431
 
Hief hy en 't volck het hart met bey de handenGa naar voetnoot1432
 
Om hoogh, en stack een keel op overluit,Ga naar margenoot+
 
Wiens klanck en zangk en galm 't gestarrent stuit.Ga naar voetnoot1434
1435[regelnummer]
Maria zelf de Profetin, zijn zuster,Ga naar voetnoot1435
 
Door zulck een zege en 's broeders zangk beluster,
 
Aenvaert de trom, en zingt, op 's Leitsmans spoor,Ga naar voetnoot1437
 
Den vrouwenrey en zoo veel trommels voor:
 
Hier houden beurt de mannen en de vrouwen,
1440[regelnummer]
Die keel en trom als aen malkander trouwen.
 
De Bontkist, een bewaerster van de spijsGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1441
 
Der Engelen en 't broot van 't Paradijs,Ga naar voetnoot1441-42
 
Wert omgevoert met Priesterlijck geleide,
 
Door stroom en kil, langs velt, woestijn en heide,Ga naar voetnoot1443-44
1445[regelnummer]
Tot 's vyants vloeck, tot zegen van Godts volck;
 
Aenbiddende Godts voeten, met een wolckGa naar voetnoot1446
 
Bedeckt; naerdien der sterfelijcken oogenGa naar voetnoot1447
 
Geen Godtheit noch haer' glans verdragen mogen.
 
Op 't ommegaen van 't heir en 's Priesters maet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1449
[pagina 759]
[p. 759]
1450[regelnummer]
Zagh d'eerste na den zesten dageraetGa naar voetnoot1450
 
Dien Koningsmuur van Godts bazuin getroffen,Ga naar voetnoot1451
 
Op 't veltgeschrey ter aerde nederploffen.
 
Men voerde zelf, uit Siloos trouwe hut,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1453
 
Dit Heilighdom in 't leger, tot een stutGa naar voetnoot1454
1455[regelnummer]
Des wancklen volx. De Reien der Profeten,Ga naar margenoot+
 
Te Gabaä, daer d'Opperste is gezeten,
 
Op zijnen troon, gemoeten 't HeilighdomGa naar voetnoot1457Ga naar voetnoot1456-57
 
Met snarespel, schalmeie, pijp en bom;Ga naar voetnoot1458
 
Opweckende d'erfhaters, die hier waken
1460[regelnummer]
En schroomen zelf het Heilige aen te raken:Ga naar voetnoot1459-60
 
En wonder is 't wat Davids hart beroert;
 
Het zy hy dit naer Obededom voert;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1462
 
Het zy hy dit, 't welck Dagon kost verduren,Ga naar voetnoot1463
 
Beveelt den ringk der Koningklijcke muren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
Met duizenden, die voor en achter gaen.
 
Hy zelf schiet ras den witten ephod aen,Ga naar margenoot+
 
En danssende, slaet voor de Cherubimmen
 
Zijn gulde harp, in 't aenzien en begrimmenGa naar voetnoot1466-68
 
Van Michols oogh; het welck niet eens beseft,Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Hoe 's Konings dans zijn oorlogh overtreft:
 
Want oorloogh kan des vyants kracht beklemmen;
 
Die Godtsdans zelf zijn eige trotsheit temmen.Ga naar voetnoot1471-72
 
Zoo vatte dit mijn wijze Helt Gregoor,Ga naar voetnoot1473
 
Met David lang ten reie in 't zaligh koor.Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Op 's Vaders wensch, na 'et leggen van Godts drempel,Ga naar voetnoot1475
 
Broght Salomon 't Orakel in den tempel,Ga naar voetnoot1476
 
Op 't heerelijckst, voor ieders ooge en oor.
 
De Koning trat met zijne stammen voor
[pagina 760]
[p. 760]
 
Het Heilighdom, gedragen van LevijtenGa naar margenoot+
1480[regelnummer]
En Priesteren, die 't puick der kudden slijten,Ga naar voetnoot1480
 
Door vier en stael, in 't kroonen van dien dagh,Ga naar voetnoot1481
 
Die Liban eerst met cedren decken zagh
 
Godts Kist, gewoon ten oorlogh op te trecken;Ga naar voetnoot1482-83Ga naar voetnoot1483
 
En die de kroone een reisgenoot kost strecken,
1485[regelnummer]
In 't bangst der vlught, voor Absolon den zoon
 
Te reuckeloos in 't staen naer 's vaders kroon.Ga naar voetnoot1484-86Ga naar voetnoot1486
 
Jerusalem, dat aen d'Eufraet most weenenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1487
 
Zoo menigh jaer, om zijn verstroide steenen;Ga naar voetnoot1488
 
Had nauwelix herbouwt den nieuwen muur,
1490[regelnummer]
Of Levijs hart, doorgloeit van danckbaer vuur,
 
Ving aen de vest, in 't oogh van die 't benijdden,
 
Met ommegangk en offer in te wijden
 
En zegegalm, gemengt van out en jongk,
 
Die over bergh en heuvel heneklonck.Ga naar voetnoot1490-94
1495[regelnummer]
't Onzaligh hol, noit arm van booze listen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1495
 
Misbruickte dit, en droegh door AfgodistenGa naar voetnoot1496
 
Zijn Goden om, van outs, in 't west en oost;
 
En zalfde een pest met zulck een' valschen troost:Ga naar voetnoot1498
 
Het roofde d'eer, den hemel toegemetenGa naar voetnoot1499
1500[regelnummer]
Met volle maet, door d'uitspraeck der ProfetenGa naar voetnoot1500
 
En Koningen en Vadren, of door hem,
 
Die Horeb schudt met zijne donderstem.Ga naar voetnoot1502
 
Geen' dienst ontfangt de rechte hant der vromen,
 
Of hy wort slinx van boozen aengenomen.Ga naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
Onaengezien wat misbruick broght in zwangk,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1505
 
Ging Kristus noch zijn' grooten ommegangk,Ga naar voetnoot1506
 
Van David lang gespelt en Zacharias,Ga naar voetnoot1507
 
Inheiligen, als Koningk en Messias,
 
Langs straten, groen bestroit met loof en palm,
[pagina 761]
[p. 761]
1510[regelnummer]
En kleet by kleet: des feestdaghs zegegalm
 
Geleide hem, van achter en van voren:
 
Gezegent zy den Koningk, uitgekoren
 
In Davids plaets, en die, hem ongelijckGa naar voetnoot1513
 
In mogentheit, nu optreckt in zijn Rijck.
1515[regelnummer]
Hosanne, vrede en onvergangklijcke eere
 
Den opperste, wiens Rijck en maght vermeere,
 
Eeuw in eeuw uit. Zoo reedt hy Sion in,Ga naar voetnoot1517
 
Op zijn bespreide ootmoedige ezelin.
 
Zijn jongers, die ter zijde en om hem traden,Ga naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
Bazuinden vast hun Konings wonderdaden.
 
Jerusalem, gepropt gepackt van liên,
 
Liep overendt, om Godts triomf te zien.Ga naar voetnoot1509-22Ga naar voetnoot1522
 
Den Wetgeleerde en Offraer, die dit hoorden
 
Met hartewee, verstomde hy met woordenGa naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
Des voorzaets, die op dees blijde inkomst slaen,Ga naar voetnoot1525
 
Waermede Godt zijn Kercke is voorgegaen;Ga naar margenoot+
 
Die in een' storm, drie eeuwen langk verbolgen,Ga naar voetnoot1527
 
Gerolt gesolt, belet wert hem te volgenGa naar voetnoot1528
 
In 't openbaer, met staetsi, spel en feest,
1530[regelnummer]
Voor 't grimmigh zwaert des Heidendoms bevreest.
 
Maer naulix had Maxent den stroom gezopen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1531
 
Of Konstantijn sloot Godt zijn poorten open,Ga naar voetnoot1532
 
En treckende, wel zeven dagen langk,
 
Eens daeghs rontom, zong zijn' Verlosser danck,
1535[regelnummer]
In 't aengezicht der zeven morgenzonnen,
 
Voor zulck een zege, in 't Heiligh Kruis gewonnen:Ga naar voetnoot1536
 
Al 't Kristendom, geslaeckt van schrick en schroom,
 
Borst t'effens uit van blyschap, zonder toom:
 
De graven zelfs en lang verfoeide zercken,Ga naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
Veranderden in outers, koor en kercken,Ga naar voetnoot1540
 
Voor ieders oogh geheilight en geciert,
[pagina 762]
[p. 762]
 
En om 't gebeent des Martelaers geviert.
 
De zelve Vorst, in d'Arriaensche tijden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1543
 
Beval den Raet der Vadren in te wijdenGa naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
Byzantium, met grooter eere en faem
 
Vergroot; hernoemt naer haren bouwers naem.
 
Zy wijdden dan de zuiverste MARYEGa naar voetnoot1547
 
De muren toe, op dat haer gunst bevrye
 
Het Nieuwe Rome en 's Kristen Keizers troon.
1550[regelnummer]
Dees stichter bouwde op 't voorbeelt van Godts Zoon,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1544-50Ga naar voetnoot1550
 
't Onfaelbre licht der blintgebore blinden;Ga naar voetnoot1551
 
Dat vierigh zich liet binnen Sion vinden,Ga naar voetnoot1552
 
Op 't jaergety der Kercke en steê, herbouwtGa naar voetnoot1553
 
En rein gevaeght twee loopende eeuwen out.Ga naar voetnoot1552-54Ga naar voetnoot1554
1555[regelnummer]
Des Godtsdiensts zon te water uitgeklommen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1555
 
Zagh, in de ry en rey der Priesterdommen,Ga naar voetnoot1556
 
De Cesars treên op 't Konstantijnsche spoor,Ga naar voetnoot1557
 
Met licht en pracht, alle achterste eeuwen door;Ga naar voetnoot1558
 
Het feest gepast naer zaeck en plaets en stonden:Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
De Kruisbanier had d'Adelaers verslonden,Ga naar voetnoot1560
 
En Rome Draeck en standerden gezwicht
 
Voor Kristus merck en Naem, met helder lichtGa naar voetnoot1561-62Ga naar voetnoot1562
 
Van schittrent gout in 't purpren velt geschreven;Ga naar voetnoot1563
 
Gelijck het hing van Engelen geweven
1565[regelnummer]
In 't luchtigh velt van d'overschene wolck.Ga naar voetnoot1565
 
De Priesterschap en maght van oorloghsvolck
[pagina 763]
[p. 763]
 
Treên moediger, op 't Kruis en zijnen zegen,
 
Den vyanden van Godt en Kristus tegen.
 
Het schantmerck, dat verfoeit wiert op Kalvaer,Ga naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
Voert Reien van en aen het hoogh altaer.Ga naar voetnoot1570
 
Wie schaemt zich 't Kruis te zwaeien en t'ontvouwen,Ga naar voetnoot1571
 
't Geen zalight al die op zijn kracht betrouwen,
 
En 't heiligh bloet, dat duizenden verlost?
 
't Verdoemde heir staet stom voor dezen post,Ga naar voetnoot1574
1575[regelnummer]
En allerstomst voor 't voedtzame Outerteken,Ga naar voetnoot1575
 
Begint den beck des lastraers op te breken,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1576
 
En gilt op 't lest: schaf af dees wulpsche wijs:Ga naar voetnoot1577
 
Dit wert u slechts geschoncken tot een spijs,
 
En niet om langs de straten om te dragen;
1580[regelnummer]
Oubolligheit, die noit aeloutsten zagen.Ga naar voetnoot1574-80Ga naar voetnoot1580
 
De Martelaer Justijn [een Filosoof,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1581
 
Die 't kermend Kruis beschermde, en 't KristgeloofGa naar voetnoot1582
 
Der twaelve, hem by monde schier gegeven,Ga naar voetnoot1583
 
Heeft met de penne en inck zijns bloets beschreven]Ga naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
Betuight u, hoe men 't Godtgeheilight zont
 
Den Kristen, dien men niet ter stede vondt,
 
Daer 't volck ontfingk, naer d'Apostolische orden,Ga naar voetnoot1587
 
Het vleesch en bloet der Godtheit, mensch geworden.Ga naar voetnoot1585-88
 
Eusebius en Nicefoors papierGa naar voetnoot1589
1590[regelnummer]
Verzekren u, uit Polykarps scholier,Ga naar voetnoot1590
 
Den nagebuur der heileeuw, dat de HoofdenGa naar voetnoot1591
 
Des Roomschen stoels [die met hun adren doofdenGa naar voetnoot1592
[pagina 764]
[p. 764]
 
't Afgodisch vier van Numaes zwart altaer]Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1593
 
Den Bisschoppen van Asie [als zy daer
1595[regelnummer]
Te Rome, om iet gewightighs quamen varen]
 
Bejegenden door Kercklijcke Amptenaren
 
Met Heilighdom der Danckspijze; als een merckGa naar voetnoot1597
 
En pant van vrede en liefde, in d'eerste Kerck.
 
Zy zonden dit den Asiaenschen tegen,Ga naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
Gelijck een groete en wellekomen zegen.
 
Ick melde u, hoe Serapion by nachtGa naar margenoot+
 
Het Godtsmerck op zijn kranckbedt wiert gebraght:
 
Hoe 't by Tharsijt in linnen lagh gewonden:
 
Hoe 't Sater droegh door golven zonder gronden:Ga naar voetnoot1601-4
1605[regelnummer]
Hoe 't, als artsny gebezight, quam te sta
 
De stenende heldin Gorgonia:
 
En schenck u tot een toemaet, eisch niet verder,Ga naar voetnoot1605-7
 
Hoe Exupeer, de Tholozaensche Herder,
 
Het eigen bloet en lijf, dat heil verworfGa naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Aen 't kruishout, droegh by straet in glas en korf;
 
Dies Sint Jeroen hem noemt den overrijcken,
 
Om zulck een' schat, waer voor al 't gout moet wijcken.Ga naar voetnoot1608-12
 
Wie weigert dan dat dier GeheimnismerckGa naar voetnoot1613
 
Den overtret des drempels van de Kerck?Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Of 't nut gebruick, zoo heilzaem buiten 't nutten?Ga naar voetnoot1615
 
Naerdien wy dit met Wondren onderstuttenGa naar voetnoot1616
 
En ouderdom, die prijst, veel min bestraft
 
Deze erfgewoont, te spa nu aengeblaftGa naar voetnoot1618
 
Met ongeverfde en onscharlake troni.Ga naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Doch d'outheit viert met pracht noch ceremoniGa naar margenoot+
 
Haer Godtsdraght niet, als nu in 't openbaer,Ga naar voetnoot1621
 
Zeit Michol, die vast grenickt; en 't is waer,Ga naar voetnoot1622
 
Indien men ooge op d'aengevochte tijden;
[pagina 765]
[p. 765]
 
Waer in het Kruis gedurigh schimp most lijden,
1625[regelnummer]
En even pal in zeven stormen staen,Ga naar voetnoot1625
 
Drie eeuwen langk; zoo schuw van zon en maenGa naar voetnoot1626
 
En starrelicht, in graven en speloncken,Ga naar voetnoot1627
 
In kerckeren en kluisteren gekloncken;
 
Der Griecken en Hebreeuwen guighelspel
1630[regelnummer]
En aenstoot: maer de Kerck op hare stelGa naar voetnoot1629-30Ga naar voetnoot1630
 
Geraeckt, hief aen met stemmige ommegangenGa naar margenoot+
 
Van 't heilrijck Kruis. De Godtsdraght lang ontfangenGa naar voetnoot1632
 
Met korter sleep, voor 't Godtsfeest van Urbaen,Ga naar voetnoot1633
 
Quam spader: 't viel oock spade eer Jesses vaenGa naar voetnoot1634
1635[regelnummer]
Leviten voerde: als zy de Bontkist hieven,Ga naar voetnoot1634-35Ga naar voetnoot1635
 
Met zulck een pracht, op 't Koningklijck believen,
 
In top van eere, om heerlijck ingewijt,
 
Te schitteren in Davids berghtapijt,Ga naar voetnoot1638
 
Op 't hooghste koor, van Salomon getimmert,Ga naar voetnoot1639
1640[regelnummer]
Daer zoo veel gouts der gouteeu blaeckt en schimmert.Ga naar voetnoot1635-40Ga naar voetnoot1640
 
Wie blijft zoo dom, die langkzaem onderscheit,Ga naar voetnoot1641
 
De Kerck in druck, of in haer majesteit?Ga naar voetnoot1642
 
De Jode zal zijn Bontkist zoo vereeren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1643
 
En 't Manne, een schim, een beelt van 't lijf des HeerenGa naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
En Nieuw Verbont; de Kristen, koel en kout,
 
Zal zijnen Godt ontzeggen geur en gout;Ga naar voetnoot1646
 
't Geen Kristus zelf, in Bethlehemsche stallen,
 
Ontfingk van 't Oost, zoo vroegh te voet gevallen,
 
Zijn arme kribbe. O schrandre suffery!Ga naar voetnoot1647-49Ga naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
Hoe stoft ghy noch, dat dit hervormen zyGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1650
 
En louteren; die cierende uwen drempel,Ga naar voetnoot1651
 
Met gout en toets, de Godtheit van den tempelGa naar voetnoot1652
[pagina 766]
[p. 766]
 
Haer eere ontzeght? die zelf een stinckend lijckGa naar margenoot+
 
Zijn staetsi gunt; en Godt van 't hemelrijck
1655[regelnummer]
Zijn feest berooft en plondert zijn gewelven;Ga naar voetnoot1655
 
Om dat te kost te hangen aen u zelven?Ga naar voetnoot1656
 
Met staetsi draeght men 't rottend lijf naer 't graf;Ga naar voetnoot1653-57
 
't Verrezen lijf, dat dooden leven gaf,Ga naar voetnoot1658
 
Het levend vleesch, ja Godt en mensch te zamen,
1660[regelnummer]
Ontzeit men wasch: is 't recht? zoo magh zich schamenGa naar voetnoot1660
 
De Bosforus, die zijnen Guldemont,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1661
 
Nu van de Doot geloken, tegenzontGa naar voetnoot1662
 
Dien klaren dagh van fackelen en stralen;Ga naar voetnoot1663
 
Om statighlijck den balling in te halen,Ga naar voetnoot1664
1665[regelnummer]
Door duizenden van zielen, out en jong,
 
Noch hangende aen de keten zijner tong.Ga naar voetnoot1666
 
Ick ga voorby den balssem van Marye,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1667
 
En jongsten plicht van Heer Arimathye,Ga naar voetnoot1668
 
Met Nikodeem, zoo milt, om zielloos vleeschGa naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Zijn eer te biên, in 't midden van de vrees.Ga naar voetnoot1670
 
Geen arent schuwt om 't Godtrijck aes te wemelen,Ga naar voetnoot1671
 
Dat uit het graf zich zette in top der hemelen.Ga naar voetnoot1672
 
Alle eere ontvonckt den Heilant; 't zy die valtGa naar voetnoot1673
 
Of in zijn eige of onder broots gestalt:Ga naar voetnoot1674
1675[regelnummer]
Het zelve lijf behout de zelve waerde,Ga naar voetnoot1675
 
In 't Paradijs om hoogh, om laegh op d'aerde.
 
d'Onroomscheit zelf, noit tegenwrijtens moe,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1677
 
Staet overtuight, de Kristeer willigh toe,Ga naar voetnoot1678
 
Zoo 't vleesch des Lams zy tegenwoordigh onder
[pagina 767]
[p. 767]
1680[regelnummer]
En in het graen: Doch of men schoon dit wonderGa naar margenoot+
 
Verlochende, en alleen gezegent broot
 
Of Manne ontfing; zoo kan noch Grieck noch Joodt
 
Hen lasteren, die 's hemels gaven sparen,Ga naar voetnoot1683
 
En op hun spoor, geleiden naer d'altaren.Ga naar voetnoot1679-84Ga naar voetnoot1684
1685[regelnummer]
En schoon men hier slechts 't moederlijck gebodtGa naar margenoot+
 
Der Kercke hoorde en eerde; noch wort Godt
 
Aldus gedient in d'eere van Messias:Ga naar voetnoot1685-87
 
Gelijck 't gevolgh der lesse uit Jeremias
 
U derwaert voert van eenen lager trap;Ga naar voetnoot1688-89
1690[regelnummer]
Als Rechabs neef zijn' vader JonadabGa naar voetnoot1690
 
Gehoorzaem blijft, en weigert wijn te proeven,
 
En wijngerden en ackerlant en hoeven
 
En huis en schuur te bouwen; en bewoont
 
Zijn arme hut, met zulck een' troost gekroont,
1695[regelnummer]
Dat Jonadab zal bloeien in zijn telgen,Ga naar voetnoot1695
 
Al quaem d'Eufraet de Cederbeeck verdelgen.Ga naar voetnoot1696
 
Hoe zou men nu afmalen dit geslacht,Ga naar voetnoot1697
 
Gelijck of 't wijn en arbeit onrein acht,
 
En ydel zich betrouwde op menschenwetten!
1700[regelnummer]
Het is dan nut op Kerckgeboôn te letten,Ga naar voetnoot1700
 
En 's moeders last; gelijck dit trouwe zaetGa naar voetnoot1701
 
Zijn vaders les en wet ter harte gaet,Ga naar voetnoot1702
 
En schuwen leert dit gift der slangekelen;Ga naar voetnoot1703
 
Dat godtsdienst rust alleen op schriftbevelen;Ga naar voetnoot1704
1705[regelnummer]
Dewijl Godts schrift op 't ongeschreven wijst,Ga naar voetnoot1705
 
Gehoorzaemheit en Kerckgewoonten prijst;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1706
 
Geheughnis houdt van tempels in te wijden,Ga naar voetnoot1707
 
En Hester viert en Judiths jaergetijden.Ga naar voetnoot1708
[pagina 768]
[p. 768]
 
Al draeght de Kerck aldus haer Godtheit om,Ga naar voetnoot1709-vv.
1710[regelnummer]
Noch smolt zy noit afgodisch Heidendom
 
Of Jodendom in Kristgewijde dagen.Ga naar voetnoot1711
 
Zy weet wel kiesch dat zuurdeech uit te vagen:Ga naar voetnoot1712
 
Zy lijdt niet, dat de merckpael wort verzet,Ga naar voetnoot1713
 
Die Kristdienst scheit van 't Heidensch en Godts Wet;Ga naar voetnoot1714
1715[regelnummer]
Van Isis en vrouw Ceres blinde bende,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1715
 
Die vierende, beooghde een Godtloos ende;Ga naar voetnoot1716
 
Van Talmudist, die 't kermend kint besnijtGa naar voetnoot1717
 
En merckt, waer van u 't eenigh Kint bevrijt.Ga naar voetnoot1718
 
Hadt Zonnestadt gewoonte en tempelzeden,
1720[regelnummer]
Bestemmende, uit heur aert, nature en reden,
 
Die 't wit verworpt, dat Godt zijn eere ontzeit;
 
Men spaer 't gezonde, en snoeie 't onbescheit.Ga naar voetnoot1719-22
 
Hadt Sion iet van 't aenstaende afgetekent,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1723
 
Het geen men lang aen 't Kruis voltrocken rekent,Ga naar voetnoot1724
1725[regelnummer]
En wort vernieuwt op zielstraf en gevaer;Ga naar voetnoot1725
 
Men wraeck' 't verboôn, en houde 't middelbaer.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1726
 
De goutsmit scheit zoo 't valsche van het louter.Ga naar voetnoot1727
 
De Heiden heeft zijn offerhande en outer;
 
De Kristen oock zijn offer en altaer.
1730[regelnummer]
Zy vieren bey hun omdraght, jaer op jaer;
 
Doch in hun wit verschillenze, in der waerheit,Ga naar voetnoot1731
 
Gelijck de nacht en middaghheldre klaerheit.
 
Het Paeschfeest wert geviert van stam tot stam,Ga naar voetnoot1733
 
Zoo root geverft door 't bloedigh offerlam;Ga naar voetnoot1734
1735[regelnummer]
De Kristen viert het Paeschfeest op zijn wijze,
 
Door 't bloeloos Lam, der zielen offerspijze:Ga naar voetnoot1736
[pagina 769]
[p. 769]
 
Waerom? Godts lam, aen 't heiligh Kruis gehaeckt,Ga naar voetnoot1737
 
Heeft eens voor al dien bloenden dienst gestaeckt;Ga naar voetnoot1738
 
En nu een lam te kelen en te slaghten,
1740[regelnummer]
Waer Kristus bloet vertreên en onrein achten.Ga naar voetnoot1740
 
Zoo bouwt de Kerck op geenen weecken gront;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1741
 
Hoe luidt men kraey,' van menschelijcken vont,Ga naar voetnoot1742
 
Van droom en klucht en kinderspel en grollen;Ga naar voetnoot1743
 
Om simpel brein te helpen aen het hollen.Ga naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
Wie dwaesheit noemt, wat eertijts zy geschiet,Ga naar voetnoot1745
 
Die buigh' geen knie; verheff' zijn handen niet,Ga naar voetnoot1746
 
Noch vier' geen feest: Waerom? het blijft verboden,
 
Dewijl het zweemt naer 't kerckgebaer der Joden
 
En Heidenen. Waer loopt die kintsheit heen,Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
Vermits zy walght van moeders borst en speen,Ga naar voetnoot1750
 
En schimpt op 't feest der Godtsdraght, zoo vermeten!Ga naar voetnoot1751
 
Schoon menigh kint Emanuël, gezeten
 
Op d'ezelin, met juichen tegenging;Ga naar voetnoot1752-53
 
Als David zong van Sions zuigeling,Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Noch teêr van mont, zich mengende onder grover
 
Geluit, op 't feest, bestroit met tack en lover,Ga naar voetnoot1755-56
 
Vijf dagen voor Godts bittren ommegang;Ga naar voetnoot1757
 
Beginnende met bloetzweet, root en bang,Ga naar voetnoot1758
 
Van hof en beeck, waer langs d'olyven ruischen,Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
En eindigende aen 't middenkruis der kruissen,Ga naar voetnoot1760
 
Na zoo veel smaet en smerten, met een' snick,
 
Die 't al ontroerde, op eenen oogenblick.Ga naar voetnoot1762
 
Nu treckt de Kerck uit alle vier de hoeckenGa naar margenoot+
 
Der weerelt aen, en zegent al dat vloecken,Ga naar voetnoot1763-64
1765[regelnummer]
En bidt dat lijf, dat bloet, die wonden aen,
 
En eert zijn Kruis, met haer gekruiste vaen,
 
En bouwt met vreught triomfen op zijn lijden,
 
Uit danckbaerheit, in deze ondanckbre tijden.
[pagina 770]
[p. 770]
 
Zy triomfeert met pracht van wit en root,Ga naar voetnoot1769
1770[regelnummer]
De verf van schimp, voor des Gekruisten doot.Ga naar voetnoot1770
 
Al 't kruistuigh, bits op knellen, quetsen, steken,Ga naar voetnoot1771
 
En prickelen, gedijt ten zegeteken
 
Voor 't bloeiend heir, dat in zijn orden treet;Ga naar voetnoot1773
 
Braveerende met klock en keel den kreetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1774
1775[regelnummer]
Des lastermuils; met wieroock, zulck een aessem
 
Der lasterkeele, een graf vol stanck en waessem.Ga naar voetnoot1776
 
De blijde Bruit vertoont 't heelheiligh pantGa naar voetnoot1777
 
Haers Bruidegoms, van gout en diamant
 
En 't flickeren des hemels, rijck van steenen,Ga naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
Zoo heerlijck, als godtvruchtighlijck, beschenen.
 
Zy looft hem, die met eere en majesteit
 
Opvarende, zijn tegenwoordigheit,Ga naar voetnoot1782
 
Hoewel bewolckt, haer liefde noit beroofde;Ga naar voetnoot1783
 
Gelijck zijn mont op 't uiterste beloofde.Ga naar voetnoot1782-84
1785[regelnummer]
z'Ontgrendelt bly, voor d'opperste gena,Ga naar voetnoot1785
 
De poort, op dat hy uit en innega,Ga naar voetnoot1785-86
 
Wiens tittel blinckt aldus op heup en kleeren:Ga naar voetnoot1787
 
Der Vorsten Vorst, de Heer van alle Heeren.
 
Die grootste schijnt hier kleen voor elx gezicht.
1790[regelnummer]
Die bron des lichts benevelt hier haer licht.Ga naar voetnoot1790
 
d'Almogentheit bedeckt haer alvermogen.Ga naar voetnoot1791
 
't Geloof alleen aenschouwt met opene oogenGa naar voetnoot1792
 
Zijn grootheit, glans en licht en maght en kracht
 
En d'Engelen, zijn Ridderschap en wacht,
1795[regelnummer]
Hem bygevoeght, om onder Godts banieren
 
En Priesterdom zijn lichaems feest te vieren.Ga naar voetnoot1796
 
d'Aertsengel sloot aldus zijn rede, en vlooghGa naar margenoot+
 
Noch sneller dan een blixemstrael om hoogh.
 
De zon verzonck, en scheen allengskens dover:Ga naar voetnoot1799
1800[regelnummer]
Ick broght den nacht met overpeinzen over.Ga naar voetnoot1800
voetnoot*
In 't Opschrift: Offereere: de eer aan het Offer, hier het H. Sakrament, gebracht; dus de vereering of aanbidding van de Eucharistie, door Bellarminus eveneens na de uiteenzettingen over de wezenlijke tegenwoordigheid (Lib. I-III) in Lib. IV behandeld; vgl. nader vs. 41-48.
margenoot+
[Randschrift:] Inleidinge, geschept uit der Persianen Heidensche eerbiedigheit neffens de zon, [Kantteekening bij vs. 1: neffens: ten opzichte van.]
voetnootvs. 1
schim: schaduw.
voetnoot4
Plagh: placht, pleegde, was gewoon; Persen: Perzië. Het is aannemelijk, dat Vondel zijn kennis van den Perzischen zonnedienst uit De Idololatria (II, 9) van Ger. Vossius haalde, zooals Hoppen brouwers (J. van Vondel's Altaergeheimenissen, 's Bosch, M D CCC XXV) blz. 172 aangeeft.
voetnoot6
Luidruchtig van toomeloozen ijver.
voetnoot7
kercken: tempels.
margenoot+
[Randschrift:] Mithras by hen genoemt;
voetnoot8
Mithras: de naam, waaronder de zon door de Perzen als een godheid aanbeden werd.
voetnoot10
een ieder in zijn kracht: elk van die gaven in de beste soort.
voetnoot11
Hun beginsel (vs. 10) was goed, maar ze pasten het verkeerd toe.
margenoot+
[Randschrift:] in wiens plaets nu de Katolijcke Kristenen Kristus, de zon der rechtvaerdigheit, in het Hooghwaerdige Sakrament aenbidden.
voetnoot13
tempelsmet: afgoderij.
voetnoot14
Altaerbancket: het H. Sakrament des Altaars met zijn broodsgedaante.
voetnoot15
Zonne der rechtvaerdigheit: Christus, Malach. IV: 2.
voetnoot16
't waerachtigh Licht: Joan. I, 9; vernoegen: vergenoegen, bevredigen.
voetnoot19
Versta: het Altaarsakrament als het heiligste in 't midden van de zes andere Geheimnismercken, zooals Vondel Sakrament, alleen in de kantteekening genoemd, steeds vertaalt, vgl. I, 993 en zie dezelfde voorstelling in Bespiegelingen, V, 1635-37; vgl. Openb. I, 16; Rogier v.d. Weydens Zeven Sakramenten te Antwerpen, en Dante, Purgatorio, XXIX, 110.
voetnoot21-22
Versta: over de heele Christenwereld; Kristgezegent: door Christus gezegend, vgl. Kristbeminden, I, 677.
voetnoot23
vast en zagh: terwijl ik zag.
margenoot+
[Randschrift:] De Godtvruchtigheit, een Aertsengel, verschijnt den Dichter,
voetnoot25
Een Jongelingk: Vondels tweede hemelsche gids, jeugdig als de eerste, I, 387.
voetnoot27
den dagh in 't aenschijn: naar het Oosten, naar de zon; de tweede dag gaat voor Vondel op.
voetnoot30-31
Godtvruchtigheit, d'Aertsengel: de fiktie van deze onreëele, tot een aartsengel gepersonifieerde deugd, tusschen de historische Joannes van Boek I en Paulus van Boek III te opvallender, werd denkelijk beinvloed door de figuur van Maria Tesselschade, wie kort te voren als Eusebia (het Gr. woord voor Godvruchtigheid) Peter en Pauwels werd opgedragen, zie dit deel, blz. 221 en Studia Catholica, Mei 1929, blz. 307.
voetnoot32
's weerelts damp: vgl. de damp der weerelt in Opdraght aen Eusebia, vs. 56.
margenoot+
[Randschrift:] en voert hem in d'offerspijze onderwezen, [Kantteekening bij vs. 37: in de 1e ed. staat achter over een komma.]
voetnoot37
Mijn voesterkint: mijn pleegkind, nl. de H. Joannes de Evangelist, als ‘apostel der liefde’ de bizondere beoefenaar van de Pietas; in vs. 525 wordt ook de H. Augustinus zoo genoemd; zie verder Joan. XXI, 20.
voetnoot38
het Woort: Christus, vgl. noot bij I, 1220, 1628.
voetnoot39
Ontsloot u enz. nl. in het I Boek.
voetnoot40
't Kerckbancket: de maaltijd in de kerk, of het heilig altaarbrood, de H. Kommunie, vgl. I, 1040; waer op enz. vgl. Luc. XIV, 12.
margenoot+
[Randschrift:] over in d'Offereere, en het geen hier aen vast is.
voetnoot41
toestel: voorbereiding, inwendige gesteltenis.
voetnoot43
Geheim: Sakrament.
voetnoot44
wonderheden: mirakelen.
voetnoot46
gespaert: bewaard in het tabernakel.
voetnoot47
Godtsdrift: liefde, genegenheid en ijver voor God, vgl. drift in I, 48; lasterbeer: dam of wal van leugens, vgl. laster in I, 813, 819.
margenoot+
[Randschrift:] d'Aertsengel begint van de voorbereidinge, tot het nuttigen van dit Heelheilige vereischt:
voetnoot49
Athenen: de Grieksche wijsbegeerte; dreef: leerde; niet onwis: als een vaststaand beginsel.
voetnoot50-51
De uitwerking van een oorzaak is naar den aard van het bewerkte ding. Vondel moet het oog gehad hebben op Aristoteles' werk Περι Ψυχης, II, 12.
voetnoot52
proef: bewijs; mercken: verschijnselen.
voetnoot53
Een zelve: eenzelfde.
voetnoot54
Smilt: smelt; vgl. Gebroeders, vs. 716.
voetnoot55
hof: tuin.
voetnoot60
zogh: sappen; heil of kortsen: gezondheid of koorts.
voetnoot61
gedijt.... dy: onwillekeurige klankrepetitie; dy: voor u.
voetnoot64-65
Vgl.: ‘Sumunt boni, sumunt mali, sorte tamen inaequali vitae vel interitus; mors est malis, vita bonis’ (De goeden en de slechten eten maar met verschillend gevolg, nl. van leven of dood. De dood voor de slechten, het leven voor de goeden), Lauda Sion.
voetnoot65
Godtsbron: goddelijke bron, vgl. Zach. XIII, 1.
voetnoot66
Bejegent: ontmoet; schijn: weerschijn.
voetnoot69
flux: terstond.
voetnoot70
grijns: masker; mommen gaet: zich vermomt.
voetnoot71
melt: duidt aan.
voetnoot73
't eeuwigh Woort: Christus; genot: deelnemen aan de H. Kommunie.
voetnoot74
De zin is: ‘De oneer God aangedaan door den mensch valt op dien vermetele terug’. W. Wilde, Studiën, XXVII Jaargang (1894), II, blz. 212.
margenoot+
[Randschrift:] Deze voorbereidinge wort ons door het Manne geleert,
voetnoot75
beelt: voorafbeelding; 't Manne, lest genoten: het manna, dat 't laatst genuttigd werd, nl. de H. Kommunie, vgl. I, 723-vv.
voetnoot76
Exod. XVI, 33 en vgl. I, 279.
voetnoot78
gevaeght: schoon geveegd, gezuiverd.
voetnoot79
Godts Geesten: de Engelen, die als bereiders van het manna zijn voorgesteld in I, 226-vv.
voetnoot80
zonder smet: uit een smettelooze, zuivere lucht, vgl. I, 242-43; het heir: het Joodsche volk; azen: voeden.
voetnoot81
aes: voedsel.
voetnoot82
Dit lichaem: Christus' lichaam.
voetnoot83
zorge en zuiverheit: (hendiadys) zorg voor zuiverheid.
voetnoot86
Godes Geest: de H. Geest.
voetnoot87
klaren: zuiveren.
voetnoot88
kiesch: kieskeurig.
voetnoot89
het eelst enz.: de dauw.
margenoot+
[Randschrift:] oock door de waerdigheit des genots:
voetnoot91
vgl. Hoogl. I, 1.
voetnoot93
's Konings Bruit: de ziel.
margenoot+
[Randschrift:] zoo bereit zich de Bruit, haren Bruidegom ter eere:
voetnoot94
Te: zeer.
voetnoot96
Vgl. Esth. II, 12, 13, 15.
voetnoot97
Assueer: de Perzische vorst Artaxerxes of Xerxes I, in de Vulgaat Assuerus, in den Statenbijbel Ahasveros genoemd, bij wien de Joodsche Esther pleitte voor haar volk tijdens de Babylonische gevangenschap.
margenoot+
[Randschrift:] zoo bereit zich Koningin Hester Konink Asueer ter eere:
voetnoot98
net: zuiver en getooid.
voetnoot99
't gekruiste hart: het hart van den gekruisten Christus.
voetnoot101
Vgl. Ps. XLIV, 14.
margenoot+
[Randschrift:] zoo bereit David de Bruit of de Kerck, Messias haren Koningk ter eere.
voetnoot102
Door Davids snaer: in de voorstelling van Davids psalm; des gezalfden troon: de troon van den koning, Ps. XLIV, 810.
voetnoot105
ib. 12.
voetnoot106
parle: parels.
voetnoot107
ib. 11.
margenoot+
[Randschrift:] Paeschlam, offerhanden en toonbrooden eischten voorbereiding.
voetnoot111-12
Tot de voorbereiding van het Paaschmaal behoorde, dat men een week lang geen gedeesemd brood mocht eten, Exod. XII, 15.
voetnoot113
Vgl. Levit. XXII, 4.
voetnoot115-16
De kopre zee: het groote, uit koper gegoten waschvat op twaalf koperen ossen, in III Kon. VII, 23, 25 een zee genoemd, waarin de dienstdoende priesters zich moesten reinigen (vagen).
voetnoot118
Versta: Men beschouwde de tafel der toonbrooden als verontreinigd enz. vgl. noot bij I, 124-25.
voetnoot119
ongespeent: niet onthouden, dus: in aanraking geweest zijnde.
voetnoot120
betrouwen: vertrouwen.
voetnoot121
Exod. XXX, 18-20.
margenoot+
[Randschrift:] De Wet paste bij de Bontkist.
voetnoot122
De Bontkist: de verbondsark; Bontkist - bont - bant, vergelijk deze woordfiguur I, 1043; III, 1615.
voetnoot122-23
Versta: in het heiligdom der Joden werden de reinigingswetten en het hemelbrood vlak bij elkaar bewaard, om het zedelijk onderling verband ook stoffelijk uit te drukken; vgl. Hebr. IX, 3, 4. De steene Wet: de Mozaïsche wet, op steenen tafelen.
margenoot+
[Randschrift:] Het waerachtige wezen des lichaems eischt dan wat meer dan de schaduwen.
voetnoot124
d'ouders: het Joodsche voorgeslacht; in schemering: in den tijd der voorafschaduwing, tegenover helder dagh van vs. 131.
voetnoot125
handelen: behandelen.
voetnoot126
gemeen: algemeen.
voetnoot127
en paste enz.: en dat Gods wet (het hoogh bevel van vs. 126) alleen tot een bizonder gebruik bestemde.
voetnoot128
broot van wonder: wonderbrood, het manna, vgl. I, 729.
voetnoot129
Alleen een beelt enz.: dat alleen maar een voorafbeelding van de H. Kommunie was.
voetnoot130
Te wonder voeght: op zoo opvallende wijze bij elkaar hoort.
voetnoot131
helder dagh: de tijd der vervulling, tegenover schemering van vs. 124; vgl. I, 129-v.v.; Kristensche: Christelijke.
voetnoot132
Versta; voordat het aan de Kommuniebank gezeten Christus ontvangt.
voetnoot133
Daer Godt altaer... streckt: Waar God tot altaar strekt of dient, maar wat beteekent dat? Met de symboliek (o.a. van Durandus), dat het altaar God voorstelt, komen we hier niets verder. Hoppenbrouwers verklaart altaer als offerande.
voetnoot136
's toevals lade: de la of bergplaats van het accident, merkwaardig krasse doorvoering van het begrip disch of tafel van vs. 134; bedoeld is de omhulling van de uitwendige broodsgedaante.
voetnoot141
't reinste pauweljoen: de zuiverste verblijfplaats, het voorbereide menschenhart. Zie pauweljoen: I, 208.
voetnoot142
Daer: terwijl; loutren zoen: verzoening (van God met mensch) in volkomen zuiverheid van zonden.
margenoot+
[Randschrift:] Dat leert ons Kristus in het voetwasschen,
voetnoot143-48
Vgl. Joan. XIII, 4, 5; nieuw geheim, ib. 7.
voetnoot148
dischgeheimenissen: altaarsakrament.
margenoot+
[Randschrift:] en Sint Pauwels de Korinters in zijnen brief.
voetnoot149
Versta: Sint Paulus vermaant die van Corinthe zich te onderzoeken, vgl. I Cor. XI, 28, 29.
voetnoot150
't volck: van Corinthe.
voetnoot111-54
Vondel sluit zich voor de hier behandelde punten weer geheel bij Bellarminus (720 A.B.; 721 D) aan.
margenoot+
[Randschrift:] Het Geloof trede dan vooruit,
voetnoot155
Versta: om God in de H. Kommunie te ontvangen en vgl. Hebr. XI, 6.
voetnoot156-vv.
Vondel laat een processie van gepersonifieerde deugden optrekken, geïnspireerd zoowel op de Sakramentsprocessies als op de triomfschilderingen (o.a. Rubens' Triomf van het H. Sakrament, in het Prado te Madrid).
voetnoot157
Vernuft: het menschelijk verstand, in I, 1057 de Waen genoemd.
voetnoot158
's Woorts almogentheit: de almacht van den Godmensch.
voetnoot159
Breetweidender: breeder weidend, verder reikend, nl. in werkdadigheid.
voetnoot160
't beckeneel: de beperkte hersenpan, het breinvat van I, 1238; benijpen: omvatten.
voetnoot162
verbaest: overmeesterd.
voetnoot163
versuft enz.: deinst voor geen uiterlijken schijn.
voetnoot164
Uw Reden: Vondels verstand: hier spelen weer persoonlijke herinneringen doorheen.
voetnoot165
Versta: Uw verstand schiet te kort, om de hooge hemelsfeer van het sakramenteel begrip te bereiken, vgl. I, 482.
voetnoot166
hoeft: behoeft; een leêr: vroeger (o.a. in Decretum Horribile vs. 108) gebruikte Vondel dit woord gaarne in de dubbele beteekenis van belijdenis en ladder, hier laat hij de woordspeling niet heelemaal los; Jakobs ladder die tot den Hemel reikte, vgl. Gen. XXVIII, 12, tegenover de al te korte ladder van het menschelijk verstand, vgl. I, 1078.
voetnoot167
hemellieden: hemelingen.
voetnoot168
worstlen: Vondel verbindt hier de geschiedenis der worsteling van Jakob met den Engel (Gen. XXXII, 24) met die van de gedroomde ladder te Bethel (Gen. XXVIII, 19; vgl. Koorzang vs. 45.
margenoot+
[Randschrift:] de Boete volge,
voetnoot171
stracks: terstond; het loutren van 't gewisse: de zuivering van het geweten, vergelijk I Cor. XI, 28.
voetnoot172
't gloeiend vier: het zuiverende vuur. Vondel heeft blijkbaar een bijgedachte aan Purgatorium of Vagevuur.
voetnoot174
ze: de Boete.
voetnoot175
temlust: zelfbedwang, continentia, vgl. I, 129 en III, 1691.
voetnoot178
ja min enz.: ja het geweten gedoogt nog minder een vlek dan het kreeftenoogh doet, de lapis cancrorum, een steentje uit een vischmaag, vroeger gebruikt om vuil uit 't oog te halen.
voetnoot181
stemden: stemden overeen.
margenoot+
[Randschrift:] met Ootmoedigheit,
voetnoot183
snootheit: boosheid.
voetnoot184
onverdienste: 't Lat. demeritum, zonde.
voetnoot185
Vgl. de tollenaar van Luc. XVIII, 10 en de zieke vrouw van Matth. IX, 20-21.
voetnoot186
strax: terstond; 't nederigh gebaer: de nederige houding, vgl. I, 8.
voetnoot188
o Heer, ick ben niet waerdigh: het gebed van den honderdman, Matth. VIII, 8 dat de Kerk vóór het uitreiken der H. Kommunie herhaalt.
voetnoot192-93
Hoe dieper door ootmoed vernederd, hoe meer de ziel Gods genade ontvangt, vgl. Jac. IV, 6. Vondels beeldspraak van de lage dalen voor ootmoedige zielen komt voor bij St. Augustinus, St. Bernardus, Ruusbroec, Hendrik Mande enz.
voetnoot193
De Ootmoed bekent, dat ze lang niet ootmoedig genoeg is.
margenoot+
[Randschrift:] en Liefde, de ziel des Geloofs:
voetnoot195
voor den drempel: nl. van de kerk, ten opgang naar het altaar.
voetnoot196
Hoe brant haer hart: het brandende hart is het symbool van de begeerende Liefde, vgl. Luc. XXIV, 32.
voetnoot199
Het Lam door 't vier der liefde enz. Zie noot bij I, 621.
voetnoot201
Vgl. Rom. VIII, 35.
voetnoot202
't zichtbre: de zichtbare dingen dezer wereld; verley: afleide.
voetnoot203
't noit geziene: God, I Joan. IV, 12.
voetnoot207-8
de wolck van Rondigheit: de schijn van het witte ronde hostie-brood; lelizuivre blanckheit: vergelijk een outerleli, I, 1601.
voetnoot208
voor de kranckheit: vergelijk het zwack gemoet van I, 1192.
voetnoot210
kost: kon.
voetnoot212
dus: aldus.
margenoot+
[Randschrift:] dan de Godtheit en het Hooghwaerdighste aengebeden:
voetnoot213
worp: werp.
voetnoot214
onder vleesch: door zijn menschheid; en toeval enz.: schijn van brood.
voetnoot215
dubble kleeden: namelijk van de menschelijke natuur en van de broodsgedaante; Vondel gaat blijkbaar in op: ‘In cruce latebat sola deitas, sed hic latet simul et humanitas’ van het Adoro te.
voetnoot216
Vgl. Ps. XXI, 30; vgl. II, 412.
voetnoot217
aenbidt: lees: áánbidt.
voetnoot219
Volgens de katholieke theologie is krachtens de konsekratie-woorden het lichaam van Christus onder de broodsgedaante aanwezig, maar concomitanter is er ook de Godheid van Christus en per circumincessionem de gansche Drieëenheid; een Godtheit: lees: één Godheid.
voetnoot220
Vgl. I, 1316-18.
voetnoot221
Wel zaligh: vgl. II, 401 en het ‘Beatus vir’ van den Psalmist.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck goddelijcke Droom, Voorbeelt, Profecy en het aeloude Gebruick leeren:
voetnoot225
overout Gebruick: een beroep op de oud-christelijke traditie.
voetnoot226
de nacht der doling: Vondels eigen zieletoestand vóór zijn overgang.
voetnoot227
zulck een dagh enz.: die hooge dag van de instelling der Eucharistie, welke dag eeuwen lang werd voorbereid.
voetnoot228
knielde: die dag knielde, huldigde terstond het Sakrament des Altaars.
voetnoot229
Maeghdelijcke vrucht: in de dubbele beteekenis van onbesmette graanvrucht, het zielebrood der H. Kommunie, èn van Christus, als zoon van de Moedermaagd, vgl. III, 737-8.
margenoot+
[Randschrift:] eerst Iosefs droom van de korenschoven, vol schoone geheimenissen:
voetnoot231-32
Josef, Jakob: zoon en vader, na Abraham en Isaac de bekende stamvaders van het Joodsche volk, Gen. XXXVIII, 1 v.v.; Jakobs acker: het veld, waarop Jozef den droom der schoven zag, ib. 7.
voetnoot233
spelt: voorspelt.
voetnoot234
schoven: graanschoven. Zoowel om deze als om de latere verhouding van Jozef tot het graan, (vs. 250-51) is het een prachtige greep van Vondel, om Jozefs voorafbeelding van Christus vs. 261 enz. (Vgl. Joseph in Dothan, vs. 545-v.v.) met de bizonderheid van de schovenvereering toe te spitsen.
voetnoot235
begost: begon.
voetnoot239
De kracht: de beteekenis; dootsche: angstige.
voetnoot240
Vgl. Josef of Sofompaneas.
voetnoot241
Aenbaden: huldigden; zienelijcken: zichtbaren.
voetnoot242
dien zy: dien zij eerst hoonden enz.
voetnoot244
Arabers: Arabieren, Joseph in Dothan, vs. 989 v.v.
voetnoot245
guighelspel: goochelspel, speelbal.
voetnoot246
Ismaël: de Arabieren stamden af van Ismaël.
voetnoot247
Wat broeder: wie van de broeders; in 't laeghst enz. bij die diepste vernedering.
voetnoot250
Zijn haters zelfs: zelfs zijn haatdragende broers; korenschoot: overvloed van koren; vgl. Gen. XLII, 6-v.v.
voetnoot251
der oude droomen: nl. van Jozef over voorrang en heerschappij.
voetnoot253
flux: ineens; vgl. Gen. XXXVII, 9; XLII, 6.
voetnoot255
doover: doffer.
voetnoot257-58
De mensch wikt, God beschikt; beuren: gebeuren.
voetnoot259
schimmen: schaduwen, voorafbeeldingen.
voetnoot263
zijn voorbeelts eige gangen: denzelfden weg als zijn voorbeeld Jozef.
voetnoot265
berstende: plotseling te voorschijn komende.
voetnoot266
by: naar; verworf: verwierf.
voetnoot267
vgl. Gysbreght van Aemstel, vs. 720-21.
voetnoot268
den voorraet dien Godt spaerde: nl. van genadeschatten (Wilde, l.c. bl. 197).
voetnoot270
flus: nog pas.
voetnoot273
kost: kon; flus: zoo even.
voetnoot274
in schijn van koren: onder de gedaante van brood.
voetnoot275
garf: schoof.
voetnoot276
durf: behoeft.
voetnoot277-v.v.
Vondel kan een aanleiding tot dit prachtige stuk over het graan gevonden hebben in Sint Irenaeus' door Bellarminus (480. C) weergegeven vergelijking van het gestorven en door de Eucharistie herrijzend menschenlichaam met het graan.
voetnoot278
daer het wast: terwijl het groeit.
voetnoot279
schrale: gure.
voetnoot283
zein: zeis en (vs. 296) zeis, vgl. Henriette Marie t'Amsterdam, vs. 317-19.
voetnoot289
gaen in arbeit: brengen voort.
voetnoot298
huisman: boer.
voetnoot299
wan: wanmand of zeef.
voetnoot303
spijst en voedt: weer een van Vondels tautologieën.
voetnoot305
Flus: nog onlangs.
voetnoot312
het heerlijck: de verheerlijking.
voetnoot313-14
Versta: evenals het graan door vier jaargetijden heen tot rijpheid komt, werd het goddelijk brood der Eucharistie (Godts vrucht) door vier saizoenen (vs. 321) voorbereid (I, 470-72 en vgl. III, 737-v.v.). Het eerste was dat van de oorspronkelijke rechtvaardigheid (d'onnozelheit) der eerste menschen in het Paradijs; begost: begon.
voetnoot315-16
De vruchten van den Boom des Levens verzekerden den mensch een leven zonder dood, vgl. I, 60, 582-602.
voetnoot316
steunsel: onderhoud; geen eindtbereikend: eeuwig.
voetnoot317
Natuur: het tweede seizoen was dat van de natuurwet; holp voort: hielp daarna.
voetnoot318
Vgl. I, 75, 529, 603-16.
voetnoot319
De pen der Wet: het derde seizoen was de tijd der mozaïsche wetgeving, waarin de eigenschappen van de Eucharistie door manna, paaschlam enz. werden voorafgebeeld, vgl. I, 97-v.v., 617-v.v.
voetnoot320
trock haer op: voltooide die vrucht; het peil van weelde: de volle bloei.
voetnoot321
't saizoen der puickgenade: de volheid der tijden, toen Christus geboren werd; puickgenade: hoogste genade, nl. de Menschwording.
voetnoot322
En de Maagd Maria God (der zonnen zon, vgl. Lucifer, vs. 291) in haar schoot waarnam.
voetnoot323
de vrucht: zooals in vs. 229 bedoelt Vondel zoowel graanvrucht als Jezus' lichaam, en ongemerkt glijdt hij van de eerste beteekenis in de tweede over.
voetnoot325
ontzagh: ontweek, vreesde.
voetnoot328
stont gelaten: was overgegeven, vgl. Matth. XXVI 42.
voetnoot330
levende outerbroot: het brood des levens (Joan. VI, 48) of der altaren.
voetnoot331
de stralende airen: het gouden graan (vgl. vs. 294), tot zoo hooge altaareer verheven.
voetnoot332
't vlack: het plat, het planum.
voetnoot333
't aldoordringend Woort, vgl. Hebr. IV, 12; Woort: zoowel Christus, het Woord des Vaders, als Christus' woord: ‘Dit is mijn lichaam’.
voetnoot334
tsiddert: siddert.
voetnoot331-38
Wellicht bleef Vondel uit het Sakramentsofficie de zin van S. Joannes Chrysostomus bij: ‘Quod angeli videntes horrescunt neque libere audent intueri propter emicantem inde splendorem, hoc nos pascimur’. (Wat de engelen huiverend zien en niet vrij durven aanschouwen om den glans die daar uit schittert, daarmee worden wij gevoed).
voetnoot338-39
de Geest der Duive: de H. Geest in de gedaante van een duif, vgl. Matth. III, 16.
voetnoot340
Paradijsdauw: hemelsche geuren.
voetnoot344
Geen in purper gekleede keizers, vgl. Bellarminus, 713, D.
voetnoot345
Vgl. Peter en Pauwels, vs. 1670-72.
voetnoot349
overstreepte: gestriemde.
voetnoot350
gedorscht: gedorst, het graanbeeld wordt volgehouden.
voetnoot352
Vgl. I Petr. I, 12.
voetnoot355
gekneet, gemalen: het broodbeeld.
voetnoot356
hartewaterstralen: het uit Jezus' hart stroomende, met bloed vermengde, water, Joan. XIX, 34.
voetnoot357
bronnen: bloedbronnen, de wonden.
voetnoot358
De voltooiïng van het broodbeeld: geroost voor: gebrand (eigenlijk: gebakken) ten gevolge van, door; vgl. I, 621; II, 199.
voetnoot361-62
Versta: Jezus, de tweede Persoon der Drieëenheid, geeft zijn eigen goddelijke glorie door het vernederende menschworden prijs, vgl. Philip. II, 5-7.
voetnoot364
tot vrucht: tot voedsel.
voetnoot365
Arimatyes graf: Jezus werd begraven in het eigen graf van Jozef van Arimathea, Matth. XXVII, 59-60.
voetnoot366
't outerplat: het planum, vgl. vs. 332.
voetnoot367
zulck een droom: dit geloof als een droom, een waan.
voetnoot368
zielbancket: uitgelezen voedsel voor de ziel; prachen: bedelen.
voetnoot367-72
Zelfbekentenis van vroegere dwaling en van inkeer.
voetnoot372
Vgl. Is. LV, 8.
margenoot+
[Randschrift:] daer na het ontzagh de Bontkist, bewaerster van het Manne, toegedragen, om Gods tegenwoordigheit:
voetnoot373
Al 't stamhuis: het heele Jodendom.
voetnoot375
Vgl. I, 279; II, 76, 129.
voetnoot376
Voetschabel: voetbank, zoo heet de Verbondsark in I Paral. XXVIII, 2.
voetnoot377
Vgl. Ps. XCVIII, 5; Sion: Jerusalem.
voetnoot378
d'Aertspriester: de Hoogepriester; vgl. Hebr. IX, 7.
voetnoot380
eerverzuimers: onteerders.
voetnoot381
de Bethsamijt: de inwoners van Bethsames boetten hun oneerbiedige nieuwsgierigheid voor de Ark met den dood, I Kon. VI, 19.
voetnoot382
Filistijn: de Philistijnen, die de Ark in hun tempel van Dagon hadden geplaatst, werden door allerlei rampen gestraft, I Kon. V, 6; hy, die ongewijt enz.: Oza, die geen priester was, raakte de Ark aan om ze voor omvallen te behoeden en zakte dood neer, II Kon. VI, 6, 7.
voetnoot385
onbederfzaem hout: onbederfelijk hout, het zgn. setim of acacia, Exod. XXV, 10.
voetnoot386
Alsins: geheel; bekorst met louter gout: met klinkklaar goud bekleed, Exod. XXV, 11.
voetnoot387
betrouwt enz.: toevertrouwd aan het huis van een onderdaan (tegenover Koning in volgend vs.), nl. Obedédom (vs. 390), die de Ark bewaren moest totdat de tent, door David op Sion daarvoor gebouwd, klaar was, II Kon. VI, 10, 11.
voetnoot388
de rotse: de berg Sion; en tempel van den Koning: de door David gebouwde tent, II Kon. VI, 12.
voetnoot389
trouw en kuisch: hooren bijwoordelijk bij bergen; kuisch: schroomvallig, eerbiedig.
voetnoot390
II Kon. VI, 11.
voetnoot391
Michol: Davids eerste vrouw; Davids danssen: II Kon. VI, 14; hierin ziet Vondel zijn eigen beeltenis, vgl. de inleiding op deze bewerking.
voetnoot392
aenbedelijcke: aanbiddelijke.
voetnoot393
Michol, die David om zijn vroomheid uitlachte, werd met kinderloosheid gestraft, II Kon. VI, 16, 23; zij is het beeld van het Protestantisme, dat de Offereere bespot, vgl. Altaergeh. II, 1261-62 en Inwydinge van 't Stadthuis, vs. 775-78.
voetnoot394
gloridoos: fraai door Vondel gesmeed woord voor Verbondsark.
voetnoot395
Bewaerster van het beelt: de Ark, die het manna, de voorafbeelding van de Eucharistie, bewaarde, vgl. noot bij vs. 375; 't Wezen: de vervulling, de werkelijkheid.
voetnoot397
vryburgh: toevluchtsoord, vgl. vs. 402.
voetnoot398
zien laet': zich zien late.
voetnoot401
Wel zaligh: vgl. vs. 221.
voetnoot402
vryburgh: toevluchtsoord, vgl. vs. 397.
voetnoot403
ontzeggen: ten strijd uitdagen.
voetnoot401-4
Vondels eigen ervaring bij de in- en uitwendige moeilijkheden ('t hygende verdriet, vs. 401; maght van vyanden, vs. 403), die zijn nieuw geloof hem bracht.
voetnoot404
in Godts schaduw: in Gods tegenwoordigheid, Ps. XVI, 8; leggen: liggen.
voetnoot405
Cherubijn: terugslag op de Cherubijnbeelden boven de Ark; wisser: veiliger.
voetnoot406
wijder streckt: verder reikt.
voetnoot407
Vgl. Matth. XXXIII, 37.
voetnoot408
genadewiecken: vleugels van beschermende genade, vgl. Ps. XVI, 8.
voetnoot409
Vgl. Matth. XI, 28.
margenoot+
[Randschrift:] oock Davids profecy van d'aengebede spijze;
voetnoot411
Des Konings harp: de harp, de psalm van koning David; kan dees geheimnis raden: duidt het Sakrament, dat aanbeden moet worden, aan.
voetnoot412
Zy aten en aenbaden: Ps. XXI, 30, vgl. hiervòor vs. 216.
voetnoot413
Versta: die uiting van den Psalmist duidt op iets bizonders, dat òf al gebeurd (gebeurt) is, òf nog (namaels) moet geschieden.
voetnoot414
Versta: maar in 't verleden gebeurde (beurde) dat eten en aanbidden niet, dus (zoo) moet de psalm (zijn snaer) op iets toekomstigs zien.
voetnoot416
Godt en vleesch: Gods vleesch, Christus' lichaam; wiert geboren: begon.
voetnoot418
muskadel: geurige, zuidelijke druif.
voetnoot420
't kristal: de fonkelende klaarheid.
voetnoot421
't aertsgeheim: het H. Sacrament; ontsloten voor: geopenbaard aan, nl. in het Hooglied, met Vondels bedoeling, dat de Bruit de ziel, de Bruidegom Christus is.
voetnoot422
Naar de Vulgaat: ‘Hij voerde mij in zijn wijnkelder’, Hoogl. II, 4.
voetnoot423
zoo rijck in 't roemen: zoo vol lof voor den Bruidegom.
voetnoot424-25
‘Steunt mij met bloemen, omstuwt mij met appelen’, ib. 5.
voetnoot428
‘Mijn lief is mij als een bundel mirre, tusschen mijn borsten zal hij rusten’, Hoogl. I, 12.
voetnoot429
‘Hij is mij een druiventros van Cyprus’. ib. 13.
margenoot+
[Randschrift:] ongetwijfelt wat kostelijckers dan de wijndruif van het beloofde lant,
voetnoot431
de druifbeeck: de ‘torrens botri’ volgens de Vulgaat, Num. XIII, 24, de plaats uit 't beloofde land Kanaän, waar de onderzoekers hun groote druiventrossen sneden.
voetnoot432
't heir: het Joodse volk.
voetnoot433
tors: letterkeer voor tros, druiventros; overwoegh: lees: òverwoeg, òverwoog, meer dan gewoon woog; hij moest immers door twee mannen aan een stok worden gedragen, Num. XIII, 24.
voetnoot436
Den stammen: nl. van Israël; bouwen: bebouwen, bewonen.
margenoot+
[Randschrift:] het Toonbroot,
voetnoot437
Vgl. I, 122; hutte: verbondstent.
margenoot+
[Randschrift:] Manne,
voetnoot438-39
Vgl. noot bij II, 375.
voetnoot440
van Aron eens beklommen: waar de Hoogepriester maar éenmaal per jaar binnenging, vgl. vs. 378.
voetnoot441
En al die eerbewijzen doen ons de waarde van het manna ('t Jootsch woestijnbancket) begrijpen.
margenoot+
[Randschrift:] en Zoenoffer der Wet.
voetnoot442
vry van opspraeck enz.. onberispelijk; het Paaschlam mocht geen enkel gebrek hebben, Exod. XII, 5.
voetnoot443
de bron der gaven: God, vgl. Jac. I, 17.
voetnoot444
't heir: het Joodsche volk; Memfis: Egypte.
voetnoot445-46
De zoenoffers werden alleen door de priesters opgedragen; geroert: aangeroerd.
voetnoot446
het merck der Godtgewijden: het merkteeken der priesters.
voetnoot447
Levijs mont: de priesters, vgl. Levys hant, I, 107, 116.
voetnoot449
Man: manna.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 466 heeft in de 1e ed. achter vleesch een punt-komma.
voetnoot451
Versta: een eerbewijs, dat de goddelijkheid van die vereerde voorwerpen getuigde.
voetnoot452
buighde: boog.
voetnoot454
grove harssens: in de herinnering van de hardleersche en materialistische Joden; merckt: inscherpt.
voetnoot455
eer: weleer; Godts geslachten: het uitverkoren Jodenvolk.
voetnoot456
Versta: en het H. Sacrament, dat nog verwacht werd.
voetnoot457
deze eere: de aanbidding, waarvan vs. 412 spreekt.
voetnoot458
offergast van Aron: deelnemer aan de Joodsche offers.
voetnoot459
merckgerechten: figuurlijke spijzen.
voetnoot460
hechten: alleen geven.
voetnoot461
stof, nogh noit met enz.: stof, waarmede God als geest niets gemeen heeft.
voetnoot462
Versta: als David dàt had bedoeld met zijn uitlating van vs. 412, dan had hij Gods eer te kort gedaan, verkleind (verkleent).
voetnoot463
schelle harp: luidklinkende en indrukwekkende psalmen, vgl. De Kruisbergh, vs. 53 (Deel 3, blz. 604).
margenoot+
[Randschrift:] Dees offerspijs was dan Kristus lichaem, het leven der ziele.
voetnoot465
aenbadt: lees: áánbad; 't betekende: het voorafgebeelde.
voetnoot469
verhole: in Davids tijd nog verborgen.
voetnoot470
Versta: met zich zelf als de ware aanbeden spijs.
voetnoot471
de Kerck: de kath. Kerk nam den psalm-tekst in haar Sakraments-liturgie op.
margenoot+
[Randschrift:] Dit wort gevat uit het vergelijcken van Davids en Esaias spreucken,
voetnoot473
de Harp: Davids psalmen.
voetnoot474
erfgebodt: gebod voor alle geslachten; Aenbidt enz. Pr. XCVIII, 5.
voetnoot475
Esaias: Vondel heeft dezen naamvorm uit zijn Deux-aes-bijbel overgehouden, later schrijft hij Isaïas.
voetnoot477
De hemel enz. Is. LXVI, 1.
voetnoot479
vierige: ijverige, bezielde.
voetnoot480
Te gader huwt: met elkaar in verband brengt; quijt: voldoet. De door Vondel hier opgeworpen moeilijkheid is gelijk hij zelf in vs. 515 zegt mèt de oplossing ontleend aan S. Augustinus' uitleg van Ps. XCVIII, door Bellarminus meegedeeld 534, D.
voetnoot481
een element: een deel der schepping.
voetnoot483
vergapen: vergeten.
voetnoot485
Dien loggen klomp enz. zooals de aarde eerst was. Gen. I, 2.
voetnoot487
Die Geest: de H. Geest.
voetnoot488
roem: lofprijzing.
voetnoot492-93
Hier drijft uw ziel.... Zoeck Kristus: vgl. S. Augustinus: ‘Fluctuans converto me ad Christum’ (Drijvend wend ik mij tot Christus); 't ware licht: Joan. I, 9.
voetnoot496-97
barning: branding; klayaerde: vgl. Lucifer, vs. 107; S. Augustinus: ‘Ipsum [Christum] quaero hic et invenio, quomodo sine impietate adoretur terra’ (Ik zoek Christus en bevind, hoe zonder goddeloosheid de aarde aanbeden wordt).
margenoot+
[Randschrift:] aldus vereenight,
voetnoot498
Hy nam enz.: ‘Suscepit enim de terra terram’ (want hij nam aarde aan van de aarde).
voetnoot499
Naerdien: ‘Quia caro de terra est’ (omdat zijn vleesch van de aarde is).
voetnoot501
van 't vleesch enz.: ‘Et de carne Mariae carnem accepit’ (En van Maria's vleesch het vleesch heeft aangenomen).
voetnoot502
wiens ootmoet: wier ootmoed, vgl. Luc. I, 48.
voetnoot505
zijn opperste eisch: zijn innigste verlangen, vgl. Luc. XXII, 15.
voetnoot503-12
‘Et quia in ipsa carne hic ambulavit, et ipsam carnem manducandam nobis ad salutem dedit: nemo autem illam carnem manducat, nisi prius adoraverit: inventum est, quemadmodum adoretur tale scabellum pedum Domini, ut non solum non peccemus adorando, sed peccemus non adorando’ (En omdat Hij in dat vleesch hier heeft omgewandeld en ons dat vleesch tot ons heil heeft te eten gegeven, en niemand dat vleesch eet als hij het eerst niet aanbeden heeft, blijkt nu, hoe die bank van 's Heeren voeten aanbeden wordt, zoodat wij niet alleen niet zondigen door ze te aanbidden, maar zelfs zondigen door ze niet te aanbidden).
margenoot+
[Randschrift:] door Sint Augustijn,
voetnoot513
leerden: het voorwerp in vs. 515; wy: de Godvruchtigheid, die teekenend, hier optreedt als de leermeesteres van S. Augustinus (zie: mijn voesterkint, vs. 525), zooals zij het van Sint Jan den Evangelist was (vs. 37); eer: weleer.
voetnoot514
noot: in dubbele beteekenis als Augustijnsch-Vondelsch woordspel, vgl. I, 359, 484; 't pit: het binnenste, de eigenlijke zin.
voetnoot515
Versta: den bisschop van Hippo, in Noord-Afrika.
voetnoot516-17
Sint Augustijn: de Kerkvader († 430), voor wien Vondel een stijgenden eerbied toonde, vgl. Augustinus en Vondel in de Miscellania Augustiniana (Nijmegen, 1930); verdadiger: verdediger; der kroone van Kristus: van Christus' godheid; zijn glori: Christus' glorie.
voetnoot518
Heidensch brein: het Heidendom; Manicheen: een destijds veel verbreide dwaalleer, die naast een zelfstandig beginsel van het Goed een zelfstandig beginsel van het Kwaad aannam. Als jongeman heeft Augustinus deze leer lang aangehangen, maar na zijn bekeering heeft hij ze forsch bestreden.
voetnoot519
Donatist: volger van Donatus, die in Augustinus' tijd en land de leer verkondigde, dat de Kerk alleen uit reinen bestaat en een zondaar niet geldig de Sakramenten kan toedienen: ook hier tegen is S. Augustinus krachtig opgetreden.
margenoot*
[Randschrift:] die, tegens Donaet en Arrius gekant,
voetnoot520
den Draeck: in de kantteekening verklaart Vondel, dat hij den loochenaar van Christus' Godheid Arius (Arrius) bedoelt. Om zijn grooten aanhang en felle opstandigheid ziet Vondel hem als den Draak met zeven koppen, die het derde van de hemelsterren meetrekt (Openb. XII, 3-4), een vergelijking, die hij toespitst met de zeven Nijlmonden, omdat Arius in Alexandrië woonde. Deze man is voor den dichter een der gevaarlijkste representanten van het Luciferisme, vgl. De Heerlyckheit der Kercke. III, 22, 37-51 en vgl. mijn inleiding van Lucifer in de Zwolsche Herdrukken (Zwolle, 1928) blz. XXXIII. Vondel huldigde S. Augustinus om zijn optreden tegen al deze ketters opnieuw in De Heerl. der Kercke, III, 273-84.
voetnoot525
mijn voesterkint: zie noot bij vs. 513.
voetnoot526
's Konings: Davids; spelt: schrijft met bijgedachten aan voorspelt.
voetnoot527
outerspijzen: de H. Kommunie.
voetnoot528
doorgaens: doorloopend, voortdurend; al d'outste vingers: al de oudste kerkelijke schrijvers (vgl. overout Gebruick van vs. 225).
margenoot+
[Randschrift:] met de zalige Outvaderen, Ambroos en Ieroen, overeenstemt.
voetnoot529
't Milaensche Licht: de H. Ambrosius, bisschop van Milaan († 397); Bellarminus deelt Ambrosius' overeenstemmende verklaring van de teksten van vs. 473-78 op 508. B. mee.
voetnoot529-30
d'overlichte cel van Sint Jeroen: de kerkvader Sint Hieronymus († 420) leefde te Bethlehem in harde afzondering en strenge studie (vgl. I, 1016). Onder de Testimonia S. Hieronymii bij Bellarminus (527. D.) komt de behandelde interpratie niet voor. Ook Marius (Amstelredams Eer, blz. 223-24) geeft alleen de exegese van S. Augustinus en S. Ambrosius.
voetnoot532
In Latium en Griecken: in de Latijnsche en in de Grieksche Kerk, vgl. I. 855, 1045.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus dood by het nuttigen gedacht en ge-eert,
voetnoot533
alleen zijn' offergast: alleen de deelnemers aan het laatste Avondmaal, de Apostelen.
voetnoot534
belast: gelast.
voetnoot535
't Waer schijnbaer: dan zou het klaarblijkelijk zijn.
voetnoot536
Dischgeheimenissen: altaargeheimenissen, de H. Kommunie.
voetnoot537
zijn school: zijn leerlingen.
voetnoot538
t'erkauwen: te herdenken, vgl. I Cor. XI, 25.
voetnoot539
verworf: verwierf; dat lachend leven: de zaligheid, vgl. Peter en Pauwels, vs. 1651.
margenoot+
[Randschrift:] naer het voorbeelt der kopere slange,
voetnoot542
kopre Slang: opgericht in de woestijn ter genezing van giftige slangenbeten (Num. XXI, 9) en door Joan III, 14 op den gekruisten Christus toegepast.
voetnoot546
voedt en weit: vermeerdert.
margenoot+
[Randschrift:] en met eenen lofzangk van zijne jongeren geprezen.
voetnoot548
de Twaelve: de twaalf apostelen; Jezus lof: vgl. Matth. XXVI, 30; deze lof werd gezongen in vier messiaansche psalmen (CXV-CXVIII).
voetnoot551
kiesche: kieskeurige.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus komt d'aenbiddinge toe, gelijck den Vader.
voetnoot558
vgl. Ps. II, 2, 6; Ps. XLIV, 7; Hebr. 1, 8, 9.
voetnoot559
Versta: afsluitende al de offerfeesten der Oude Wet.
voetnoot561
overmits: omdat.
voetnoot562
Eenwezicheit: eenheid van wezen.
voetnoot563
Hem: lees: hèm; het merck van Godts stappen: den indruk, het spoor van Gods aanwezigheid; in de schepping vinden wij de ‘vestigia Dei’, vgl. Adam in Ballingschap, vs. 343-344.
voetnoot561-64
Versta: omdat hem, die van de schepping tot den Schepper wil komen, de onderlinge eenheid van wezen of natuur van Vader en Zoon in één grootsch bestuur (glans des troons) tegenstraalt (toeschiet): daarom komt den Zoon dezelfde eer toe als den Vader, nl. Goddelijke eer.
voetnoot566-67
Versta: Al blijft de Zoon onder de broodsgedaante voor het oog van den aanbiddenden geloovige verborgen.
margenoot+
[Randschrift:] Sint Ian, d'ongebore morgenstar, aenbadt Kristus, de Zon, noch in het maeghdelijcke lichaem besloten.
voetnoot568
Sint Jan: de Boetgezant.
voetnoot569
Morgenstar: want voorlooper van de Zon Christus, Joan. I, 6-9, hierachter III, 1148-50; vgl. Brieven der H. Maeghden, Opdraght, vs. 80; ook elders heeft Vondel dezen Joannes herhaaldelijk bezongen, ja wijdde hem zijn eenig episch gedicht Joannes de Boetgezant; eerze boete riep: vgl. Luc. III, 8.
voetnoot570-71
Weer een voorbeeld van Vondels krasse beeldspraak.
voetnoot573
Toen Maria haar zwangere nicht Elisabeth begroette, vgl. Luc. I, 39-41, vgl. Maria Stuart, vs. 253-64.
voetnoot574
schichtigh merckt: haastig betreedt.
voetnoot575
de Priesterlijcke drempels: het huis van priester Zacharias, Elisabeths man.
voetnoot576
Dit hupplend wicht: de zich in den moederschoot bewegende Joannes.
voetnoot576-77
des tempels - 't altaer: eerenamen voor Maria's lichaam, waaruit Christus' lichaam groeide.
margenoot+
[Randschrift:] Elizabeth aenbadt den ongeboren Messias.
voetnoot579
Godts Moeder: als Gods Moeder.
voetnoot580
de vrucht enz.: de nog ongeboren zoon van Maria, Jezus.
voetnoot583
Vgl. Joan. I, 23; Heer-heirbaen: woordspel.
voetnoot584
't volck: het Joodsche volk; Sion: christus' koningsstad, vgl. Matth. XXI, 5.
voetnoot585-86
zwanger van 's hemels Geest: vervuld van den H. Geest. Luc. I, 41.
voetnoot590
intre: intrede.
voetnoot588-91
vgl. Luc. I, 43-44.
voetnoot592
simple duif: eenvoudige, lieve ziel; in een anderen toon geldt de uitdrukking Eva in Adam in Ballingschap vs. I 112, 114; beklijve: blijve kleven, worde vervuld.
voetnoot593
Vgl. Luc. I, 30-36.
voetnoot596
Drie maenden langk: Luc. I, 56; te kort: die toch nog te kort vielen.
margenoot+
[Randschrift:] Marie, de gezegende boven alle vrouwen, en vol genade, aenbadt haer ongebore vrucht.
margenoot+
[Randschrift:] Drie Koningen aenbaden den Iootschen Koningh in Zijne kribbe.
voetnoot605
Davids armen stal: de grot te Bethlehem, Davids stad, waar Christus geboren werd.
voetnoot608
de zon, bekleet met doecken: weer de machtige dichter!
voetnoot610
dien ouden stock: de H. Jozef, vgl. Kersliedt (Unger 1657-60 blz. 306) vs. 13.
voetnoot611
Het: Geloof; 't vernuft: het menschelijk inzicht, vgl. II, 157; ommezwindelen: omzwachtelen, blinddoeken.
voetnoot612
starooght: staart vast; windelen: windsels.
voetnoot613
d'afgestege vlam: het neergedaalde Licht, vgl. Joan. I, 9.
voetnoot603-14
Bellarminus (657, C) gaf met een verwijzing naar S. Joannes Chrysostomus aanleiding tot dit wondermooi gedeelte; vergelijk Matth. II, 1-12.
voetnoot614
Zon: Christus, de Zon der gerechtigheid, Mal. IV, 2; Jesses stam: de stam van David, wiens vader Jesse heette, vgl. Luc. III, 32.
margenoot+
[Randschrift:] De Moordenaer aen het kruis aenbadt den Gekruisten Godt.
voetnoot615
Moorder: moordenaar, vgl. Luc. XXIII, 40-43; den doodkreet van 't leven: bijna paradoxale tegenstelling (oxymoron), de kreet van den stervenden Godmensch.
voetnoot616
Vgl. Matth. XXVII, 46; begeven: verlaten.
voetnoot617
's hemels tong: Christus, vgl. Matth. XXVII, 48; eeck: edik, azijn.
voetnoot618
vgl. Ps. XXI, 7.
voetnoot619
't geloof.... een verrekijcker: verrassend beeld!
voetnoot621
yzers: spijkers.
voetnoot622
De Schepper en Bestuurder van het uitspansel; kloot: bol, sfeer.
voetnoot623
Versta: en de moordenaar zag hoopvol op naar het Paradijs, den Hemel als zijn poolster.
voetnoot626
slecht en recht: eenvoudig en oprecht.
voetnoot630
Zielekreet van den bekeerling, vgl. II, 161.
margenoot+
[Randschrift:] De Hooftman en Romainsche Soldaten aenbaden den Gekruiste onder het kruis, oock na zijn doot.
voetnoot631
De Hooftman zelf: zelfs de hoofdman, de Romeinsche centurio of honderdman, die het bevel voerde bij Jezus' kruisdood, vgl. Matth. XXVII, 54; Kristverachters: verachters en haters van Christus, de Joden.
voetnoot633
't bezwijmen enz: vgl. Matth. XXVII, 45.
voetnoot635
alziende ooge: van den Godmensch.
voetnoot636
die hem zijn hart doorboorden: speling met 't stervend hart: Christus, en tegenstelling met 's hoofdmans lanssteek door Jezus' hart, Joan. XIX, 34.
voetnoot637
rijten: splijten, vgl. Matth. XXVII, 51.
voetnoot638
riep enz.: Matth. XXVII, 54.
voetnoot639
Waerachtelijck: waarlijk.
voetnoot641
Vgl. Luc. XXIII, 47.
voetnoot642
Het jammert hun: het doet hun leed; verslens': moet verslensen.
voetnoot644
't lam: Christus.
voetnoot645
't schendigh hout: het eerloos kruis.
voetnoot646
staen en sterven: staan te sterven, worden doodsbleek.
voetnoot647
versteken: verstoken.
voetnoot648
De Godheid bleef zoowel met de ziel als met het lichaam van Christus vereenigd.
voetnoot650
opvoer en verrees: uit het graf verrees en daarna ten Hemel vaarde.
margenoot+
[Randschrift:] De Kristeere staet aen plaets noch tijt gebonden.
voetnoot651
Kristeer: vereering, aanbidding van Christus; stont gehecht enz.: Bellarminus (774, B) ontwikkelde de stelling: ‘Adoratio Dei non est alligata certo loco’ (De aanbidding van God is aan geen plaats gebonden).
voetnoot655
van sterflijckheit omtogen: vóór zijn dood.
voetnoot656
lijdenloos: onlijdbaar, onlijdelyck in I, 1406, na zijn dood.
voetnoot659
stof en reden: voorwerp en motief.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: De 1e editie heeft in vs. 661 Waert.
voetnoot661
Christus' lichaam, eenmaal door de Godheid aangenomen, kan daarvan niet meer worden gescheiden; me: mee.
voetnoot662
verknocht: vastgeknoopt; ste: stede, plaats.
voetnoot663
't Geheimmerck: het Sakrament.
voetnoot666
Deut. VI, 13.
voetnoot667
die naem: nl. van Heer en God.
voetnoot668
Sint Thomas: de Apostel, noemde den verrezen Christus ook zoo, vgl. Joan. XX, 28.
voetnoot670
't Woort: Christus.
voetnoot671
de Harp: de psalm van David (Ps. XLIV) leert daarom die Bruid van Christus, nl. de Kerk, Hem als Heer en Koning aanbidden; de Kerk past nl. die psalm op Christus toe.
voetnoot673-74
Vgl. Ps. XLIV, 3; in zijn kracht: overvloedig.
voetnoot675
geweer: zwaard, zelfde psalm, 4.
voetnoot676
Versta: wiens heerschappij (troon) langer duurt dan de tijd, ib. 7.
voetnoot677
ib. 8, waarbij S. Augustinus uitlegt: ‘O tu, Deus, unxit te Deus tuus’ (O God, uw God heeft u gezalfd), Hoppenbrouwers, blz. 234.
voetnoot679-80
Zelfde psalm, 9, 10.
voetnoot681
Zelfde psalm, 7, Hebr. I, 8.
voetnoot682
Wijst deze eer allerminst geërgerd af; Zich belght: vgl. I, 884, 1004, 1187.
margenoot+
[Randschrift:] Het kleet des Toevals van het Godtgeheilighde bebindert d'aenbiddinge niet;
voetnoot683
Ontziet men zich: vreest, aarzelt men; geprezen: geprezene.
voetnoot684-85
in de schaduw van het Wezen des toevals: onder de bedekking van de aanwezige accidenten.
voetnoot685-87
zoo veel enz.: versta: omdat de toeval, het accident, zooveel minder is dan zijn steungrond (bron) naast God, die de oorzaak is èn van zelfstandigheid èn van toeval, vgl. noot bij I, 1225-36.
voetnoot688
Gewis m'ontziet: dan vreest men zonder twijfel voor.
voetnoot689
Aan Mozes in het brandende braambosch, Exod. III, 2.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: In vs. 715 heeft de 1e editie arentsboogh.
voetnoot690
De duif bij den doop van Jezus, Matth. III, 16.
voetnoot691
Vgl. Elias, III Kon. XIX, 11.
voetnoot692
voor noch achter: boven noch onder, meer noch minder.
voetnoot694
stamerende: stamelend; suft: achterlijk is.
voetnoot696
In welke kleur of onder welke gedaante.
margenoot+
[Randschrift:] hoe godtloos dit oock beschimpt wort,
voetnoot697
Over de anti-eucharistische pamfletten, waartegen V. hier en elders optreedt, zie De Katholiek, 1907, II, blz. 139.
voetnoot698
dees rock: het kleed van de wittebroodsgedaante; den Kersten Godt: den God der Christenen.
margenoot+
[Randschrift:] van Herodes en Pilatus, die andersins vyanden, hier in overeenstemmen.
voetnoot700
Herodes en Pilatus: wel doelend op Calvijn en Luther, in elk geval de elkaar bestrijdende Reformatoren; flus: nog pas.
voetnoot701
glimp: schijntje.
voetnoot702
pais: vrede; geboren enz.: vgl. Luc. XXIII. 12.
voetnoot703
verstooten van Godts erven: verbannen uit het H. Land.
voetnoot704
Baronius verhaalt kort de ballingschap van Herodes (Ann. Eccl. 40, 16) en den zelfmoord van Pilatus (41, 20).
voetnoot705
ongenoeght: verdriet.
margenoot+
[Randschrift:] Godt verscheen eertijts in veelerhande gedaenten,
voetnoot707
Versta: God verscheen weleer aan de Joden.
voetnoot709
veer: ver.
voetnoot708-10
Vgl. Exod. XXIV, 10.
voetnoot711-12
Met de goude en zilvre wolk doelt Vondel denkelijk op de wolk, die het Joodsche volk in de woestijn vooraf ging (Exod. XIII, 21) èn op de wolk, die boven de Verbondsark zweefde (Exod. XL, 32, 36).
voetnoot713-14
Vgl. Openb. IV, 3.
margenoot*
[Randschrift:] oock aen Ioannes.
voetnoot715-16
Mijn: nl. van de nog altijd sprekende Godtvruchtigheit; Mijn arentsoogh: het oog van mijn arend, in de kantteekening verklaard als Sint Joannes de Evangelist; dat enz.; zooals de arend heet in de zon te kunnen zien, zag Joannes, die aan Jezus' boezem rustte (Joan. XIII. 25), in Gods geheimen, gelijk uit de verhevenheid van zijn Evangelie blijkt.
voetnoot716
Vgl. Joan. XIX, 26; onderschoorde: ondersteunde.
voetnoot717
't barnen: 't branden, het heetste; misbaer: rouwgeween, om den stervenden Jezus.
voetnoot723
rede: taal, 't geen uit zijn mond kwam.
voetnoot725
Pathmos, het eiland, waar St. Jan zijn vizioenen had en zijn boek der Openbaring schreef, vgl. Openb. I, 9; bruinen: donkeren.
voetnoot727
Sint Jan: 4e nvl.
voetnoot718-28
Vgl. Joannes' Openbaring I, 12-17.
voetnoot728
zweem: bezwijmde; verslegen: verslagen.
voetnoot729
vgl. Handel. IX, 3.
voetnoot734
In schijn: onder de gestalte.
voetnoot735
vgl. Ps. XVII, 11.
voetnoot736
Vgl. III Kon. XIX, 11.
voetnoot737-38
God ging de Joden 's daags vooraf in een wolk (blaeuw), 's nachts in een vuurkolom (karbonkelroot), vgl. Exod. XIII, 21.
voetnoot739
tweemael twalef zielen: de 24 Oudsten.
voetnoot742
als sardis enz. is bijstelling van zijn gezicht.
voetnoot743
jasp: jaspis, evenals sardis, sardium of sardonix kleurige edelsteen.
voetnoot744
vast: voortdurend.
voetnoot747
Versta: hoe past de witte dracht bij het witte haar der Oudsten (grijzen).
voetnoot739-50
Vgl. Openb. IV, 2-11.
voetnoot750
't nieuw Jerusalem: Vgl. Openb. III, 12, Vondel nog uit zijn Dooperschen tijd gemeenzaam.
voetnoot751
Vondel beantwoordt hier de spot der hervormers op ‘Jan de Witte’ enz. Vgl. De Katholiek, 1907, II, 140. Het denkbeeld, dat wit de kleur der schande en bespotting is (vgl. Christus' witte spotkleed bij Herodes, Luc. XXIII, 11) zit hier achter, vgl. straks vs. 758.
margenoot+
[Randschrift:] De witte draght is Gode en Kristus en Zijne Engelen en Priesteren eigen.
voetnoot753
Godts lievrey: de dracht van Godts dienaars: engelen en priesters; waer: versta: overal waar de heilige Geest aanwezig is.
voetnoot754
verciert: opluistert.
voetnoot756
Gestickt met wit: nl. getwijnd linnen, Exod. XXVI, 1, 36.
voetnoot758
Vergelijk bij vs. 751.
voetnoot759
versmaet: legt af.
voetnoot760
Engleveders: de gouden Cherubijnen.
voetnoot761
's Godtheits Kist: de Ark des Verbonds; vgl. Levit. XVI, 4, en hiervòòr vs. 378-80.
voetnoot756-62
't Wit nam een voorname plaats in bij de kleeding der levieten, priesters en hoogepriesters.
voetnoot763
Vgl. Hand. I, 10.
voetnoot764
Vgl. Matth. XXVIII, 3; V. laat Aertsengel Godtvruchtigheit van Aertsengelen spreken, ofschoon Mattheüs alleen van ‘een engel’ gewaagt.
voetnoot767
begost: begon; lust: vreugde.
voetnoot769
borst: barstte.
voetnoot770
mijn Zoon, mijn hart: mijn beminde zoon.
voetnoot772
sneeuw en krijt: schitterende witheid.
margenoot+
[Randschrift:] Iosef, Kristus voorbeelt, in zijn vernederinge en verheffinge,
voetnoot765-73
Vgl. Matth. XVII, 2-5; 't gezalfde hooft: Christus.
voetnoot773
Josef: de Aartsvader; noch eens: vgl. hiervoor vs. 236.
voetnoot774
spellende: lezende en voorspellende; Koningklijcken droom: de droom van koning Faro, vgl. Gen. XLI, 1-32.
margenoot+
[Randschrift:] reedt in witte zijde, op Faroos wagen.
voetnoot777-779
Vgl. Gen. XLI, 39-45.
voetnoot780
Die: nl. Jozef; 't blancke beelt van Jesus: het beeld, de voorafbeelding van Jezus in 't wit gekleed, van Jezus in de witte Hostie.
voetnoot781
onnozelijck gehaet: onschuldig gehaat, evenals Jozef door zijn broeders, vgl. hiervoor vs. 261-271.
voetnoot782-83
't hagelwit gewaet der offerspijs: de witte broodsgedaante der H. Kommunie.
margenoot+
[Randschrift:] De Koningin uit den Zuiden verwonderde zich over Salomon,
voetnoot785
De Koningin der Mooren: de Koningin van Saba.
voetnoot785-88
haer zon.... den rugge boodt: naar het Westen reisde.
voetnoot789
De Koningin gaf Salomon naar Oostersch gebruik raadsels (moeilijke vraagstukken) op als hulde aan zijn wijsheid.
voetnoot791
't elpen hof: ivoren paleis.
voetnoot793
dien ontsloten mont: van den wijsheid sprekenden Salomon.
voetnoot794
Borst uit: riep in verrukking.
voetnoot795
Versta: ik ontdek hier het onaantastbare toppunt van wijsheid.
voetnoot801
't hooft van zooveel raets: het hoofd, dat zooveel wijze oplossingen van moeilijke problemen brengt, Salomon.
voetnoot802
in 's vaders plaets: op den troon van David.
voetnoot785-804
Vgl. III Kon. X, 1-10.
voetnoot804
gemeente: volk, de Joden.
margenoot+
[Randschrift:] min heerlijck als een lelie op het velt;
margenoot+
[Randschrift:] ongelijck min heerlijck als deze lelie op het altaer;
voetnoot805-8
Vgl. Matth. VI, 28-29.
voetnoot808
de bloem en kracht: de keur en de ziel, de eigenlijke hoofdzaak van het Evangelie, van de nieuwe wet, nl. Christus, die zich zelf met Salomon vergeleek en daarboven stelde, vgl. Matth. XII, 42; Vondel draagt prachtig door het woord bloem het denkbeeld lelie, schooner dan Salomon, op Christus over.
voetnoot809
De blancke bloem van Kristus: zijn maagdelijk lichaam en de broodsgedaante; het velt: het planum, vgl. hiervoor vlack, vs. 332 en plat vs. 336.
voetnoot811
eenen geur: een heilzamen, verkwikkenden geur; de ziecken: de geestelijk zieken en zwakken.
voetnoot812
riecken: ruiken.
voetnoot813
Helene: Keizerin Helena, de moeder van Konstantijn, als tegenbeeld van de Koningin van Saba; Baronius legt den nadruk op Helena's pietas: godvruchtigheid (Ann. Eccl. 326. 38, 39, 55), die zich vooral openbaarde in 't bouwen van kerken, waarop Vondel herhaaldelijk terugkomt (Maeghden, vs. 33-35; Henr. Marie t'Amsterdam, vs. 141-54, 238-40; Joan. de Boetgez. I, 245; Heerl. der Kercke, II, 963-70), zoodat hij haar ook ‘Godtvruchtige Heleen’ noemt. In de rede van Aertsengel Godvruchtigheit is zij dus wèl op haar plaats; al haer Keisren: Konstantijn en de verdere nazaten.
margenoot+
[Randschrift:] van Keizerin Helene en alle Keizeren aangebeden,
voetnoot814
't lelibladt: de blanke gedaante der Hostie.
voetnoot815
Christus, door Salomon voorafgebeeld.
voetnoot817
Zy staet verbaest: van blijdschap?; daer: omdat; 't Kerckorakel: de Kerkvergadering van Nicea in 325 handhaafde de Godheid van Christus tegen de Arianen en scheidde dus wit (de zuivere leer) van zwart (de dwaling) vgl. hiervoor vs. 697.
voetnoot818
Godts verholentheit: de verborgenheid van Christus in het H. Sakrament.
voetnoot819
Versta: openlijk belijdt, en vgl. het Testimonium Nicaeni Concilii bij Bellarminus, 498 B.
voetnoot820
simpelen: de oprecht geloovenden.
margenoot+
[Randschrift:] en naer wien zoo veele ouden vergeefs verlangden.
voetnoot821
Vgl. Matth. XIII, 17.
voetnoot823
bedeckt van 't licht der kleuren: onder witte gedaante, wit is de lichtste kleur.
voetnoot825
strijck: haal in.
voetnoot826
outerlelibloem: vorstelijk woord als pointe van dit fraai betoog; vgl. I, 1601 en II, 207, 1044. 828 Vgl. Openb. VIII, 3-4.
margenoot+
[Randschrift:] Godts Engelen bewieroocken dit sneeuwitte Lam.
voetnoot829
Wy Engelen: Aertsengel Godtvruchtigheit spreekt; vgl. Openb. VI, 11-12.
voetnoot832
Versta: in den Hemel is, vgl. Job. XXII, 12.
margenoot+
[Randschrift:] d'Aenbiddinge van Kristus in het H. Sakrament wordt gesterckt door alle eeuwen; door S. Pauwels dreigementen,
voetnoot833
heimelijcken schat: de onder broodsgedaante verborgen Godheid.
voetnoot834
tekens: uitingen.
voetnoot835
yverighste: godvruchtigste.
voetnoot836
Versta: zoowel de dagen van het bevrijde als van het vervolgde Christendom, vgl. overout gebruick, II, 225.
voetnoot837
onbescheit: driestheid, vgl. o.a. Palamedes, vs. 873.
voetnoot838
Vermits: omdat.
voetnoot839
zijn: Gods.
margenoot+
[Randschrift:] door de Wet van Pius, Sint Peters nazaet,
voetnoot837-40
Vgl. I Cor. XI, 27-30 en vgl. hiervoor vs. 149-54; Vondel steunt op Bellarminus 449 A en 450 C.
voetnoot840
leeren: doen, vgl. leeren in deze beteekenis even verder vs. 843 en I, 1501.
voetnoot841
Mijn Pius: wel met reden noemt Aertsengel Godtvruchtigheit (Pietas) dezen paus (140-155) mijn Pius, niet alleen om zijn naam, maar ook om zijn voorschrift van piëteit ten opzichte van het H. Sakrament, te vinden bij Bellarminus 476 D en in Marius' Amstelredams Eer enz, blz. 219: ‘Ist datter yet van 't bloet ons Heeren (een droppel uyt de Kelck) door versuymenis, op der aerde valt: dat salmen met de tongh aflicken’ enz.
voetnoot842
reuckeloos: roekelooze, onvoorzichtige; disch: altaartafel.
voetnoot843
leert: zie vs. 840; wrevlen: overmoedige, zondaar.
voetnoot844
diere: dierbaar, kostbaar.
margenoot+
[Randschrift:] door Tertulliaen,
voetnoot845
Tertulliaen: bekend heterodox christelijk schrijver(160-220); van de vier uit hem door Bellarminus aangevoerde testimonia neemt Vondel er hier twee over (482, A en B): ‘Met benautheit lijden wy 't, datter yet uyt onse Kelc, ofte van ons broot, op der aerden valt’, vertaalt Marius (blz. 219) uit Tertulliaan.
voetnoot848
dit lijf: het lichaam van Christus.
voetnoot849
vervloeckt: ten strengste veroordeelt. Versta verder: indien een kunstenaar, die afgodsbeelden maakt, als priester of diaken tot den dienst van het Altaar wordt toegelaten. ‘De Joden sloegen maar eens de hand aan Christus - zegt Tertulliaan l.c. - maar die menschen tergen hem iederen dag; o manus praecidenda’! (o hand, die moest worden afgekapt).
margenoot+
[Randschrift:] door de Kerckscholieren, voor een wijl het gezicht van 't altaergeheimenis geweigert, oock met smaet der Kercke.
voetnoot855
Kerckscholier: doopleerling of katechumeen. Volgens de oude kerktucht werden de h. Geheimen voor de niet-leden der Kerk geheim gehouden (disciplina arcani).
voetnoot856
leerkint: doopleerling.
voetnoot857
reden: maatregel; Kerstendom: Christendom; Bellarminus spreekt passim over de disciplina arcani.
voetnoot859
gestolen: verstolen.
voetnoot860-63
Versta: de kostbaarheden, aan het H. Sakrament besteed, toonen duidelijk aan, dat men dit Sakrament voor meer dan enkel brood hield.
voetnoot863
dan men enz.: dan de toonbrooden in den Joodschen tempel.
margenoot+
[Randschrift:] De kostelijckheit, waer mede men het Hooghwaerdige eerde, bevestight dit oock.
voetnoot866
De edele materialen voor kelken, monstranten enz.
voetnoot867
Wat is onderwerp, wat voorwerp in dezen zin?; 's Geheimmercks: van het Sakrament.
voetnoot869
halve maen: zoo heet nog het onderdeel van het toonstuk, waarin de h. Hostie wordt vastgezet, luna of lunula.
voetnoot871
tilbren: optilbaren, draagbaren.
voetnoot872
duif van gout: die voor het altaar uit 't gewelf hing; dit hemelkoren: het h. Brood.
voetnoot874
lam: een zilveren schrijn in den vorm van een lam.
voetnoot875
dierbaer: kostbaar.
voetnoot876
Het Kruislam: Christus, waaraan het zilveren lam een herinnering was.
voetnoot878
Des pellikaens, vgl. Op de Tittelprint bij vs. 22; kunstrijck: in de kunstige afbeelding; vast: voortdurend.
voetnoot868-81
zon, maen, toren, duif, lam, pellikaen: zooveel in goud of zilver gegoten vormen ter bewaring van het H. Sakrament; in de nu gebruikelijke monstransen leven veel van die motieven voort.
voetnoot881
Ick: Aertsengel Godtvruchtigheit.
voetnoot883
om onwaerdeerbren zegen: om den onmeetbaren zegen van het H. Sakrament.
voetnoot884
Ofir: goud van Ofir, vgl. III Kon. X, 11.
voetnoot886
't waer te plomp: het zou een te grof en te materialistisch denkbeeld zijn.
voetnoot887
mijn: nl. van Aertsengel Godtvruchtigheit; godtwaerde: voor God waardige, eerbiedwaardige; godtverlichten: door God verlichten: de oude kerkelijke schrijvers en bestuurders.
voetnoot888
Versta: die de oude Kerk door de vele kostbaarheden ter eere van het H. Sakrament stichting gaven èn mede grondvestten.
voetnoot889
zoen: verzoening met God.
margenoot+
[Randschrift:] De gewijde kostelijckheit diende om de harten des volcks in yver en eerbiedigheit t'ontvoncken.
voetnoot892
Hartekenner: God, volgens Openb. II, 23, vgl. Maria Stuart, vs. 1262.
voetnoot895
wulpscheit: onbesuisdheid; 't Geheimmerck: het Sakrament.
voetnoot896
op den voorgangk der aelouden: nu de oudste Christenen daarvan het voorbeeld gaven.
voetnoot899
koorzangk: zang van het koor, liturgische, priesterlijke zang, vgl. Koorzang in het voorwerk.
voetnoot897-900
Vgl. vs. 866; van de kleinkunst der kelken enz. gaat Vondel over naar kerkbouw, kerkzang en altaarluister.
voetnoot900
d'eer des Godtsdiensts: de eer en 't middelpunt van alle liturgischen praal, het h. Sakrament.
voetnoot901
Met reden,: lees over die komma heen; dier: kostbaar.
voetnoot902
Moses Wet: vgl. II, 128.
voetnoot903
Arons staf: vgl. I, 1208-09.
voetnoot902-04
De Joodsche tempelsier vgl. I, 107-15.
voetnoot904
't Manne: in goud bewaard, vgl. II, 76.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus zelf noch sterflijck, versmaet geene kostelijckheit van albast en nardus:
voetnoot905
vermaeckt zich: schept welbehagen; deze eer: van aanbidding en liturg. dienst.
voetnoot907
tittelen: eeretitels van koning enz.; zich belght: afwijst, vgl. I, 884, 1104, 1107; vlieden: ontvluchten, vgl. o.a. Joan. VI, 15.
voetnoot908
Sint Magdaleen: vgl. Luc. VIII, 2, door Vondel vereenzelvigd met de zondares van Luc. VII, 37-38, vgl. ook Brieven der H. Maeghden: Maria Magdalene, in dit deel, blz. 504 en het daar aangeteekende; Bellarminus behandelt Magdalena's balseming van Jesus wel (457 A-D), maar in anderen zin dan Vondel hier.
voetnoot909
Simons disch: Simon heette de Farizeër, bij wien Jezus als gast Magdalena ontmoette, Luc. VII, 39-40.
voetnoot910
dat kostelijcke albast: balsemvaas van fijn blank doorschijnend marmer.
voetnoot911
dien geur: de geurige zalf.
voetnoot912
Vgl. Ps. XLIV, 8.
voetnoot914
Magdalena naderde Jezus niet in 't gezicht, maar aan de voeten (van achter), die op de aanligbedden lagen achterwaarts gestrekt.
voetnoot915
Vgl.: ‘Zij deed dit voor mijn begrafenis’, Matth. XXVI, 12; leste staetsi: laatste eer; manen: herinneren aan, vgl. Peter en Pauwels, vs. 340.
margenoot+
[Randschrift:] door twee schijnheiligen, Iudas en den Fariseus, in Marie Magdalene bestraft:
voetnoot918
Iskarioth: Judas de verrader, vergelijk Joannes XII, 4-6; d'ander huichelaer: Simon de Farizeër van vers 909.
voetnoot919
Vondel kombineert de twee zalvingen, die Maria Magdalena op verschillende tijden aan Christus deed en die afzonderlijk door Judas en door Simon werden gegispt; Bestaen: durven; dienst van eere: eeredienst.
voetnoot920
d'Een: Judas; schat-schatten: woordspel.
voetnoot921
Vgl. Joan. XII, 5.
voetnoot922
d'ander: Simon de Farizeër; Profeet: ‘Als hij een profeet was - zei Simon - zou hij weten wat voor vrouw hem aanraakt.’ Luc. VII, 39.
voetnoot923
dees smet: de zondares; durf roeren: durft aanraken.
margenoot+
[Randschrift:] verdadight door d'allerhooghste Voorspraek,
voetnoot924
Haer Voorspraeck: Christus, die haar verdedigt.
voetnoot925
Tot voorstant: ter verdediging.
voetnoot926
wrijters: bedillers.
voetnoot927
brusk: barsch voorbarig.
voetnoot928
baden: wasschen.
voetnoot929
gesmolten oogh: tranen.
voetnoot930
Herinneringen aan de schilderkunst, die juist in Vondels tijd Magdalena gaarne uitbeelde, spelen door deze verzen heen; sommige plastische voorstellingen zijn als van het doek afgezien.
voetnoot931
huisvooght: huisheer, gastheer; zuimde: verzuimde.
voetnoot932
kust en lickt: de Barok!
voetnoot927-34
Vgl. Luc. VII, 44-50.
voetnoot934
my belooft: waar? misschien zinspeling op Ps. XLIV, 8, vgl. hiervoor vs. 912.
voetnoot935
waert vergouden: die vergolden, beloond moet worden.
voetnoot936
een boeck vol dootschult: veel doodelijke zonden; quijtgeschouden: kwijtgescholden.
voetnoot937
rijs: sta op; roe: geeselroede.
voetnoot938
Zoo: dan; hy: Christus; dien Kristverrader: Judas Iscarioth.
voetnoot939
begaven: begiftigen, bestaat alleen nog in: begaafd.
voetnoot940
voor: vóór.
voetnoot941
Dubbel fraai in den mond der Godtvruchtigheit!
margenoot+
[Randschrift:] en gekroont met de belofte van hare gedachtenisse door de Katolijcke Kerck getrompet van het Oosten tot het Westen.
voetnoot942-43
Vgl.: ‘Overal in heel de wereld waar dit Evangelie wordt gepreekt, zal haar daad verhaald worden,’ Matth. XXVI, 13.
voetnoot943
Versta: het uitspansel, het heelal; vgl. Is. XL, 12.
voetnoot945
haren godtsdienst: letterlijk: Magdalena's dienst aan God bewezen.
voetnoot946
Treffend draagt Vondel de zelfworging van Judas (Matth. XXVII, 5) op zijn ziel over.
voetnoot947
vergisse: is dit een Germanisme voor vergete, vergesse?
voetnoot948
Onder gedaante van brood en wijn.
voetnoot949
't zelve: hetzelfde.
voetnoot950
zelven: zelfden; haer: de ziel; belooft: Joan. VI, 51.
voetnoot951
montgerechten: spijs en drank.
voetnoot953
Vgl. I Parel. XXVIII, 2.
voetnoot954
nardus: balsem.
voetnoot952-55
Het voorbeeld van Maria Magdalena wordt uitgewerkt als het prototype van den liturgischen eeredienst.
voetnoot955
Verbezight: verbruikt, verspilt.
voetnoot956
Kristverraer: Christusverrader, vgl. vs. 938.
voetnoot956-57
Versta: Dat wat geen Christusverrader enz. begrijpt, moet de ziel aanbidden, dus het H. Sakrament.
voetnoot957
Dat bidt vry aen: aanbid dat vrij.
voetnoot958
Kristcieraet: de liturgische praal. Merkwaardig hoe Vondel ineens in de vorming van bepaalde woordsoorten genoegen krijgt, zie hier vlak bij elkaar: Kristverrader, Kristcieraet, Kristplicht, Kristdienst; sta vol: als een zeil vol wind.
voetnoot960
Kristplicht: plicht tegenover Christus.
margenoot+
[Randschrift:] Dat dees Kristdienst geen brooddienst zij,
voetnoot962
brootdienst: aanbidding van brood; Bellarminus behandelt (773 CD) de beschuldiging van 'αρτολατρεια (broodaanbidding) tegen de Katholieken, de ‘vervloekte afgoderij’ van de Heidelb. Catechismus (vr. 80) waartegen V. met Bellarm. betoogt dat er van broodaanbidding geen sprake kan zijn, wijl juist in 't H. Sakrament het brood verdwijnt.
voetnoot963
door 't vier des Woorts: door de almacht van Christus' woord.
voetnoot965-66
Versta: terwijl 't brood, zijn zelfstandigheid verliezend (lochenend) alleen zijn accidenten (toeval) achterlaet, waarmee Christus ('t heiligh Lam) zich bedekt.
margenoot+
[Randschrift:] betuight ons de bekeeringe der Heidenen door den ijver der Roomsche leeraers, die met hun licht den nacht der afgoden verdreven;
voetnoot967-68
De afwezigheid van afgoderij wordt ons al genoeg bezwezen door de afkeerigheid der oudste Vaders, die immers tegen alle afgoderij opkwamen.
voetnoot970
of broghten tot hun wit: of den dienst der afgoden verlegden naar den waren God (wit: doelwit).
voetnoot972
ze: de oude Vaders en geloofspredikers.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck Sint Willebrort, in deze landen door wonderdaden vermaert,
voetnoot976
Sint Willebrort: de Engelsche missionaris, die in de tweede helft der VIIe eeuw ons land kerstende en eerste bisschop van Utrecht werd. Ook in Henr. Marie t'Amsterdam (vs. 190-204) blijkt Vondel van Willebrords werkzaamheid op de hoogte; Marius vermeldde hem terloops in zijn boekje blz. 272.
voetnoot977
Wodan enz.: de Germaansche afgodendienst.
voetnoot978
Dien Regenboogh der Kercke: het heilig Sakrament, als het triomfantelijk alles omspannend leerstuk.
voetnoot979
's lants kronijcken: hoe Vondel daarin thuis was, had o.a. zijn Gysbreght van Aemstel al bewezen.
margenoot+
[Randschrift:] niet door duivelery, gelijck godtslasteraers roepen,
voetnoot981
De Wrevel: het zich verzettend Protestantisme; luttel sluit: weinig klem heeft.
voetnoot983-86
De redeneering is ontleend aan Christus' woorden tegen de Farizëen, Matth. XII 24-26; vgl. Openb. XVII, 18.
voetnoot986
Dat tot Christus' tweede komst, op 't einde der wereld, zijn invloed zal doen gelden.
voetnoot987-88
Terwijl de hel verdeeldheid zaait, blijft ze zelf onverdeeld.
voetnoot989
zucht tot baet en staet: hebzucht en heerschzucht. (Hier is duidelijk de geestverwant van Grotius aan het woord!)
voetnoot990
zijn stoel: de zetel van het Rijk des afgronds: daar waar de duivel meester is.
margenoot+
[Randschrift:] maer door Godts almaght en het gezegende Kruis.
voetnoot994
Belial: een aartsduivel, meermalen in het Oude Testament, éénmaal in het Nieuwe Testament (II Cor. VI, 15) genoemd en door Vondel vooral in Lucifer en Adam in Ballingschap ingevoerd.
voetnoot996
in 't oor des lasteraers te donderen: indruk te maken op hen die de Katholieken lasterlijk van afgoderij beschuldigen.
margenoot+
[Randschrift:] Dat dit geen brootdienst maer godtsdienst zy, betuigen de wonderdaden,
voetnoot997
't Geheimmerck: het Heilige Sakrament; geschoffeert: onteerd.
voetnoot998
Versta: door hen die (de Katholieken van afgoderij beschuldigend) nergens de werkelijke afgoderij helpen uitroeien.
voetnoot999
verkeert: vervormt, hervormt.
voetnoot1000
Vgl. Hand. IX, 5.
voetnoot1001
Vgl. Judas 10.
voetnoot1002
Weer een beschuldiging van onwil, vgl. I, 1599-1600.
margenoot+
[Randschrift:] waer van hier eenige beknopt voorgestelt worden:
voetnoot1003
het vlies: de belemmering van hun oogen, om in den vreemdeling Christus te herkennen, vgl. Luc. XXIV, 13-32. Zie Marius blz. 91; jongeren: leerlingen.
voetnoot1004
Emaus: Vgl. I 501-64.
voetnoot1006-07
Donatisten in Lybië (N. Afrika) wierpen het Heilige Sakrament aan honden voor, maar werden zelf door de honden aangevallen, Bellarminus 661 A; Marius 102.
voetnoot1008
Dit alleen bij Marius, 76-78, 125-126; kunst en kruit: geneeskundige kruiden.
voetnoot1009
De Vitae Patrum (V, 18) verhalen, dat een twijfelende kluizenaar een kindje in de H. Hostie zag; dit vond ik noch bij Bellarminus, noch bij Marius terug, maar 't verhaal komt ook in andere vormen voor, (J. Mc Donnell. S.J.: Eucharistische Geschichten und Legenden, uit 't Iersch vertaald door I. Hellinghaus, Münster, 1921, blz. 14).
voetnoot1010-11
Exorcisme uit lichaam en huis door het Heilige Sakrament, uit S. Augustinus, De Civitate Dei, XXII, 8 bij Bellarminus 670 A en Marius, 109, 106; Ontgort: ontbindt, bevrijdt; omgort: bezeten; beide deelw. hangen samen met gordel.
voetnoot1012
Een monnik die in zonde de heilige Hostie ontving, kon ze niet doorslikken, Bellarm. 750 D; Marius, 98.
voetnoot1013
Bellarminus verwijst naar eenige eucharistische bloedwonderen (732 D) en Marius vertelt er twee, die op Joodsche onteering volgden (blz. 122); poenjaert: dolkmes.
voetnoot1014
Marius schrijft, dat ‘als S. Maerten ghekomen was aen den altaer.... een vyerighe ronde kloot gestraelt heeft uyt zijn hooft.... ende het hayr ghelijck als een vlam bedeckte’ (blz. 103, vgl. 110).
voetnoot1005-1015
De reeks eucharistische wonderen, door V. hier beknopt (vs. 976), met 'n enkelen regel, opgesomd, komen bijna allemaal voor bij Bellarminus en bij Marius, maar soms in verschillende lezing, waar Vondel om zijn kortheid buiten blijft. 't Eerste wonder van de ongeloovige vrouw, die een steen in haar mond kreeg in plaats van de Heilige Hostie, geeft Bellarminus (747B) hoewel met verwijzing naar dezelfde bron (Sozomenus) anders dan Marius (blz. 104).
voetnoot1015
Vgl. eenige voorbeelden bij Marius, blz. 106.
voetnoot1016
Wat: welk; sparen: ontzien.
voetnoot1018
Eucharistische vuur- en waterwonderen bij Marius, blz. 58, 64, 83, 114-117.
margenoot+
[Randschrift:] oock de wonderen t'Amsterdam ter Heilige Stede gebleken,
voetnoot1019
Het vratigh vier: het allesverslindend vuur; trompette: bazuinde rond.
voetnoot1020
Den Aemstel: Amsterdam; d'Outerlammers: de heilige Hosties, om hun witheid en met gedachten aan het Lam Gods aldus genoemd.
voetnoot1022
't Aertsheilighdom: het H. Sakrament.
voetnoot1023
Dit is het eerste en eigenlijke Mirakel van Amsterdam: de heilige Hostie, in Maart 1345 door een stervende ontvangen en weer uitgebraakt, werd in het haardvuur geworpen, maar bleef boven de vlammen zweven. Zie Dr. J.F.M. Sterck: De Heilige Stede in de Geschiedenis van Amsterdam (A'dam, 1928); laet.... bevolen: overlaat; de kolck: aan het binnenste.
voetnoot1024
uw koopstadt leit in kolen: Vondels burgertrots en woordspel, vgl. ‘Amsterdam geraeckt aen kolen’ onder prent 8 bij Marius.
voetnoot1029
Amrams zoon: Mozes; ste: plaats, vgl. De Heilige Stede.
voetnoot1019-30
Kort vat Vondel de vuurwonderen van het Mirakel van Amsterdam samen, naar de aangehaalde plaatsen uit Marius.
voetnoot1024-30
Bij den grooten stadsbrand van 24 Mei 1452, die ook de Mirakelkapel en haar tabernakel ('t heiligh pauweljoen, vs. 1025) vernielde, bleef de heilige Hostie ongedeerd. De toegeschoten burgers ‘hebben oock haer voeten ofte schoenen eenichsins verbrant overmits die hetten die noch int aertryck ende die steenen daer ontrent was.... ende nae Moyses ende Josues exempel zijn met bloote voeten devotelijck komen bidden aensiende die heyligheyt des plaets’, Marius, blz. 64-65.
voetnoot1030
Het brandende braambosch, Exod. III, 2.
margenoot+
[Randschrift:] en elders in eenen byekorf, daer de byen een wasse Kerck om het Hooghwaerdige stichtten.
voetnoot1031
De Byen enz.: nl. op 't wapenschilt van paus Urbanus VIII, vgl. noot bij I, 688.
voetnoot1032
dees Geheimnis: het H. Sakrament.
voetnoot1033-35
Vondel vat het verhaal samen uit den Dialogus miraculorum van Cesarius van Heisterbach: ‘De apibus quae basilicam corpori dominico fabricaverunt’, over bijen, die een kerkje bouwden om de heilige Hostie, met reaktie op Marnix' Biencorf; vgl. De Katholiek, 1907, II, 144-v.v.; aendrift: aandrijven; om Godts Merck: rondom het H. Sakrament.
voetnoot1036
reên: redelijk; mijn vernufte Byen: mijn met verstand begaafde bijen, de geloovigen bedoelt Aertsengel Godtvruchtigheit.
voetnoot1037
Vast: steeds; den Bykorf van Urbaen: de Bijenkorf der Heilige Roomsche Kerk.
voetnoot1038
't Heilighdom: het H. Sakrament.
voetnoot1041
zijn Byzwarm: de bijenzwerm van den paus, de Katholieken.
voetnoot1042
Ten Kruisbergh: naam der offerdood van Christus, voortlevend in het H. Sakrament, vgl. De Kruisbergh, Dl. 3, 601.
voetnoot1043
kruisdauw: verkwikking uit de kracht van Jezus' dood.
voetnoot1044
Vgl. I, 1601; II, 826.
voetnoot1046
Godts bloem: Christus; storf: stierf.
margenoot+
[Randschrift:] Dat dit geen brootdienst maer godtsdienst zy, betuight Nazianzeen, met het voorbeelt van zijn eige zuster Gorgonie.
voetnoot1049
my: Aertsengel Godtvruchtigheit.
voetnoot1050
De H. Gregorius van Nazianze leefde van 329-90.
voetnoot1051
Hij behoort tot de Grieksche Vaders of Kerkleeraren.
voetnoot1052
Sint Jeroen, de Lat. Kerkvader Hieronymus werd onder Gregorius' leiding exegeet, vgl. I, 1016; II, 530.
voetnoot1063
koockte 't bloet: Marius heeft: ‘Sode [koking] van het bloedt’.
voetnoot1064
Marius: ‘doofheyt van leden en onghelooffelijcke bleickte’.
voetnoot1065-66
‘met langhduyrige vlaeghen, maer.... verpoost, ende dat gheduyrich’.
voetnoot1067
‘soo datmen oordeelde dat het geen menschelijcke sieckte en was’.
voetnoot1068
‘De konsten oock van de Doctoren.... en waeren niet genoech’; kunst noch kruiden: geen geneeskundige kruiden, vgl. hiervóór, vs. 1008.
voetnoot1069-70
‘Noch oock de traenen van de Ouders, (die dickwils veel vermeught hadden)’; niet: niets.
voetnoot1071-72
‘Noch het gemeine gebedt.... 't welck een yegelyck dede, gelyck als voor zijn eyghen gesontheidt.
voetnoot1073
‘sy achten dat de sieckte van haer een algemeine sieckte ende qualijck-vaeren was’.
voetnoot1075
‘Wat heeft die groote ziel ghedaen?’.
voetnoot1076
‘Wat medicijn heeft sy tegens de pijn gebruyckt?’.
voetnoot1077
hier leit dit enz.: dit met klemtoon; hier gebeurde het volgende wonder.
voetnoot1079
niet: niets.
voetnoot1080-82
‘tot den Oppersten Medicijn... des middernachts, als de sieckte een weynigh vermindert was’.
voetnoot1083-86
‘Is sy met een geloof gaen knielen voor het altaer, ende heeft met grooter stem hem aengheroepen, die op het altaer ge-eert wort’; worpt: werpt.
voetnoot1086
Vgl. Matth. XI, 28.
voetnoot1088
maelt: schildert, houdt; ‘Vermanende hem.... alle sijn krachtige wercken, die hy oyt gedaen hadde’.
voetnoot1091
oude en nieuwe schachten des heilboecks: het Oude en Nieuwe Testament; ‘Want zy wiste de oude en de nieuwe historien’.
voetnoot1093
beroert: ontroerd, bewogen.
voetnoot1094
uit de streeck der schaemte: de grenzen van het geoorloofde; Marius spreekt van een ‘schoone onbeschaemtheyt’.
voetnoot1097
't Kristgewaet: het kleed van Christus, vgl. noot bij vs. 958.
voetnoot1096-98
‘Sy volght de vrouw nae, die den bloedtloop, door den soom van Christus, gestut had’; Naeryvertze: volgt zij ijverig na; de hant enz.: de vrouw die aan bloedvloeiing leed en door 't aanraken van Christus' kleed genas, vgl. Matth. IX, 20-22 en hierna vs. 1135-36; Kristzuchtigh: verlangend naar Christus.
voetnoot1099
‘Hoort wat sy gedaen heeft’.
voetnoot1102
Magdaleen, vgl. hiervóór vs. 916.
voetnoot1103
van Godts voeten opgegolpen: opgegulpt, uitgestort, terwijl zij aan Jesus' voeten lag.
voetnoot1100-5
‘Als sy haer hooft aen het altaer geleunt hadt, al roepende, ende weenende, seyde sy, dat sy 't altaer niet eer laten sou, voor dat sy haer ghesondtheydt verkregen hadt’.
voetnoot1106-10
‘En hadde also met deze haer plaetsen het heele lichaem overgoten, oock met haer tranen vermenght, 't ghene dat haer handt verborghen hadt, van de Sakramenten, van 't hooghwaerdigh vleysch en bloedt’. In de eerste christentijden ontvingen de geloovigen bij de Kommunie de heilige Hostie in de hand en hielpen, zich zelf; blijkbaar had Gorgonia eenige resten overgehouden; Bellarminus (l.c.) spreekt van: ‘partem Eucharistiae quam forte servaverat de more illius temporis’.
voetnoot1111-12
‘(o wonder werck!) soo heeft sy ghevoelt datse van de sieckte bevrijdt was’; op een'sprongk: op één sprong, plotseling.
voetnoot1113
scheit een vrolijck mensch: gaat heen als enz.
voetnoot1116
Haer sterck gemoedt: haar geloof, vgl. Matth. IX, 22.
voetnoot1117
de broêr: S. Gregorius van Nazianze; zijn zusters: van de H. Gorgonia.
voetnoot1120
zielschrick: angst over zijn lang verzwijgen van het wonder.
voetnoot1123
Vgl. Tobias XII, 7.
mellen: melden.
voetnoot1047-1124
Bellarm. stipt de geschiedenis van Gorgonia maar kort aan (1633 D), maar Marius verhaalt ze letterlijk naar S. Gregorius van Nazianze (Amstelredams Eer, blz. 227 en 102). Vondel volgt die vertaling op den voet.
margenoot+
[Randschrift:] Kan een doot lichaem, veel eer kan een levendigh lichaem wonderen baren.
voetnoot1125
De gewone voorstelling van den Nijd, vgl. Ripa's Iconologia (Amsterdam, 1644) blz. 350 en Peter en Pauwels, vs. 1676.
voetnoot1126
't Gaet: het is; dat geraemt enz.: een doode, die in het graf het lijk van den Profeet Eliseus aanraakte, herleefde, IV Kon. XIII, 21 en vgl. Marius, blz. 49.
voetnoot1127
slechts rakende: alleen door dat lijk even aan te raken.
voetnoot1128
Zelfs de schaduw (schim) van den Apostel Petrus genas zieken, Hand. V, 15-16.
voetnoot1129
't Gaet zekerder: nog zekerder is het; levende outervleesch enz.: het geslachtofferde, maar herleefde lichaam van Christus.
voetnoot1131
Met een: tegelijk.
voetnoot1132
jammeren: zedelijke ellenden, zonden.
voetnoot1133
Abram: Abraham, vgl. Jacobus II, 23.
voetnoot1134
zijn zaet: Christus, als mensch van Abraham afkomstig.
margenoot+
[Randschrift:] Kan de zoom van Kristus kleet een bloetwel stoppen, veel meer vermagh dit Kristus lichaam zelf.
voetnoot1135-36
Vgl. hiervoor vs. 1094-98; schoof een schot: een einde maakte; 't leet: ongesteldheid, ongemak, ziekte.
voetnoot1137
Godts rock: Christus' kleed; runde: van runnen, doen stollen, stelpen; een' enz.: nl. bij de vrouw, in vs. 1135-36 bedoeld; let op het sterke stafrijm van dezen regel.
voetnoot1138-39
wat kracht enz. Bellarminus haalt (521 B) uit S. Joannes Chrystomus aan: ‘Als zij die den zoom van Christus' kleed aanraakten terecht genezen zijn, hoeveel meer zullen dan wij versterkt worden, wanneer wij Hem geheel in ons hebben?’; Godts eigen bloet en outervleesch: vgl.: dat levende outervleesch of bloet van Godt, vs. 1129-30.
voetnoot1140
Vgl. I Cor. I, 18.
voetnoot1141
Vgl. II Cor. XII, 9.
voetnoot1142
blijckende: wanneer ze blijkt, zich toont.
margenoot+
[Randschrift:] Het Manne wert Gode ten roem bewaert;
voetnoot1143
het Man: het Manna; der stammen hongertemmer: dat den honger der Joden stilde.
voetnoot1144
emmer: vat.
voetnoot1145
Bewaert: vgl. I, 279; II, 76, 438-39, 904.
voetnoot1146
erkauwen: herkauwen, zich herinneren.
voetnoot1147
spruit: geslacht; eer: weleer.
margenoot+
[Randschrift:] met grooter recht magh de Kerck Kristus lichaem bewaren en opsluiten, hem ter eere, zich ten oirbaer.
voetnoot1149
's Geheimmercks rijcken schat: het H. Sakrament; vgl. II, 833.
voetnoot1151
ten oorbaer: tot nut en voordeel.
voetnoot1154
's afgronts heir: de duivelen; alsins: op allerlei manier.
voetnoot1155
dit juweel des outers: het H. Sakrament, vgl. Boek II, vs. 861.
voetnoot1157
't Niceensch Besluit: een voorschrift van het Concilie van Nicea ('t Kerckorakel van II, 817) bepaalde, dat in stervensgevaar niemand de H. Kommunie geweigerd mocht worden: Bellarminus, 663, C; bezorght: verzorgt.
margenoot+
[Randschrift:] Zoo bewaerde men het H. Sakrament, ten troost der krancken, en tot nut en nootgebruick.
voetnoot1158
vege: scheidende.
voetnoot1159
Versta: het H. Sakrament is altijd te zien geweest, werd altijd ter aanbidding uitgesteld, zooals in het ‘Lof’ der Katholieken.
voetnoot1160
de zameningen: de samenkomsten, de verzamelden.
voetnoot1161
ter noot: in den nood.
voetnoot1162-63
binnen 's huis... ter sluick: weerklank van Vondels eigen dagen. toen de H. Mis dikwijls in 't geheim in burgerhuizen werd opgedragen.
voetnoot1164
misgebruick: misbruik.
margenoot+
[Randschrift:] Dit betuigt Serapion in Decius benaeuden tijt:
voetnoot1165
Versta: toen keizer Decius (249-51) de nieuwgedoopte Christenen bloedig vervolgde.
voetnoot1166
Serapion: in Eusebius' Hist. Eccl. VI, 44 vermeld en verder niet bekend. Hij is een ander dan de Serapion van ‘Apollonia’ (vs. 165) uit Brieven der H. Maeghden, dit deel, blz. 478.
voetnoot1168
Zijn kerckgerecht: de H. Kommunie.
voetnoot1165-70
Bellarminus geeft dit verhaal uit Eusebius (663 A).
margenoot+
[Randschrift:] Iustijn de Martelaer onder Antonijn:
voetnoot1171-72
Worden toegelicht door de kantteekening en deze door Bellarminus, die (473 D en 662 C) uit de Apologia van Justinus Martyr ad Antoninum Imperatorem een eucharistischen tekst aanhaalt, vgl. hierna II, 1581-88.
margenoot+
[Randschrift:] Tharsijt, gemartelt toen Steven d'eerste op den stoel zat.
voetnoot1173
Steven: paus Stephanus I († 257).
voetnoot1174
in dien benepen tijt: nl. van de vervolging.
voetnoot1176
Tharsijt: deze afleiding schijnt naar Marius te zijn, die Tharsitius schrijft; de kerkelijke feestdag van den acolyth Sint Tharcisius valt 25 Augustus
voetnoot1177
Afeischen: willen afpersen.
voetnoot1179
zoudt: zoude het.
voetnoot1180
Vgl. Matth. VII, 6; ‘non mittendus canibus’ uit Lauda Sion en het Damasiaansche grafschrift van den H. Tharcisius: ‘Ipse animam potius voluit dimittere caesus prodere quam canibus rabidis coelestia membra’ (Liever wilde hij zich laten vermoorden dan Christus' lichaam aan de dolle honden over te geven).
voetnoot1181-82
In de eerste tijden werd het H. Sakrament gedragen in een linnen doek, om den hals geknoopt, zooals Vondel uit het volgende verhaal wist.
voetnoot1184
roeden: geeselroeden.
voetnoot1187
goude roên: gouden spangen.
voetnoot1173-88
Het verhaal van den H. Tharcisius bij Bellarminus (663 B) en Marius (blz. 100), maar Vondel geeft het zelfstandig weer.
margenoot+
[Randschrift:] en Sint Ambroos, door zijn eerwaerdigste pen, van Sater sijnen broeder.
voetnoot1189
Sater: St. Satyrus; Bellarm. geeft het verhaal over Sater in enkele regels (664 A), maar V. heeft den tekst zelf van Ambrosius' lijkrede opgezocht en nagewerkt; Sint Ambroos: vgl. II, 529.
voetnoot1191
berrenende: barnende, brandende, dreigende.
voetnoot1193
Let op 't versprongen metrum.
voetnoot1198
ree gekerstent: reeds christen, geworden.
voetnoot1200
onvermogen: hulpeloosheid.
voetnoot1201
vestigen: sterk te maken; dees verholenheit: dit geheim (vgl. vs. 1203).
voetnoot1190-1202
kerkscholier: doopleerling of catechumeen, vgl. II, 855; Ambrosius zegt: ‘Qui priusquam perfectioribus esset initiatus mysteriis, in naufragio constitutus cum ea qua veheretur navis scopulosa illisa vado et urgentibus hic atque inde fluctibus solveretur, non mortem metuens, sed ne vacuus mysterii exirit e vita quos initiatos esse cognoverat, ab his divinum illud fidelium poposcit, non ut curiosos oculos insereret arcanis, sed ut fidei suae consequeretur auxilium’. (Omnia quotquot extant Divi Ambrosii Opera, Basileae, MDXXXVIII, tom. III; p. 23).
margenoot*
[Randschrift:] Orarium.
voetnoot1203
't Geheim: het H. Sakrament; bebus: bede-bus, Vondels letterlijke vertaling van Orarium, zooals de kantteekening aanduidt. Bedoeld is een soort Hostie-doos of pixis, die in de punt van een halsdoek werd geknoopt, vgl. vs. 1180-81. Ambrosius heeft: ‘Etenim ligari fecit in orario et orarium involvit in collo’.
voetnoot1205
zich gaf op 't vlack: in zee sprong.
voetnoot1207
schilt der Godtheit.... betrouwen: vgl. ‘Mijn schilt en mijn betrouwen, Sijt ghy, o Godt myn Heer’ van Marnix van St. Aldegonde.
voetnoot1204-8
‘Atque ita se dejecit in mare, non requirens de navis compage resolutam tabulam cui supernatans juvaretur, quoniam fidei solius arma quaesierat’.
voetnoot1211
‘Nec deseruit spes, nec fefellit opinio’.
voetnoot1220
geloofsverholentheden: mysteriën van het Altaar.
voetnoot1211-22
‘Denique primus servatus ex undis... praesulem suum cui se crediderat recognovit, statimque ubi etiam caeteros servulos suos vel ipse liberavit vel liberatos comperit, negligens facultatem... dei ecclesiam requisivit, ut ageret gratias liberatus, et mysteria aeterna cognosceret, pronuncians nullum referendae gratiae majus esse officium’.
voetnoot1223
beluit: geeft de laatste eer; kuischen Sater: woordspel door tegenstelling van Ambrosius' heiligen broer met een geilen Sater of Faun.
voetnoot1224
getroost: vertrouwend.
voetnoot1226
Versta: Geeft hiermee te kennen, hoeveel kracht hij het H. Sakrament toeschrijft.
voetnoot1227
Het zelve lijf: hetzelfde lichaam, nl. van Christus, vgl. Matth. XIV, 25.
voetnoot1228
kost: kon.
voetnoot1229
Versta: zooveel te minder veroordeelt hij als afgodendienaar dengene, die enz.
voetnoot1230
't Kristmerck: het H. Sakrament.
voetnoot1230-31
Vondel vergelijkt het H. Sakrament ('t voedzaem Lam) aan Saters hals met het gouden lam, dat de ridders van het Gulden Vlies aan een halsketting droegen, maar hij denkt ook aan Jason, die het gulden vlies uit Kolchis haalde.
voetnoot1232
gevangen: gewonnen.
voetnoot1234
Zeij (bl. 153) ziet hierin ook een toespeling op de Grieksche mythe van Helle, die door den ram met 't gouden vlies niet voor verdrinken behoed werd; halsbergh: ijzeren halsring. Nu zijn de associaties wel uitgeput!
margenoot+
[Randschrift:] Nu volght het feest van het H. Sakrament, en d' ommegang met het zelve Heilighdom:
voetnoot1237
In 't begin van den zomer, nl. op H. Sakramentsdag (dees hooghtijt van vs. 1238).
voetnoot1239
Versta: het H. Sakrament, dat om den daarin aanwezige goddelijken Persoon, aanbeden wordt.
voetnoot1240
overdwers: zijdelings; voor de vuist: rechtstreeks.
margenoot+
[Randschrift:] eerst overdwers en slechts by gevolgh bestreden,
margenoot+
[Randschrift:] van Ketteren, die of Kristus Godtheit of menscheit verlochenden:
voetnoot1245
Versta: zoo dikwijls (dick) de dwaling (de nacht) haar aanvallen (pezen) beproeft.
voetnoot1241-46
De eerste ketterijen (in de 2e eeuw na Chr.) ontkenden of de Godheid of de menschheid van Christus en waren bij wijze van gevolgtrekking (by gevolgh alleen, vs. 1246) bestrijders van het H. Sakrament. Ook Bellarminus wijst in zijn hoofdstuk over de anti-eucharistische ketterijen (387 B) 't eerst op de dwalingen omtrent de Menschwording.
voetnoot1247-48
De zevenste eeuw: oude vorm voor zevende eeuw. Als eerste rechtstreeksche ontkenners noemt Bellarminus dan (387 C) de Iconomachi of Beeldbestrijders ‘post annum Domini 700’; Vondel bedoelt dus de 8ste eeuw, want in 726 gaf keizer Leo de Isauriër zijn eerste edikt tegen de beeldenvereering uit en volgde de bepaling, dat de eenige afbeelding van Christus brood en wijn van het Sakrament waren; hervormen: natuurlijk een zinspeling op de latere Hervorming.
voetnoot1249
smilten: smelten, doen verdwijnen; ydel: leeg; harssenvat: vgl. breinvat van I, 1238.
voetnoot1250
bekladt: met dwalingen volschrijft.
margenoot+
[Randschrift:] sedert voor de vuist bevochten van Beeltstormers, Schot, Bertraem, Berengaer, Bruis, Albigensen, en andere kerckschenderen,
voetnoot1251-52
De hier genoemde Sakraments-bestrijders volgen in dezelfde orde bij Bellarminus (388 A C, 389 A B), die de lijn tot de Hervormers doortrekt; Vondel bepaalt zich tot de XIIIe eeuw, omdat hij de leer dezer ketters aanvoert als een reden voor de instelling van den H. Sakramentsdag (vs. 1238) onder Urbanus IV; Schot: Joannes Scotus Erigena (uit Ierland) tijdgenoot van Karel den Groote, opperde twijfel aan de wezenlijke tegenwoordigheid; Bertraem: Bertramus of Ratramnus schreef ± 886 een onduidelijk boek over de Eucharistie, dat op de dwaalleer van Berengarius invloed had; Berengaer: Berengarius van Angers verdedigt op rationalistische gronden de weifelende Sakramentsleer van Bertraem en ziet in de Eucharistie alleen een teeken van Christus' lichaam, vgl. I, 1647 en Marius, blz. 270-71; Bruizen: de volgelingen van Pierre de Bruys (Petrobrusianen), die in 't begin der XIIIe eeuw in Frankrijk de eucharistische leer der Kerk bedrog noemden; Albigois: Albigensen (volgens kantteekening), nieuw-Manicheën uit Albi, ± 1208, die o.a. de Sakramentsleer verwierpen, verg. Marius, blz. 272.
voetnoot1253
zonder pit: zonder zin of kracht.
voetnoot1254
Versta: verstommend, zoodra de Kerk vonnis velt, of: sedert de veroordeelingen door de Kerk verdwenen.
voetnoot1255
wet haer' stijl: omschrijft scherp haar leer; dondert naer beneden: exkommuniceert.
voetnoot1256
Nimrots rot: de ketterij (het woordspel is een overblijfsel van Vondels Bartas-vereering) zoo genoemd, omdat Nimrod heerschte in Babel, het beeld der verwarring, vgl. I, 931; verbijstert van Godts reden: godsdienstig ontaard (verstandsverbijstering).
voetnoot1257
rockent: op het rokken zetten, beginnen, nog in: berokkenen; vgl. Salmoneus, vs. 330.
voetnoot1259
Versta: niet tevreden (onvernoeght) met de vernieling van het kruisbeeld.
voetnoot1260
Drijft: slaat.
voetnoot1263
Bestaet: durft.
voetnoot1265
schim: schaduw, schijn.
margenoot+
[Randschrift:] die altaren en beelden d'eene kerckdeur uitvagen, en door d'andere een beelt van Kristus lichaem invoeren en opdisschen.
voetnoot1267
aen sletten: voor versleten lappen.
voetnoot1268
om te zetten: te verruilen. Dit en het vorige vs. zijn figuurlijk, maar ook letterlijk bedoeld: wat doeken voor rijke paramenten, een koperen hek voor gouden kelken enz.
voetnoot1269-70
Toepassing van de fabel over den hond, die een stuk vleesch verloor doordat hij het beeld ervan in het water (de vleeschschim) ook wilde grijpen, vgl. Warande der Dieren, no. 117: Den Houdt en de Schaduwe, Dl. 1, blz. 750-51.
voetnoot1259-72
Deze felle vss. gaan rechtstreeks tegen de Hervorming in.
margenoot+
[Randschrift:] Urbaen de Vierde stelde het feest van het H. Sakrament in.
voetnoot1273
Urbaen: paus Urbanus IV (1261-64); voorzaet en genan: voorganger en naamgenoot.
voetnoot1274
mijn' Urbaen: Aertsengel Godtvruchtigheit noemt Urbanus VIII zoo, die blijkbaar nog leefde (± 1644), toen Vondel dit schreef, vgl. I, 688, 1063, II, 1031, 1037.
voetnoot1274-75
De weidsche Sint Pieterbouw van Michelangelo.
voetnoot1276
Vgl. Op Urbaen den Achtsten van 1625, Dl. 2, blz. 495.
voetnoot1278-80
Vijf-en-een-halve eeuw van Urbanus IV terug geeft 't jaar 700, toen de voornaamste ketterijen (hooftgedroghten) over de Eucharistie begonnen, vgl. vs. 1247.
voetnoot1280
doorgaens: doorgaande, voortdurend.
voetnoot1281
het: Godts lichaem van vs. 1280: Corpus Christi, zooals H. Sakramentsdag in de Kerktaal heet. De H. Sakramentsdag werd in 1264 door Urbanus IV ingesteld.
voetnoot1282
d'afgront: de hel; Bellarminus zegt, dat H. Sakramentsdag vooral als bestrijding der ketterijen is ingesteld (776 D).
voetnoot1283
vier: vuur, luister; 't Hooft der Heilighdommen: het middelpunt der kerken, het H. Sakrament.
voetnoot1284
brommen: pralen.
voetnoot1288
Godts Gezalfde: Christus; 't heilzaem hout: het kruis.
voetnoot1289-90
Vgl. Hebr. II, 14.
voetnoot1290
in 't kruisperck: in den strijd van het leven met den dood aan het kruis.
voetnoot1292-95
Het Renaissance-triomfdenkbeeld, in vs. 1284 al ingezet, voert Vondel hier door met heugenissen aan Rubens' Triomfen van de Eucharistie over ketterij, onwetendheid enz. van 1628, vgl. de platen XXXI en XL van Zeij.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1300, de 1e uitgave heeft achter ontdoien een punt.
voetnoot1297
trane: misschien een drukfout voor tane: bezwijke; anders: beginne te weenen van nederig berouw.
voetnoot1298
dienen: verlichten; van dit licht: door den luister van Sakramentsdag.
voetnoot1299
Deze uitroep herinnert niet alleen aan het ‘Exsurgat Deus et dissipentur inimici ejus’ van Ps. LXVII, 1 maar in zijn imperatief nog meer aan den aanhef van den bul tegen Luther: ‘Exurge Domine’ van Leo X in 1520.
voetnoot1300
de fackel: als brandstof; ontdoien: week maken.
voetnoot1302
de strael: 1e naamval.
voetnoot1303
gemoeten: ontmoeten.
voetnoot1304
Versta: priesters en volk in den Sint Pieter scharen zich in processie.
margenoot+
[Randschrift:] Rome viert dezen feestdagh zoo heerlijck als godtvruchtigh, met ommegangk en omdraght van het Hooghwaerdige:
voetnoot1305
Urbaen: Urbanus VIII.
voetnoot1306
in top: in vollen liturgischen luister.
voetnoot1307
't grafaltaer: van den heiligen Petrus; het koor: de priesterschap.
voetnoot1308
al de kerck: alle leeken.
voetnoot1309
Offerspijs: de heilige Kommunie.
voetnoot1310
Dom: hoofdkerk.
voetnoot1309-11
Wel Vondels zuiverste woordspel!
voetnoot1312
hooft: de paus; dat: dattet, dat het (vgl. zoudt in vs. 1179).
voetnoot1313
Kristdienst: christelijken godsdienst.
voetnoot1313-14
Vgl. Gysbreght van Aemstel, vs. 715-19; Peter en Pauwels, Opdraght, vs. 11-12.
voetnoot1317
grooten: aanzienlijke leeken.
voetnoot1318
't Gewijde heir: de priesterstoet; gepaert: twee aan twee.
voetnoot1319
Eerst Ordens: voorop de kloosterorden.
voetnoot1321
Amptenaers der Kercke: lager en hooger geestelijkheid.
voetnoot1322
Bekent: kenbaar.
voetnoot1323
De minder enz.: de beschrijving is geheel volgens de kerkelijke processie-regels.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1346, in de 1e editie staat kostelijckbeden. - vs. 1352 heeft achter uitbreken een punt.
voetnoot1326
tittel: titel.
voetnoot1327
Versta: al zijn voor God hoog en laag gelijk.
voetnoot1329
om tijdiger bereit: ‘om meer bij tijds voorbereid te zijn’ (Wilde); de muziek waarschuwt op afstand.
voetnoot1330
naeckende: naderende.
voetnoot1331
Vgl. vs. 1283.
voetnoot1334
voert dees Zon: draagt het Heilige Sakrament, Christus de Zon der Gerechtigheid, ook in den zonvorm van het toonstuk aangeduid.
voetnoot1337
doof: dof.
voetnoot1338
Is ook dit niet een zelfbekentenis?
voetnoot1339
hemel: draaghemel.
voetnoot1340
d'eer: de hoogsten.
voetnoot1342
toonstuck: monstrans, vgl. Op de Tittelprint, vs. 16; prijs: waarde.
voetnoot1343
elckander wegen: tegen elkaar opwegen, vgl. Ovidius' Metamorph. II, 5.
voetnoot1347
arentsoogen: oogen, die door de schittering heen de kern kunnen zien, vgl. II, 630.
voetnoot1349
verbaest: overmeesterd.
voetnoot1350
aest: voedt.
voetnoot1351
gevoelt: een echo van het eerste gevoelt (vs. 1350), maar zòo waarachtig uit Vondels hart, dat de zinsbouw er door geforceerd wordt. Versta (1348-52): het hart, dat gevoelt, hoe de Godheid door de omhulling der ronde Hostie (ter ronde wolcke) heenbreekt.
voetnoot1348-52
Stellig weer getuigenissen van eigen ervaring!
voetnoot1354
Verbloemt met geur: merkwaardige omzetting van: doorgeurd met bloemen.
voetnoot1355
veer: ver; vieren: meevieren door versiering.
voetnoot1356-58
Vondels heimwee naar Amsterdams Mirakelprocessie van vóor 1578, vgl. Eeuwgety der Heilige Stede, vs. 9-10.
voetnoot1359
hofsleep: pauselijke hofdignitarissen.
voetnoot1305-60
Dit prachtig schilderij van de pauselijke Sakramentsprocessie, door Vondel nooit lichamelijk gezien, moet uit reminiscenties van naastbekenden (Abraham de Wolf, Willem Vondel) zijn gegroeid. Ook jeugdherinneringen aan het roomsche Keulen spelen er door. Vgl. verder ‘de Ommeganck van Roomen’ in een Amsterdamsch doolhof begin XVIIe eeuw, Dr. J. te Winkel, 5de Verslag Vondel-Museum (1912).
margenoot+
[Randschrift:] Onroomschen, by Michol, Sauls dochter geleken,
voetnoot1361
Sauls kroost: volgens de kantteekening Sauls dochter Michol, de vrouw van David; in de trali leit: voor het getraliede venster ligt. vgl. hiervóor II vs. 391-93.
voetnoot1362
terwijl: ondertusschen.
voetnoot1363
loos: slim.
margenoot+
[Randschrift:] Beschimpen en lasteren de Godsdraght der Roomschen;
voetnoot1365
guighelspel: goochelspel, vertooning.
voetnoot1371-72
Ook dit woord van Judas (vgl. II, 918-21), de Hervorming in den mond gelegd, is ongemeen scherp; zijgende: bezwijkende.
voetnoot1374
De Jongkvrouw: de jonge meisjes en bruidjes uit den stoet.
voetnoot1379
Herouten: Apostelen.
voetnoot1380
stijl: levensgewoonte; in nedrigheit gezouten: doortrokken van eenvoud en armoede.
voetnoot1383
Brootgodt: de bevoorkeurde term van het anti-papisme, vgl. Nieuw Geuzenlied Boek (v. Lummel) blz. 28; na te treden: achterna te loopen.
margenoot+
[Randschrift:] doch de Godtvruchtigheit verdadight der Katolijcken staetsi,
voetnoot1356-84
Vondel geeft hier naar de gangbare anti-eucharistische en anti-roomsche pamflet-literatuur de gepeinzen van de schimpende Michol, d.i. het Protestantisme zóó scherp weer, dat zijn parodie alle Hervormings-satyren in geest overtreft.
voetnoot1384
torts: toorts, kaarslicht; geloey: 't volksgezang.
voetnoot1385
Aertsengel Godtvruchtigheit begint haar pleidooi voor den eucharistischen eeredienst, en met name voor omgang en processie, dat met enkele korte onderbrekingen (1574-80; 1620-22) loopt tot vs. 1796; wulpsche: onrijpe en lichtvaardige.
voetnoot1387
afgodiste en lasterlijcke vonden: afgodische en godslasterende uitvindsels.
voetnoot1388
diamante gronden: zóó vaste feiten.
voetnoot1389
Van den heelen Bijbel.
voetnoot1390
't grijs gebruick: de aloude gewoonte, vgl. II, 225.
voetnoot1392
plaght te bouwen: altijd gebouwd is.
margenoot+
[Randschrift:] uit de benaminge en het gebruick der Ommegangen in 't algemeen,
voetnoot1393
Ommegangk: rondgang; niet het woord, maar de zaak herleidt Vondel tot de Grieken, die inderdaad allerlei optochten (πομπή, πρόσοδος) kenden in en buiten het theater, vgl. II, 1684, 1715; begrijpt: omvat.
voetnoot1395
Kerckgenooten: menschen van één godsdienst.
voetnoot1396
stichtelijck: stichtend, eerbiedig; schickelijck: ordelijk; gesloten: aaneengesloten.
voetnoot1397
In orden treên: ordelijk voortstappen.
voetnoot1398
endt: doeleinde.
margenoot+
[Randschrift:] en zeer verscheide, niet zonder reden;
voetnoot1400
maer dat: maar zóó, dat.
voetnoot1403
passe: lette.
voetnoot1404
Bequaem: geeigend, hoort bij lofzangen of gebeên van vs. 1394.
voetnoot1405
brein: geheugen; merck: teeken.
voetnoot1406
deught: weldaad.
voetnoot1407
van: door.
voetnoot1408
veiligen: beveiligen.
voetnoot1409
dierte: hongersnood.
voetnoot1410
ree: reeds, gereed.
voetnoot1412
des donderkloots: van den ramp, met herinnering aan Jupiter tonans; waer voor enz.: waar niets tegen bestand is.
voetnoot1413
glimp: luister.
voetnoot1414
hoffelijck: aan het hof verbonden, vorstelijk.
voetnoot1415
geloken: gesloten.
voetnoot1416
heirkracht: legerschaar.
voetnoot1417
Of Kettery: als publieke demonstratie daartegen; wat wit enz.: welk doel men dan ook beoogt.
voetnoot1418
noot: nood; oirbaer: het nut.
voetnoot1419
gepast op: aangepast bij.
voetnoot1420
glans: van vreugde; water: tranen.
voetnoot1421
Eenstemmigheit: één zin; klerck: priester.
voetnoot1422
gebaer: houding.
voetnoot1423
een lucht, een geest: klem op één; pijpen: blaasorgelpijpen, vgl. I, 1033.
voetnoot1424
Iet godtlijx: iets hemelsch, verhevens, aandoenlijks; Vondel verstaat de psychologie der menigte; van geen ooren te begrijpen: ‘met onbegrepen kracht de hoorders bekorend’ (Wilde).
margenoot+
[Randschrift:] en hekrachtight door goddelijck of menschelijck gebodt, naer het voorbeeld van Ioden en Kristenen.
voetnoot1425
treet: trekt op.
voetnoot1427
ieder slagh: elke soort (van optochten); bestellen: leveren; Hebreeuwen: de Joden van het O.T.
voetnoot1428
Afbeeldingen: voorbeelden; Kristensche: christelijke, vgl. Bellarminus: ‘Extant exempla legis veteris’ (776 B), maar Vondel geeft andere voorbeelden dan hij.
voetnoot1429
eer: eertijds; 't meir: de Roode Zee.
voetnoot1430
flus: nog pas; trots: trotsch.
voetnoot1431
Memfis: de Egyptenaren; aenwentelen en stranden: in de golven omkomen, vgl. I, 68.
voetnoot1432
met: en.
margenoot+
[Randschrift:] Zoo vierde Moses over Faroos neerlaegh.
voetnoot1434
Hoor de muziek van dezen regell; 't gestarrent stuit: tot de sterren, den Hemel klimt; vgl. Exod. XIV, 31-XV, 1.
voetnoot1435
Profetin: profetes, vgl. Exod. XV, 20-21.
voetnoot1437
op 's Leitsmans spoor: op 't voorbeeld van Mozes.
margenoot+
[Randschrift:] Zoo wert de Bontkist met staetsi omgevoert, door woestijn en stroom;
voetnoot1441
De Bontkist: de Ark, vgl. II, 374.
voetnoot1441-42
Het Manna, vgl. Ps. LXXVII, 24.
voetnoot1443-44
Zie de verschillende gevallen, dat de Ark in optocht werd rondgedragen: Jos. III, 14; I Kon. IV, 4; II Kon. XV, 25.
voetnoot1446
Vergelijk II, 376, 760.
voetnoot1447
naerdien: omdat.
margenoot+
[Randschrift:] en rontom Iericho:
voetnoot1449
maet: muziek, bazuingeschal.
voetnoot1450
De zevende dag.
voetnoot1451
Dien Koningsmuur: de koninklijke stad Jericho, vgl. Jos. VI, 1-20.
margenoot+
[Randschrift:] ook in het leger,
voetnoot1453
Siloos trouwe hut: de tent of voorloopige tempel, die zoo lang in Silo bleef, vgl. Recht. XVIII, 31, Altgeh. I, 107.
voetnoot1454
Vgl. I Kon. IV, 3.
margenoot+
[Randschrift:] en te Gabaa,
voetnoot1457
gemoeten: gaan te gemoet; 't Heilighdom: de Ark.
voetnoot1456-57
Vgl. II Kon. VI, 2.
voetnoot1458
Vgl. II Kon. VI, 5.
voetnoot1459-60
Opweckende d'erfhaters: de Filistijnen prikkelend en tartend, maar hen toch op eerbiedigen afstand houdend, vgl. I Kon. IV, 6-8.
margenoot+
[Randschrift:] en in Obededoms huis,
voetnoot1462
dit: het Heilige van vs. 1460, de Ark, vgl. II, 390.
voetnoot1463
't welck Dagon kost verduren: dat het afgodsbeeld Dagon weerstond; dit beeld viel nl. door de nabijheid der Ark kapot, vgl. I Kon. V, 3-4.
margenoot+
[Randschrift:] en binnen Ierusalem;
voetnoot1464
Versta: binnen Sion (Jerusalem) draagt, vgl. II Kon. VI, 12.
margenoot+
[Randschrift:] daer Koninck David, met den witten lijfrock aen, voordanst, in welck eenen dans hij heerlijcker triomfeert dan in alle zijne oorlogen, zoo de H. en groote Gregoor getuight.
voetnoot1466-68
‘En David danste uit alle kracht voor den Heer; en David was bekleed met den linnen ephod’, II Kon. VI, 14, het feit waar Vondel zoo vaak en zoo gaarne op terugkomt, omdat hij zich zelf in David hervindt, vgl. de inleiding blz. 642-43; Cherubimmen: om het rijm voor Cherubijnen, de twee gouden beelden op de Ark.
voetnoot1469
Michol: ‘En toen de Ark des Heeren in de stad van David werd binnengebracht, keek Michol, de dochter van Saul, door het venster en zij zag David huppelen en dansen voor den Heer, en inwendig verachtte zij hem’, II Kon. VI, 16 en vgl. Altgh. I, 668; II 392-94; 1361-64.
voetnoot1471-72
Hoppenbrouwers verwijst naar den tekst van S. Gregorius, door Wilde verder aangehaald: ‘Ik bewonder meer den dansenden dan den strijdenden David; want strijdend onderdrukte hij zijn vijanden, maar dansend voor God overwon hij zich zelf’.
voetnoot1473
mijn wijze Helt Gregoor: de H. Gregorius de Groote, paus en kerkvader († 604).
voetnoot1474
Versta: bij David allang in den Hemel.
voetnoot1475
's Vaders: Davids; na 'et enz.: na den tempelbouw.
voetnoot1476
Zie III Kon. VIII, 1-6; 't Orakel: de Ark, vgl. II, 385, 387.
margenoot+
[Randschrift:] Salomon voerde, de Bontkist met noch ongelijck heerlijcker staetsi om.
voetnoot1480
slijten: verbruiken, offeren.
voetnoot1481
vier en stael: vuur en mes; kroonen: bekronen, besluiten.
voetnoot1482-83
De tempel door Salomon gebouwd en ingewijd, was bekleed met cederhout van den Libanon, vgl. III Kon. V, 8-10; eerst: voor het eerst.
voetnoot1483
Godts Kist: de Ark; gewoon enz.: vgl. o.a. I Kon. IV, 3, 5; ib. XIV, 8.
voetnoot1484-86
Toen David (de kroone) vluchtte voor zijn opstandigen zoon Absolon liet hij tot zijn bescherming de Ark meedragen, vgl. II Kon. XV, 25 en Koning David in Ballingsch., vs. 10, 257 enz.
voetnoot1486
reuckeloos: roekeloos.
margenoot+
[Randschrift:] Het herbouwde Ierusalem wert met ommegangk en staetsi ingewijdt.
voetnoot1487
Jerusalem: de verjaagde bevolking van Jerusalem; aen d'Eufraet: nl. in de Babylonische gevangenschap; most: moest; weenen: vgl. Ps. CXXXVI.
voetnoot1488
Zoo menigh jaer: zeventig jaar; om zijn verstroide steenen: Jerusalem werd door Nabuchadonosor geheel verwoest, IV Kon. XXV, 1-10.
voetnoot1490-94
Vgl. II Esdr. XII, 27; Levijs hart: het hart der Levieten.
margenoot+
[Randschrift:] Het Heidendom bootste het Iodendom na, zijne Afgoden ter eere:
voetnoot1495
't Onzaligh hol: de hel.
voetnoot1496
Afgodisten: afgodendienaars.
voetnoot1498
‘En wijdde door zulke mommerij een schandelijk bedrog’ (Wilde).
voetnoot1499
den hemel: God.
voetnoot1500
door d'uitspraeck: nl. dat God alleen goddelijke eer toekomt, door alles wat gezag heeft bevestigd.
voetnoot1502
Horeb: of Sinai, de berg, waarop God aan Mozes de wet gaf, met het gebod Hem alleen en geen vreemde goden te vereeren, Exod. XIX, 18; XX, 5-5.
voetnoot1504
slinx: met de linkerhand, arglistig.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus nietemin stelde zijnen ommegangk en Palmfeest in,
voetnoot1505
Onaengezien: afgezien van; broght: bracht.
voetnoot1506
grooten ommegangk: de intocht in Jeruzalem, als prototype van de Sakramentsprocessies.
voetnoot1507
David: Hoppenbrouwers verwijst naar Ps. CXVII, Wilde naar Ps. VIII, 3: vgl. verderop II, 1754; Zacharias: vgl. Zach. IX, 9.
voetnoot1513
ongelijck: hooger.
voetnoot1517
Sion: Jerusalem.
voetnoot1519
jongers: leerlingen.
voetnoot1509-22
Vgl. Matth. XXI, 7-11 en Ps. CXVII, 26.
voetnoot1522
Godts triomf: weer het Renaissance-denkbeeld, vgl. II, 1284 en 1292-95.
voetnoot1524
verstomde hy: legde Christus het zwijgen op.
voetnoot1525
Des voorzaets: van de profeten, genoemd in vs. 1507.
margenoot+
[Randschrift:] ten spiegel zijner Kercke, die onder het kruis zich stil hielt,
voetnoot1527
een' storm: van de kerkvervolging tot 313 na Chr.
voetnoot1528
Gerolt, gesolt: een der vele voorbeelden van Vondels rijmspel.
margenoot+
[Randschrift:] tot dat ze het hooft opstekende, zeven dagen te Rome onder Konstantijn triomfeerde;
voetnoot1531
Maxent: Keizer Maxentius werd in 312 door zijn mededinger Konstantijn den Groote bij den Pons Milvius verslagen, waarbij veel soldaten in den Tiber verdronken.
voetnoot1532
Konstantijn kondigde in 313 door het Edikt van Milaan vrijheid van godsdienst af, waardoor het Christendom van vervolging ontslagen was; beide feiten, waaraan Vondel een epos had willen wijden, herdenkt hij vaak: o.a. Lycklaght aan het Vrouwekoor, vs. 12-16, 26-28, Dl. 3, blz. 421 en Heerlyckheit der Kercke II, 898-934; 1533-42,
voetnoot1536
't Heiligh Kruis gewonnen: volgens 't verhaal van Eusebius in Vita Constantini verscheen aan Konstantijn en zijn leger vóór den slag tegen Maxentius een kruis in de lucht met de woorden: ‘In dit teeken zult gij overwinnen’ (Baronius, 312, 19), vgl. verderop vs. 1562-65.
voetnoot1539
Vgl. Heerl. der Kercke, II, 959; De graven: nl. der voornaamste martelaren.
voetnoot1540
Evenals van Helena (zie noot bij II, 813) prijst Baronius nadrukkelijk de pietas van Konstantijn (312.56), die zich vooral uitte in kerkenbouw (324, 103).
margenoot+
[Randschrift:] die namaels Konstantinopel met triomfe Gode toewijde, in den naem der H. Maeght Marie:
voetnoot1543
De zelve Vorst: dezelfde Konstantijn; in d'Arriaensche tijden: in den tijd van het Arianisme, dat de Godheid van Christus en het goddelijk Moederschap van Maria ontkende, vgl. II, 520.
voetnoot1544
den Raet der Vadren: de vaderen van het Concilie van Nicea in 325, vgl. II, 817, 1157.
voetnoot1547
Marye: dit is de eerste keer dat Maria's naam in de Altaergeheimenissen genoemd wordt, anders gewoonlijk de Maeght: I, 982, 1110, 1117 enz.; II 322, 580, 610 enz.
margenoot+
[Randschrift:] op Kristus voorgangk, die te Ierusalem de wijdinge der herbouwde stede en Kercke holp vieren.
voetnoot1544-50
Baronius meldt uit Nicephorus: ‘Rogatu Constantini Patres qui Magno Concilio interfuere, Constantinopolim perrexisse eamque civitatem ex Byzantio Novam Romam, Constantinopolim cognominasse, atque dedicasse Dei Genitrici Mariae’ (325.196).
voetnoot1550
Dees stichter: kerkenstichter, Konstantijn; bouwde: bouwde voort.
voetnoot1551
Onfaelbre: onfeilbare; licht enz. Vgl. Joan. VIII, 12, XI, 1.
voetnoot1552
vierigh: ijverig.
voetnoot1553
steê: plaats, heilige plaats.
voetnoot1552-54
Christus verscheen op het feest der Tempelwijding te Jeruzalem (Sion), herinnering aan het herstel van den Joodschen eeredienst onder Judas den Macchabeër (164 v. Chr.), nadat de tempel door de heidenen ontheiligd was.
voetnoot1554
twee loopende eeuwen out: juist twee eeuwen geleden.
margenoot+
[Randschrift:] Konstantijns nazaten hielden in ommegangen en feesten zijn Godtvruchtigh spoor;
voetnoot1555
Versta: Toen de christelijke Godsdienst bevrijd was.
voetnoot1556
in de ry en rey: louter woordspel: samen met de priesters.
voetnoot1557
Cesars: keizers, nazaten van Konstantijn, vgl. II, 813.
voetnoot1558
Met licht en pracht: bedoeld is: in processie; achterste: volgende.
voetnoot1559
Het feest gepast: vul in: zijnde; terwijl het feest werd aangepast.
voetnoot1560
De Kruisbanier: het labarum van Konstantijn, samengesteld uit de Grieksche beginletters Χ en Ρ van ΧΡΙΣΤΟΣ, Christus (Baronius, 312, 25); d'Adelaers: de Romeinsche veldteekenen; verslonden: vervangen.
voetnoot1561-62
Baronius spreekt van draken als veldteekenen der Romeinen (312.32), maar doet ook een verhaal van een draak, in de buurt van Rome door paus Silvester met het kruis onschadelijk gemaakt (324.97). Constantijn zelf noemt den duivel een draak (324.95) en wordt op zijn munten afgebeeld met een draak, door de stang van het labarum doorstoken of onder zijn voet vertrapt (afbeeldingen bij Baronius 325.106); zooals uit hiervóór II 520 blijkt zag Vondel in den Draeck den heresiarch Arius; standerden: van onchristelijke machten; gezwicht: doen zwichten.
voetnoot1562
Kristus merck: het kruis.
voetnoot1563
Over de vele toepassingen van het labarum vgl. Baronius: 312.23-34.
voetnoot1565
Vgl. hiervoor vs. 1536.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: De 1e editie heeft in vs. 1576 lasteraers.
voetnoot1569
Het schantmerck: hoort bij 't Kruis van vs. 1567, vgl. Gal. III, 13.
voetnoot1570
Reien: zingende stoeten van priesters en geloovigen; aen: naar.
voetnoot1571
ontvouwen: openlijk te toonen.
voetnoot1574
't Verdoemde heir: de duivels; post: paal, ingaande op het begrip kruispaal, vgl. straks vs. 1625.
voetnoot1575
't voedtzame Outerteken: de H. Kommunie.
margenoot+
[Randschrift:] in 't aenzien der Onroomschen, die de Godsdraght lasteren:
voetnoot1576
des lastraers: van een lasteraar; op: open.
voetnoot1577
dees wulpsche wijs: deze zinnelijke manier van doen, nl. het processie-houden.
voetnoot1574-80
Hier wordt de rede van Aertsengel Godtvruchtigheit even onderbroken.
voetnoot1580
Oubolligheit: malligheid; die noit enz.: die nooit voor de eerste Christenen vertoond is.
margenoot+
[Randschrift:] het welck hier verdadight wort, eerst met het toezenden van 's Heeren lichaam aen de krancken. ten tijde van Iustijn, den Martelaer:
voetnoot1581
Justijn: de heilige Justinus, zie II, 1171-72, als Platonist bijgenaamd Philosophus, is een der oudste Apologeten van het Christendom.
voetnoot1582
't kermend Kruis: het in vervolging zuchtend Christendom; 't Kristgeloof: het christelijk geloof.
voetnoot1583
Der twaelve: der twaalf Apostelen, die hij bijna persoonlijk gekend heeft; hij heet een leerling van Sint Joannes den Evangelist.
voetnoot1584
met de penne: van Justinus zijn twee Apologiën aan keizers en een Dialoog met den Jood Tryphon bekend; inck: (inkt); zijns bloets: martelinckt zegt de Opdr. van Peter en Pauwels, vs. 23; Justinus stierf in 167 te Rome als martelaar.
voetnoot1587
orden: gewoonten, instellingen.
voetnoot1585-88
Bellarminus (662 C) haalt Justinus' getuigenis aan, dat men in zijn tijd gewoon was door diakens het H. Sakrament ('t Godtgeheilight, vs. 1585) te zenden aan hen, die wettig verhinderd waren den heiligen dienst bij te wonen.
voetnoot1589
Eusebius en Nicefoor (Nicephorus): resp. bisschop van Cesarea († 340) en patriarch van Constantinopel († 829), kerkelijke geschiedschrijvers.
voetnoot1590
Polykarps scholier: de leerling van den heiligen Polykarpus († 155) Sint Irenaeus; bisschop van Lyon († 202) trad bemiddelend op tusschen paus Victor en de Aziatische bisschoppen. Bellarminus haalt wel uit Eusebius het getuigenis van Irenaeus aan (670 A), dat aan vreemde bisschoppen de H. Eucharistie ten teeken van vrede werd gezonden, maar Nicophorus komt in ander verband voor (668 C).
voetnoot1591
nagebuur der heileeuw: die vlak na de eeuw van Christus leefde; de Hoofden enz.: de pausen.
voetnoot1592
adren: bloed.
margenoot+
[Randschrift:] en aen de Bischoppen van Asie, die te Rome quamen.
voetnoot1593
Numaes zwart altaer: het altaar van den Romeinschen afgodendienst, door Numa Pompilius ingesteld.
voetnoot1597
Danckspijze: vertaling van Eucharistie.
voetnoot1599
den Asiaenschen: de bisschoppen van Kl. Azië.
margenoot+
[Randschrift:] De gemelde voorbeelden van Serapion, Tharsijt, Sater en Gorgonie betuigen het verscheide gebruick van 't Hoogwaerdige, 't welck Exupeer oock betuight, en wert van Sint Ieroen geprezen.
voetnoot1601-4
Vgl. hiervóór II, 1165-1234.
voetnoot1605-7
Vgl. II, 1047-1141; stenende steunende, kreunende.
voetnoot1609
Het eigen: het zelfde; verworf: verwierf.
voetnoot1608-12
Exupeer, de Tholozaensche Herder: de H. Exuperius, bisschop van Toulouse; Bellarminus vermeldt (665 A) dit voorbeeld met verwijzing naar den H. Hieronymus (Sint Jeroen, vs. 1611, Vgl. I, 1016; II, 530); Vondel heeft blijkbaar ook hier den beoogden tekst in een brief aan Rufinus nageslagen: ‘Daer en is geen rykeren Bisschop als hy, die het lichaem van J.C. draegt in een wyme Corfken, en het dierbaer Bloet in een gelas’. (De Brieven van den H. Hieronimus vertaelt door A.v. Loo, Gendt, MDCCVII, I, blz. 131).
voetnoot1613
dier Geheimnismerck: kostbaar Sakrament.
voetnoot1614
overtret: overtreding in letterl. zin: de processie buiten de kerk.
voetnoot1615
't nut gebruick: het nuttig gebruiken door processie enz.; 't nutten: het nuttigen in de H. Kommunie.
voetnoot1616
Naerdien: Nu; dit: het nut gebruick van vs. 1615; Wondren: nl. de in vs. 1601-6 samengevatte.
voetnoot1618
erfgewoont: gebruik van geslacht op geslacht; aengeblaft: uitgekreten en aangevallen, Vgl. I, 1361, 1430.
voetnoot1619
Versta: zonder van schaamte rood te worden.
margenoot+
[Randschrift:] Noch beschimpen d'Onroomschen de Godtsdraght, in 't eerst niet openbaer geviert, doch de benaeude tijt verboodt dit:
voetnoot1621
Godtsdraght: het ronddragen van het H. Sakrament, vgl. dit woord in heidenschen zin Samson, vs. 81, 394.
voetnoot1622
Michol: volgens de kantt. de Onroomschen, vgl. II, 391-93; 1362, 1469; vast grenickt: almaar grinnikt, hoonlacht.
voetnoot1625
zeven stormen: zeven Kerkvervolgingen; in De Heerl. der Kercke, II, 828 kent Vondel er negen; gewoonlijk telt men er tien.
voetnoot1626
Drie eeuwen langk: nl. tot 313.
voetnoot1627
graven en speloncken: de Katakomben buiten Rome.
voetnoot1629-30
Vgl. I Cor. I, 23.
voetnoot1630
stel: rust.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck sedert bleeck.
voetnoot1632
ommegangen van 't heilrijck Kruis: vgl. Heerl. der Kercke, III, 621-80; Godtsdraght: het ronddragen van Christus in het H. Sakrament.
voetnoot1633
korter sleep: weinig gevolg; Godtsfeest: vgl. Fête-Dieu; Urbaen: Paus Urbanus IV, vgl. II, 1273-vv.
voetnoot1634
spader: daarna, nl. na de Kruisprocessies.
voetnoot1634-35
Versta: ook de godsdienstige optochten van het O.T. werden betrekkelijk laat ingesteld; Jesses vaen: de koninklijke stander van 't huis David, wiens vader Jesse heette.
voetnoot1635
Leviten voerde: de Joodsche geestelijkheid aanvoerde.
voetnoot1638
Davids berghtapijt: David had de Ark op den berg Sion met een kostbaar tapijt bedekt, vgl. II, 388.
voetnoot1639
getimmert: gebouwd.
voetnoot1635-40
Vgl. het verhaal van de plechtige overdracht der Ark door Salomon naar den door hem gebouwden tempel, III Kon. VIII; 't Koningklijck believen: de wil van koning Salomon.
voetnoot1640
Vgl. III Kon. VI, 22; gouteeu: de rijke tijd van Salomon; schimmert: oogverblindend schittert.
voetnoot1641
langkzaem: niet of moeilijk.
voetnoot1642
Versta: de Kerk tijdens de vervolging of in haar vrijheid.
margenoot+
[Randschrift:] De Kristen viert zijn onverganklijck Manne met grooter reden dan de Iode het verganckelijck.
voetnoot1643
Versta: Als de Jood dan zijn Ark zoo vereert enz.
voetnoot1644
schim: voor afschaduwing; beelt: voorafbeelding.
voetnoot1646
geur en gout: wierook en sieraad.
voetnoot1647-49
Vgl. II, 603-14.
voetnoot1649
schrandre suffery: Sarkastische tegenstelling.
margenoot+
[Randschrift:] d'Onroomschen dragen een dootlijck met staetsi om, en weigeren
voetnoot1650
stoft: bluft; hervormen: Alleen al 't gebruik van dit woord hier is een sarkasme.
voetnoot1651
louteern: zuiveren; uwen drempel: uw woonhuis.
voetnoot1652
toets: toetssteen, marmer.
margenoot+
[Randschrift:] het levendige lichaem, der zielen voetsel, deze eere.
voetnoot1655
berooft: ontrooft; plondert zijn gewelven: zijn kerken leeghaalt.
voetnoot1656
Dit is wel ongeveer de scherpste satyre, die Vondel ooit schreef.
voetnoot1653-57
V. denkt aan de praalgraven in de herv. kerken op de plaats van het altaar, het gevolg van wat hij II, 1258-66 had gehekeld.
voetnoot1658
't Verrezen lijf: van Christus.
voetnoot1660
wasch: was, kaarsen.
margenoot+
[Randschrift:] Sint Ian Guldemonts lijck wert wel met fackelen geleit en ingehaelt.
voetnoot1661
De Bosforus: de zeeboezem vóor Konstantinopel waar Sint Joannes Chrysostomus (Guldemont) met veel luister begraven werd, gelijk Baronius (407, 10) verhaalt.
voetnoot1662
geloken: gesloten, hoort bij mont:
voetnoot1663
klaren dagh enz.: de stralende fakkels maakten den nacht tot dag.
voetnoot1664
balling: lang en herhaaldelijk was S. Joannes Chrys. van zijn zetel verjaagd geweest.
voetnoot1666
Door zijn welsprekendheid.
margenoot+
[Randschrift:] De Maryen en Arimatye en Nikodeem balssemden en eerden Kristus lijck wel:
voetnoot1667
Marye: Vondel bedoelt volgens de kantteekening mèer dan eén Maria, nl. Maria Magdalena en de andere Maria, die 't graf met specerijen gingen bezoeken, vgl. Matth. XXVIII, 1 en Luc. XXIV.
voetnoot1668
jongsten plicht: Jezus' begrafenis; Heer Arimathye: Jozef van Arimathea, vgl. II, 365.
voetnoot1669
Nikodeem: die mede Jezus ten grave droeg, vgl. Joan. XIX, 30; milt: hartelijk.
voetnoot1670
van de vrees: voor Jezus' vijanden.
voetnoot1671
Lees: Maar geen arent enz., vgl. Matth. XXIV, 28; Godtrijck aes: als 't eerste woord geen drukfout is voor Godtlijck (goddelijk) bedoelt Vondel: voedsel dat God bevat.
voetnoot1672
Vgl. Eph. IV, 10.
voetnoot1673
ontvonckt: is welgevallig (Wilde).
voetnoot1674
Versta: in zijn menschelijk lichaam of onder de broodsgedaante.
voetnoot1675
Het zelve lijf: het zelfde lichaam, nl. Christus' lichaam, dat overal en altijd een godmenschelijk lichaam is en dus op grond van de Godheid aanbeden en geeerd moet worden, vgl. II, 659-60 en vgl. Bellarminus 774 B.
margenoot+
[Randschrift:] Zommige Onroomschen bestemmen zelfs deze Kristeere,
voetnoot1677
d'Onroomscheit: de Hervorming; tegenwrijten: tegenspreken.
voetnoot1678
Kristeer: eer aan Chistus bewezen, vgl. noot bij II, 958.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: Kantteekening bij vs. 1690 heeft al in de 1e editie.
margenoot+
[Randschrift:] zoo Kristus in het H. Sakrament tegenwoordigh zy.
voetnoot1683
sparen: bewaren, in eere houden.
voetnoot1679-84
De Hervorming staat de aanbidding toe als Christus in het Sakrament wezenlijk tegenwoordig is: maar - zegt Vondel - ook nu de Hervorming die tegenwoordigheid loochent (of men schoon: ofschoon men) en alleen wil weten van een zeker gewijd brood, mag ze ons niet betwisten dat wij die hemelsche gave eeren. Het argument lijkt me niet sterk en is in Bellarminus niet terug te vinden.
voetnoot1684
op hun spoor: op 't voorbeeld van Heiden (Grieck) en Joodt de hemelsche gaven op altaren eeren, vgl. II, 1393 en 1709 v.v.
margenoot+
[Randschrift:] Oock verplicht het Kerckgebodt de Kristenen, zoo wel als Ionadabs bevel de Rechabiten, zijn nakomelingen, zoo waert by Godt.
voetnoot1685-87
Versta: En ook al onderhoudt men met processies alleen een kerkelijk (geen goddelijk) gebod: dan nog wordt God daardoor gediend.
voetnoot1688-89
Versta: gelijk gij uit een minder voorbeeld (lager trap) door Jeremias (Jer. XXXV) meegedeeld, kunt besluiten ('t gevolgh der lesse).
voetnoot1690
Rechabs neef: de naneven of kleinkinderen van Rechab (Rechabieten), die hun vader Jonadab gehoorzaam bleven in zijn wijn- en bouwverbod.
voetnoot1695
Jonadabs nageslacht zal niet ten onder gaan.
voetnoot1696
d'Eufraet: de Babyloniërs, vgl. II, 1487; Cederbeeck: de beek Cedron bij Jerusalem, genomen voor de stad zelf, zooals Euphraet voor Babylon en in vs. 1661 de Bosforus voor Konstantinopel.
voetnoot1697
Versta: Hoe zou men nu deze gehoorzame familie der Rechabieten kunnen schilderen (afmalen) als enz.
voetnoot1700
dan: dus; nut: nuttig.
voetnoot1701
's moeders last: het gebod der Moederkerk; dit trouwe zaet: die gehoorzame Rechabieten.
voetnoot1702
vaders: nl. van Jonadab, vgl. vs. 1690.
voetnoot1703
En: vul in: ons; dit gift der slangekelen: Vondel doelt weer op de anti-eucharistische scheld-pamfletten der Hervorming, vgl. Ps. CXXXIX, 4 en zie de spuwende reptielen rondom Vondel-David op het titelvignet der Altaergeheimenissen.
voetnoot1704
‘De Bijbel alleen’, verklaarde de Hervorming.
voetnoot1705
Versta: schuwen (vs. 1703) omdat de Bijbel zelf op de Traditie ('t ongeschreven) wijst, zie o.a. II Thess. II, 15.
margenoot+
[Randschrift:] De Hebreen vierden Hesters en Iudits gedachtenis, zonder bevel van Godt.
voetnoot1706
Vgl. Hebr. XIII, 17.
voetnoot1707
Vgl. hiervóor II, 1552-54.
voetnoot1708
Bellarminus wijst er op (776 C), dat zoowel het bevrijdings- als het overwinningsfeest der Joden zonder eenig gebod van God respektievelijk door Esther (Hester: Esth. IX, 17-22) en door Judith (Judith, XVI, 27) waren ingesteld.
voetnoot1709-vv.
Ook Bellarminus (772-76) weerlegt de beschuldiging van idololatria (afgoderij), maar Vondels betoog loopt anders.
voetnoot1711
Kristgewijde dagen: tijden van het Christendom.
voetnoot1712
kiesch: met takt en voorzichtig; zuurdeech: het bedervend element, vgl. I Cor. V, 6.
voetnoot1713
de merckpael: de grens van 't geoorloofde.
voetnoot1714
Godts Wet: de oude Joodsche wet.
margenoot+
[Randschrift:] De Roomsche Kerck eert geenen Afgodt: besnijt oock geene kinders:
voetnoot1715
Versta: van Egyptischen en Grieksch-Romeinschen eeredienst; Isis: godin der Egyptenaren; Ceres: de graangodin der Romeinen (Demeter bij de Grieken); blinde: verblinde, vgl. Peter en Pauwels, vs. 609-11.
voetnoot1716
vierende: met hun feesten en optochten; Godtloos ende: goddeloos doel.
voetnoot1717
Talmudist: de na-christelijke Joden, die de besnijdenis nog toepassen.
voetnoot1718
merckt: teekent met de besnijdenis, waer van u Christus ('t eenigh Kint) verlost heeft (bevrijt), vgl. Coloss. II, 11.
voetnoot1719-22
Versta: als de Egyptenaren (Zonnestadt: Heliopolis) godsdienstige gebruiken hadden, die op zich zelf met natuur en gezond verstand overeenkwamen (Bestemmende), welke echter hun doel (wit), nl. een afgod te eeren verwerpen: laat ons dan het goede (gezonde) behouden en 't verkeerde ('t onbescheit) vermijden (snoeie).
margenoot+
[Randschrift:] Zij offert geen bloedige offerhande;
voetnoot1723
Versta: En als de Joodsche eeredienst (Sion) iets had, dat den Christelijken ('t aenstaende) aankondigde (nl. het offer).
voetnoot1724
Versta: dat nu in het Christendom ('t Kruis) vervuld is.
voetnoot1725
Versta: En nu op straffe en gevaar voor de ziel moet worden vernieuwd.
margenoot+
[Randschrift:] maer behoudt middelbare ceremonien.
voetnoot1726
Versta: dan wrake men het verbodene, het afgeschafte, maar behoude wat niet te veel en niet te weinig is (middelbaer).
voetnoot1727
het louter: het zuivere.
voetnoot1731
hun wit: hun voorwerp van vereering, het objectum cui.
voetnoot1733
van stam tot stam: van de twaalf stammen van Israël.
voetnoot1734
Vgl. I, 169-71.
voetnoot1736
't bloeloos Lam: de onbloedige offerande van Christus, het Lam Gods, in de H. Mis; offerspijze: geestelijk voedsel, vgl. I, 2.
voetnoot1737
Waerom?: Waarom onbloedig?; gehaeckt: gehecht.
voetnoot1738
dien bloenden dienst: de bloedige offers der Oude Wet zooals in Boek III zal worden uitgelegd.
voetnoot1740
Waer: ware, zou zijn, vgl. Hebr. X, 29.
margenoot+
[Randschrift:] Zij bouwt dan op vaste gronden, acht geen ydele lasteringen,
voetnoot1741
op geenen weecken: op een vasten, zie kantt.
voetnoot1742
kraey: hoonroepe; vont: vondst, uitvindsel, vgl. II, 1387.
voetnoot1743
Weer echo van de anti-Roomsche pamfletten; grollen: grappen.
voetnoot1744
Versta: om eenvoudige menschen in de war te brengen.
voetnoot1745
dwaesheit: tegen de reden; wat eertijts zy geschiet: de offers en ceremonies van Joden en Heidenen.
voetnoot1746
Die: met klemtoon.
voetnoot1749
kintsheit: domme eigenwijsheid, vgl. het wulpsche brein van II, 1385.
voetnoot1750
van moeders: van de zorgen der Moederkerk.
voetnoot1751
Godtsdraght: omdracht, processie; vermeten: vermetel.
voetnoot1752-53
Vgl. II, 1517-18.
voetnoot1754
Vgl. II, 1507; Sions: Jeruzalem.
voetnoot1755-56
grover geluit: geluid van ouderen.
voetnoot1757
Godts bittren ommegang: Jezus' droevigen tocht door Jerusalem naar Kalvarië.
voetnoot1758
Op den vooravond van zijn lijden, vgl. I, 1472-85.
voetnoot1759
hof: van olijven; beeck: Cedron, vgl. II, 1696.
voetnoot1760
Versta: stervend aan het middelste van de drie kruisen, tusschen twee booswichten.
voetnoot1762
't al: het heelal; eenen: met klemtoon, vgl. I, 1504-10.
margenoot+
[Randschrift:] En vaert danckbaer voort met hare triomfen en ommegangen, den Gekruiste ter eere;
voetnoot1763-64
Vondel laat het Triomf-denkbeeld nu den vrijen loop; alle vier de hoecken: de vier windstreken.
voetnoot1769
De pracht der kath. liturgie vat Vondel meesterlijk in dezen glorieuzen regel samen!
voetnoot1770
Christus is voor zijn dood zoowel in het wit als in het rood beschimpt, vgl. Luc. XXIII, 11 en Joann. XIX, 2.
voetnoot1771
kruistuigh: martelwerktuigen.
voetnoot1773
't bloeiend heir enz.: de kleurige processie, die zich opstelt.
margenoot+
[Randschrift:] den lasterlijcken afgront en altaerschenderen ter schande.
voetnoot1774
klock: klokgelui; keel: kerkgezang.
voetnoot1776
een graf: vgl. Ps. V, II en Matth. XXIII, 27.
voetnoot1777
De blijde Bruit: de H. Kerk, vgl. Rubens' Triomf van de H. Eucharistie, bij Zeij, pl. XXXI; heelheiligh pant: het allerheiligst onderpand, het H. Sakrament.
voetnoot1779
hemel: troonhemel, vgl. II, 1339, kan hier ook het baldakijn boven het tabernakel bedoelen.
voetnoot1782
Opvarende: ten Hemel varende.
voetnoot1783
bewolckt: omsluierd door de broodsgedaante.
voetnoot1782-84
Vgl. de slotzin van het Evangelie van Mattheus: ‘Ik ben met U alle dagen tot aan het einde der wereld’, Matth. XXVIII, 20.
voetnoot1785
d'opperste gena: Christus.
voetnoot1785-86
Vgl. Ps. XXXIII, 7.
voetnoot1787
tittel: titel, naam; vgl. Openb. XIX, 16.
voetnoot1790
benevelt: bewolkt, zie vs. 1783.
voetnoot1791
Versta: de goddelijke almacht bedekt zich zelf.
voetnoot1792
't Geloof alleen: Zoo houdt ook Vondel, na St. Thomas Aquinas, de katholieke sola-fidesleer hoog tegenover het H. Sakrament: ‘sola fides sufficit’ (Pangue Ligua) en vgl. de titelprent.
voetnoot1796
zijn lichaems feest: ‘festum corporis Christi’ zooals de Liturgie H. Sakramentsdag noemt. Hiermee sluit Aertsengel Godtvruchtigheid haar rede, begonnen II, 37.
margenoot+
[Randschrift:] Besluit des Dichters.
voetnoot1799
dover: flauwer.
voetnoot1800
Het einde van den tweeden dag of het tweede tijdperk van Vondels geloofsonderzoek; vgl. I, 1670.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys