Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 771]
[p. 771]

Altaer-Geheimenissen.
Het derde Boeck. Offerhande.Ga naar voetnoot*

 
Als 't martelfeest van 't zaligh paer genaeckt,Ga naar margenoot+
 
Dat over Rome en zijn palaizen waeckt,Ga naar voetnootvs. 1-2
 
Verschijnt het beelt der Arragonsche Kroonen,Ga naar voetnoot3
 
[Die 't eêl bezit der Siciljaensche troonen
5[regelnummer]
Ontleenen van zijn Heiligheit, URBAEN]Ga naar voetnoot3-5Ga naar voetnoot5
 
In 't rijck gewelf, gewijt op Vatikaen,Ga naar voetnoot6
 
En biedt, bestuwt van Koningklijck geleie,
 
Zijn' leenheer een sneeuwitte hackeneie;Ga naar voetnoot8
 
Het jaerlix merck der schultbekentenis:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Gelijck met recht de leenman schuldigh is
 
Den eigenaer het eigen op te dragen,Ga naar voetnoot11
 
Te kennen en te dienen al zijn dagen.Ga naar voetnoot12
 
Zoo dier verbint een tijdelijck genotGa naar margenoot+Ga naar voetnoot13
 
Hier mensch aen mensch, Stathouder van zijn' Godt:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Met grooter recht moet zich de mensch verkleenen,Ga naar voetnoot15
 
En voor 't bezit van kostelijcker leenenGa naar voetnoot16
 
Zijn' Schepper, dien geen tong voldancken magh,
 
Toe-eigenen, uit ootmoet en ontzagh,
 
Kentekens der al t'onwaerdeerbre panden
20[regelnummer]
Van 's hemels liefde en gunst, die eeuwigh branden
 
En blaken, om te stieren al wat leeft
[pagina 772]
[p. 772]
 
Naer 't heil, waerom het Godt geschapen heeftGa naar voetnoot22
 
En na den val genadighlijck verloste;
 
't Welck zijn Gezalfde aen 't Kruis den dootsnick koste.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
O rijckdom van genade! o milde troon!Ga naar voetnoot25
 
Die wat ghy hebt ons schonckt met uwen Zoon;
 
Wat kunnen wy aertwormen, in dit leven,Ga naar voetnoot27
 
Den Vader Zone en Geest toch wedergeven?Ga naar voetnoot28
 
Wat Heiligh licht my toe met zijnen strael,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En leert my, hoe ick best mijn schult betael',
 
Ten minste naer het uiterste vermogen?
 
Ondanckbaerheit mishaeght de zuiverste oogen.Ga naar voetnoot32
 
Dit docht ick by my zelven, en vernamGa naar margenoot+Ga naar voetnoot33
 
Sint Pauwels, die van boven nederquam,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Om, zoo het scheen, mijn leerzucht te gerieven.Ga naar voetnoot35
 
Zijn hantgebaer was eene rol met brieven:Ga naar voetnoot36
 
d'Eerwaerdigheit van aengezicht en baert
 
En opzicht, zoo diepzinnigh, als bedaert,
 
Bewogen my dat groote licht te groeten,
40[regelnummer]
't Welck staen bleef, daar ick neêrboogh, voor zijn voeten
 
En 't lange kleet, dat op de hielen hing.
 
Hy sprack aldus: de lust, die u beving,Ga naar margenoot+
 
[Om eenmael van ondanckbaerheit ontslagen,Ga naar voetnoot43
 
Alleen aen Godt, den Schepper, op te dragen
45[regelnummer]
Zijn eigendom en hooftgerechtigheit,Ga naar voetnoot45
 
Waer door men paeit zoo hoogh een Majesteit]Ga naar voetnoot46
 
Verruckt my, uit den schoot der zaligheden,
 
Door zoo veel luchts en kreitsen, naer beneden.Ga naar voetnoot48
 
Nu luister toe, en leer uit mijn bericht
50[regelnummer]
Den dienst, waer aen de Kristen blijft verplicht.
 
Hoewel geen tijdt 't bederf kost overgapen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot51
 
Noch bleef den mensch, van aenvang, ingeschapen,
[pagina 773]
[p. 773]
 
Dat hy den hals most buigen onder Godt;Ga naar voetnoot53
 
Wiens miltheit hem beleende met genot
55[regelnummer]
En heerschappy en maght der zichtbre dingen,
 
Die 't Wezen van d'Almogentheit ontfingen:Ga naar voetnoot56
 
En zeker, wat kon 't reedlijck schepsel min,Ga naar voetnoot57
 
Dan wederom met al zijn hart en zin
 
Dien Schepper, zoo ten schepsele genegen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Te schencken iet van dien ontfangen zegen;Ga naar voetnoot60
 
't Zy vee, of vrucht; getuigende onvermoeit
 
Van 't goet, dat uit dees bron der goetheit vloeit;Ga naar voetnoot62
 
Die eeuwigh rijck, niet hoeft de veltgeschenckenGa naar voetnoot63
 
Der menschen, maer gedient wort, datze denckenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Met danckbaerheit, hoe aller dingen Heer
 
Het alles schiep en voortbroght tot zijn eer:Ga naar voetnoot66
 
Gelijck ghy wel bevroede deze reden,Ga naar voetnoot67
 
Den mensche, als van Nature, in 't hart gesneden,
 
Of dus in 't oor geluistert: mensch, ga heen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En breng, en bie den grooten Godt alleen,Ga naar voetnoot70
 
Tot teken van uwe armoede en uw snootheit;
 
Tot klaer bewijs van zijn onmeetbre grootheit;Ga naar voetnoot71-72
 
Uw vee, of vrucht: en heiligh en vernielGa naar voetnoot73
 
Uw offergaef, gezielt, of zonder ziel.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Godt, d'oirsprongk zelf van 't wezen en het leven,
 
Eischt heel en al 't geen hy u heeft gegeven,
 
Zoo gaf men vroegh het eerstgeworpen lamGa naar margenoot+
 
En d'ackervrucht ten besten aen de vlam
 
En 't vier, gestoockt om naer de lucht te varen,
80[regelnummer]
Van twee gebroêrs, zoo ras 'er broeders waren.Ga naar voetnoot80
 
Zoo ving dees dienst, die nimmer zal vergaen,
 
In 's werelts wiegh, van d'Offerhanden aen:
 
Niet uitgebroet, door Bygeloofs verblintheit,Ga naar voetnoot83
 
Maer ingevoert van wijze Godtgezintheit,
85[regelnummer]
Van Abel zelf, den eersten martelaer;Ga naar voetnoot85
 
Wiens heiligh bloet besprengde 't veltaltaer,
[pagina 774]
[p. 774]
 
En van 't gewelt des wreeden Kains klaeghde,
 
Die hem versloegh, vermits hy Godt behaeghde,Ga naar voetnoot88
 
Door 't offerlam, dat op het branthout lagh,Ga naar voetnoot86-89
90[regelnummer]
En, als een beelt, op 't afgebeelde zagh.Ga naar voetnoot90
 
Zoo d'oirsprongk van een werck het werck leert prijzen
 
Of laecken, kan geen hant u hooger wijzen.Ga naar voetnoot92
 
De weerelt, 't hooft opstekende uit de zee,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot93
 
Die haer begroef, roock 't outer weêr van veeGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
En vogelen, door Noah aengesteken,Ga naar voetnoot95
 
Voor zulck een gunst des hemels, hem gebleken.Ga naar voetnoot96
 
Die reuck geviel zoo wel der watren Heer,Ga naar voetnoot97
 
Dat hy besloot, den aertboôm nimmermeer
 
Te vloecken, noch d'inwooners te bederven.
100[regelnummer]
Kon d'Offerhande een' grooter lof verwerven,
 
Dan uit den mont van Godt, die zelf verklaert,
 
Dat hy, om haer, de gansche weerelt spaert.
 
d'Aertsvaders, die den zelven Godt belijden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot103
 
Noch niet vernoeght, dat zy hun zoons besnijden,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En voeren 't merck van 't opgerecht verbont,Ga naar voetnoot104-05
 
Bezegelt door den noit besmetten mont;Ga naar voetnoot106
 
Gaen evenwel ten outer, met hun gaven;
 
Oock d'onbesneên; wier namen onbegravenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot108
 
Zich mengelen in 't heilige geslacht,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Om offerhanden en giften, Godt gebraght.
 
Doch 't geen Natuur en d'outste vromen zetten
 
Ten regel, door hun onbeschreve wetten,
 
Wert door Godts wil, van Moses, zijnen tolck,Ga naar voetnoot113
 
Te boeck gestelt, in 't wetboeck, voor het volck,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Dat hy verkoos om zijnen naem te trouwen,Ga naar voetnoot115
 
En aen de lucht Godts glori op te bouwen,Ga naar voetnoot116
 
Door zeden en gebruicken, rijck van tal;
 
Waer onder blonck het Offer, boven al
 
Zoo dier belast aen Aron en de zijnen,Ga naar voetnoot119
[pagina 775]
[p. 775]
120[regelnummer]
Die voor de hutte, en 't heilighdom verschijnen,Ga naar voetnoot120
 
Als Priesters, om d'altaren ga te slaenGa naar voetnoot121
 
En 't offerampt; waer by de wet moet staen,
 
Die d'offereere ontzeggende allen Goden
 
Der Heidenen, naer 't licht van zijn geboden,
125[regelnummer]
Den eenen Godt, bekent by Abraham,
 
Door gaven dient en viert met Offervlam.
 
Ten leste komt, na 'et afgepijnt verlangenGa naar margenoot+
 
Der vaderen, Godts Zoon zijn zegel hangen
 
Aen d'Offerhande, op tweederhande wijs.
130[regelnummer]
Hy offert zich ten offerdranck en spijs,Ga naar voetnoot130
 
In schijn van weite en wijnstock; eerst onbloedigh,Ga naar voetnoot131
 
Daer na bebloet, en lijdzaem en langkmoedigh,
 
En tastelijck en zichtbaer aen 't altaer
 
Van 't Heidensch Kruis, met zuchten en misbaer.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Dit Offer nam een einde met zijn leven;
 
Maer 't ander slagh van offren is gebleven
 
Eeuw in eeuw uit, na zijn verrijssenis;
 
En duurt, zoo lang hy zelf Aertspriester is,Ga naar voetnoot138
 
En offert door Stadthouders op der aerdeGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Zijn lijf en bloet, van onwaerdeerbre waerde.
 
Natuur en wet veranderden haer' plicht
 
Van offeren, toen Kristus 't offerlicht
 
Des nachts ontstack, en dreef de duistre naerheitGa naar voetnoot142-43
 
Der schimmen voor zijn afgebeelde waerheit.Ga naar voetnoot143-44
145[regelnummer]
Het offren Jode en Onjode eerst gemeen,Ga naar voetnoot145
 
Verkeerde en weeck voor dezen dienst alleen.
 
Wanneer de zon, dat wondre hemelwonder,
 
Haer' glans ontvouwt, gaen alle starren onder,
 
En luicken strax haer oogen voor 't gezichtGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Van 't weergalooze en alles doovend licht.
 
Maer eer men noch den Zoon der Maeght Marye
 
In 't eeuwigh ampt ten Opperpriester wije;
 
Het eenigh wit, waer naer ick vast verlang;Ga naar voetnoot153
[pagina 776]
[p. 776]
 
Zoo troost u eerst te zien den ommegangGa naar margenoot+Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
En grijze ry van beelden en Profeeten,Ga naar voetnoot155
 
Die hunnen tijt in zulck een voorspel sleten;Ga naar voetnoot156
 
Op dat, zoo dra de rechte Aertspriester quam,
 
d'Ontruste ziel hem tot haer' zoenheer nam,
 
En plotseling aen 't outer zijner voeten,
160[regelnummer]
Zich worpende, haer misdaet zocht te boeten.Ga naar voetnoot160
 
Melchisedech, die Vorstlijcke Offeraer,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot161
 
Quam Kristus, lang voor zijn geboortejaer,
 
Niet slechts in 't wilt ontworpen en verbloemen;
 
[Want Aron zelf had stof zich des te roemen]Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Maer beelde oock uit door zijn geheilight beelt
 
Hoe Kristus dienst van Arons dienst verscheelt:
 
Hoe Kristus zich in 't offerampt zou quijten:
 
Niet op de leest der smoockende LevijtenGa naar voetnoot168
 
En Aron; maer gelijck hy was gewoon,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Die 't leger boodt zijn' offerwijn en broôn.
 
Melchisedech vertoonde wijze en orden
 
Van 't ampt, waer in Godts Zoon gewijt zou worden.
 
Wat heeft dit paer te gader niet gemeen?Ga naar voetnoot173
 
Hoe stemmen beelt en waerheit overeen!
175[regelnummer]
In eigenschap persoon en ampt en namen:
 
Wie eenen ziet, aenschouwtze bey te zamen.
 
Wort d'een genoemt de Koningk van den vreGa naar margenoot+Ga naar voetnoot177
 
En 't billijck Recht; met reden d'ander me.Ga naar voetnoot178
 
Komt d'een, als uit de lucht en hemel, dalen;Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Zoo daelde 't Woort met heimelijcke stralenGa naar voetnoot180
 
In Jesses spruit. Wort nergens eens gedachtGa naar voetnoot181
 
Melchisedechs voorvaderlijck geslacht;
 
Hy stemt geheel met aller zielen Hoeder,
 
Die Godt en mensch, van vader noch van moeder
185[regelnummer]
Iet weet; hoewel met billijck onderscheit:
[pagina 777]
[p. 777]
 
Zijn Godheit, groot en rijck van majesteit,
 
Is moederloos: zijn menscheit nam d'ellende
 
Der menschen aen in haer, die niemand kendeGa naar voetnoot188
 
Voor haren man, dan 's hemels zuivren Geest:
190[regelnummer]
Zoo is haer vrucht hier vaderloos geweest.Ga naar voetnoot186-190
 
Melchisedechs geboortdagh blijft verholen;Ga naar voetnoot191
 
Zijn leven als aen d'eeuwigheit bevolen;Ga naar voetnoot192
 
En niemant kent het eint van 't eintloos Woort,
 
Noch aenvangk van zijn wondere geboort.Ga naar voetnoot193-94
195[regelnummer]
Melchisedech ontfangt het tiende, en zegentGa naar voetnoot195
 
Den vader, oock het heir van hem bejegent;Ga naar voetnoot196
 
En Jesus breit zijn' zegen wijder uit
 
Dan 's hemels kreits, dan 't licht de schaduw stuit:Ga naar voetnoot198
 
En duizenden, die tot den Heilant neigen,
200[regelnummer]
Vereeren lijf en ziel en schat, als eigen,Ga naar voetnoot200
 
Van zelf aen hem, der Godtvertrouden vrient;Ga naar voetnoot201
 
Veel beter met den heelen mensch gedient,
 
Dan met een gaef van tienden, in zijn leven,Ga naar voetnoot203
 
Van Abraham aen 's Priesters hant gegeven;
205[regelnummer]
Die 't Priesterdom bedienende, op dien tijt,
 
Zagh in 't verschiet Godts zoon, van God gewijt,Ga naar voetnoot206
 
Om 't priesterampt, verknocht aen d'eeuwigheden,Ga naar voetnoot207
 
Naer 's voorbeelts stijl oneindigh te bekleden:Ga naar voetnoot208
 
Zoo luide oock d' eedt des monts, die noit bedroogh;Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Dat bleef bestemt in 's hemels Raet, om hoogh.Ga naar voetnoot177-210
 
Dit Priesterdom zal ruim zoo helder blijcken,Ga naar margenoot+
 
Indien wy eerst Melchisedech gelijcken
 
By Aron, en hen stellen tegens een.Ga naar voetnoot213
 
Zy hebben beide een zelve wit gemeen,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
En poogen 't Lam ter offerplaets te leiden;Ga naar voetnoot215
 
Maer d'offers zijn door mercken onderscheiden.Ga naar voetnoot216
 
Melchisedech brengt druif en airen voort,Ga naar voetnoot217
[pagina 778]
[p. 778]
 
En schildert ons het lijf en bloet van 't WoortGa naar voetnoot218
 
Doch bloedeloos door broot en wijn voor oogen:
220[regelnummer]
Maer Aron komt 's Gekruisten doot vertoogen,
 
En voert vermomt den Heilant op Kalvaer,Ga naar voetnoot221
 
Zoo lang vooruit, door 't verwen van altaer
 
En mes en bijl met reutelende dieren,
 
En bockenbloet en neêrgelade stieren.Ga naar voetnoot222-24
225[regelnummer]
Houdt Kristus nu Melchisedechs manierGa naar voetnoot225
 
In 't offeren; hy stoock' geen offervier,
 
Noch offre bloet en vleesch van ram of geite,
 
Maer van zich zelf, bedeckt met druif en weite:Ga naar voetnoot228
 
Gelijck de druif en weit was offerstofGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Der Priesterschap, verknocht aen Salems hof.Ga naar voetnoot230
 
Zoo d'Offermans elckandere gelijcken,
 
Moet Kristus niet van dezen regel wijcken.Ga naar voetnoot232
 
Het offer spreeckt, al waer de letter stom:Ga naar voetnoot233
 
Een offerstof, een zelve Priesterdom,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Een zelve stof, ten offer uitgelezen,
 
Voorheen van 't beelt, en na van 't ware Wezen.Ga naar voetnoot236
 
Melchisedech laet niemant voor zich gaen,
 
Noch leit, na zich, geen' nazaet achteraen;Ga naar voetnoot237-38
 
Om, in zijn plaets, te wijden wijn en kruimen:
240[regelnummer]
Maer Aron sterft, om d'offerplaets te ruimen
 
En 't bloedende ampt voor zijnen erfgenaem;
 
Het bloedende ampt, te zwack en onbequaem,
 
Om 's misdaets slijm van zielen af te vagen;Ga naar voetnoot242-43
 
Waerom het dien te wisslen, naer 't behagen
245[regelnummer]
Des wijzen Godts, in 't ampt, dat eenen past,Ga naar voetnoot245
 
Die door zijn bloet de vlecken beter wascht;
 
Niet eens alleen, en niet alleen uitwendigh,
 
Maer zelf de ziel, en eeuwigh en onendigh.Ga naar voetnoot248
 
Zoo wiesch Godts bloet de zielen, toen het riep:Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Het is voltoit; en gaf den geest, en sliep,Ga naar voetnoot250
[pagina 779]
[p. 779]
 
En liet het hooft, der Engelen verlangen,Ga naar voetnoot251
 
Op zijne borst, van bloet gepurpert, hangen.
 
Die lange scheur van 't koorkleet, voor het koor,Ga naar voetnoot253
 
Zeide Aron aen, in 't wrevelmoedigh oor,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Dat hy vergeefs nu vee en vogel brande;Ga naar voetnoot255
 
Naerdien de geur der eenige OfferhandeGa naar voetnoot256
 
Veel zoeter roock dan kissende ossenbloet,Ga naar voetnoot257
 
Of rundervet, en wat den outer voedt;
 
't Zy wierroockreuck, of zout, of meel, of gerven.Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Een offer leert ontelbare offers derven.Ga naar voetnoot260
 
Melchisedechs geduurzaemheit in 't werckGa naar voetnoot261
 
Hem toebetrouwt, ontzeit dan 't offerperck
 
Den offeraer der Wet, die aen zijne ervenGa naar voetnoot263
 
Den dienst beveelt, en 't ampt, dat strax moet sterven,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Of wort gebluscht ten leste in Kristus doot,
 
Waer op het wees. Staet Kristus dienst nu bloot
 
En stil, naerdien hy eens aen 't hout most kleven;Ga naar voetnoot267
 
Waer is Godts eedt, waer 't Priesterdom gebleven,Ga naar voetnoot268
 
Dat nimmer slaept; zoo lang de zon en maenGa naar voetnoot269
270[regelnummer]
Haer' ouden gangk, rontom den hemel, gaen?
 
Met reden duur' dan Salems offerwijze,Ga naar voetnoot271
 
In Kristus Kerck, door offerdranck en spijze;
 
En JESUS, hoogh verheven op een wolck,Ga naar voetnoot273
 
Ga door zijn knechts ten offer, voor het volck;Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
En toef zijn schaer noch beter, dan die beide.Ga naar voetnoot275
 
Natuur en Wet bestellen schrale weide.Ga naar voetnoot211-76Ga naar voetnoot276
 
Want zoo men 't wicke, en ernstig overlegh;
 
Noch Arons plicht, noch oock Melchisedech;Ga naar voetnoot278
 
Afbeeldingen, die op volmaecktheit oogen,
280[regelnummer]
Vermochten noit, vermits hun onvermogen,Ga naar voetnoot280
 
De ziel en geest te heiligen, door broot
[pagina 780]
[p. 780]
 
En wijn, of bloet van dieren, versch gedoot:
 
Maer 't lichaem zelf, uit eene Maeght geboren,Ga naar voetnoot283
 
Verzoende alleen den goddelijcken toren:Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Dat lichaem most voor elck geoffert zijn;Ga naar voetnoot285
 
Doch eens aen 't Kruis, en eeuwighlijck in schijnGa naar voetnoot286
 
Van graen en druif: waerom d'Aertspriester wijddeGa naar voetnoot287
 
Tot Priesters hen, die zittende aen zijn zijde,
 
En om den disch, ontfingen danckbaar elck,
290[regelnummer]
Uit 's meesters hant, dien zegenrijcken kelck,
 
En 't hemelsch broot, verandert alle beideGa naar voetnoot288-91
 
In bloet en vleesch, door 't Woort, 't welck krachtigh scheideGa naar voetnoot292
 
Des broots en wijns zelfstandigh Wezen, vanGa naar voetnoot293
 
Al 't geen men met vier zinnen vatten kan;Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En liet alleen den blooten toeval streckenGa naar voetnoot295
 
Voor eene wolck, om 't Heilighdom te decken;Ga naar voetnoot296
 
Te bergen voor de zwackheit van 't gemoedtGa naar voetnoot297
 
Des menschen, die van menschevleesch en bloet
 
Een' afkeer heeft: en zoo hier most ontbrekenGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
Des toevals kleet, 't was geen Geheimnisteken.Ga naar voetnoot300
 
Nu ziet ghy noch, naer uiterlijcken schijn,
 
Melchisedech opdragen broot en wijn
 
Voor 't strijtbre heir: en midlerwijl genietenGa naar voetnoot303
 
Zy 't afgebeelde, om niet te kort te schieten:Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Want zonder dit, wat baet het? wat verscheeltGa naar voetnoot305
 
Het afgebeelde en 't wezenlooze beelt?
 
't Beloofde is vry wat anders dan 't beloven.
 
Al hangt de wolck voor 't kranck gezicht geschoven;Ga naar voetnoot308
 
Al deckt het vlies den appel van het oogh;
310[regelnummer]
Noch blijft de zon in hare kracht om hoogh.Ga naar margenoot+
 
Elck Priester wort gezet, in mijne schriften,Ga naar voetnoot311
 
Om t'offeren zijn offerhande, en giften:Ga naar voetnoot311-12
[pagina 781]
[p. 781]
 
Zal Kristus dan oneindigh, in der daet,
 
Iet offren, waer zijn volck ten outer gaet;Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Zoo hoeft hy stof, die nimmer zy vergangbaer,Ga naar voetnoot315
 
En door haer waerde in 't opperkoor ontfangbaer.Ga naar voetnoot316
 
Nu kunnen wijn en broot, die flus vergaen,Ga naar voetnoot317
 
En in waerdy te slecht zijn, niet bestaenGa naar voetnoot318
 
Voor d' offerstof, die 't voorbeelt zal verdooven.Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Dat krachtigh woort des lieven Zoons, daer bovenGa naar voetnoot320
 
Verheerlijckt, moet verteerende de vruchtGa naar voetnoot321
 
Des ackers [als de blixem uit de lucht
 
Op d' outers plagh het offer te verteeren]Ga naar voetnoot322-23
 
Den Vader noch vernoegen en vereeren,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Met vleesch en bloet, zijn duurzame offerstof,
 
En aengenaem in 't onbesmette hof.Ga naar voetnoot326
 
Dat Kristus en Melchisedech verschelenGa naar margenoot+
 
In 's offers waerde, en 't geen zy ommedeelen;
 
Brengt juist het beelt en waerheit overeen;Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
En 't grootste steeckt zoo beter af, by 't kleen:
 
De wijze is slechts in 't uiterlijck gelegen:
 
Die staet gelijck. De tienden zaet noch zegen
 
Noch erfampts Recht noch zalving strecken hier
 
Geen Priesters merck; maer simpel de manier
335[regelnummer]
Van offeren blijft dezen Offraer eigen,Ga naar voetnoot331-35Ga naar voetnoot335
 
En 't offerhooft, waer voor alle Englen neigen.Ga naar voetnoot336
 
Men zagh voltoit 's Gezalfden bloedigh amptGa naar voetnoot337
 
Of Priesterdom, zoo dra hy had gekampt,
 
Voor Davids muur, en 's doots gewelt verwonnen;Ga naar voetnoot338-39
340[regelnummer]
En stijgende op in 't Godtskoor, rijck van zonnen,Ga naar voetnoot340
 
Daer 's vaders hof hem zegenrijck gemoet;Ga naar voetnoot341
 
Verworf elx zoen, door 't overdierbaer bloetGa naar voetnoot342
 
Der aderen, van top tot teen ontsloten,Ga naar voetnoot343
 
Ja uit zijn hart met water uitgegoten.Ga naar voetnoot344
[pagina 782]
[p. 782]
345[regelnummer]
Nu zat hy, die de kroon der heemlen spant,Ga naar voetnoot345
 
Zoo diep in 't licht, aen 's Vaders rechte hant;Ga naar voetnoot346
 
Gedijde een zoen en zetel der genade,Ga naar voetnoot347
 
En quam zijn Kerck door voorbé noch te stade:Ga naar voetnoot348
 
Doch voorbé, noch vertooning van zijn kruisGa naar margenoot+
350[regelnummer]
En borstquetsuur, in 't overengelt huis,Ga naar voetnoot350
 
Vermoghten niet zijn Priesterdom te recken
 
In eeuwigheit, en 's vollex smet te decken,Ga naar voetnoot352
 
Met dat van vlam geweven koorgewaet,Ga naar voetnoot353
 
't Welck Arons rock in glans te boven gaet:Ga naar voetnoot349-54Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Hy, 't heiligh hooft van al zijn medeleden,Ga naar voetnoot355
 
Most, door zijn leên en dienaers, hier beneden,Ga naar voetnoot356
 
Noch offeren, voor 't menschelijck geslacht,
 
Om 't Priesterdom te houden in zijn kracht.
 
Geen voorbé, daer alle Englen zich verblijden,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Hem eigentlijck tot eeuwigh Priester wijden;
 
Wel Hoeder en Behouder van zijn schaer,Ga naar voetnoot361
 
Die hier om laegh noch worstelt met gevaer.
 
't Wort tijt dat wy Melchisedech verlaten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot363
 
Nu 't Paeschlam komt, met zijn onnozel blaten,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Bazuinen 't feest van 't eenigh Offerlam;Ga naar voetnoot365
 
Het welck, van zelf en mack, te slaghtbanck quam,Ga naar voetnoot366
 
Zoo onbesmet, gelijck het in de plassen
 
En watren der Jordane zich liet wasschenGa naar voetnoot368
 
En dompelen van Zacharias zoon;Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Zijn afgezant, nu d'eerste in 's hemels troon,
 
Van allen die uit vrouwen zijn geboren.Ga naar voetnoot370-71
 
Dees Engel had zijn' boetscholier, te voren,Ga naar voetnoot372
 
Met mont en hant gewezen, zoo getrouw,
 
Op 't Lam, dat al den aertkloot dragen zou,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
En met het sneeuw van zijne vlock de vleckenGa naar voetnoot375
[pagina 783]
[p. 783]
 
En sprengkelen der werelden bedecken.Ga naar voetnoot376
 
Korinthen leerde uit mijne pen genoegh,Ga naar voetnoot377
 
Hoe 't Paeschlam net op 't heiligh Kruislam sloegh;
 
Het Paeschlam, lang verteert met zoete brooden,
380[regelnummer]
My porrende d'Achaiers uit te nooden,Ga naar voetnoot380
 
Op simpelheit en waarheit, vry en leegh
 
Van ergh en list, en boosheits oude deech.Ga naar voetnoot378-82
 
Het heught ons noch, zoo versch, als of wy 't zagen,Ga naar margenoot+
 
Hoe, d'eerste dagh des rustdaeghs, juist vijf dagenGa naar voetnoot384
385[regelnummer]
Voor Paesschen, 't volck eens 's jaers te poorte uitviel,
 
Niet anders of Jerusalem een ziel
 
En blyschap wiert van boven ingeblazen;Ga naar voetnoot387
 
Waer door terstont de quynende genazen.
 
De vader van een ieder huisgezin
390[regelnummer]
Teegh veldewaert, en haelde 't Paeschlam in,Ga naar voetnoot390
 
Omcingelt van zijn kinderen, met palmen
 
En geele olijf; beluit met zegegalmen,
 
Vernieuwende elck, hoe Jakobs kudde 't hofGa naar voetnoot393
 
Des Nijls ontweeck door eene wolck van stof.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
De burgery, gemengt met vreemdelingen,Ga naar voetnoot395
 
Ter feest genoot, geleideze met zingen
 
En huppelen en juichen, naer de stadt;
 
Daer, op den muur, het volck, als mieren, zat,
 
Krioelde en wenckte een' Ocean van vachten,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Nu hagelwit gewasschen om te slaghten,
 
En, een voor een, uit duizenden, gepickt.
 
Onschuldigh bloet, hoe haest ghy zoo? hy schrickt,Ga naar voetnoot402
 
Die tienmaelvijfentwintigh duizent rekent;Ga naar voetnoot403
 
Noch schrikt hy meer voor 't Lam, door u betekent:Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Zoo menigh lam most sneuvelen, om eenGa naar voetnoot405
 
Te tekenen, zoo menige eeuw voorheen.
[pagina 784]
[p. 784]
 
Terwijl de Joôn de hooghtijt toebereien,Ga naar voetnoot407
 
Wort al de stat doorgalmt van druckigh schreien
 
Der lammeren; vijf dagen, jaer op jaer,Ga naar voetnoot383-409
410[regelnummer]
Om 't ware Lam te voeren op Kalvaer.Ga naar voetnoot410
 
Wat baet het, zich van langer hant te wennen,Ga naar voetnoot411
 
Om zekerlijck 't beloofde heil te kennen
 
Door offeren; indien men d'oogen sluit,
 
Voor 't Offerlam, door duizenden beduit?
415[regelnummer]
Om nu met vrucht te kennen 't een door 't ander;Ga naar margenoot+
 
Aenschouw het beelt en Wezen, by malkander.Ga naar voetnoot416
 
Zy spoên gelijck, op 's vollex schelle stem,
 
De poorten in van 't bly Jerusalem.Ga naar voetnoot418
 
Geen lam is toch onnoosler dan Messias;Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Zoo stom ter doot geleit door Esaïas.Ga naar voetnoot420
 
Geen Paeschlam is zoo zuiver, naer de Wet,
 
Als Kristus, vry van laster, vry van smet.Ga naar voetnoot422
 
Een ieder lam verlicht die beide onvryeGa naar voetnoot423
 
Van 't juck der aertsche of helsche slavernye.Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Het Jootsche lam streckt reiskost voor den montGa naar voetnoot425
 
Des pelgrims, zoet op dien beloofden gront.Ga naar voetnoot426
 
Het Kristensch Lam streckt kost voor alle vreemden,Ga naar voetnoot427
 
Alreede op wegh naer d'onverwelckbre beemden.Ga naar voetnoot428
 
Het een is den besnedeling belooft;Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Het ander lam aen 't ingedompelt hooft.Ga naar voetnoot430
 
Men hoort geen been van 't een en 't ander breken.Ga naar voetnoot431
 
De kruispael root met bloet van 't een bestreken,Ga naar voetnoot432
 
Met 's anders bloet de posten van het huis;Ga naar voetnoot433
 
Zoo vreezen post noch 't wapen van het kruis
435[regelnummer]
Voor 's Engels vuist, noch vlamment zwaert des stercken,Ga naar voetnoot435
 
Die zwichten moet, voor zulcke lammermercken,Ga naar voetnoot436
 
En lammers, bey den hemel toegewijt;Ga naar voetnoot437
 
Geoffert beide, op eenen zelven tijt,Ga naar voetnoot438
 
Doch 't rechte lam wel tweewerf, Godt ten prijze
[pagina 785]
[p. 785]
440[regelnummer]
En zoen; des nachts geheimenisserwijze,
 
En bloedeloos; des daeghs, van top tot teenGa naar voetnoot439-41Ga naar voetnoot441
 
Geverft, in bloet, dat afdroop langs zijn leên.
 
Het voorbeelt liep ten eint, na 'et lange toeven,Ga naar voetnoot443
 
Toen 't levend Lam zich liet van zielen proeven,Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Na 'et offeren en heilgen, aen Godts disch.Ga naar voetnoot445
 
Wie 't offeren van 't eten scheit, schiet mis,Ga naar voetnoot445-46
 
En buiten 't wit der waerheit, en haer bladen,Ga naar voetnoot447
 
Met der Hebreen gewoonten noch geladen;Ga naar voetnoot448
 
Daer wort het lam geoffert en geslaght.
450[regelnummer]
Ontbeert die zaeck haer' eisch, z'ontbeert haer kracht.
 
Achaje kent mijn spraeck en mijn manieren,Ga naar voetnoot451
 
En hoe ick daer dit offerfeest holp vieren.Ga naar voetnoot452
 
't Waerachtigh Lam, gehoorzaem aen den eisch
 
Der Wet en Godt, gaf zijn geheilight vleisch
455[regelnummer]
De Twaelve tot een levende offereten;Ga naar voetnoot455
 
Zoo ras 't gebruick des Paeschlams was versleten:Ga naar voetnoot456
 
Hy hechte 't nieuw aen 't overout gebruick,
 
Op dat het een voor 't ander wijcke en duick'.Ga naar voetnoot458
 
Al kan de disch slechts korst en wijndruif smaken;Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Verscheide smaeck bedeckt de zelve zaken,Ga naar voetnoot460
 
Het eigen vleesch en bloet van 't hemelsch vlies.Ga naar voetnoot461
 
Dit offer boodt zijn' gast dan geen verlies.
 
Zy nutten 't lam: wat schade 't met wat vlocken
 
En verf de spier en aêr wert overtrocken.Ga naar voetnoot463-64
465[regelnummer]
Oock at geen Jood zijn Paeschlam zonder broot;Ga naar voetnoot465
 
Het welck in zich dit aertsgeheim besloot,Ga naar voetnoot466
 
Hoe broot en vleesch genut wort, met malkander;Ga naar voetnoot467
 
Doch schijn van 't een, en 't wezen van het ander.Ga naar voetnoot468
 
En vraeght men noch, of dit een offer zy;
[pagina 786]
[p. 786]
470[regelnummer]
Naerdien het lam geslaght wiert, op een ry,
 
Van huis tot huis, door 't hooft van ieder drempel,Ga naar voetnoot471
 
En niet door 't mes des offraers, in den tempel?
 
Natuur had lang, van 's werelts aenbegin,Ga naar voetnoot473
 
Den vader, 't hooft van 't huis en 't huisgezin,
475[regelnummer]
Met eenen oock den manlijcke eerstgeboren,
 
Tot dit gezagh der Priesterschap verkoren.
 
Oock offerden d'Aertsvaders door een driftGa naar voetnoot477
 
Der hemelen, den hemel hunne gift.
 
Men offerde oock het Paeschlam al, ten tijde,
480[regelnummer]
Eer noch de wet den zoon van Amram wijddeGa naar voetnoot480
 
In 't offerampt, aen Levijs telgen vast;Ga naar voetnoot481
 
Gelijck de tolck des Hooghsten had belast.Ga naar voetnoot482
 
Elck huisheer dan, als Priester, 't Paeschfeest vierde;Ga naar voetnoot483
 
Het zy Natuur hem door haer' aêm bestierde;Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
't Zij zonderling bevel zijn' yver dreef;Ga naar voetnoot485
 
Op dat geen lam Gode ongeoffert bleef,
 
Die geenen stam, daer Horebs spitse dondert,Ga naar voetnoot487
 
Had van dit slagh des offers afgezondert.Ga naar voetnoot374-488Ga naar voetnoot469-88Ga naar voetnoot488
 
Daer ossebloet besprengt het Jootsch verbont,Ga naar margenoot+
490[regelnummer]
Beelt Moses uit den Kersten outergront,Ga naar voetnoot489-90Ga naar voetnoot490
 
Geleit in kalck van vleesch, met bloet beslagen;
 
Waer door wy meer het opperste oogh behagenGa naar voetnoot492
 
Dan door het bloet van 't redelooze vee.Ga naar voetnoot493
 
Men zet maer eens de hoofden dezer twee
495[regelnummer]
Wetgeveren te zamen; zoo zal blijckenGa naar voetnoot494-95
 
Voor 't oogh, of beelt en Wezen niet gelijcken;Ga naar voetnoot496
 
Of Sinaes top en Sion allebeyGa naar voetnoot497
 
Niet gaen geciert met d'offerlieverey.Ga naar voetnoot498
[pagina 787]
[p. 787]
 
Het wetaltaer heeft tweemael zes pilaren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
En Kristus disch telt oock drie dubble paren,Ga naar voetnoot500
 
Als pijlers, aen 't altaer der betre wet,Ga naar voetnoot501
 
Op Sion, niet op Sinai, ingezet.Ga naar voetnoot502
 
d'Een offert danck, terwijl zijn ossen branden;Ga naar voetnoot503
 
En d'ander danckt, en reickt met zijne handenGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
Het twaleftal zijn lichaem en zijn bloet,
 
Dat, eer dan bloet van vee, de misdaet boet.Ga naar voetnoot506
 
't Hebreeusch verbont krijght kracht door statigh plengen,Ga naar voetnoot507
 
En smoock van 't bloet des offers, en door sprengenGa naar voetnoot508
 
Van 't bloet des kelx, 't welck eedler bloet verbloemt,Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Als Moses mont het testamentbloet noemt:Ga naar voetnoot510
 
En Kristus, eer hem speer of spijcker griefde,Ga naar voetnoot511
 
Beschrijvende de nieuwe wet der liefde,Ga naar voetnoot512
 
Zijn' bloetkelck noemt het bloedigh Testament,Ga naar voetnoot513
 
En spreeckt een spraeck, als Moses was gewent.Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Zy stemmen beide, in woorden en in wercken;Ga naar voetnoot515
 
Want ieder pooght zijn Testament te stercken
 
Door offerbloet, voor 't volck, hun toebetrouwt.
 
De leste sterckt het nieuw, en d'eerste 't out
 
Verbont. Het bloet bezegelt bey de bladers:Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Daer bloet Godts os; hier bloeden JESUS aders,Ga naar voetnoot520
 
Doch zonder bloet te storten, in de zael;Ga naar voetnoot521
 
Gelijck daer na, aen dien gevloeckten pael.Ga naar voetnoot522
 
Hy zeit [laet u geen offerbloet berooven]
 
Dit is mijn bloet: zoo moet ghy hem gelooven,Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Die offeraer en offerhande streckt,
 
Daer 't jongste mael zijn offertafel deckt,Ga naar voetnoot526
 
Met vleesch en bloet, gewijt in hant en beker.
 
Hiet bloet geen bloet, dit offer ging onzeker;Ga naar voetnoot528
[pagina 788]
[p. 788]
 
Dit Testament der opperzaligheit
530[regelnummer]
Lagh zegelloos; en d'afgront won het pleitGa naar voetnoot530
 
Van al wat dong naer 't erf van 't beste leven.Ga naar voetnoot531
 
De misdaet wort door offerbloet vergeven,Ga naar voetnoot532
 
Geoffert 's nachts, toen Godt zijn scheimael hiel,Ga naar voetnoot533
 
Des daeghs noch eens, zoo schoon en root als 't viel.Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Der beelden stof nu eenmael afgesleten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot535
 
Zoo slaen wy op d'Orakels der Profeten,Ga naar voetnoot536
 
Die voor den dagh des Heilants henegaen,Ga naar voetnoot537
 
En juist op 't licht der offerhanden slaen.Ga naar voetnoot538
 
Gamaliël, wat staet u niet te boeten,Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Die dickwils my, gezeten aen uw voeten,Ga naar voetnoot540
 
Hiet lasteren den offerglans, op wienGa naar voetnoot541
 
d'Onfeilbaerheên der profecyen zien?
 
Ghy wacht de zon, die neerstraelt uit den hoogen,
 
Helaes! vergeefs, voor uw benevelde oogen.
545[regelnummer]
Het Priesterdom van Eleazar gingGa naar margenoot+Ga naar voetnoot545
 
By Eli t'huis, die een nakomelingGa naar voetnoot546
 
Van Itamar, het broght aen zijne zonen:Ga naar voetnoot547
 
Maer dees bestaen het volck en Godt te hoonen,
 
Door gierigheit en geilheit en gewelt;Ga naar voetnoot548-49
550[regelnummer]
Waer tegens zich de grijze vader stelt,
 
Hoewel te koel; dies dreight de tolck van boven,Ga naar voetnoot551
 
Dat Godt zijn huis den lijfrock zou beroovenGa naar voetnoot552
 
En 't offerlot, dat op zijn vaders viel;Ga naar voetnoot553
 
En wecken een', bezint van 's Godtheits ziel,
555[regelnummer]
Die ree besloot een vast gebouw te stichten,Ga naar voetnoot555
 
Voor zijn' gezalfde, om heilighlijck te lichten
 
In 't Priesterdom, alle eeuwen in en uit:Ga naar voetnoot554-57
[pagina 789]
[p. 789]
 
Daer ziet men klaer 't nieuw offerampt beduit.
 
De simpelheit der Duive, in 't Euangeli,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Ontkent geensins, dat Samuël na EliGa naar voetnoot560
 
Dit ampt bekleede, en Sadok, als een starGa naar voetnoot561
 
Des offers, lichte 't spoor van Abjathar,
 
En deze bey ten deel dees profecye
 
Bezegelden; maer als in schilderyeGa naar voetnoot564
565[regelnummer]
Heeft Sadok, met den yvraer Samuël,
 
U voorgespelt, hoe 't opperste bevelGa naar voetnoot566
 
In Eli hadde al Arons smoock verdreven;Ga naar voetnoot567
 
In Samuël en Sadok 't ampt begevenGa naar voetnoot568
 
Aen Kristus Kerck: want 't Godtsbladt melt, hoe ree,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Toen Moses 't heir geleide droogh door zee,Ga naar voetnoot570
 
Godt zelf den stam van Eli had verkoren:Ga naar voetnoot571
 
Zoo was zijn ampt in Aron dan geboren;Ga naar voetnoot572
 
Wiens dienst hy weêr verworpt, in Elijs bloet,Ga naar voetnoot573
 
En kiest een hooft, dat eeuwigh offren moet.Ga naar voetnoot559-74Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Daer Davids harp u opschuift de vertooningGa naar margenoot+Ga naar voetnoot575
 
Van 's nazaets Rijck; en zet dien zoon, als Koning,Ga naar voetnoot576
 
Aen 's Vaders zijde, op 't vaderlijck bevel,
 
Tot dat de haet verstrecke een voetschabel
 
Des Godts, voor 't licht der morgenstar geboren;Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Daer wort hem, van den Vader, toegezworen,Ga naar voetnoot580
 
Met eenen eedt, die onherroepbaer is,
 
Dit Priesterdom; niet naer gelijkenis
 
Van Aron, maar Melchisedech, voor dezenGa naar voetnoot583
 
U uitgebeelt, met een natuurlijck wezen
[pagina 790]
[p. 790]
585[regelnummer]
Der waerheit zelf, verdovende den schijn.
 
Zoo lang de Kerck dan opdraegh broot en wijn,
 
En offert vleesch en bloet, voor Godts getrouwen,
 
Blijft d'eedt in kracht, die nimmer magh berouwen;
 
Het welck gebeurt, indien men 't offren staeck'
590[regelnummer]
En schorte, en zoo Godts mont meineedigh maeck';
 
Die aen zijn' eedt noch hecht een staert van plagenGa naar voetnoot591
 
En jammeren en droeve nederlagen.Ga naar voetnoot591-92
 
Ghy Koningen en volcken, ziet wel toe:
 
Uit Sion dreight de Vorst u, met zijn roe;
595[regelnummer]
Wiens offerampt, dat duurt aen 't eindt der eeuwen,Ga naar voetnoot595
 
Ick met een' blick vertoonde aen mijn Hebreeuwen,Ga naar voetnoot596
 
Naer hun begrijp noch traegh, en luttel sneegh;Ga naar voetnoot597
 
Waerom mijn pen 't altaergeheim verzweegh;
 
Geheim te diep voor hun onleerzame ooren.Ga naar voetnoot598-99
600[regelnummer]
Het was genoegh hen eerst te laten hooren,
 
Hoe Aron weeck voor JESUS majesteit,Ga naar voetnoot600-1
 
Des zegens bron, de strael der eeuwigheit.Ga naar voetnoot602
 
Doch 'k gaf hun noch t'erkaeuwen, onder andere,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot603
 
Hoe Priesterdom en Wet dus aen elckandere
605[regelnummer]
Verknocht zijn, dat waer 't heiligh Priesterdom
 
Verandert wort, daer keert de Wet oock om.Ga naar voetnoot603-6
 
Dit huwelijck, dit paer magh niemant scheiden:
 
Des eenen hant moet d'andre medeleiden,
 
En ieders aert gelijckt zijn wederga.
610[regelnummer]
Nu is de wet der strengheit in gena
 
Verkeert; gelijck 't altaerampt der Levijten
 
In 't Priesterdom, dat niet bestaet in slijtenGa naar voetnoot612
 
Van runderen, en stam noch afkomst kent,
 
Oock duren moet tot aen der eeuwen endt.
615[regelnummer]
Is Arons dienst vervallen met zijn muren;Ga naar voetnoot615
 
Moet d'offerhant, gelijck de Godtsdienst, duren,Ga naar voetnoot616
 
En nieuwe Wet: wie schuift dan Kristus wech,
[pagina 791]
[p. 791]
 
Die Aron niet, maer wel Melchisedech
 
In 't offren volght, met zoo veel grooter klaerheit,Ga naar voetnoot618-19
620[regelnummer]
Gelijck het beelt gevolght wort van de waerheit.
 
De nieuwe Wet hout eeuwighlijck haer steê:Ga naar voetnoot621
 
Zoo duurt de dienst des nieuwen Priesters meê,
 
Tot dat hy koom' den tijt zijn vleugels korten.Ga naar voetnoot623
 
Wie 't offren schort, moet Kristus wet oock schorten:Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Maer 't schorten van zijn wet waer tegens recht,
 
Gelijck zijn dienst, aen JESUS wet gehecht,
 
Ja zelf een wet, van niemant t'overtreden,
 
Noch weiniger dan Arons offerzeden;Ga naar voetnoot628
 
Dewijl het vier zijn offerlam verteert;Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Ons Kristaltaer geen Offerlam ontbeert.Ga naar voetnoot630
 
Een eenigh Lam op endelooze altarenGa naar voetnoot631
 
Vernoeght de Kerck, en keert zich aen geen jaren.Ga naar voetnoot632
 
Dit offer duurt, en d'offerdranck en spijs:
 
Dees wet is nieuw, zoo is oock d'offerwijs.
635[regelnummer]
't Verheught mijn' geest, die vast voor 's offers prijs pleit,Ga naar voetnoot635
 
Nu Salomon, of zijn gekroonde wijsheit,Ga naar margenoot+
 
Godts wijsheit stelt zoo yverigh te werck
 
Aen haer gebouw en pijlers, vast en sterck.
 
Haer offerhande en wijn en broot en disschen
640[regelnummer]
En 't noôn te feest, zijn al geheimenissenGa naar voetnoot637-40Ga naar voetnoot640
 
Van 't Heilwoort, menschgeworden in de MaeghtGa naar voetnoot641
 
Van 't Priesterampt, daer Salem 't beelt af draeght;Ga naar voetnoot642
 
Wiens Priester u naer 't puick der offren leide,Ga naar voetnoot643
 
Eer d'Almaght noch het lijf des Zoons bereide,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Die vleesch en bloet op d'offermaeltijt braght,Ga naar voetnoot645
 
In ste van vee, door Levy versch geslaght;Ga naar voetnoot646
 
Wiens offren streeck voor aller offren kroone,Ga naar voetnoot647
 
Zoo hoogh gewijt door 't kercklicht van Hippone,
[pagina 792]
[p. 792]
 
Sint Augustijn: noit vocht August zoo zeer
650[regelnummer]
Voor Rome, als hy voor JESUS offereer.Ga naar voetnoot635-50Ga naar voetnoot648-50
 
Dit offer blijckt in Esayas schriften,Ga naar margenoot+
 
Daer Faroos volck, met offerhande en giften,Ga naar voetnoot652
 
Den Heilandt eert en aenbidt te gelijck,
 
Voor 't nieuwe altaer, in 't midden van het Rijck
655[regelnummer]
Des breeden Nijls en zijn bevloeide randen:Ga naar voetnoot655
 
Want overmits geen erf voor offerhandenGa naar voetnoot656
 
Of outer wiert gevonden buiten 't slotGa naar voetnoot657
 
Van Davids muur; zoo twijfel niet, of GodtGa naar voetnoot658
 
Voorspelt hier d'eer des offers, opgedragen
660[regelnummer]
In JESUS naem, waer door wy hem behagen.Ga naar voetnoot651-60
 
Voor 't spellend bladt staen lastermonden stom,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot661
 
Zoo dick het zalft 't verlichte HeidendomGa naar voetnoot662
 
En Heidensch bloet tot Priesters, en Levijten,
 
Die eeuwigh zich in offerdiensten quijten.
665[regelnummer]
Leit Arons vier in offerasch gedooft,Ga naar voetnoot665
 
Zoo rust die last op Kristus, 't opperhooft
 
Der Priesteren, die onder zachter wetten
 
Hem dienende, zich met geen bloet besmetten.Ga naar voetnoot661-68Ga naar voetnoot668
 
Zoo d'Antikrist 't gedurigh offer staeckt,Ga naar margenoot+
670[regelnummer]
En al den dienst der vadren; wie verzaeckt
 
Dan 't nieuwe altaer, dat d'eeuwen moet verduren,
 
Oock na den smoock der omgeramde muren,Ga naar voetnoot672
 
Door Titus en Antiochus gevelt,Ga naar voetnoot673
 
Daer Levi treurt en in zijn tranen smelt?Ga naar voetnoot668-74Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Het is nu tijt mijn Offer in te wijen,Ga naar voetnoot675-v.v.
[pagina 793]
[p. 793]
 
Op 't hoogh altaer, door 't puick der profecyen,Ga naar margenoot+
 
Het welck op 't puick der offerhanden wijst;
 
Daer Godt den dienst van Levijs hant misprijst,
 
Zijn lamme blinde en quijnende offerdieren,Ga naar voetnoot678-79
680[regelnummer]
Beschimmelt broot en huichelaers manieren,
 
Op zoo een wijs: ghy Priesters, houdt u stil.
 
Ghy offert vast, doch my ten wederwil,Ga naar voetnoot682
 
Die geene gift van uwe hant aenvaerde:
 
Want van het oost, daer 't licht de lijst der aerde
685[regelnummer]
Vergulden komt, tot daer het nederdaelt,Ga naar voetnoot684-85
 
Zal 't Heidensch volck, met geenen stroom bepaelt,Ga naar voetnoot686
 
Mijn' grooten naem vereeren met zijn bede;
 
En onverplicht aen Sions offerstede,Ga naar voetnoot688
 
My overal een zuivere Offerhant
690[regelnummer]
Toeheiligen en offren, zonder schant.Ga naar voetnoot690
 
De glans mijns naems zal schijnen tot aen d'enden
 
Der weerelden, die noit mijn diensten kenden.Ga naar voetnoot681-92
 
Toen 't koorkleet reet sloot Arons dienst zijn' mont,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot693
 
En gaf den geest in Kristus doot, en stont,
695[regelnummer]
Gelijck een lijck, gebalsemt boven aerde;Ga naar voetnoot695
 
Tot dat de roe van Rome quam, te paerde,Ga naar voetnoot696
 
Al 't heilighdom, dat reede ontheilight was,
 
En kerck en koor begraven in zijn asch,
 
En puin en stof en roock en smoock en voncken.Ga naar voetnoot697-99
700[regelnummer]
Het overschot van Levi, nu geklonckenGa naar voetnoot700
 
In ketens, en gevloeckt, gehoont, gehaet,
 
Most jammerlijck, in zijn gescheurt gewaet,Ga naar voetnoot702
 
En hangends hoofts, geschupt uit Abrams ervenGa naar voetnoot703
 
En drempelen, den aertboôm ommezwerven:
705[regelnummer]
Zijn offerkleet lagh in den brant vergaen:
[pagina 794]
[p. 794]
 
Geen outervier stack vee of vogel aen:Ga naar voetnoot706
 
En 't bleeck, hoe Godt aldus, door Malachias,
 
Den dienst der wet verfoeide, en op Messias,
 
En zijnen dienst en eenigh offer wees:
710[regelnummer]
Niet op den bergh, waer onder 't licht verrees;Ga naar voetnoot710
 
Waer op het hing, ten schimp der lasteraren.Ga naar voetnoot711
 
Een kruis, een hout, geen ongetelde altaren,Ga naar voetnoot712
 
Noch overal, behoefde 't bloedend Lam;
 
Dat zich maer eens most offren aen den stam,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
In zijn gedaente, onnozel en zachtmoedigh.Ga naar voetnoot715
 
Zoo spelt dan hier Godts veder van geen bloedighGa naar voetnoot716
 
Kruisoffer. noch van Arons loeiend vee;
 
Maer van den dienst, geweigert van geen ste,Ga naar voetnoot718
 
Gewest, noch tijt, noch volcken, die zich houden
720[regelnummer]
Aen 't nieuw verbont, bedient van Godts vertrouden;Ga naar voetnoot720
 
Aen 't offerampt, dat, van 't Levijtsch geslacht,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot721
 
Op Juda storf, wiens offer Godt verzacht:Ga naar voetnoot722
 
Want JESUS is uit Judaes stam geboren,
 
En heeft voor zich een Priesterdom verkoren,
725[regelnummer]
Uit Jode en Grieck en Noorman en Barbaer;Ga naar voetnoot725
 
En keert geen volck van zijn geheimaltaerGa naar voetnoot726
 
En reinen disch en zuivere offerspijze;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot727
 
Daer hy zich zelf, geheimenisserwijze,Ga naar voetnoot728
 
Ten beste geeft, zoo rein, zoo onbesmet,
730[regelnummer]
Gelijck hy op Godts drempel wiert gezet.Ga naar voetnoot730
 
Geen hagel valt zoo zuiver hier beneden;
 
Geen Man liet zich zoo rein en zuiver kneden,Ga naar voetnoot732
 
Van Engelen, als ons deze offervruchtGa naar voetnoot733
 
In 't Maeghdevat komt storten uit de lucht;Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Daer Gabriël der maeghden bloem bejegentGa naar voetnoot735
[pagina 795]
[p. 795]
 
En haer, met een de vrucht haers lichaems, zegent.Ga naar voetnoot736
 
Natuur en Wet en 't Maeghdelijck juweel
 
Besteedden elck aen d'outervrucht haer deel:
 
Natuur gaf d' air, de Wet haer dorschte en maelde:
740[regelnummer]
De Maeght, na dat de Geest haer lijf bestraelde,
 
Met 's Godtheits gloet, bestelde ons uit haer' schoot
 
't Altaerbancket, 't heelheiligh Offerbroot,Ga naar voetnoot742
 
't Gezegent vleesch van mensch en Godt; met redenGa naar voetnoot737-43
 
Geviert, gedient, bewierroockt, aengebeden
745[regelnummer]
Van arm en rijck, en om zijn zuiverheit
 
Van elck gewilt, het zwijnsch gemoedt ontzeit;Ga naar voetnoot746
 
Bewaert met angst, van Godtgewijde duimen.Ga naar voetnoot747
 
't Gelichaemt broot is t'edel om te kruimen.Ga naar voetnoot748
 
Hy zie vry om, die 't graen der zielen spilt.Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Godt heeft noch gaef noch offer zoo gewilt,Ga naar voetnoot750
 
Als 't lichaem zelf, het welck de Geest bereide,
 
Toen hy het Woort op 's weerelts drempel leide,
 
Naer Arons plaets, uit eene Maeghdecel.Ga naar voetnoot753
 
Stroy leliblaên, noch blancker dan haer vel.
755[regelnummer]
Breng zilver, zyde en purper uit uw koffer,
 
En spreize voor de voeten van Godts Offer:
 
Besprey den vloer, waer 't Lam zijn voeten zet:
 
Bewaer zijn wol; dit sneeuw gedooght geen smet.
 
Daer Levi schenckt aen Priesterlijcke vlammenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Spierwitten os, of hagelwitte rammen,Ga naar voetnoot760
 
Of blancke koe, of kalf, voor 't mes beducht,
[pagina 796]
[p. 796]
 
Of wolligh schaep; daer reutelt, steent en zucht
 
De bloende strot des offervees; wiens sprengkelGa naar voetnoot763
 
Altaer en want bespat, en tot den enkel
765[regelnummer]
Den Priester zet in 't roockend bloet: hy verft
 
Zijn handen root: het offer, dat 'er sterft,
 
Schijnt door zijn bloet den hemel toe te klagen
 
Den moort, waer door deze offerslaghters vagen
 
En reinigen, geen vlacken van 't gemoedt,Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Maer slechts het lijf: 't gepleng van zoo veel bloet
 
Staet schrickelijck, voor 't stremmen, na het stremmen:Ga naar voetnoot771
 
De tempel schijnt in 't roode meir te zwemmen.
 
Wat ziet hier niet bemorscht, besprengt, bespat?
 
O morssery! wat reinigen is dat?Ga naar voetnoot762-74
775[regelnummer]
Dit schijnt by Godt geen offereer, maer schande.
 
Ghy Priesters, staeckt deze onreine offerhande:
 
De hemel eischt een zuivere offerboet,Ga naar voetnoot777
 
En vleesch en bloet, doch zonder plas van bloet:
 
Hy eischt het bloet, als in geslotene aders.Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Begrijpt ghy 't niet, zoo vraegh het d'eerste Vaders:Ga naar voetnoot780
 
Vraeg Abraham, dien trouwsten Offeraer,
 
En zijnen zoon, gevordert ten altaer.Ga naar voetnoot782
 
Het grijs vernuft zagh niet dien knoop 't ontwarren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot783
 
Hoe hier zijn zaet zou wemelen, als starrenGa naar voetnoot784
785[regelnummer]
Daer boven; schoon het lagh gebluscht, gesmoortGa naar voetnoot785
 
In 't eenigh bloet. Dit schijnt een donderwoort,
 
Een donderslagh: belofte en waerheit strijden.Ga naar voetnoot786-87
 
Godt eischt een' moort: Natuur krijght medelijdenGa naar voetnoot788
 
Met hare vrucht, en 't kinderslaghtigh lot.Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Vijf zinnen gaen te velde tegens Godt,
 
En worstelen, drie nachten en drie dagen,Ga naar voetnoot790-91
[pagina 797]
[p. 797]
 
Terwijl hy klimt op 's hemels streng behagenGa naar voetnoot792
 
Ten offerbergh; de Zoon gelaên met hout
 
Op zijnen rugh; de Vader, stram en out,
795[regelnummer]
Met vier en zwaert, tot opening van ader
 
En strot des kints, zijn hart; dat zeit: mijn Vader,
 
[O bitter woort! bezweeck de vader niet,
 
Toen hem die naem van vader 't hart doorstiet?]
 
Mijn vader, hier zijn vier en hout en banden;
800[regelnummer]
Waer blijft het schaep, om op 't altaer te branden?
 
De Vader schiet als uit een' bangen slaep,
 
En droom: mijn zoon, Godt zal het outerschaep
 
Bestellen: en hy valt, vol strijts, aen 't bouwen
 
Van 't berghaltaer; en leit het hout, gehouwenGa naar voetnoot804
805[regelnummer]
Ter offerhande, op 't outerplat; en 't kintGa naar voetnoot805
 
Het welck hy eerst de handen kruiswijs bint,
 
Op 't offerhout; en grijpt, met zoo veel krachten
 
Als 't hart noch heeft, het mes, om 't kint te slaghten;
 
En ziende omher geen uitkomst, troost zich dan,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Dat Godt zijn bloet uit assche wecken kan.Ga naar voetnoot810
 
Natuur aldus verweldight, moet het geven:Ga naar voetnoot811
 
't Betrouwen had de vuist al opgeheven,Ga naar voetnoot812
 
En afgeknipt den draet der liefste ziel,Ga naar voetnoot813
 
't En waer de stem het slaghtmes tegenhiel;Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Waer op hy 't hooft naer 't Engelsch aenschijn draeide,Ga naar voetnoot815
 
En met een' ram den eisch des hemels paeide.Ga naar voetnoot783-816Ga naar voetnoot816
 
d'Aertsvader, dus geredt op 't ongezienst,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot817
 
Zagh afgebeelt den dubblen outerdienst,
 
De bloedige en onbloedige offerhandeGa naar voetnoot819
820[regelnummer]
Des Heilants, die in liefde t'onswaert brande.Ga naar voetnoot820
 
Zet Isak hier, daer Kristus tegens een:Ga naar margenoot+
 
Zy hebben iet byzonder, iet gemeen.Ga naar voetnoot822
 
De boôn, gestiert uit 's hemels hooge poorte,Ga naar voetnoot823
 
Voorspellen elcx naemhaftige geboorte;Ga naar voetnoot824
[pagina 798]
[p. 798]
825[regelnummer]
Waer voor Natuur te rugh springt uit haer' stant.Ga naar voetnoot825
 
Een ieder is zijn vaders eenigh pant,Ga naar voetnoot826
 
En erfgenaam van zoo veel rijckdoms t'zamen.Ga naar voetnoot827
 
Zy dragen bey geen ongewilde namen,Ga naar voetnoot828
 
Belovende behoudenis, of vreught.Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Zy stemmen in gehoorzaemheit, een deught,
 
Die offerhande en gaven gaet te boven.Ga naar voetnoot831
 
Zy klimmen beide om eenen Godt te loven,Ga naar voetnoot832
 
En zijnen naem t'aenbidden, zonder ergh;Ga naar voetnoot833
 
En torssen 't hout op eenen offerbergh.Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Zy laten bey zich knevlen en gezeggen,Ga naar voetnoot835
 
En op het hout geoffert nederleggen.
 
Zy wachten bey den slagh en steeck van 't stael.Ga naar voetnoot837
 
Zoo wegen zy elckander in een schael;Ga naar voetnoot838
 
Tot dat de ram de strot wort afgesteken;
840[regelnummer]
Het bloet beginn' ten outer af te leken,
 
Te schilderen den rooden offerzoenGa naar voetnoot841
 
Des Zoons, die zoo den eischer most voldoen:Ga naar voetnoot842
 
Maer Isak, die den Doot zagh onder oogen,
 
En lagh gedoemt, en voor het zwaert gebogen,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Behoudt zijn bloet, en plengt niet eenen strael;Ga naar voetnoot845
 
Op dat hy u den reinen dienst afmael',Ga naar voetnoot846
 
Die eeuw op eeuw gespelt van Malachias,Ga naar voetnoot847
 
Des Paeschnachts nam zijn' oirsprong in Messias,
 
Den eenigen, die willigh zich alree
850[regelnummer]
Geheilight had aen 't hout, op d'offerste.Ga naar voetnoot850
 
Heeft Isax hals geen' druppel bloets vergoten;
 
Ons leven lagh in eedler bloet besloten;Ga naar voetnoot852
 
Dat zonder zaet gesproten sprong voor elck;Ga naar voetnoot853
 
Doch eens aen 't Kruis, oneindigh in den kelckGa naar voetnoot854
855[regelnummer]
En overal. Nu kunt ghy licht bevroeden,Ga naar voetnoot855
[pagina 799]
[p. 799]
 
Waerom de ram, niet Isax hals, most bloeden,Ga naar voetnoot823-56Ga naar voetnoot856
 
Zoo beelde Godt door Abrams offer uit
 
Den netten dienst, die Arons diensten stuit,Ga naar voetnoot858
 
En 't bloetgepleng van ossen koeien stieren.
860[regelnummer]
Een offerzon verdooft alle offervieren,Ga naar voetnoot860
 
In netheit en in klaerheit: want Godts Lam
 
Vermengt zich niet met smoock, als Moses vlam,Ga naar voetnoot862
 
Alleen gevoedt van 't aertsche en stof der aerde:
 
't Ontleent oock geen waerdy van 's Priesters waerde,
865[regelnummer]
Maer is van zelf zoo rein uit zijn natuur:
 
Is d'offraer snoo, dees offerhande is puur.Ga naar voetnoot864-66Ga naar voetnoot866
 
d'Aertsherder, noit bezweken in zijn trouwe,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot867
 
Trof d'ooren der Samaritaensche Vrouwe,
 
Op Garizim, als met een' donderslagh;Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Toen zy hem 't woort gelijck te monde uit zagh,
 
Daer hy voorzey de ree genakende uren
 
Des Godtsdiensts, die niet meer aen Davids murenGa naar voetnoot872
 
Noch Sichems bergh en rots gebonden stont,Ga naar voetnoot873
 
Maer op den geest en waerheit vast gegront.
875[regelnummer]
Indien men badt tot Godt in alle landen,
 
Zoo slaet zijn rede op d'eer der offerhanden,Ga naar voetnoot875-76
 
Die Sion holp in twist met Garizim;Ga naar voetnoot877
 
Zoo looft hy hier de waerheit meer dan schim;Ga naar voetnoot878
 
En 't offer, dat de nieuwe Kerck zou cieren,
880[regelnummer]
Veel meer dan vleesch en bloet van ram of stieren;
 
Geringer dan den zoen van 't offerfeest,Ga naar voetnoot881
 
Dat broot in vleesch verandert door Godts Geest
 
En kracht des Woorts, u voênde met de spijze
 
Van 't zuiver Lam; nu geestelijcker wijze,
885[regelnummer]
Doch in der daet, geoffert op 't altaer,Ga naar voetnoot884-85
[pagina 800]
[p. 800]
 
Al 't aertrijck door, voor Godts getrouwe schaer.Ga naar voetnoot868-86
 
Om uit de zee der outheit dan te landen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot887
 
Daer JESUS schuift een schot voor d'offerhandenGa naar voetnoot888
 
Des ouden tijts, op Paeschnacht, in de zael,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Des daeghs bereit voor 't heiligh offermael;Ga naar voetnoot890
 
Zoo laet ons naer den Opperpriester luisteren,Ga naar voetnoot891
 
Die al 't gestarnte en maenlicht komt verduisteren
 
Van Profecy, Nature en Horebs Wet,Ga naar voetnoot893
 
En 't beeldewerck, dus lang ten toon gezet,Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
Eer hy verscheen, om 't Offer in te wijden,
 
By nacht, zoo dicht in 't aenzicht van zijn lijden,Ga naar voetnoot896
 
En 't loos verraet, gestemt met overlegh.Ga naar voetnoot897
 
Eerst offert hy, meer dan Melchisedech,
 
Zich zelf, in schijn van broot en wijn, den Vader;
900[regelnummer]
En draeght hem op zijn eige spier en ader.Ga naar voetnoot898-900Ga naar voetnoot900
 
Zoo veel vermagh de zegening van 't Woort,Ga naar voetnoot901
 
Dat alles schiep, en broght de weerelt voort,Ga naar voetnoot902
 
Ja zonder stof. Wat zou dan Godt belettenGa naar voetnoot903
 
Hier ackervrucht en wijnranck om te zetten?
905[regelnummer]
Wat zeit hy? Dit 's mijn lichaem: dit 's mijn bloet.Ga naar voetnoot904-5
 
Een spraeck, waer aen geen leerling twijflen moet,
 
Die zijn vernuft met Kristus bant laet gorden.
 
Hy zeit: dat voor u zal gelevert worden.Ga naar voetnoot905-8
 
Dit is de kelck, het nieuwe Testament,
910[regelnummer]
In mijnen bloede [o goetheit zonder endt]
 
De kelck voor u vergoten, tot der zonden
 
Vergiffenisse. O woorden, pijlen, wondenGa naar voetnoot909-12
 
In 't steenen harte. O mensch, dit lichaem, nu
 
Gebroken, laet zich leveren voor u.
915[regelnummer]
Dit is de kelck, 't Verbont, op nieuw gesloten
 
In bloet, voor u, voor velen uitgegoten,
 
Tot 's misdaets boete, en tot vergiffenisGa naar voetnoot916-17
[pagina 801]
[p. 801]
 
By Godt; geensins, op datze, hier ten disch,
 
Wat spijs en dranck slechts nuttighden en droncken;Ga naar voetnoot918-19
920[regelnummer]
Maer Godt ten zoen en offer toegeschoncken,
 
Voor dit getal der jongren, hier ontrent,Ga naar voetnoot921
 
En duizenden, by 't alziende oogh bekent.Ga naar voetnoot922
 
Dit vleesch, dit bloet wort hier dan opgedragen
 
De Godtheit, om te zoenen haer mishagen,
925[regelnummer]
Door zulck een' zoen en offer, voor 't getal
 
Der jongeren, en wat Godt eeren zal.Ga naar voetnoot923-26
 
Godt zeit (op dat geen eeuw zijn bloet uitwisse)
 
Tot hen: dit doet tot mijn gedachtenisse.Ga naar voetnoot928
 
Zoo nut de disch der zielen offerspijsGa naar voetnoot929
930[regelnummer]
En offerdranck, en zingt den hemel prijs.
 
Most Kristus een Melchisedech verstrecken,
 
Het Paeschlam zelf voltoien en voltrecken,
 
En zegelen met heiligh bloet in 't endt
 
Het nieuw Verbondt en beter Testament;
935[regelnummer]
Zoo staet het vast gegront in eeuwigheden,
 
Dat Kristus hier zijn eigen lijf en ledenGa naar voetnoot936
 
Toeheilighde met danckbaerheit aen Godt,Ga naar voetnoot937
 
Die hem verzagh met zulck een offerlot.Ga naar voetnoot931-38Ga naar voetnoot938
 
Dit leert u een van seventigh scholieren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Mijn reisgenoot, mijn Lukas, wiens papierenGa naar voetnoot940
 
Getuigen van 't Apostelsche gebruick,
 
Den Offerdienst, die eeuwigh dure en ruick'.Ga naar voetnoot942
 
Hy toont u, hoe d'Apostels in die tijden
 
Met vasten en opoffren innewijden,
945[regelnummer]
In 't heiligh ampt, zoo my, als Barnabas,Ga naar voetnoot944-45
[pagina 802]
[p. 802]
 
Door drift des Geests, die hun Orakel was.Ga naar voetnoot946
 
Schoon iemant mijn of Lukas pen versnye;Ga naar margenoot+
 
Zy druckt u door het Griecksche Liturgye
 
Dien Offerdienst zoo klaer en helder uit,Ga naar voetnoot947-49
950[regelnummer]
Dat al 't gewoel des afgronts op haer stuit.Ga naar voetnoot943-50Ga naar voetnoot950
 
Zoo leverde ick den Godstdienst aen d'Achaiers,
 
Uit Kristus mont, tot smaet des zielverleiersGa naar margenoot+Ga naar voetnoot951-52
 
En afgodts; en tot weering van 't misbruick;Ga naar voetnoot952-53
 
Dat min de ziel bezorghde, dan den buick;Ga naar voetnoot953-54
955[regelnummer]
Den dooven buick, die graegh en gulzigh weidde;Ga naar voetnoot955
 
Te traegh het lijf des Heilants onderscheidde;
 
En schuldigh aen 't gekruiste bloet en vleesch,
 
Godts oordeel at en inzwolgh, zonder vrees:
 
Behalve dat, by 's afgodts schaer gezeten,
960[regelnummer]
Hy reuckloos dorst des afgodts offer eten,Ga naar voetnoot960
 
En 't vleesch, gewijt aen zoo een helsch altaer.Ga naar voetnoot951-61
 
Korinthen liep alree geen klein gevaerGa naar margenoot+
 
Van, op de rots der afgoôn, dus te stranden:Ga naar voetnoot963
 
Want Belials en Kristus offerhandenGa naar voetnoot964
965[regelnummer]
Verdragen zich, gelijck de nacht en dagh.
 
Het was dan tijt, dat ick er in verzaghGa naar voetnoot966
 
En waerschuwde elck afgodery te vlieden;
 
Gelijck het past zoo Godtverlichte lieden.Ga naar voetnoot968
 
Ick stelde flux twee disschen tegens een;
970[regelnummer]
Hier, Kristus, daer, de Heidens en Hebreen;
 
Hier, 't lijf met danck geoffert, Godt ten prijze,
 
En daer, 's Hebreeus en Heidens offerspijze.
[pagina 803]
[p. 803]
 
Hier d'eter in gemeenschap met Godts Zoon,
 
Door 't nuttigen zijns lichaems, hem geboôn;
975[regelnummer]
Daer, 's afgodists gemeenschap, door het brassenGa naar voetnoot969-75
 
Met valsche Goôn, op wien dees buicken passen.Ga naar voetnoot976
 
Men zagh dan hier 't gelijck en ongelijckGa naar voetnoot977
 
Des offerdiensts, in Godts en 's afgronts Rijck
 
Vereenigen, en tegens een verschelen;Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Godt eeren, Godt zijn wettige eere ontstelen;
 
Gemeenschap met den afgront, of het licht;
 
Het spijsaltaer tot ieders eer gesticht;Ga naar voetnoot982
 
Het offer elck zijn Godtheit opgedragen,Ga naar voetnoot983
 
En d'eters Gode of 's ongodts geest behagen:Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
Gelijck ghy schept uit mijn Korinters brief;Ga naar voetnoot962-85Ga naar voetnoot985
 
Dies twijfel niet Godt heeft den offer lief,
 
Zijn opperste eer. Hoe kan het hun gelucken,Ga naar voetnoot987
 
Die Godts altaer door 't loochnen onderdrucken?
 
De Godtsdienst rust, daer 't offren wort gestaeckt.
990[regelnummer]
Wie 't offer quetst, heeft Godt in 't oogh geraeckt.
 
Zoo iemant zich misgrijpe aen zijns gelijcke,Ga naar voetnoot991
 
Men zoent die schult, daer 't Recht het oordeel strijcke:
 
Maer zoo een mensch de Godtheit koom te na;
 
Wat offerhand, wiens voorbé boet die scha?Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
De vruchtbre schoot der vaderlijcke schriftenGa naar margenoot+
 
Gaet zwanger van altaren, offergiften
 
En offerhande en offerzoengebeên
 
En Offeraers en Priesters, voor 't gemeen.Ga naar voetnoot995-98Ga naar voetnoot998
 
De breede Raet der Kercke hangt zijn zegels
1000[regelnummer]
Aen Kristus dienst, bevestight door de regels
 
Der Bisschoppen, Godtvruchtighlijck verzaemt,Ga naar voetnoot1001
 
Van daer de zon den bruinen nacht beschaemt,
 
Tot daerze zinckt, om andre toe te lichten.Ga naar voetnoot1002-3
[pagina 804]
[p. 804]
 
d'Altaren zelfs en kercken, hun gestichten,Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Getuigen klaer van JESUS Priesterdom.Ga naar voetnoot999-1005Ga naar voetnoot1005
 
Dat eeuwigh spreeckt, en maeckt den afgront stom;Ga naar voetnoot1006
 
Die al te spade aen 't kladden en aen 't kreucken,Ga naar voetnoot1007
 
Verdonkren durf ontelbre gulde spreucken
 
Der Vaderen, op 't voorhooft van Godts KerckGa naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Gesneên, tot roem van dit Godtsdienstigh werck.
 
Het oudt Verbont ontstack veel offervieren,Ga naar margenoot+
 
En geen vergeefs; doch vierderley manierenGa naar voetnoot1012
 
Van offeren vertoonen zich hier in,
 
Waer uit men schept des offraers wit en zin:
1015[regelnummer]
Het zy hy poogh' den Hooghste te behagen,
 
Met hem zijn eer door brantwerck op te dragen;Ga naar voetnoot1015-16
 
Of voor misdrijf te zoenen door het bloet;Ga naar voetnoot1017
 
Of voor genot van aertsch en tijtlijck goet,
 
Tot danckbaerheit zich zelven op te wecken;Ga naar voetnoot1018-19
1020[regelnummer]
Of uit gebreck van heil, zijn gunst te trecken.Ga naar voetnoot1020
 
Het eerste voer geheel in roock naer Godt:Ga naar voetnoot1021
 
Het tweede gunde oock Levy zijn genot:Ga naar voetnoot1022
 
Van d'andre twee genoot hy 't offer mede,Ga naar voetnoot1023
 
Om wien men roockte en smoockte op d'offerstede.Ga naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
Het nieuw Verbont begrijpt, in 't algemeen,Ga naar margenoot+
 
Zoo menigh slagh van Offer kort in eenGa naar voetnoot1026
 
Onbloedigh; 't welck in prijs kan achterhalenGa naar voetnoot1027
 
De dierbaerheit des offers, dat met stralenGa naar voetnoot1028
 
Van bloet het Kruis bevochtighde op Kalvaer:
1030[regelnummer]
't Onbloedigh, vry wat meer dan spier en aêrGa naar voetnoot1030
 
En vlam en roock der bloedige Levijten;Ga naar voetnoot1031
 
Die zulck een maght van offerkudden slijten,Ga naar voetnoot1032
 
En weide en stal verarmen van hun vee.
 
Hoe steigert nu de kam van mijn Hebree,Ga naar voetnoot1034
[pagina 805]
[p. 805]
1035[regelnummer]
By wien dees dienst, dit offer, wort verschoven;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1035
 
Daer 't vier der lucht geslingert komt van boven,Ga naar voetnoot1036
 
En 't offervee van Salomon verslint;
 
Terwijl de galm van zangk en spel voor windtGa naar voetnoot1038
 
Ten hemel vaert; en hondertduizent vachtenGa naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
En 't vijfde deel hier toe zich laten slaghten,Ga naar voetnoot1039-40
 
Met duizenden van ossen, op een tijtGa naar voetnoot1041
 
En zelve feest, dat zeven dagen wijdtGa naar voetnoot1042
 
Die Koningskerck, gevult met heldre wolcken,Ga naar voetnoot1043
 
Vol majesteits; voor wie een drang van volcken
1045[regelnummer]
Aenbidden, met hun aenzicht in het stof,Ga naar voetnoot1044-45
 
De Godtheit zelf verschijnende uit haer hof,
 
Belooft haer volx gebeden te verhooren,
 
Op deze plaets, ten offer uitgekoren.Ga naar voetnoot1046-48
 
Judea had, 'k beken het, zijn altaer,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Zijn Priesterdom, zijn kerck en Offeraer;
 
Doch aen geslacht aen plaets en tijt gebonden;Ga naar voetnoot1051
 
Tot dat de Zoon uit 's Vaders schoot gezonden,
 
Voltoien quam den Godtsdienst, naer de wet
 
Door Engelen bestelt en ingezet.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Dees Salomon, gekroont in 't Euangeli,Ga naar voetnoot1055
 
['t Welck al de pracht des voorbeelts by geen leli
 
Gelijcken durf] verdooft door majesteitGa naar voetnoot1056-57
 
Van eenen dienst den glans en heerlijckheitGa naar voetnoot1058
 
Des tempels, root van 't bloên der vette rammenGa naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
En rundren; en den reuck der wieroockvlammen.Ga naar voetnoot1060
 
Een Offer, zoo onschatbaer van waerdy,Ga naar voetnoot1061
 
Streeft al de pracht der offeren voorby,
 
Geen een geslacht bedient nu d'offerhanden;Ga naar voetnoot1063
 
Maer Moor en Noor en aert van alle landenGa naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Bewaren 't ampt, dat beter Godt behaeght
 
Dan Levijs dienst. Geen eene steenrots draeghtGa naar voetnoot1066
[pagina 806]
[p. 806]
 
Een cedren kerck en haer geslepe drempels;Ga naar voetnoot1067
 
Maer boogh op boogh, gewelft tot rijcke tempels,Ga naar voetnoot1068
 
Beschieten 't licht met gouden kruis en spits.Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Veel outers staen in hunnen vollen krits,Ga naar voetnoot1070
 
In ste van een, uit root metael gegoten.Ga naar voetnoot1071
 
De Godtsdienst, eer zoo naeu en eng besloten,Ga naar voetnoot1072
 
Gaet weiden, als de zeerijcke Oceaen;Ga naar voetnoot1073
 
En kent geen kust, daer niet zijn outers staen.
1075[regelnummer]
Oock duurt nu 't feest, niet eenmael zeven dagen,Ga naar voetnoot1075
 
Maer 't gansche jaer, en volght den zonnewagenGa naar voetnoot1076
 
In JESUS naem; die, galmende overal,Ga naar voetnoot1077
 
De lucht beweeght te zeegnen bergh en dalGa naar voetnoot1078
 
En zee en stroom, van waer gebeden steigeren
1080[regelnummer]
Naer Godt; te rijck, te milt, om nu te weigeren
 
't Beloofde heil, op des aenbidders stem.
 
Al 't aertrijck door is nu Jerusalem;
 
Wiens offer van geen Engel wort volprezen.
 
Het bloote beelt gaet schuil voor 't ware Wezen;Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
De schaduw voor Godts eigen lijf en bloet;Ga naar voetnoot1085
 
Beloftenis voor 't lang beloofde goet;
 
Het naeckte merck en teken voor 't betekende;Ga naar voetnoot1087
 
De nacht voor 't licht: het hemelsch vier, ontstekende
 
Verteerende 't altaervee, versch geslacht,Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Voor 't werkend Woort; 't welck zegenrijck van kracht,Ga naar voetnoot1090
 
De weite en wijn verslint, op 's Priesters bede,
 
Door 't woort des Woorts; u leverende, in stede
 
Van ackervrucht en wijngaert, spier en aêr,Ga naar voetnoot1093
 
En Godt en mensch, Emanuël; voorwaer
1095[regelnummer]
Wat anders dan dat blaten, bulcken, loeienGa naar voetnoot1095
 
En reutelen en bloên van schapen, koeien
[pagina 807]
[p. 807]
 
En kalveren, ten offer vet gemest
 
En uitgepickt; of musch, of tortelnest;
 
Of wieroocklucht, of oli, wijn en bloemen
1100[regelnummer]
Van meel, en al wat Moses pen kan noemen;Ga naar voetnoot1096-1100
 
Wiens offeren dit eenigh wezen aen,Ga naar voetnoot1101
 
Het welck verduurt den tempel, lang vergaen,Ga naar voetnoot1102
 
In puin en stof, gelijck zijn outerslaven.Ga naar voetnoot1103
 
Een offergift beschaemt alle offergaven:
1105[regelnummer]
Een offerlam al 't vee, dat loeit en blaet;
 
Een offerkelck al 't plengen, zonder maet,Ga naar voetnoot1104-06
 
Van wijn en bloet; een air zoo veel gewassen.
 
Nu klaeght geen oogh van roock en smoock en asschen,Ga naar voetnoot1108
 
Stoffeert geen wolck, vol glans, het diep gewelfGa naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Met majesteit; ghy hebt 't onmeetbre zelfGa naar voetnoot1110
 
In 's toevals wolck, veel kleener, veel geringer,Ga naar voetnoot1111
 
Besloten van den Godtgewijden vingerGa naar voetnoot1112
 
En duim; of van kristal en louter gout,Ga naar voetnoot1113
 
Waer aen die schat der Godtheit wort betrouwt;
1115[regelnummer]
Dat lijf, gekroont in top van alle hemelen;
 
Dat bloet, om 't welck veel duizent Geesten wemelen;
 
Bedeckende met vleuglen aengezicht
 
En voeten, voor dat onverdraeghzaem licht.Ga naar voetnoot1118
 
Hier rolt een rey den galm der offervaerssenGa naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Van boogh tot boogh: de maeghdewasse kaerssen
 
Bewegen zich in hun onzichtbre vuist:
 
Daer wieroockt een voor 't Paeschlam, eens gekruist:
 
Een ander weckt de tragen met cymbalen:Ga naar voetnoot1123
 
Een ander kroont Godts Heilighdom met stralen.Ga naar voetnoot1119-24Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Te Bethlehem rees 's nachts geen schooner daghGa naar voetnoot1125
 
Van Cherubijns; daer in de kribbe lagh
 
Dat naeckte Kint, bestort met zulck een' zegen:Ga naar voetnoot1127
[pagina 808]
[p. 808]
 
Maer 't zelve lijf, dat toenmael heeft gelegenGa naar voetnoot1128
 
In d'arme krib, streckt hier op 't rijck altaerGa naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Een zoen, een troost en zegen, voor de schaerGa naar voetnoot1130
 
Der levenden en ree verhuisde zielen.Ga naar voetnoot1131
 
Het zelve Kint, waer voor de Wijzen knielenGa naar voetnoot1132
 
En offeren hun wieroock, myrre en gout,
 
Wort aengebeën, op outers, rijck gebouwt
1135[regelnummer]
Van marmersteen en toets, of onder struicken,Ga naar voetnoot1135
 
In hol en rots; daer d'Offerzon moet duickenGa naar voetnoot1136
 
Voor duisternisse en maght van kettery,Ga naar voetnoot1137
 
Of Heidendom en afgodts heerschappy.
 
My dunckt ick zie een Duif dit offer kussen.Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Onnoosle Duif, wie kan uw liefde blussen?Ga naar voetnoot1140
 
Hoe decktze met haer wiecken 't Heiligh Ront,Ga naar voetnoot1141
 
En nat des Kelx; gelijck in 't out Verbont
 
De Cherubijn de gulde bontkist deckte;Ga naar voetnoot1142-43
 
Waer in het Man, zoo vroegh, de schaduw streckteGa naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Van 't offerbroot voor leckrer mont gespaert;Ga naar voetnoot1145
 
In 't zuiver vat der Maeght voor u bewaert;Ga naar voetnoot1146
 
Van Gabriel Godts afgezant gezegent,Ga naar voetnoot1147
 
En toegejuicht van 't Kint, dat Godt bejegent.Ga naar voetnoot1148
 
In 's moeders lijf; en als een morgenstar,
1150[regelnummer]
Voor 't offerlicht, de heirbaen baent van verr.Ga naar voetnoot1150
 
Geen offer kan de wolcken zoo doordringen
 
Dan dit alleen; 't welck alle zegeningenGa naar voetnoot1152
 
Verdient, en zoo beknopt in zich bevat
 
Meer waerdigheit en deught en kracht en schat
1155[regelnummer]
Dan Arons dienst en d'offers zijner zonen.
 
Een offer komt alle offerhanden kroonen.Ga naar voetnoot1156
 
De gansche Wet en Godts Profeten zien
 
Op eenen dienst, die Levi quam verbiênGa naar voetnoot1158
 
Zijn ampt, zoo lang in 't Heilighdom betreden.Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
't Volmaeckte deckt al d'onvolkomenheden,
[pagina 809]
[p. 809]
 
Het levend vleesch verfoeit het doode vee;
 
Gezielde wijn de druif, van d'eerste sne,Ga naar voetnoot1162
 
In Kanaän, getreên met natte zolen.Ga naar voetnoot1163
 
Messias bint nu ezelin en volen
1165[regelnummer]
Aen d'offerranck des outers, milt en zoet,
 
En wascht zijn kleet in wijngertsap en bloet.Ga naar voetnoot1164-66
 
't Is tijt dat, voor deze offerleckernye,Ga naar voetnoot1167
 
Belofte wijcke en beelt en profecye.
 
Zoo goot allengs Godts uitverkoren vatGa naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
Dien balsem uit en goddelijcken schat
 
Des offergeurs, als Elys zoonsGa naar margenoot* verrezen,Ga naar voetnoot1171
 
Uit eenen damp en klove, hun gewezen,Ga naar voetnoot1172
 
Tot steurnis van Godts Offer, en de schaer,Ga naar voetnoot1173
 
Die Christus diende aen zijn geheimaltaer.Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Zij scheelden wel in zin en spraeck; doch stemdenGa naar voetnoot1175
 
Uit nijt, om elck van 't offren te vervremden;Ga naar voetnoot1176
 
En hieven aen, met zoo een schalck geluit:Ga naar voetnoot1177
 
Verdriet u 't licht, steeck beide u oogen uit,Ga naar voetnoot1178
 
Voor 't helder Woort, Gods boeck, voor elck ontsloten;Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
En val te voet dien Godt, in gout gegoten;Ga naar voetnoot1180
 
Dien Mahuzim; het slot en aertsgeweltGa naar voetnoot1181
 
Des Antikrists; die zijn betrouwen stelt
[pagina 810]
[p. 810]
 
Op zulck een pest en toverdranck, geschoncken
 
Den Koningen en Vorsten, dol en droncken,Ga naar voetnoot1183-84
1185[regelnummer]
En tuimelende om 't sap der goude schael,
 
Vol zoet vergift: waer door zy altemael
 
Het heiligh en onheiligh t'zamenroeren,
 
En razend wreet, een heiloos oorloogh voeren,Ga naar voetnoot1188
 
Ter liefde van der zielen snootste boel:Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Die van haer bedde, of elpenbeenen stoel,Ga naar voetnoot1190
 
Vast aenziet, hoe haer ridders zich verhitten,Ga naar voetnoot1185-91Ga naar voetnoot1191
 
En met den klaeuw van stael de Waerheit zittenGa naar voetnoot1192
 
Zoo bits in 't hair; als waer de hemel doof
 
En blint. De Mis is louter kerreckroofGa naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
En lastering en blinde afgoderyeGa naar voetnoot1195
 
En guighelspel en dolle razernye;Ga naar voetnoot1196
 
Een kakelbont gewaet, by een geraeptGa naar voetnoot1197
 
Van menigh stuck; waer aen zich 't volck vergaept;
 
Het welck, zoo dick men opheff kelck en ouwel,
1200[regelnummer]
Zich buight voor 't hooft van aller grouwlen grouwel;Ga naar voetnoot1200
 
Dat stormgevaert, 't welck, steigerende uit slijckGa naar voetnoot1201
 
En stof, bestormt het eeuwighdurend Rijck
 
Van Kristus zelf, door 't schuim der domste Reuzen,Ga naar voetnoot1203
 
Die 't beckeneel op dezen hoecksteen kneuzen;Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Terwijl het Godt verlastert door de Mis;Ga naar voetnoot1205
 
Zijn Kruis begraeft; zijn doots gedachtenisGa naar voetnoot1206
 
Gansch uitwischt; al de vrucht van 't bitter stervenGa naar voetnoot1206-7
 
Schoon afknaeght aen den Kruisboom; en de vervenGa naar voetnoot1207-8
[pagina 811]
[p. 811]
 
Van 't heiligh bloet verduistert; en Godts KerckGa naar voetnoot1208-9
1210[regelnummer]
Berooft den troost van haer Geheimnismerck.Ga naar voetnoot1205-10
 
Schudt Baäl uit en 't juck van zijn geboden;Ga naar voetnoot1211
 
Dien offerdienst van Heidendom en Joden
 
Door een gemengt. Vloeck Judas, die zijn' GodtGa naar voetnoot1213
 
En Heilant zelf dus opveilt om 't genot;Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
En zet zijn lijf en ziel hier op te pande,Ga naar voetnoot1215
 
Dat hy u schencke een zoenende Offerhande.Ga naar voetnoot1179-1216Ga naar voetnoot1216
 
Mijn hart geleeck een sidderende blat,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1217
 
In 't ruischend bosch, van dwarrelwint gevat.
 
Sint Pauwels graeuwt en dreight de dootsche spoken,Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Zoo datze strax verbaest ter klove indoken;Ga naar voetnoot1220
 
Die sluitende haer' opgesparden mont,
 
't Verwaten paer naer zijnen kerker zont.Ga naar voetnoot1222
 
Het hemelsch licht verdrijft dien helschen waessem,Ga naar voetnoot1223
 
Voor mijn gezicht: zoo schep ick weder aessem,Ga naar voetnoot1223-24
1225[regelnummer]
En luistre naer den klanck der Kercktrompet,Ga naar voetnoot1225
 
Die Numaes stijl te Rome heeft verzet;Ga naar voetnoot1226
 
Zijn afgoôn van altaer en dienst versteken;Ga naar voetnoot1227
 
En 't aertrijck door den Kristdienst zelf gaen queecken
 
En offerhant, die nimmer zal vergaen.
1230[regelnummer]
Godts afgezant hief op een nieuw dus aen:
 
Beëlzebub, om 't volck van Godt te leiden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1231
 
Verdraeit Godts dienst, en voert den simplen Heiden,Ga naar voetnoot1232
 
Die noch naer d'onbenevelde natuurGa naar voetnoot1233
 
De Godheit eert, zoo heldiep, dat hy 't vuurGa naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Des offers stoockt en toewijt zijne ongodtheit,
 
Vermomt als Godt; o tastelijcke zotheit!
 
De blintheit geeft den Schepper zelf de schop,Ga naar voetnoot1237
 
En draeght voortaen den stommen afgodt op
 
Eerst vee, daer na oock menschen, ja de loten,Ga naar voetnoot1239
[pagina 812]
[p. 812]
1240[regelnummer]
Uit 's vaders zade en bloede voortgesproten:Ga naar voetnoot1239-40
 
Zoo diep verdwaelt de ziel, die 't licht verlaet.
 
Maer na dien nacht verschijnt Godts dageraetGa naar voetnoot1242
 
En heldre zon, die dooft deze offervoncken,Ga naar voetnoot1243
 
Gestarnten, die aen 's afgronts hemel bloncken.
1245[regelnummer]
't Beroockte hof ziet toe, en met een veeghGa naar voetnoot1245
 
Zijn tempels naeckt van afgoôn; d'outers leêghGa naar voetnoot1246
 
Van wieroock, myrrhe en gout en rijcke gaven;
 
En Lucifer met al zijn eer begraven.Ga naar voetnoot1248
 
Een offer van 't gezegent KerstendomGa naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Alle offers bluscht, en maeckt d'orakels stom;Ga naar voetnoot1250
 
Ter tijt dat Godt tot straf geterght, uit torenGa naar voetnoot1251
 
De Hel ontboeide, om zijnen dienst te storen,
 
Door reetschap tot haer gruwzaemheên bequaem,Ga naar voetnoot1253
 
En reedt zijn proef te doen in 's afgronts naem.Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Men ving dan aen den offer te verbasteren,Ga naar voetnoot1255
 
Te lochenen, te schenden, te verlasteren.Ga naar voetnoot1256
 
Noit sloegh de pest zoo voort, van huis tot huis,Ga naar voetnoot1257
 
Als d'offervloeck der vyanden van 't Kruis:Ga naar voetnoot1258
 
Niet opgehitst, gelijckze zelfs vertellen,
1260[regelnummer]
Van 's hemels Geest, maer van den Geest der hellen;
 
Met reden, want die haet met al zijn maght
 
Dit offer, 't welck Godts eer zet in haer kracht.
 
De Hemel smeet al 's afgronts offers neder,
 
De Hel te spijt; nu speelt zy 't Gode weder;Ga naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
En brult en bruist met al haer ongediert,Ga naar voetnoot1265
 
Zoo verre haer de breidel wort geviertGa naar voetnoot1266
 
Tot zulck een' vloeck en watze voort te zamen
 
Van onder haelt en oplaedt, zonder schamen;Ga naar voetnoot1268
 
Terwijlze 't brein door 't offerschelden scherpt,
1270[regelnummer]
Op datze 't volck slechts stof in d'oogen werpt;Ga naar voetnoot1269-70
[pagina 813]
[p. 813]
 
Om niet ontdeckt te worden tot haer' navel,Ga naar voetnoot1271
 
Zoo menige eeuw gepijnt met vlam en zwavel.
 
Dit nachtspoock schiet noch aen een kleet van licht,Ga naar voetnoot1273
 
En leit Godts boeck quansuis voor uw gezicht;Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Om, onder schijn van elck d'afgoderyen
 
t'Ontraên, u tot zijn dischgast in te wyen,Ga naar voetnoot1276
 
Op 't grof geluit der offerlasterklock;Ga naar voetnoot1277
 
Daer zich de buick vernoeght met teugh, en brock.Ga naar voetnoot1278
 
Wat zeit de buick, ten brootdisch aengezeten?Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
De Bijbel deckt een' disch, waer van wy eten,Ga naar voetnoot1280
 
En geen altaer. Hy zet geen offerwijs,Ga naar voetnoot1281
 
Noch priesters, maer uitreickers van zijn spijs;Ga naar voetnoot1282
 
Dies laet 't gezagh der krancke menschen varen,Ga naar voetnoot1283
 
En 't oudt gebruick, gewortelt door de jaren.Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Legh af, legh af die stoutheit van 't Vernuft.Ga naar voetnoot1285
 
O ydel brein, ghy raeskalt reede, of suft,Ga naar voetnoot1286
 
Maer noch te vroegh en voor uw grijze hairenGa naar voetnoot1287
 
Liet ghy Vernuft, uw stoute leitsvrouw, varen;Ga naar voetnoot1288
 
Noit waeghde zich uw ziel in 't worstelperck;Ga naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
Maer neighde 't hooft den schoot toe van Godts Kerck,Ga naar voetnoot1259-90Ga naar voetnoot1290
 
En 't grijs gebruick, van hant tot hant ontfangen.Ga naar voetnoot1291
 
Uw spinneweb kan niet dan muggen vangen;Ga naar voetnoot1292
 
Geen' vogel, die wat vaers heeft in zijn vlught,Ga naar voetnoot1293
 
Of schrijft zijn spoor wat hooger door de lucht.
1295[regelnummer]
Indien u lust om woortstrijt slechts te twisten;
 
Betoon, waer een der vier Euangelisten,
 
Breetweidender in 't lijden van hun Godt,Ga naar voetnoot1297
 
Eens reppe van zijn duurzaem Priesters-lot
 
Of Priesters-ampt, van boven hem beschoren;
1300[regelnummer]
Van d'offerhant, ten zoen van 's hemels toren;Ga naar voetnoot1300
 
Of van altaer, besprengt met offerbloet.
[pagina 814]
[p. 814]
 
Sla op die vier: bezie, waer u ontmoetGa naar voetnoot1302
 
Van offerhande of Priester stip of letter.Ga naar voetnoot1298-1303
 
Gaet Pauwels nu voor afgodist, of ketter,Ga naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Die Arons ampt verdooft, van stap tot stap,
 
Door Kristus bloet en bloedigh Priesterschap?Ga naar voetnoot1305-6
 
Op dat wy nu van 't bloelooze ampt niet reppen:Ga naar voetnoot1307
 
Naerdien ghy durft Melchisedech misscheppen,Ga naar voetnoot1308
 
En 't eeuwigh ampt des offerbroots en wijns,
1310[regelnummer]
Hem toegestaen door d'outheit des Rabbijns;
 
Zoo straelt dit licht door 't vlies in 't oogh der Joden,Ga naar voetnoot1311
 
Die Kristus, niet het eintloos offer, dooden.Ga naar voetnoot1310-12
 
Doch ghy, die 't al naer uwen zin verbast,Ga naar voetnoot1313
 
Leght hier de Kerck de Jootschap oock te last.Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
Maer zy vermengt door 't offeren geen JootschapGa naar margenoot+
 
Noch Heidendom met d'allerblijste bootschapGa naar voetnoot1316
 
En haren dienst, noch smet het leste boeckGa naar voetnoot1317
 
Geensins door 't eerste, en terght zoo 's hemels vloeck.Ga naar voetnoot1318
 
Haer brein te klaer van Godt verlicht, en schrander
1320[regelnummer]
In 't hemelsch Recht, schift snedigh van elckanderGa naar voetnoot1320
 
Al 't geen Godt scheit, en aen zijn Bruit betrouwt;Ga naar voetnoot1321
 
Die kiest het nieuw, en wraeckt 't verboden oudt,Ga naar voetnoot1322
 
Vooral den reuck van Moses offerhande.Ga naar voetnoot1323
 
By 't middelbaer lijt Kristus scha noch schande;Ga naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Als schildery, gewaet, gebaer, muzijck,
 
En licht en kruis van wederzy gelijck,Ga naar voetnoot1326
 
Ja zelf bestemt van offerloosgezinden,Ga naar voetnoot1327
 
Nu tegens een aen 't buldren, als vier winden,Ga naar voetnoot1328
 
En met een laegh van schriftschut zy aen zy,Ga naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Om 't voeren van de vlagh der Kettery,Ga naar voetnoot1330
 
Die razende quansuis op Babels boelen,Ga naar voetnoot1331
 
Licht geestelijck en weerlijck uit hun stoelen.Ga naar voetnoot1332
[pagina 815]
[p. 815]
 
Zy giet een' Godt in hare harssenpan,Ga naar voetnoot1333
 
En eert dit Kalf te Bethel en te Dan;Ga naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
Doch niet om 't kalf, maer om Godts Rijck te rijten,Ga naar voetnoot1335
 
Door ongewijde oproerige Levijten.Ga naar voetnoot1336
 
Zy noemt de Mis, den Kristdienst, kerreckroof;Ga naar voetnoot1337
 
Haer' kerckroof het gezuiverde geloof.Ga naar voetnoot1338-vv.
 
Zy jammert om den Kelck, quansuis verdonkert,
1340[regelnummer]
En steelt Godts kelck, die in haer oogen flonkert:Ga naar voetnoot1340
 
Zy steelt al 't geen haer brein eischt afgeschaft,
 
En hangt dan op de wet, die 't stelen straft,Ga naar voetnoot1342
 
In 't leegh gewelf, een romp schoon uitgeplondert:Ga naar voetnoot1343
 
Dan luide op Bel en Antikrist gedondert;Ga naar voetnoot1344
1345[regelnummer]
Den Antikrist, haer reedtste stormgevaert,Ga naar voetnoot1345
 
Van waer zy kracht op 's weerelts Hooftstadt baert.Ga naar voetnoot1346
 
Maer Rome spant een keten, rijck van schakels,Ga naar voetnoot1347
 
Een keten van der Vaderen orakels;Ga naar voetnoot1348
 
Zoo menighmael men haer ten storm ontzegg':Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Want d'outheit roemt doorgaens MelchisedechGa naar voetnoot1350
 
En 't offer, klaer gespelt by Malachias,Ga naar voetnoot1351
 
Weghwijzer door alle eeuwen, na Messias:
 
Dit ziet de Nijt, tot schultbeken te groots,Ga naar voetnoot1353
 
En overtuight, noemt d'outheit al te Joodtsch:
1355[regelnummer]
Of om met kracht den Offer Godt t'ontwringen,Ga naar margenoot+
 
Verziert een' vondt om zylings uit te springen,Ga naar voetnoot1356
 
En reckt den naem van Offer wijder uitGa naar voetnoot1357
 
Dan 't offer reickt; en gront dit los besluit
 
Op zulck een zant, dat regenplas noch vlagen
1360[regelnummer]
Noch 't bulderen des stormwints kan verdragen.Ga naar voetnoot1359-60
 
Men schreeuwt: dit woort zet hier geen zeker merck:Ga naar voetnoot1361
[pagina 816]
[p. 816]
 
Want offer heet, of Godtsgift, of elck werckGa naar voetnoot1362
 
Van deught, gewrocht den Opperste ten prijze.
 
Zoo offren wij, slechts geestelijcker wijze,
1365[regelnummer]
Als Priesters in 't gemeen daer toe gezet,Ga naar voetnoot1365
 
Hem lijf en ziel, naer een voltoider wet.Ga naar voetnoot1366
 
'k Beken, dat woort is by d'aelouden gangbaer,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1367
 
In breeder zin; by 't godtsbladt oock ontfangbaer,Ga naar voetnoot1368
 
Voor Godtsgift of voor 't hart, naer Godt gerecht,Ga naar voetnoot1369
1370[regelnummer]
Of met een woort en bynaem aengehecht,Ga naar voetnoot1370
 
Als offerhant van lof of kalf der lippen.Ga naar voetnoot1371
 
Noch kan hy door deze uitvlught niet ontglippen:Ga naar voetnoot1372
 
Noch worght hy, in zijn stricken achterhaelt:Ga naar voetnoot1373
 
Want Offer wort oock eigentlijck bepaeltGa naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
En in zijn' ringk, als elcke deught, gesloten;Ga naar voetnoot1375
 
Of anders zou 't verstant gedurigh vlotenGa naar voetnoot1376
 
En dobberen in twijfel, op en neêr:
 
't Gebroken hart, gehoorzaemheit en meerGa naar voetnoot1378
 
Godtdienstigheits most stip voor offer strecken;Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
Daer geen Profeet die deughden zoo leert recken;Ga naar voetnoot1380
 
Maer onderscheit het offer onverwartGa naar voetnoot1381
 
En Godtsgaef stip van deught en dienst in 't hart.Ga naar voetnoot1382
 
By alle volck is 't offer een byzonder
 
Godsdienstigh werck; waer door de mensch zich onder
1385[regelnummer]
De Godtheit stelt, en d'oppermaght betuight
 
Des eigenaers, voor wien het alles buight.
 
Dees lastergeest, die uit den nacht komt draven,Ga naar voetnoot1387
 
Om JESUS Kruis en tittel te begravenGa naar voetnoot1388
 
En met den Jode aen 't schelmstuck hantgemeen,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
Schuift nu zijn schult te Mis toe; daer HeleenGa naar voetnoot1390
 
Of d'offerziel van yver wort verslonden,
 
En juicht; als hadze in 't offren 't Kruis gevonden,Ga naar voetnoot1392
[pagina 817]
[p. 817]
 
Dat op 't altaer, als Arons roede, bloeit;Ga naar voetnoot1393
 
Naerdien de kracht van 't bloelooze offer vloeitGa naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Uit JESUS borst en eens geopende ader;
 
Die daeghlix noch de gramschap van den Vader
 
Verzoent op 't reine en onbespatte altaer;
 
Toedienende Godts offerende schaer
 
Dien waertsten prijs van 't bloet des eens Gekruisten,
1400[regelnummer]
Met der Hebreen en der Latijnen vuisten.Ga naar voetnoot1400
 
Het middel om u t'eigenen dien prijsGa naar voetnoot1401
 
Van Kristus bloet, door d'onbesmette wijsGa naar voetnoot1402
 
Van offren, noit door tijtsverloop verbastert;
 
Is dat een dienst, die Kristus ampt verlastert?Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Zijn offerhande ontheilige en verstoot'?Ga naar voetnoot1405
 
Of afknaegh' vrucht en bloessem van zijn doot,
 
Schoon uitgewischt in elcks gedachtenisse?Ga naar voetnoot1404-07Ga naar voetnoot1407
 
Is 't waer? ga heen, vervloeck, verdelgh de Misse:
 
Ga geessel met een scorpione zweepGa naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
Ten tempel uit dit hooft, dat oit begreepGa naar voetnoot1410
 
Een gruwelstuck, te snoot om aen te peinzen:
 
Maer kan dees plaegh zich zelve een' Engel veinzen;Ga naar voetnoot1412
 
Zoo zeer begaen voor Kristus ampt en eer,Ga naar voetnoot1413
 
Terwijlze 't merck des godtsdiensts rucke om veer;Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Zoo licht de grijns van 't oogh des offerschenners,Ga naar voetnoot1415
 
Gevloeckt van Godt; en wordt oprechte kenners
 
Der valsche munte, in schemerlicht besteetGa naar voetnoot1417
 
By 't slechte brein, dat naulix beter weet;Ga naar voetnoot1418
 
Of by een' valck, gedient door 't lasterwapen,Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
Om uit de Kerck te grabbelen, te rapen
 
Een mijter, staf en Bisschoplijck gewaet
 
En tiende en wat geen' havixklaeuw verzaet.Ga naar voetnoot1420-22Ga naar voetnoot1422
 
Dees Judas eischt geen dartigh zilverlingen,Ga naar voetnoot1423
 
Maer dreight een' sprongk, als Lucifer, te springen;Ga naar voetnoot1424
[pagina 818]
[p. 818]
1425[regelnummer]
Verraet Godts eer door zoo veel offersmaets;Ga naar voetnoot1425
 
Om zich met kracht te zetten in Godts plaets
 
Door Englen, die belust om roof te maeien,Ga naar voetnoot1427
 
Hun onkruit 's nachts in 't offerkoren zaeien;Ga naar voetnoot1428
 
Dit onkruit, 't welck u levert eenen oegstGa naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Van zoo veel ramps en oorlooghs, wilt en woest.Ga naar voetnoot1430
 
Noch Godts Jordaen, noch geene vonteplassen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1431-vv.
 
Het middel om de zielen wit te wasschen,
 
In Fenixbloet, ontluistren geensins 't bloet,Ga naar voetnoot1433
 
Gevloten uit zijn borst en hant en voet,
1435[regelnummer]
Tot zuivering der werelt, versch herboren,
 
Uit bron en geest, en blancker dan te voren.Ga naar voetnoot1435-36
 
Het element des waters op die wijs
 
Geheilight, brengt geen' afslagh in den prijsGa naar voetnoot1438
 
Des waters, dat met bloet gemengt, Godts harte
1440[regelnummer]
Ontborrelde, na 's doots gelede smarte:Ga naar voetnoot1439-40
 
Neen zeker, maer het flaeuwer waschbadt haeltGa naar voetnoot1441
 
Uit stercker badt zijn kracht, die eeuwigh straelt
 
Van 't Kruis, en mengt zijn root met slechter beken:Ga naar voetnoot1443
 
't Betekent bloet beklaeght zich van geen teken,
1445[regelnummer]
Tot 's Heilants eer: die loopt noch min gevaer
 
Door tweederley oneven zoenaltaer;
 
Door tweederley zoenoffer [slechts onevenGa naar voetnoot1447
 
In wijze, niet in waerde] aen Godt gegeven,
 
Door eenen en den zelven Offeraer;
1450[regelnummer]
Door eenen en den zelven Middelaer.Ga naar voetnoot1449-50
 
Een zelve lijf moet alle vlecken vaegen,Ga naar voetnoot1451
 
Doch 't bloedeloos door 't bloedigh Godt behagen:Ga naar voetnoot1452
 
Het middel zoent, maer zonder d'oirzaeck niet.
 
De zoen van 't een altijt op 't ander ziet.
1455[regelnummer]
Op een altaer ontelbare outers oogen.Ga naar voetnoot1452-55Ga naar voetnoot1455
 
Alle offraers zijn het wercktuigh van dien hoogenGa naar voetnoot1456
[pagina 819]
[p. 819]
 
Aertspriester, die gestadigh zoen verwerft
 
Door zijnen dienst op aerde, en nimmer sterft.Ga naar voetnoot1458
 
d'Ontelbaerheit der Priestren, op de trappen
1460[regelnummer]
Des outers, daer zy na elckandren stappen,
 
Vermeert geenssins 't eenvouwigh Priesterdom,
 
Dat eenigh blijft; gelijck deze Offerblom,Ga naar voetnoot1459-62
 
Godts lichaem, noit van smette recht beschuldight,Ga naar voetnoot1463
 
Een lichaem blijft en (onvermenighvuldightGa naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
Door 't offren, dagh op dagh en overal
 
En eindeloos) niet aengroeit in 't getal.Ga naar voetnoot1464-66
 
Natuur noch Wet besprengden oit met schandeGa naar margenoot+
 
Door offerbeelt d'eens aenstaende offerhandeGa naar voetnoot1467-68
 
Van Kristus, na geoffert op den bergh;Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Gelijck een lam, onnozel, zonder ergh:Ga naar voetnoot1470
 
Ja 't voorspel gaf 't hooghwaerdighste offer luister:Ga naar voetnoot1471
 
Als 't morgenroot vereert by schemerduister
 
Het rijzend licht, noch lager dan de kim;Ga naar voetnoot1473
 
Verschuivende de nevels en de schim,Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Tot dat al 't lant allengs door 't voorspel wacker,Ga naar voetnoot1475
 
In stede, op bergh en stroom, op velt en acker,
 
Het allerschoonste onthaele en vrolijck groet';
 
Gelijck het volck zijn' Koningk vlieght te moet.Ga naar voetnoot1472-78
 
Wat Priester schelt men nu Godts zoenverachter,Ga naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
Zoo dickwils hy, op Kristus spoor, van achter
 
In 't offren volght dat uitgedruckt gebodt
 
Van zijn door hem steets offerenden Godt?Ga naar voetnoot1481-82
 
In 't offren volght den driewerf hooghgewijden?
 
In 't offren u vertoont zijn bitter lijden?
1485[regelnummer]
In 't offeren u toedient zelf de vrucht
 
Van JESUS snick en allerjongsten zucht?Ga naar voetnoot1486
 
Vaert immer voort, ghy offertoebetrouden,Ga naar voetnoot1487
 
En past dit vier op 't outer t'onderhouden.Ga naar voetnoot1488
[pagina 820]
[p. 820]
 
Stont geen altaer der Wet het Kruis in 't licht;
1490[regelnummer]
Noch min 't altaer, Godts Kruis ten roem gesticht.
 
Is 't wetaltaer het Kruis te moet getreden;Ga naar voetnoot1491
 
Dit outer wijst te rugge naer 't verleden.Ga naar voetnoot1492
 
Of weckt het woort altaer dien lasterkreet?
 
Wat is altaer? een disch, rontom bekleet.Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
Men luistre naer d'orakels der Profeten,Ga naar voetnoot1495
 
Die in 't Hebreeusch 't altaer oock Godtsdisch heeten,Ga naar voetnoot1496
 
Niet ongegront, een ieder op zijn wijs:Ga naar voetnoot1497
 
Het outer zoent: de tafel schaft u spijs:Ga naar voetnoot1498
 
Een zelve lijf des zoons reickt hier te gaderGa naar voetnoot1499
1500[regelnummer]
Uw ziel haer aes, en offer Godt den Vader:Ga naar voetnoot1500
 
d'Altaerspijs voedt en d'offerhande paeit;Ga naar voetnoot1501
 
Daer Godt zijn eer, de ziel haer nootdruft maeit.
 
Wie steurt zich nu aen 't woort van disch of outer?Ga naar voetnoot1503
 
De Kristen draeft op 't onderzoeck te stouter.Ga naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
Wat outer steeckt 't Geheimmerck naer zijn kroon,
 
Indien het klaer 't Geheimmerck stell' ten toon,Ga naar voetnoot1505-6
 
Voor ieder? schoon de blintheit, zoo vermeten,
 
Dien Godtsdienst durf vervloekten brootdienst heeten.Ga naar voetnoot1508
 
Al zweegh de pen en 't voortgereickt bescheit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Van Adams dagh tot nu; voor 't offer pleit
 
't Natuurlijck licht, het Recht van alle volcken,Ga naar voetnoot1511
 
Wier offerwolck om hoogh treckt naer de wolcken.
 
Geen Heiden doolde in 't offren zelf, o neen,
 
Dan by geval; wanneer, in plaets van een'Ga naar voetnoot1514
1515[regelnummer]
Onzichtbren Godt, hy door die diensten eerdeGa naar voetnoot1515
 
Veel valsche Goôn en godtheên; en verkeerde
 
Godts heerlijckheit in vogel, of in dier,
 
Of andersins, naer lants en tijts manier.
 
Waer streeck oit kiel haer vleugels moegevaren,Ga naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
Daer 't ledigh stont van offers en altaren?
[pagina 821]
[p. 821]
 
Dat dan de Zoon, die zijnen Vader eertGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1521
 
Op 't hooghst, Godts eer, het offer, hebb' geweert
 
Uit zijne Kerck, zal niemant nu gelooven,
 
Dan die met een zich Kristus laet berooven.Ga naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
Sint Andries zelf, ontsteken van Godts vlam,Ga naar voetnoot1525
 
Gingk dagelix ten outer met Godts Lam;
 
Wiens vleesch, van 't volck godtvruchtighlijck gegeten,
 
Noch bleef geheel en levend, na het eten.Ga naar margenoot+
 
Sint Polikarps scholier, uit 's meesters mont,Ga naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Noemt d'Offerhant van 't nieuw gestemt Verbont
 
Een' nieuwen dienst en Offer, om te planten
 
Al 't aertrijck door, uit last der Kristgezanten.
 
Sint Augustijn met d'outheit wijdt alomGa naar voetnoot1533
 
Een Offer, een altaer in 't Kristendom,
1535[regelnummer]
Een Offerdienst, waer voor alle offers weken,Ga naar voetnoot1534-35
 
Toen d'offerdagh van Sion aen quam breken;Ga naar voetnoot1536
 
Een Offerhandt, gewijt uit wijn en broot
 
Tot vleesch en bloet van 't Lam, voor elck gedoot.
 
d'Aertsvyanden des Offers staen altarenGa naar margenoot+
1540[regelnummer]
En offer toe een ry van duizent jaren;
 
Niet hier of daer, in een benaeude plaets,
 
Maer overal; van 't licht des dageraets
 
Tot 's avonts; van den middagh tot in 't Noorden,
 
En 's middernachts altijt bevrozene oorden.Ga naar voetnoot1539-44
1545[regelnummer]
Betrouw nu vast, dat, volgens hun besluit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1545
 
De Bruidegom des hemels zijne Bruit,
 
Aen hem verlooft, hebb' duizent jaer begeven,
[pagina 822]
[p. 822]
 
En troosteloos gelaten in dit leven.Ga naar voetnoot1546-48
 
Betrouw nu, dat de Kerck, de HooftpijlaerGa naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
En vastigheit der Waerheit, duizent jaer
 
Lagh omgeruckt; en zulck een afgodesse
 
Op 't outer heerschte en speelde de meestresse
 
En doofde 't licht, in spijt van 's Bruigoms zorgh
 
Voor zijne Bruit; die van geen' helschen borgh,
1555[regelnummer]
Noch zijn gewelt verkracht zou kunnen worden.Ga naar voetnoot1554-55
 
Hoe schoon braveert nu Lucifers slaghordenGa naar voetnoot1556
 
Al 't hemelsch heir en Rijck, zoo wijt bekent,
 
Van Gabriel gezet noch tijt noch endt?Ga naar voetnoot1558
 
Hoe schaemroot staet de ry der profecyen,
1560[regelnummer]
Afschaffende de blinde afgoderyen,
 
Na Kristus komste? ay zie, hoe schaemroot staenGa naar voetnoot1559-61
 
Dees Heiligen, die, stadigh af en aen,
 
Zoo menige eeuw, door kracht van wonderdaden
 
Op 's afgronts neck en 's afgodts necken traden?Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Hoe is de mont dier helden nu gesnoert?
 
Zy hebben slijm uitvagende, ingevoertGa naar voetnoot1566
 
Een snooder smet en slimmer offerhande,Ga naar voetnoot1567
 
En lastering gestelt in plaets van schande.Ga naar voetnoot1561-68Ga naar voetnoot1568
 
Dit licht is nu den offerlooze ontdeckt,Ga naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
Die met veel roocks hun helderheit betreckt:Ga naar voetnoot1570
 
Maer zoo veel roocks moet ook, als roock, verdwijnen,
 
Voor d'offerzon, te sterck voor hem in 't schijnen,Ga naar voetnoot1572
 
Die nederviel, gelijck een donkre mist
 
Op 't Paradijs der Kercke, om helschen twist,
1575[regelnummer]
Oock uit den klanck van Misse alleen, te broeien,Ga naar voetnoot1575
 
Daer 's hemels oegst zoo heerlijck plagh te bloeien.Ga naar voetnoot1576
 
Wat hoort men, om dien naem, zoo veel geschreeus!
 
Het zy die nam zijn' oirsprongk uit Hebreeus,Ga naar voetnoot1578
[pagina 823]
[p. 823]
 
Of uit Latijn; waer toe zich heesch gekreten?Ga naar voetnoot1579
1580[regelnummer]
Magh Nieuwigheit haer brootmael Nachtmael heeten,Ga naar voetnoot1580
 
En magh de Kerck niet spreecken zulck een spraeck,
 
Als haer behaeght? De reden weeght de zaeck,
 
Geensins den naem, en ydelheit van klancken:
 
Wie dit verzuimt, zal 't zelden zich bedancken.Ga naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
Zoo voert Kalvijn het pleit voor zijn party,Ga naar voetnoot1585
 
Om Arrius te leggen in de ly;Ga naar voetnoot1586
 
Dewijl men met geen boeckstaef kan betoonenGa naar voetnoot1587
 
Drievuldigheit, Eenwezigheit, Persoonen.Ga naar voetnoot1588
 
Al wie hem dan te naeuwe palen zet,
1590[regelnummer]
Die smeet een zware en onverdraeghbre wet:
 
Dan wil hy op geen Bybelletter bouwen;
 
Maer klaerder 't woort met zijne spraeck ontvouwen:
 
Dan mangelt hem geen voorbeelt, noch bescheit:Ga naar voetnoot1593
 
Dan eischt de noot die tael en nieuwigheit:
1595[regelnummer]
Dan stemt hy met aeloude leeraerstongen,
 
Die met dien toom de lasteraers bedwongenGa naar voetnoot1596
 
En breidelden hun uitvlught, al te wuft.Ga naar voetnoot1597
 
Dit is de helt, die nimmer zwicht, noch suft:
 
Zijn veder schermt ten zuiden en ten noorden,
1600[regelnummer]
Houdt Rome kort, en bindt zich aen geen woorden.
 
't Misverwen van de Misse neemt oock waerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1601
 
Wat slijm het vissche uit woorden en gebaer;Ga naar voetnoot1602
 
Om simpel volck een' Moloch voor te schilderen,Ga naar voetnoot1603
 
Die maghtigh zy onnooslen te verwilderen:Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
Doch wie zijn oogh en eigen oor betrouwt,
 
Bevint hier niet dan zilver en root gout
 
En diamant; wel maghtigh te verdragen
 
Den gloet, die stroo en stoppel uit zal vagen.Ga naar voetnoot1608
[pagina 824]
[p. 824]
 
Die gansche dienst, zoo gruwzaem uitgeschreit.Ga naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Hangt van de bloeme en 't pit der heiligheit
 
En loutere godtvruchtigheit te zamen:Ga naar voetnoot1611
 
Zoo luttel kan haer 't middaghlicht beschamen.
 
'k Zie Kristus in zijn' dienaer voor u staen.Ga naar voetnoot1613
 
In 't wit beschimpt en met zijn purper aen.Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Ick zie in 't licht het ware licht u lichten.Ga naar voetnoot1615
 
Ick zie het Kruis u onder 't kruissen stichten.Ga naar voetnoot1616
 
Ick zie de knien gebogen reis op reisGa naar voetnoot1617
 
En 't oogh gestreckt naer 't hemelsche palleis.
 
Ick zie den mont des Offraers ondertusschenGa naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Altaer en boeck zoo godteerbiedigh kussen.Ga naar voetnoot1620
 
Ick zie [ay zie, hoe dit de harten treft]
 
Hoe hy 't Hooghwaerde oock aenbidt en verheft.Ga naar voetnoot1622
 
Ick zie hier oogh en wangen nat van droppen.
 
Ick zie de Boete op haren boezem kloppen,
1625[regelnummer]
Aenbiddende geen' afgodt, maer den Godt,
 
Die, als een worm, getrapt wiert en bespot.Ga naar voetnoot1626
 
Dit tuight uw oogh: nu luister naer uw ooren,Ga naar voetnoot1627
 
Wat toverzangk, wat guichlery zy hooren.Ga naar voetnoot1628
 
O laster! vlie, bedeck uw' boozen stanck.
1630[regelnummer]
'k Hoor Gabriël u groeten: EnglezangkGa naar voetnoot1630
 
U streelende, tot aen de starren trecken,
 
En cymbelgalm den sluimerigen wecken.Ga naar voetnoot1632
 
Ick hoor, ontvonckt door heimelijcken brant,
 
Euangelist, Profeet en Kristgezant.Ga naar voetnoot1634
1635[regelnummer]
Daer wort verbeên, vertroost, gesterckt, gezegent:Ga naar voetnoot1635
 
't Is Godt en Geest wat ooge en oor bejegent.
 
Dat Elys kroost dan 't volck van 't outer ruck',Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1637
 
En tergh' Godt zelf, door 't onverzoenbre stuckGa naar voetnoot1638
 
Van zonder vier Godts haert te laten leggen;Ga naar voetnoot1639
[pagina 825]
[p. 825]
1640[regelnummer]
Van 't hoogh altaer, dat 's Godt, zijn Recht t'ontzeggen,
 
Zy u een les te luistren naer 't bevelGa naar margenoot+
 
Van Kristus mont, noch meer dan Samuël;Ga naar voetnoot1642
 
Van Kristus, meer dan zijne altaergenootenGa naar voetnoot1643
 
Aertspriesters en Profeten, overgotenGa naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
Op 't hooft, gemerckt met Duif en donderstem.Ga naar voetnoot1645
 
Hy heeft zijn Kerck, zijn nieuw Jerusalem,
 
Noch bloeiende, nu 't oude leit aen kolen,Ga naar voetnoot1647
 
Dit reine altaer, dien reinen dienst bevolen,Ga naar voetnoot1648
 
Dees offerhande en onbevleckten disch.Ga naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
Hy zelf bedient dat koorgeheimenis,Ga naar voetnoot1650
 
Zoo zegenrijck, verzoenende en vol levens,
 
Als Offeraer en Offerhande t'evens:
 
Een lieve geur voor 't hemelschblaeuw gewelf.
 
Wie schaemt zich nu des diensts, van Kristus zelfGa naar voetnoot1654
1655[regelnummer]
Zoo dier belast tot zijn gedachtenisse,Ga naar voetnoot1655
 
Die niet gevoelt een brantmerck in 't gewisse?Ga naar voetnoot1656
 
Wie schaemt zich niet den schender van 't altaer
 
Te kroonen, als een heiligh Martelaer?Ga naar voetnoot1658
 
Wie schaemt zich niet het heiloos outerstormenGa naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Te doopen met den naem van kerckhervormen?
 
Wie schaemt zich niet met zulck een dolle speerGa naar voetnoot1661
 
Te wonden 't hart van dien gekruisten Heer,
 
En offerwijn met lastergal te mengen,Ga naar voetnoot1663
 
Tot smaet van Godt, die al zijn bloet zagh plengen?
1665[regelnummer]
Hier wort de tol van eere Godt betaelt;
 
Gezoent de straf op 's misdaets hals gehaelt;
 
Gedanckt voor 't goet door 't Kruis ons aengestorven;
 
En al de Kerck genade en heil verworven.Ga naar voetnoot1665-68
 
Wy Heiligen verheugen in Godts hof,Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Zoo menighmael doorgalmt van onzen lof,
[pagina 826]
[p. 826]
 
In 't offren u, des weerelts ingezeten,Ga naar voetnoot1671
 
Wort aen 't altaer Godts weldaet toegemeten:Ga naar voetnoot1670-72
 
's Gestorvens ziel door d'outerbe verkoelt,
 
Verquickt, verbeên, geen' kleinen troost gevoelt:Ga naar voetnoot1673-74
1675[regelnummer]
In 's hemels top, op d'aerde en onder d'aerdeGa naar voetnoot1675
 
Blijckt 's offerhants onschatbre dierte en waerde.Ga naar voetnoot1669-76Ga naar voetnoot1676
 
O Kersten hart! wat traegheit let u danGa naar voetnoot1677-vv. Ga naar voetnoot1677
 
Des morgens vroegh te rennen, daer dit Man,Ga naar voetnoot1678
 
Die zuivre dauw des offers, zoo gezegent
1680[regelnummer]
U in den mont en op de lippen regent,
 
Zoo blanck als sneeuw, van 't heilrijck Paradijs?
 
Wat hoop van staet, gebouwt op smeltende ijs,
 
Wat zucht tot gout, wat vleiery van pluimenGa naar voetnoot1682-83
 
Betovren u dien zegen te verzuimen?
1685[regelnummer]
Dien outeroegst? dat offerooft? die vrucht,Ga naar voetnoot1685
 
Voor elck gequeeckt in Serafijnsche lucht?Ga naar voetnoot1686
 
De Heilant, eens gehecht aen 't heilzaem teiken,Ga naar voetnoot1687
 
Begint van hier zijn vrucht u toe te reiken.
 
Hier bloeit de boom des levens dagh aen dagh.Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Hier rust de ziel van 't ydele bejagh.
 
Hier toomt de geest het vleesch zijn dartelheden.
 
Hier antwoort Godt op zuchten en gebeden.
 
Hier wischt hy af de tranen in der noot.
 
Hier leeft het hart in troost: hier sterft de doot.
1695[regelnummer]
Hier geeft u Godt den voorsmaeck van 't onsterflijck,Ga naar voetnoot1689-95
 
Oock van zich zelf, door 't offeren verwerflijck.
 
Zoo roock de geur van 't uitgelezen vat,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1697
 
Sint Pauwels, die om hoogh op 't hemelsch padt
 
Gevaren, my vermoeit van ydel dolen,
1700[regelnummer]
Gerust den schoot der Kercke liet bevolen.Ga naar voetnoot1699-1700
voetnoot*
In 't opschrift: Offerhande: Offerande (zie noot bij I, 3 over Vondels afleiding van dit woord), het Misoffer of de H. Mis, door Bellarminus in Lib. V behandeld.
margenoot+
[Randschrift:] Inleidinge, geschept uit het leen verheergewaden van Napels en Sicilie, door den Spaenschen Gezant te Rome: [Kantteekening bij vs. 1: verheergewaden: eigenlijk beleenen, geeft Vondel hier de beteekenis van: leen erkennen, vgl. Bespiegelingen, IV, 942.]
voetnootvs. 1-2
het feest van de H. Apostelen Petrus en Paulus 29 Juni.
voetnoot3
het beelt: de vertegenwoordiger, de gezant.
voetnoot3-5
Sedert 1442 beleende de Heilige Stoel de rijken Napels en Sicilië aan Arragon d.i. Spanje.
voetnoot5
Urbaen: het blijkt hier, dat Vondel zijn leerdicht tot zóóver minstens schreef vóór 29 Juli 1644, toen Urbanus VIII stierf.
voetnoot6
Versta: in de St. Pieter.
voetnoot8
hackeneie: telganger (chinea); de vroeger verplichte dukaten schold Clemens VII in 1529 kwijt.
voetnoot9
merck: teeken.
voetnoot11
het eigen: zijn eigendom.
voetnoot12
kennen: erkennen.
margenoot+
[Randschrift:] als een voorbeelt van 's menschen opdraght en offerhande aen Godt, aller dingen Schepper en eigenaer.
voetnoot13
dier: nauw, strikt.
voetnoot14
Stathouder van zijn Godt: bijstelling van het laatste mensch; de paus is stedehouder of plaatsbekleeder van den Godmensch Christus.
voetnoot15
verkleenen: vernederen.
voetnoot16
leenen: leengoederen.
voetnoot22
waerom: waarvoor.
voetnoot24
Gezalfde: Christus.
voetnoot25
Vgl. Rom. XI, 33; Eph. II, 7.
voetnoot27
aertwormen: vgl. I, 17.
voetnoot28
Vgl. Ps. CXV, 12.
voetnoot29
Wat Heiligh: welke heilige.
voetnoot32
De bekeerling aan 't woord!
margenoot+
[Randschrift:] Sint Pauwels verschijnt den Dichter.
voetnoot33
docht: dacht; vernam: nam waar, bemerkte.
voetnoot34
Sint Pauwels: de Apostel (zie nader aant. bij Personagiën van Pet. en Pauw., dit deel blz. 226), als schrijver van een brief aan de Korinthiërs (I Cor.) en van dien aan de Hebreën voor Vondel hier de geeigende gids.
voetnoot35
leerzucht: leergierigheid.
voetnoot36
hantgebaer: wat hij in zijn hand droeg (baren: dragen) Vgl. Bruyloftbed v. Hoofd en Hellemans, vs. 265, Dl. 3, blz. 165; Maeghden, vs. 1515, Dl. 3, bladz. 771; in Hierusalem Verwoest vs. 631 beteekent het, evenals in Hoofts Granida vs. 772, bedrijf; eene rol met brieven: van den heiligen Paulus zijn in het Nieuwe Testament 14 brieven bewaard.
margenoot+
[Randschrift:] om hem te leeren hoe de Kristen aen d'offerhande verplicht zy.
voetnoot43
Ook dit is een zelfaanklacht èn een juichkreet van den meer dan 50-jarigen bekeerling.
voetnoot45
hooftgerechtigheit: hoogste recht, summum jus. nl. op het offer.
voetnoot46
paeit: verzoent, bevredigt.
voetnoot48
kreitsen: hemelsferen volgens het stelsel van Ptolomeus; van kreits in kreits: Lucifer, vs. 11.
margenoot+
[Randschrift:] door de Wet der nature,
voetnoot51
Versta: hoewel de zedelijke verzwakking van den mensch ten gevolge van de erfzonde nooit door den tijd werd hersteld; kost: kon; overgapen: wegnemen.
Volgens de kantteekening bedoelt Vondel te betoogen, dat het offer als zoodanig door de natuurwet den mensch geleerd wordt; Bellarminus zegt, (853 B) dat dit begrip ‘voortkomt uit het licht en het instinkt van de natuur en een eerste beginsel is ons door God ingeschapen’. Vgl. vs. 68 en later vs. 1510-11 en zie Bespiegelingen, IV, 907 v,v.
voetnoot53
most: moest.
voetnoot56
't Wezen: wezenheid en bestaan.
voetnoot57
min: minder, vul aan: doen.
voetnoot59
ten schepsele: tot het schepsel.
voetnoot60
Te schencken: terug te geven.
voetnoot62
dees bron der goetheit: God, vgl. Lucifer, vs. 295; Bespiegelingen I, 44-45.
voetnoot63
hoeft: behoeft, noodig heeft.
voetnoot64
datze dencken: doordat ze gedenken.
voetnoot66
voortbroght: voortbracht.
voetnoot67
reden: overtuiging.
voetnoot69
geluistert: gefluisterd.
voetnoot70
bie: bied.
voetnoot71-72
Deze argumenten voert ook Sint Thomas Aquinas aan ten bewijze, dat het offer in de natuurwet ligt (Summa Theol. II, II, 85, 1).
voetnoot73
verniel: vernietig; een offer is zonder vernietiging niet bestaanbaar.
voetnoot74
gezielt: bezield, levend.
margenoot+
[Randschrift:] uit wiens kracht Abel offerde,
voetnoot80
twee gebroêrs: Kaïn en Abel, Gen. IV, 1-2.
voetnoot83
uitgebroet: verzonnen.
voetnoot85
Abel: Bellarminus wijst op hem als op den eersten offeraar: 790 B; den eersten martelaer: zoo noemt Vondel hem ook al in De Helden Godes, Deel 2, blz. 319.
voetnoot88
Die hem versloegh: die hem doodsloeg.
voetnoot86-89
Vgl. Gen. IV, 3-8 en Hebr. XI, 4.
voetnoot90
't afgebeelde: nl. het offerlam Christus.
voetnoot92
kan enz.: Versta: dan kan men tot geen hooger criterium gaan.
margenoot+
[Randschrift:] en Noah, na 's weerelts springvloet,
voetnoot93
de zee: van den zondvloed. vgl. Gen. VII, 17.
voetnoot94
't outer: Gen. VIII, 20.
voetnoot95
Noah: zoo blijft Vondel met de protestantsche bijbels den naam schrijven van De Helden Godes (Dl. 2, bldz. 324) af tot den titel van zijn laatste treurspel Noah toe; in dat treurspel blijft 't met de Vulgaat Noë; over Noë: Bellarminus 787 B, 790 B; aengesteken: aangestoken.
voetnoot96
zulck een gunst: van de redding.
voetnoot97
Vgl. Gen. VIII, 21.
margenoot+
[Randschrift:] oock d'Aertsvaders onder de besnijdenisse,
voetnoot103
d'Aertsvaders: Abraham, Isaäc en Jakob; zelven: zelfden.
voetnoot104
vernoeght: tevreden.
voetnoot104-05
Vgl. Gen. XVII, 9-14; merck: uiterlijk teeken; opgerecht: opgericht, ingesteld.
voetnoot106
den noit enz.: God.
margenoot+
[Randschrift:] en d'onbesnede Heiligen, volgens 't Recht der volcken, en de wet der nature, en naderhant door Moses wet in 't byzonder bevestight,
voetnoot108
d'onbesneên: de onbesneden vaderen, die aan Abraham voorafgingen, en wier namen opgeteekend (onbegraven) staan.
voetnoot109
in 't heilige geslacht: in de bijbelsche geslachtslijsten, vgl. Luc. III, 35-38.
voetnoot113
Moses: vgl. Helden Godes, Moses de Wetgever. Deel 2, blz. 339.
voetnoot114
't wetboeck: vooral de boeken Leviticus en Deuteronomium geven Gods voorschriften over Joodsche priesterschap en offers.
voetnoot115
trouwen: trouw blijven.
voetnoot116
aen de lucht: hoog, in 't aanschijn van de volkeren.
voetnoot119
dier belast: ernstig opgedragen; Aron en de zijnen: Aäron en zijn priesters en Levieten; vergelijk De Helden Godes, Aäron der Priesteren zonne, Dl. 2 blz. 341.
voetnoot120
de hutte en 't heilighdom: de tent met de Verbondsark.
voetnoot121
ga te slaen: waar te nemen.
margenoot+
[Randschrift:] en endelijck bezegelt door Kristus onbloedige en bloedige offerhande.
voetnoot130
In het laatste avondmaal, Matth. XXVI, 20-29: Altgeh. I, 543-48.
voetnoot131
In schijn van weite en wijnstock: onder de gedaante van brood en wijn.
voetnoot134
't Heidensch Kruis: de kruisdood was een Rom. straf; misbaer: doodskreten.
voetnoot138
Aertspriester: hoogepriester.
voetnoot139
Stadthouders: stedehouders, plaatsbekleeders, de priesters, vergelijk I, 770-72.
voetnoot142-43
't offerlicht des nachts: de instelling van het Misoffer in het laatste Avondmaal.
voetnoot143-44
Vgl. ‘Umbram fugat veritas’ (de waarheid drijft de schaduw uit) Lauda Sion; schimmen: schaduwen, voorafbeeldingen.
voetnoot145
Jode en Onjode: Jood en Heiden; vergelijk elders Grieck en Ongrieck.
voetnoot149
luicken: sluiten; strax: terstond.
voetnoot153
wit: doelwit; vast: voortdurend.
margenoot+
[Randschrift:] Voorgaende beelden en profecyen hebben d'offerhande der Kristenen aengewezen.
voetnoot154
troost u: getroost u, wil zien; ommegang: het voorbijtrekken.
voetnoot155
grijze: oude, eerbiedwaardige.
voetnoot156
Vgl. Hebr. I, 1.
voetnoot160
worpende: werpende.
margenoot+
[Randschrift:] Melchisedech beelde niet alleen Kristus persoon en Koninklijck maer oock zijn Priesterlijk ampt levendigh uit:
voetnoot161
Melchisedech: vergelijk De Helden Godes: Melchisedech de Koninghlycke Priester, Dl. 2, blz. 327 en hiervoor I, 75-96, 603-16, 162-66. Bellarminus (797 A) zegt, dat Gen. XIV, 18: ‘Melchisedech, de koning van Salem, offerde brood en wijn, want hij was priester van den allerhoogsten God’ door David in Ps. C IX, 4 en door Paulus in Hebr. VII, 1 op Christus zóó betrokken wordt, dat zij Melchisedech niet alleen als zoo maar een figuur (in 't wilt, vs. 163) van Christus duiden, wat immers ook van Aäron gezegd kan worden, maar dat Christus priester was volgens de orde van Melchisedech en niet volgens die van Aäron, gelijk Paulus duidelijk schrijft.
voetnoot164
des: daarover.
voetnoot168
leest: wijze; smoockende Levijten: brandofferende Joodsche priesters.
voetnoot169
hy: met klemtoon.
voetnoot173
dit paer: Melchisedech en Christus.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck blijckt uit de tegenstellinge dezer beide Koningklijcke Priesteren.
voetnoot177
vre: vrede.
voetnoot178
me: mede, evenzoo.
voetnoot179
Nl. zonder vermelding van zijn geboorte, vgl. vs. 191.
voetnoot180
't Woort: Christus; heimelijcke stralen: door de overstraling van den H. Geest, Luc. I, 35.
voetnoot181
Jesses spruit: Maria, uit den stam van David, zoon van Jesse, Luc. I, 27; gedacht: herdacht, vermeld.
voetnoot188
kende: erkende, bekende.
voetnoot186-190
Als God heeft Christus geen moeder, als mensch geen vader.
voetnoot191
Vgl. vs. 179.
voetnoot192
Ook de dood van Melchisedech wordt nergens vermeld.
voetnoot193-94
Als God heeft Christus evenmin een einde als een begin; de wondere geboort van den Zoon uit den Vader, vgl. Joan. I, 1.
voetnoot195
het tiende: het tiende deel van Abrahams buit, Gen. XIV, 20.
voetnoot196
Den vader: Abram; van hem: door Melchisedech.
voetnoot198
Versta: door alle hemelen en over de heele aarde; 's hemels kreits: de hemelsferen, vgl. III, 48; dan 't licht de schaduw stuit: dan daar waar enz., het andere halfrond.
voetnoot200
schat: tijdelijk bezit; eigen: eigendom.
voetnoot201
Van zelf: spontaan; Godtvertrouden: met God gemeenzamen, bevrienden.
voetnoot203
in zijn leven: hoort bij 't volgend Abraham.
voetnoot206
Zagh: uitbeelde.
voetnoot207
Versta: als priester in eeuwigheid, vgl. Hebr. V, 2.
voetnoot208
Naer 's voorbeelts stijl: naar de orde van Melchisedech, Hebr. ib.
voetnoot209
Vgl. Ps. CIX, 4, Hebr. VII, 21.
voetnoot177-210
Vgl. Hebr. VII, 2-10.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus Priesterdom naer Melchisedechs voorbeelt blijckt door tegenstelling van zijn en Arons Priesterdom te klaerder:
voetnoot213
stellen tegens een: tegenover elkander stellen, vgl. I, 724.
voetnoot214
een zelve wit: eenzelfde doel.
voetnoot215
Beide willen den kruisdood van Christus voorafbeelden.
voetnoot216
mercken: uiterlijke teekenen, offerstof (vs. 229) dat wat geofferd wordt.
voetnoot217
brengt... voort: aldus in den Statenbijbel: brengt te voorschijn (proferens, Vulg. Gen. XIV, 18).
voetnoot218
schildert: voorafbeeldt; vgl. geschildert eten, I, 970 en schilderdissen, I, 989.
voetnoot221
vermomt: voorafbeeldend.
voetnoot222-24
Door de bloedige offers der Oude Wet; neêrgelade: geslachte.
voetnoot225
Als Christus nu (zooals Paulus zegt) priester is volgens de orde van Melchisedech.
voetnoot228
druif en weite: gedaante van wijn en brood.
voetnoot229
offerstof: de materie van het offer. vgl. vs. 319.
voetnoot230
Versta: als deze twee offeraars (Offermans) door hun offerstof op elkaar lijken, dan...
voetnoot232
dezen regel: nl. van brood en wijn te offeren.
voetnoot233
Al meldde de Bijbel (de letter) verder niets over het door Christus ingestelde offer, uit den aard van Melchisedechs offer, waaraan dat van Christus naar 't uiterlijk gelijk is, konden wij toch al weten, dat dat offer uit brood en wijn moet bestaan.
voetnoot234
Lees klemtoon op één; een zelve: éénzelfde.
voetnoot236
na: daarna.
voetnoot237-38
Noch voor- noch nageslacht van Melchisedech is bekend.
voetnoot242-43
Vgl. Hebr. X, 5-8; slijm: slijk, onreinheid; vagen: vegen.
voetnoot245
in: met.
voetnoot248
zelf de ziel: de ziel zelf.
voetnoot249
Zoo: met klemtoon; Godts bloet: Jezus' bloed, maar ook: Gods zoon.
voetnoot250
voltoit: volbracht, vergelijk Joan. XIX, 30; Altaergeheimenissen I, 572.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 279 volmaecktheit, de 1e editie heeft volmaeckheit.
voetnoot251
der Engelen verlangen: vergelijk I Petr. I, 12.
voetnoot253
't koorkleet: in den tempel van Jerusalem, vergelijk Matth. XXVII, 51 en I, 573-74.
voetnoot254
Zeide Aron aen: maakte Aron duidelijk; Aron verpersoonlijkt hier de Joodsche priesterschap; 't wrevelmoedigh oor: met verzet luisterend.
voetnoot255
vergeefs: ijdel en nutteloos, want door den dood van Christus werden alle oude offers afgeschaft.
voetnoot256
eenige: met klemtoon.
voetnoot257
Veel zoeter roock: God veel behagelijker was, vgl. Hebr. X, 4; kissende: sissende, nl. in het offervuur.
voetnoot259
Offerbestanddeelen voorgeschreven in Levit. II; gerven: korenschoven.
voetnoot260
Een: met klemtoon.
voetnoot261
geduurzaemheit: ‘in eeuwigheid’, Hebr. V, 6.
voetnoot263
der Wet: der Oude Wet; erven: opvolgers.
voetnoot264
strax: spoedig, bij Christus' dood.
voetnoot267
most kleven: moest hangen.
voetnoot268
Godts eedt: Ps. CIX, 4.
voetnoot269
Dat nimmer slaept: dat gezegd is eeuwig te zullen blijven.
voetnoot271
Salems: Melchisedechs.
voetnoot273
Bij de Hemelvaart, vgl. Handel. I, 9.
voetnoot274
knechts: dienaars, de priesters der Nieuwe Wet.
voetnoot275
toef: wachte; die beide: Natuur en Wet.
voetnoot211-76
Dit heele stuk is een trouwe, alleen in woordkeus poëtisch uitgebreide vertaling van Bellarminus' kolom 797 A-D, te lang om hier aan te halen.
voetnoot276
bestellen: geven; schrale weide: onvoldoende voedsel. Versta: De offers van den natuurstaat en van de Joodsche Wet zijn onvoldoende.
voetnoot278
plicht: offertaak.
voetnoot280
vermits hun onvermogen: door hun innerlijke onvolmaaktheid.
voetnoot283
't lichaem zelf: van Christus. Vondel denkt aan het vers ‘Natus ex intacta Virgine’ uit de bekende Sacramentshymne Pangue lingua gloriosi.
voetnoot284
toren: toorn.
voetnoot285
most: moest.
voetnoot286
eens: met klemtoon.
voetnoot287
waerom: om welke reden; d'Aertspriester: Christus.
voetnoot288-91
Vergelijk I Cor. XI, 23-25.
voetnoot292
't Woort: Christus, maar ook het woord van Christus.
voetnoot293
zelfstandigh Wezen: de zelfstandigheid.
voetnoot294
vier zinnen: gevoel, gezicht, reuk en smaak; dit stemt niet overeen met de titelprent, waar de vijf zinnen ontoereikend heeten, maar wèl met de hymne Adore te, waarin het gehoor, dat Gods woord hoort, juist tot het geloof leidt.
voetnoot295
blooten toeval: het accident zonder substantie, vgl. noot bij I 879.
voetnoot296
wolck: omhulling; 't Heilighdom: het lichaam van Christus.
voetnoot297
de zwackheit van 't gemoedt: vergelijk I, 1201-02.
voetnoot299
en zoo hier most ontbreken: en als hier ontbrak.
voetnoot300
Geheimnisteken: Sakrament, in 't Grieksch [μυσιήριον, geheim.
voetnoot303
't strijtbre heir: de strijdende Kerk op aarde.
voetnoot304
't afgebeelde: Christus' lichaam; om niet enz.: om in alles de vervulling van het beeld te bewerken.
voetnoot305
zonder dit: nl. het genieten van vs. 303, dus het eten van het offer, het deelhebben aan Christus' lichaam.
voetnoot308
de wolck: een wolk.
margenoot+
[Randschrift:] oock uit het wit en d'eindelijcke oirzaeck van het Priestersampt zelf. [Kantteekening: bij vs. 311, eindelijcke oirzaeck: causa finalis ('t wit).]
voetnoot311
in mijne schriften: zegt S. Paulus, zie Hebr. VIII, 3; ook door Bell. l.c. aangehaald.
voetnoot311-12
Vondel betoogt, naar Bellarminus 785 C, dat iedere offeraar of priester iets zinnelijk waarneembaars moet offeren.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 318 heeft in de 1e editie wardy.
voetnoot314
waer zijn volck enz.: wanneer zijn volgelingen voor 't altaar knielen.
voetnoot315
hoeft: behoeft.
voetnoot316
't opperkoor: de Hemel, bij God.
voetnoot317
flus: terstond, spoedig.
voetnoot318
slecht: eenvoudig, gewoon; bestaen: dienen.
voetnoot319
offerstof: vgl. vs. 229; die 't voorbeelt enz.: die het voorbeeld van de oude offers zal overtreffen.
voetnoot320
Vgl. I, 555.
voetnoot321
verteerende enz.: het brood wegnemende, veranderende.
voetnoot322-23
zooals bij 't eerste offer van Aäron, vgl. Levit. IX, 24.
voetnoot324
noch: bovendien; vernoegen: vergenoegen, bevredigen.
voetnoot326
aengenaem: ontfangbaer van vs. 316; acceptabel, vgl. Ps. L, 21; 't onbesmette hof: de hemel.
margenoot+
[Randschrift:] Het onderscheit tusschen Melchisedechs en Kristus offerhande vereenight beelt en waerheit.
voetnoot329
Versta: geeft juist aan dat het eene beelt en het andere waarheit is, maar met de uiterlijke overeenkomst van brood en wijn bij beiden.
voetnoot331-35
Het eigendommelijke van Melchisedech als priester zit alleen in het feit, dat hij brood en wijn offerde, de rest (tienden enz.) is bijzaak, vgl. Bellarminus, 805 D.
voetnoot335
dezen Offraer: Melchisedech.
voetnoot336
't offerhooft: Christus.
voetnoot337
's Gezalfden: Christus'.
voetnoot338-39
Versta: Zoodra hij voor Jerusalem gestorven was; vgl. Hebr. II, 14.
voetnoot340
't Godtskoor: de Hemel.
voetnoot341
's vaders hof: de engelen.
voetnoot342
Verworf elx zoen: verwierf de verzoening van alle menschen.
voetnoot343
Vgl. Is. I, 6.
voetnoot344
Vgl. II, 356.
voetnoot345
hy, die de kroon... spant: God de Zoon.
voetnoot346
Vergelijk Hebr. VIII, 1; Lucifer, vs. 282.
voetnoot347
Vergelijk Hebr. IV, 16; I Joan II, 2.
voetnoot348
Vgl. Hebr. VII, 26; voorbé: voorbede, voorspraak.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus voorbede in den hemel, zonder offerhande op aerde, wijdt hem eigentlijck geen eeuwigh Priester.
voetnoot350
borstquetsuur: de zijwonde van de lanssteek; 't overengelt huis: de Hemel overal vol engelen.
voetnoot352
's vollex smet: de zonde van 't volk.
voetnoot353
Vgl. Peter en Pauwels, vs. 257 en Openb. I, 13; Vondel bedoelt Christus' rood priestergewaad.
voetnoot349-54
Versta: niet dat Christus geleden heeft, en onze voorspreker is en zijn wonden toont enz. maakt hem tot priester in eeuwigheid, zooals beloofd is, vgl. Bellarminus (809 D; 810 A-C).
voetnoot354
Arons rock: het witte kleed van Joodsche priesters.
voetnoot355
Vgl. I Cor. XII, 27.
voetnoot356
Most: moest.
Vgl. I Cor. IV, 1.
voetnoot359
daer: daar, waar, nl. in den Hemel.
voetnoot361
Wel: vul in: tot.
margenoot+
[Randschrift:] Het Iootsche Paeschlam beelde d'offerhande der Kristenen uit.
voetnoot363
Merkwaardige zelfkritiek van Vondel op zijn uitvoerigheid!
voetnoot364
onnozel blaten: blaten van een onschuldig dier, vgl. I, 169.
voetnoot365
Bazuinen: aankondigen.
voetnoot366
Vgl. Is, LIII, 7.
voetnoot368
wasschen: doopen.
voetnoot369
van Zacharias zoon: door Joannes, vgl. noot bij II; 569 en zie III, 1148-50.
voetnoot370-71
Vgl. Matth. XI, 11.
voetnoot372
Engel: afgezant in vs. 370, nl. Joannes de Dooper, vgl. Matth. XI, 10; boetscholier: de menschen, wie hij boete voorhield, vgl. Matth. III, 8.
voetnoot374
Vgl. Joann. I. 29; al den aertkloot dragen: de heele aarde redden.
voetnoot375
Met zijn zondeloosheid.
voetnoot376
sprengkelen: zelfst. nw., synoniem van vlecken.
voetnoot377
Korinthen: de Gr. stad Corinthe, waaraan S. Paulus twee brieven (mijne pen) schreef.
voetnoot380
porrende: aansporend; Achaiers: Grieken, Korinthiërs.
voetnoot378-82
Bellarminus haalt 't eerst I Cor. V, 7-8 aan: ‘Want ons Paaschlam is geslacht, en dat is Christus. Laat ons dus feest vieren niet met het oude zuurdeeg, noch met het zuurdeeg van arglist (ergh en list, vs. 382) en boosheid, maar met de ongedeesemde (zoete, vs. 379) brooden van oprechtheid (simpelheit, vs. 381) en waarheid’.
margenoot+
[Randschrift:] Uitspanninge van 't inhaelen der Paeschlammeren te Ierusalem. [Kantteekening bij vs. 383: Uitspanninge: uitweiding.]
voetnoot384
des rustdaeghs: van den Sabbath als week.
voetnoot387
wiert: werd.
voetnoot390
Teegh: toog, trok.
voetnoot393
Vernieuwende elck: terwijl iedereen ophaalde, eraan herinnerde; Jakobs kudde: de Joden.
voetnoot394
Des Nijls: van Egypte, vgl. I, 180-81.
voetnoot395
vreemdelingen: Joden van buiten, die te Jerusalem het Paaschfeest kwamen vieren.
voetnoot399
een' Oceaen van vachten: ontelbare lammeren, vgl. myn witghewolde Zee, Pascha, vs. 2.
voetnoot402
Onschuldigh bloet: de lammeren; hy schrickt: hij met klemtoon: diegene schrikt.
voetnoot403
Versta: die 't aantal lammeren op 250000 berekent; dit getal berust op een schatting, door Flavius Josefus meegedeeld in zijn Joodsche Oorlogen (VI, 9, 3), zegt p. Zeij.
voetnoot404
voor 't Lam: voor 't geslachte Lam Gods, Christus.
voetnoot405
most: moest; een: één.
voetnoot407
de hooghtijt: de Paaschmaaltijd.
voetnoot383-409
Zeij herkent in deze stemmingrijke verzen jeugdherinneringen van Paulus.
voetnoot410
Versta: om vooraf te beelden 't Lam Gods en ons voor te bereiden op den offerdood van Christus op Kalvarië.
voetnoot411
zich van langer hant te wennen: zich langzamerhand door die jaarlijks geslachte lammeren te laten voorbereiden.
margenoot+
[Randschrift:] De Paeschdammers van Ioden en Kristenen by een geleken.
voetnoot416
het beelt: het paaschlam; en Wezen: en Christus.
voetnoot418
Christus' intocht, vergelijk Joan. XII, 12-15.
voetnoot419
onnoosler: onschuldiger.
voetnoot420
Vergelijk Is. LIII, 7; Esaïas: schrijfwijze van Vondels deux-aes-bijbel, vgl. Altaergeh. II, 475.
voetnoot422
Vgl. Hebr. VII, 26; laster: misdaad.
voetnoot423
verlicht: verlost; die beide onvrye: de twee in slavernij gevallen groepen: de Joden en de zondaars.
voetnoot424
aertsche: Egyptische.
voetnoot425
streckt: verstrekt, of strekt tot; reiskost: ‘viaticum’ heeft Bellarminus.
voetnoot426
zoet op enz.: verlangend naar het Beloofde Land.
voetnoot427
vreemden: pelgrims, vgl. Hebr. XI, 13.
voetnoot428
d'onverwelckbre beemden: den Hemel, vgl. Hebr. XIII, 14.
voetnoot429
besnedeling: Jood.
voetnoot430
't ingedompelt hooft: den gedoopte.
voetnoot431
Vgl. Exod. XII, 46; Joan. XIX, 36.
voetnoot432
Vgl. I, 1654.
voetnoot433
Vgl. I, 171.
voetnoot435
's Engels vuist: de verderfengel bij de Joden, vgl. Gen. XII, 29; des stercken: van den duivel.
voetnoot436
zulcke lammermercken: het bloed van zulke lammeren.
voetnoot437
bey: allebei.
voetnoot438
eenen zelven: den zelfden tijd, nl. op 't Paaschfeest der Joden.
voetnoot439-41
Vgl. III. 129-33; 't rechte lam: Christus.
voetnoot441
van top tot teen: vergelijk III, 343.
voetnoot443
'et lange toeven: de lange eeuwen van voorbereiding.
voetnoot444
zich liet van zielen proeven: zich als spijs gaf aan de apostelen.
voetnoot445
Na 'et offeren en heilgen: na het Paaschlam gebruikt en brood en wijn genuttigd te hebben; Godts disch: het laatste Avondmaal, de tafel des Heeren.
voetnoot445-46
Bellarminus heeft: ‘Epulum sequiter immolationem, prius enim agnus immolatur, postea comeditur’ (De maaltijd volgt op het offer, want eerst wordt het lam geslachtofferd en daarna gegeten) 812 A.
voetnoot447
haer bladen: de bladen der waerheit: de Bijbel.
voetnoot448
Versta: waarin de wijze, waarop de Joden het Paaschlam slachtten en aten, volop beschreven staat.
voetnoot451
Achaje: Griekenland, Corinthe, vgl. III, 380.
voetnoot452
Vgl. I Cor. V, 8.
voetnoot455
De Twaelve: de twaalf apostelen.
voetnoot456
was versleten: had afgedaan.
voetnoot458
Vgl. ‘Recedant vetera, nova sint omnia’ (Sacris solemniis); ‘Novum Pascha novae legis phase vetus terminat’ (Lauda Sion); ‘Antiquum documentum novo cedat ritui’ (Pangue lingua).
voetnoot459
de disch: de aanzittenden; korst en wijndruif: brood en wijn.
voetnoot460
de zelve zaken: éénzelfde zaak, nl. het lichaam van Christus.
voetnoot461
vlies: Lam.
voetnoot463-64
Wat hindert het, in welke gedaante dat Lam zich hult?
voetnoot465
Vgl. Exod. XII, 8.
voetnoot466
dit aertsgeheim: dit groote geheim; klemtoon op dit.
voetnoot467
met: klemtoon.
voetnoot468
Versta: Schijn van brood en werkelijkheid (wezen) van Christus' vleesch, nl. in de H. Kommunie.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 483 van de oude uitgave heeft huisher.
voetnoot471
't hooft van ieder drempel: ieder gezinshoofd.
voetnoot473
aenbegin: eerste begin, vgl. uiteinde.
voetnoot477
door een drift: door het drijven, op ingeving.
voetnoot480
den zoon van Amram: Aäron, de eerste hoogepriester der Joden.
voetnoot481
aen Levijs telgen vast: het priesterschap werd alleen door den stam van Levi bekleed, de Levieten.
voetnoot482
de tolck des Hooghsten: Mozes, bij zijn wetgeving, vgl. Num. I, 50.
voetnoot483
huisheer: heer des huizes, gezinshoofd.
voetnoot484
aêm: inspraken.
voetnoot485
zonderling bevel: afzonderlijk bevel, een positief gebod zooals onder de Mozaïsche Wet.
voetnoot487
daer enz.: bij de wetgeving op Horeb of Sinaï.
voetnoot374-488
Vondel werkt in deze uitweiding over het Paaschlam weer trouw Bellarminus na (811 D-817 C).
voetnoot469-88
Op 't bezwaar van de Hervorming, dat het Paaschlam niet door een priester geofferd werd, antwoordt Bellarminus, dat de huisvader de priester der familie was (816 C, 817 A); Vondel neemt dit over, maar breidt het uit.
voetnoot488
afgezondert: uitgezonderd.
margenoot+
[Randschrift:] Het bloedigh bezegelen des Ouden Testaments beelde de bezegelinge des Nieuwen Testaments uit:
voetnoot489-90
Uit Hebr. IX, 17-20 bewijst Bellarminus (400 B, 818 D), dat het offerbloed, waarmee Mozes het verbond van God met de Joden bekrachtigde (Exod. XXIV, 8) een voorafbeelding was van het Offer der nieuwe wet, de Mis; ossebloet: Paulus spreekt l.c. alleen van kalverenen bokkenbloed.
voetnoot490
Kersten outergront: den grondslag van het Christelijk altaar, dat zijn bestaansreden vindt in de offering van Christus' vleesch en bloed.
voetnoot492
het opperste oogh: God.
voetnoot493
Vgl. Hebr. X, 4.
voetnoot494-95
twee wetgeveren: Mozes de wetgever van het Oude, Christus van het Nieuwe Testament, vgl. vs. 518-19.
voetnoot496
beelt en Wezen: afbeelding en werkelijkheid.
voetnoot497
Sinaes top en Sion: de berg Sinaï en Jerusalem, de gelijkenis wordt tot in de plaatsnamen doorgetrokken, vgl. vs. 502.
voetnoot498
d'offerlieverey: de ten offer gekleede priesters.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck blijckt uit de tegenstellinge der beide offerhanden, en het bezegelen der beide Testamenten.
voetnoot499
Na de afkondiging van de Wet van Sinaï bouwde Mozes een altaar met twaalf kolommen naar de twaalf stammen van Israël, vgl. Exod. XXIV, 4.
voetnoot500
Bij het laatste Avondmaal zaten twaalf Apostelen aan, vgl. hiervoor vs. 455.
voetnoot501
der betre wet: der nieuwe wet, de wet der volmaking.
voetnoot502
Sinai: lees: Sinaai; ingezet: ingesteld.
voetnoot503
d'Een: Mozes; offert danck: dankoffert.
voetnoot504
d'ander: Christus.
voetnoot506
eer: meer; boet: goed maakt.
voetnoot507
't Hebreeusch verbont: het verbond van God met de Joden, vgl. vs. 489; statigh plengen: het ceremonieel vergieten.
voetnoot508
En smoock: en verbranden.
voetnoot509
eedler bloet: het bloed van Christus; verbloemt: bedekt voorafbeeldt.
voetnoot510
Bij de besprenkeling zei Mozes: ‘Dit is het bloed van het verbond, dat God met u gesloten heeft’, Exod. XXIV, 8; Hebr. IX, 20.
voetnoot511
eer enz.: daags voor zijn kruisdood.
voetnoot512
Vgl. Joan. XIII, 34.
voetnoot513
Bij het laatste Avondmaal nam Christus den kelk en zei: ‘Dit is mijn bloed van het nieuw Verbond’, Matth. XXVI, 28.
voetnoot514
Versta: Gebruikt dezelfde woorden als Mozes.
voetnoot515
stemmen: stemmen overeen.
voetnoot519
bey de bladers: de geschriften van het Oude en die van het Nieuwe Testament.
voetnoot520
Daer: in de Oude Wet; Godts os: het God geofferde vee; hier: in de Nieuwe Wet.
voetnoot521
Christus offerde zich zelf onbloedig in de zael van het laatste Avondmaal, vgl. Marc. XIV, 15; vgl. hiervóór vs. 130-34.
voetnoot522
dien gevloeckten pael: het kruis met toespeling op Gal. III, 13.
voetnoot524
zoo: dus.
voetnoot526
jongste: laatste.
voetnoot528
Hiet bloet geen bloet: als hetgeen Christus bloed noemt geen bloed is; ging: was; Versta: Dan was er geen sprake van offer.
voetnoot530
d'afgront: de dwaling, de ketterij.
voetnoot531
Versta: Van allen die naar den Hemel ('t beste leven) streven.
voetnoot532
Vgl. Hebr. IX, 22.
voetnoot533
scheimael: afscheidsmaaltijd, het laatste Avondmaal; hiel: hield.
voetnoot534
Des daeghs noch eens: aan het kruis.
margenoot+
[Randschrift:] De profecyen wijzen op dees offerhande.
voetnoot535
Versta: Nu wij de materie (stof) der voorafbeeldingen hebben uitgeput.
voetnoot536
op: open.
voetnoot537
den dagh: de verschijning, het leven, vgl. Joan. VIII, 56.
voetnoot538
't licht der offerhanden: het offer der Nieuwe Wet, dat alle voorafgaande offers in hun ware beteekenis leert zien. Evenals Bellarminus behandelt Vondel na de voorafbeeldingen de voorspellingen van het Misoffer (817 D, 820 A).
voetnoot539
Gamaliël: een Farizeeër en leeraar der Wet, bij 't Joodsche volk in aanzien, vgl. Handel. V, 34.
voetnoot540
Paulus spreekt hier zijn ouden leermeester aan, aan wiens voeten hij geschoold was in de strenge Joodsche wet, Handel. XXII, 3.
voetnoot541
Hiet: beval; den offerglans: 't licht der offerhanden van vs. 538.
margenoot+
[Randschrift:] Het verstooten van Ely, en de belofte van een ander Priesterdom en Priester wijzen hier op.
voetnoot545
Eleazar: de zoon van Aäron en opvolger in het priesterschap.
voetnoot546
Eli: Heli, de eerste hoogepriester uit den tak van Eleazars broer Ithamar (Itamar).
voetnoot547
Van Heli ging het priesterschap over op zijn zonen Ophni en Phineës, vergelijk I Kon. IV, 4.
voetnoot548-49
Heli's zonen heeten kinderen van Belial, I Kon. II, 12. Vondel komt later op die zonen terug, III, 1171, 1222.
voetnoot551
de tolck van boven: een profeet, wiens naam niet genaamd wordt, I Kon. II, 27.
voetnoot552
den lijfrock: den ephod als symbool van het priesterschap.
voetnoot553
't offerlot: de uitverkiezing tot priester.
voetnoot555
Die: hoort bij Godtheits ziel; zie deze profetie aan Heli bij Bellarminus, 820 B.
voetnoot554-57
De profeet sprak tot Heli, die zijn zonen niet bestraft had: ‘Ik zal mij een trouw priester verwekken, die handelt naar mijn hart en ziel; en ik zal hem een getrouw huis (nageslacht) bouwen, en hij zal wandelen voor mijn gezalfde alle dagen’, I Kon. II, 35.
voetnoot559
De simpelheit der Duive, in 't Euangeli: de waarheid van den Bijbel, door den H. Geest (Duive) geïnspireerd, met toespeling op Matth. X, 16.
voetnoot560
Samuël: rechter en profeet; priester was hij niet, maar hij heeft toch eenige priesterlijke handelingen (ten deel vs. 563) verricht, zooals S. Thomas Aq. opmerkt met verwijzing naar Ps. XCVIII, 6 (vgl. De Katholiek, 1907, II blz. 44).
voetnoot561
Dit ampt: het priesterambt; Sadok: door David na de afzetting van Abjathar (vs. 562) als hooge priester aangesteld. Sadok is een persoon in Vondels Adonias, Abjathar in Gebroeders.
voetnoot564
in schilderye: in voorafbeelding.
voetnoot566
voorgespelt: voorspeld; 't opperste bevel: Gods bevel.
voetnoot567
Arons smoock: het Joodsche brandofferpriesterschap.
voetnoot568
begeven: overgegeven.
voetnoot569
't Godtsbladt: de Bijbel; ree: reeds.
voetnoot570
Versta: Nadat Mozes de Joden door de Roode Zee gevoerd had.
voetnoot571
den stam van Eli: den stam, waaruit Heli sproot, d.i. den stam van Levi; verkoren: nl. tot het priesterschap, vgl. Exod. XXIX, 9.
voetnoot572
Aron: ook Aäron, de eerste priester, stamde uit Levi.
voetnoot573
verworpt: verwerpt; Elijs bloet: Heli's nakomelingschap.
voetnoot559-74
Vondel werkt de moeilijkheid èn de oplossing na, welke Bellarminus uit De Civitate Dei van S. Augustinus (XVII, 5) aanvoerde, dat nl. de profetie, die aan Heli's geslacht de ontneming van het priesterschap voorspelde, vervuld is in Samuel en in Sadok, die geen van beiden van Heli afstamden. 't Antwoord luidt, dat de verwerping van Heli 't beeld was van de afschaffing van Aärons priesterschap, en de aanneming van Samuel en Sadok het beeld van de instelling van het christelijk priesterschap (Bellarminus 820 B).
voetnoot574
een hooft: Christus; eeuwigh: ‘alle dagen’, I Kon. II, 35, vgl. hiervoor vs. 557.
margenoot+
[Randschrift:] David spelde des toekomenden Melchisedechs eeuwighdurende Priesterdom.
voetnoot575
Vgl. Ps. CIX, 1-4.
harp: psalm; opschuift: openschuift; de vertooning: het tooneel, het vergezicht.
voetnoot576
's naezaets Rijck: de Kerk, het rijk van Christus, den zoon van David.
voetnoot579
Des Godts: van den Zoon Gods, vóór de schepping van alle eeuwigheid uit den Vader geboren, vgl. Joan. I, 1-2.
voetnoot580
van: door.
voetnoot583
voor dezen: vóór Aäron; ook: hiervóór, nl. Altgeh. III, 161 vv.
voetnoot591
staert: nasleep.
voetnoot591-92
Vgl. Ps. CIX, 5-6.
voetnoot595
aen: tot aan.
voetnoot596
met een' blick: maar terloops; mijn Hebreeuwen: Paulus, de schrijver van den brief aan de Hebreeën, is aan 't woord.
voetnoot597
begrijp: begrip; denk hierachter een komma; luttel sneegh: weinig snedig, hardleersch.
voetnoot598-99
Met verwijzing naar Hebr. V, 11 zegt Bellarminus aan 't adres van Kalvijn, dat S. Paulus opzettelijk over het altaergeheim (mysterium Eucharistiae) zweeg, omdat dat voor 't begrip der Hebreeën te moeilijk was (804 D); ook Vondels persoonlijke herinnering schijnt hier aan 't woord.
voetnoot600-1
't Was alleen Paulus bedoeling, de Hebreeuwsche Christenen te laten voelen, dat Christus' priesterschap boven dat van de Oude Wet verheven was.
voetnoot602
de strael der eeuwigheit: vgl. Hebr. I, 3.
margenoot+
[Randschrift:] De veranderinge van Priesterdom en Wet hangen onscheitbaer aen elckandere verknocht.
voetnoot603
hun: de Hebreeën; erkaeuwen: overdenken, vgl. II, 538, 1146.
voetnoot603-6
Bellarminus (855 B) beroept zich op Hebr. VII, 12 voor den onafscheidelijken samenhang van priesterschap en wet, en toont dit nader aan in 786 B C.
voetnoot612
slijten: verteeren, offeren.
voetnoot615
met zijn muren: met zijn tempel.
voetnoot616
duren: met klemtoon.
voetnoot618-19
Versta: Die (= Christus) volgt niet Aäron, wel Melchisedech enz.
voetnoot621
steê: plaats.
voetnoot623
den tijt zijn vleugels korten: 't mythologisch beeld van den gevleugelden tijdgod; den tijd doen ophouden.
voetnoot624
schort: schorst, stil legt.
voetnoot628
weiniger: minder; offerzeden: offerceremonies.
voetnoot629
zijn: met klemtoon.
voetnoot630
Ons: met klemtoon.
voetnoot631
Een eenigh: één enkel; endelooze: ontelbare.
voetnoot632
Vernoeght de Kerck: aan één enkel Lam heeft de Kerk genoeg; en keert zich aen geen jaren: en bekommert zich niet om den tijd, het offer der nieuwe wet is eindeloos.
voetnoot635
prijs: waarde.
margenoot+
[Randschrift:] Salomon spelde dees nieuwe offerhande.
voetnoot637-40
Vgl.: ‘De Wijsheid bouwde zich een huis en hieuw zeven zuilen uit; zij slachtte haar offers, mengde haar wijn en maakte haar tafel gereed; zij zond haar dienstmaagden’ enz. Spreuken l.c.
voetnoot640
al: met klemtoon.
voetnoot641
't Heilwoort: Christus; Maeght: lees hierachter een komma.
voetnoot642
daer enz.: waar Salem, de stad van Melchisedech, de voorafbeelding van draagt.
voetnoot643
Wiens Priester enz.: Melchisedech leide u in, bereidde u voor op 't voornaamste offer ('t puick der offren), nl. dat van Christus.
voetnoot644
Versta: nog vóór dat Christus mensch werd.
voetnoot645
d'offermaeltijt: het laatste Avondmaal.
voetnoot646
In ste: in stede, in plaats; Levy: de Joodsche priesters.
voetnoot647
Wiens: slaat op Levy; streeck: week; aller offren kroone: vgl. 't puick der offren van vs. 643.
voetnoot635-50
Een volgende profetie van de Mis ontleent Bellarminus (820 D) aan Salomons Spreuken (IX, 1-5), uitgelegd o.a. door S. Augustinus in De Civitate Dei XVII, 20.
voetnoot648-50
't kercklicht van Hippone, Sint Augustijn: vgl. II, 515-27; August: keizer Augustus streed niet zóó voor 't heidensch Rome, als Augustinus door zijn verdediging van de Mis (Jesus offereer) voor het Christelijk Rome De tegenstelling spruit uit het spel met de namen Augustinus en Augustus.
margenoot+
[Randschrift:] Esaias spelde dees nieuwe offerhande,
voetnoot652
Faroos volck: de Egyptenaren.
voetnoot655
zijn bevloeide randen: door de jaarlijksche overstroomingen.
voetnoot656
overmits: omdat; erf: plaats.
voetnoot657
wiert: werd.
voetnoot658
Davids muur: Jerusalem, waar de offers uitsluitend werden opgedragen.
voetnoot651-60
Bellarminus haalt Is. XIX, 19, 21 aan: ‘Op dien dag zal er een altaar staan in het midden van het land van Egypte.... en de Egyptenaren zullen dien dag den Heer erkennen en Hem met offers en gaven eeren’ (S20 D); Esayas: Isaïas, vgl. II, 475.
margenoot+
[Randschrift:] oock andere profecyen slaen hier op:
voetnoot661
't spellend bladt: de bijbelsche profetiën; lastermonden: leugenaars, de hervormers.
voetnoot662
dick: dikwijls; 't verlichte Heidendom: nl. de mannen uit 't heidendom bekeerd.
voetnoot665
Versta: als de offerdienst van Aron heeft opgehouden.
voetnoot661-68
Bellarminus laat terstond Is. LXVI, 21 en Jer. XXXIII, 17, 18 volgen, wier eucharistischen zin hij tegen misduidingen handhaaft (821 A).
voetnoot668
zich met geen bloet besmetten: met geen dierenbloed vuil maken, zooals bij de Joodsche offers.
margenoot+
[Randschrift:] oock Daniel,
voetnoot672
Versta: ook na de brandoffers van het verwoeste Jerusalem.
voetnoot673
Titus: de Romeinsche verwoester van Jerusalem in 70 na Chr., vgl. I, 139-v.v.; III, 696 en Vondels drama Hier. Verwoest; Antiochus: de Perzische verwoester van Jerusalem in 160 v. Chr.; gevelt: neergehaald.
voetnoot668-74
Bellarminus (821 C) verwijst naar Daniël VII, 11; XII, 11 over Antiochus, die het durend offer zal verdelgen, wat op den Antichrist en dus op 't einde der wereld slaat. Vondel bedoelt: als die profetie van den Antichrist verstaan moet worden (en dus het gedurigh offer op 't nieuwe altaer, nl. het altaar van de Nieuwe Wet moet voortbestaan): wie durft dat dan verzaken zooals de hervormers doen?
voetnoot674
Daer Levi: terwijl de Joodsche priesterschap.
voetnoot675-v.v.
Bellarminus besteedt nu een uitgebreid hoofdstuk (822 A-830 A) aan het ‘insigne testimonium’ ('t puick der profecyen) van Malachias I, 10, 11, door tal van oud-christelijke citaten toegelicht. Vondels behandeling, met beroep op d'outste Outvaderen (kantt.) is niet minder breedvoerig (tot vs. 886), maar in de uitwerking volgt hij zijn eigen weg.
margenoot+
[Randschrift:] en Malachias, doorgaens van d'outste Outvaderen uitgeleit.
voetnoot678-79
Vgl.: ‘Offert gij op mijn altaar bedorven brood? Is het geen kwaad als gij mij het blinde, kreupele en zieke offert? Offer dat uw leider, als hij behagen heeft in uw (vroom) gezicht!’ Mal. I, 7-8.
voetnoot682
vast: steeds; my ten wederwil: niet tot mijn welbehagen.
voetnoot684-85
de lijst: de rand, de gezichtseinder; van het Oosten tot het Westen, over de heele aarde.
voetnoot686
't Heidensch volck: de uit het heidendom bekeerde christenen.
met geenen enz.: onbegrensd, àlle volkeren.
voetnoot688
Versta: niet meer gebonden aan Jerusalem, voor de Joden de éénige offerplaats.
voetnoot690
zonder schant: zonder daarom gelaakt te kunnen worden.
voetnoot681-92
Vergelijk: ‘Ik heb geen behagen in u.... en ik zal geen gave meer aannemen van uw hand. Want van den opgang der zon tot haar ondergang is mijn naam groot onder de heidenen en op alle plaats wordt geofferd en mijn naam een zuivere offerande opgedragen’ Mal. I, 10-11.
margenoot+
[Randschrift:] Arons dienst eindight met Kristus leven.
voetnoot693
't koorkleet reet: het tempelvoorhangsel door midden scheurde, bij den dood van Christus, vgl. I, 573-74; III. 253; sloot enz.: de Joodsche offerdienst had afgedaan.
voetnoot695
Deze prachtige beeldspraak, in Heerlyckheit der Kercke, II, 795 herhaald, groeide misschien uit het niet minder fraaie beeld van S. Augustinus in zijn brief aan S. Hieronumus, dat de Oude Wet ‘met eere begraven werd’ (Ep. 82, Migne P.L. XXXIII, kol. 285).
voetnoot696
de roe van Rome: Titus, die Jerusalem en den tempel verwoestte, vgl. hiervòòr vs. 673.
voetnoot697-99
Vgl. de jammerklacht van de Dochter Sion in Hier. Verwoest, vs. 707-26.
voetnoot700
Het overschot van Levi: de overgebleven Joodsche priesters, vgl. I, 156-62.
voetnoot702
Most: moest.
voetnoot703
geschupt uit Abrams erven: verjaagd uit het Joodsche land, Abrahams erfdeel.
voetnoot706
Vgl. III, 255.
voetnoot710
den bergh enz.: de berg Golgotha, aan welks voet Christus ('t licht) uit het graf verrees.
voetnoot711
het: het licht, Christus; ten schimp enz.: vgl Matth. XXVII, 39-44.
voetnoot712
Een - een: met klemtoon; vgl. bij tegenstelling III, 631.
voetnoot714
most: moest.
voetnoot715
In zijn gedaente: in zijn menschelijke gedaante; onnozel: onschuldig.
voetnoot716
spelt: voorspelt; hier Godts veder: in de profetie van Malachias.
voetnoot718
geweigert enz.: die op iedere plaats (ste) der wereld toegang heeft.
voetnoot720
Godts vertrouden: de priesters der Nieuwe Wet.
margenoot+
[Randschrift:] Het offerrecht van Levi storf op Iuda en allerhande geslachten.
voetnoot721
't Levijtsch geslacht: de Joodsche priesterschap.
voetnoot722
Op Juda storf: van Levi door Christus' dood overging op Juda, d.i. het priesterschap van Christus, die zelf sproot uit den stam van Juda; Godt verzacht: God milder stemt, verzoent, paeit in III, 46.
voetnoot725
Vergelijk Rom. X, 12.
voetnoot726
keert: weert; geheimaltaer: altaar, waar het geheim der Mis wordt gevierd.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus offer is het allerzuiverste.
voetnoot727
Denk aan de ‘zuivere’ offerande van Malachias, waarop Vondel met tal van synoniemen den nadruk legt.
voetnoot728
geheimenisserwijze: vertaling van den theologischen term sacramentaliter, vergelijk III, 440.
voetnoot730
Versta: als bij zijn opdracht in den tempel (Godts drempel), vgl. Luc. II, 22; Vondel haalt deze wettelijke reiniging hier aan, juist omdat Jesus ze niet noodig had.
voetnoot732
Man: manna.
voetnoot733
Van Engelen: door engelen, vgl. I, 225; offervrucht: Jesus, in vergelijking met de veldvruchten, die in den Joodschen eeredienst geofferd werden.
voetnoot734
't Maeghdevat: de maagdelijke schoot van Jesus' moeder Maria; uit de lucht: door de overstraling van den H. Geest.
voetnoot735
der maeghden bloem: Maria, vgl. II, 593.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK; de oude uitgave heeft in vs. 759 Priesterlyeke.
voetnoot736
met een: meteen; de vrucht haers lichaems: vgl. Luc. I, 42.
voetnoot742
heelheiligh: vgl. II, 1777.
voetnoot737-43
Vondel schildert ons weer het wordingsproces van het brood, dat ons ten spijs wordt (als in II, 289-359) en speelt weer met 't woord vrucht (offervrucht, vs. 733; outervrucht, vs. 738) in de dubbele beteekenis van gewas en kind. Die vrucht ontkiemde het eerst in den natuurstaat, door de beloften aan de Oudvaders (Natuur gaf d'air); werd gedorst en gemalen in de beproevingen van hen, die Jesus na Mozes vòorbeduidden; en werd ten slotte tot het Altaerbancket gebakken door 's Godtheits gloet, Gods liefde voor den mensch, in den schoot van Maria. 't Is buitengewoon sterk van beeldspraak, maar in den grond niet nieuw, immers al bij Kerkvaders en mystieken te vinden: zie voorbeelden bij Frijns: Vondel en de Zeestar, Leuven, 1928, blz. 54 en vgl. Altgeh. I, 621; II, 199, 358.
voetnoot746
gewilt: begeerd; het zwijnsch gemoedt: den wereldschen, zondigen mensch, vgl. ‘Vere panis filiorum non mittendus canibus’ (Het ware brood der kinderen, niet te werpen voor de honden) uit Lauda Sion, en vgl. Matth. VII, 6.
voetnoot747
Godtgewijde duimen: de gezalfde handen der priesters.
voetnoot748
't Gelichaemt broot: het in Christus' lichaam veranderd brood; kruimen: vermorsen, onachtzaam behandelen, prijs geven; Vondel richt zich tegen de Hervorming.
voetnoot749
Hy zie vry om: denkelijk: hij wachte de gevolgen; spilt: achteloos verwerpt.
voetnoot750
Godt heeft.... zoo gewilt: God heeft.... zóózeer begeerd, vgl. Hebr. X, 5.
voetnoot753
Naer Arons plaets: om de plaats van Aaron te gaan innemen, het Joodsche priesterschap door het Christelijke te vervangen; eene Maeghdecel: de maagdelijke schoot van Maria, vgl. hiervòòr vs. 734.
margenoot+
[Randschrift:] Levijs offerhanden waren besmettelijckten opzicht van Kristus reine offerhande. [Kantteekening bij vs. 759: besmettelijck: besmettend.]
voetnoot759
Levi: de Joodsche priesterschap.
voetnoot760
Spierwitten os: op deze en de volgende aanduidingen van uiterlijke reinheid der offerdieren (vergelijk Levit. XXII, 21-22) legt Vondel zoo sterk den nadruk, om de onreinheid der offerwijzen tegenover de zuivere offerande der Nieuwe Wet, door Malachias voorspeld, zoo zienlijk mogelijk te typeeren.
voetnoot763
sprengkel: gespat.
voetnoot769
't gemoedt: de ziel.
voetnoot771
Staet schrickelijck: ziet er verschrikkelijk uit; voor 't stremmen enz.: als 't nog vloeit, en als 't geronnen is.
voetnoot762-74
Buitengewoon drastisch schildert V. het bloedkladden van de oude offers.
voetnoot777
offerboet: zoenoffer.
voetnoot779
als in geslotene aders: zonder bloed te vergieten.
voetnoot780
d'eerste Vaders: de Oudvaders van het Oude Testament, nl. Abrabam en Isaäc.
voetnoot782
gevordert: opgeëischt, gedaagd.
margenoot+
[Randschrift:] Uitspanninge van Abrahams offerhande.
voetnoot783
Het grijs vernuft enz.: versta: het verstand van den grijzen Abraham kon het raadsel niet oplossen.
voetnoot784
Vergelijk Gen. XV, 5.
voetnoot785
schoon: ofschoon, wanneer.
voetnoot786-87
't eenigh bloet: zijn eenig kind, Isaäc; een donderwoort, een donderslagh: vergelijk Gods donderstem in Abraham van De Helden Godes, vs. 15. en Altaergeheimenissen I, 555-57.
voetnoot788
Natuur enz.: de menschelijke natuur verzet zich.
voetnoot789
hare vrucht: Isaäc; 't kinderslaghtigh lot: het lot dat Abraham dwingt om zijn kind te slachten.
voetnoot790-91
Zoo interpreteert Vondel de beproeving van Abrahams geloof, door Hebr. XI, 8-19 hoog geprezen, en geeft meteen ons een zeker parallelisme aan met zijn eigen geloofsstrijd tegen de vijf zintuigen, waarop titelprent en titelgedicht (hiervóór blz. 647) en zoovele andere vss. wijzen. Abrahams worsteling van drie nachten en drie dagen is dan een prototype van 's dichters moeilijken gang naar 't Sakramentsgeloof, in de Altgeh. ook tot drie dagen en nachten teruggebracht.
voetnoot792
hy: Abraham.
voetnoot804
hout, gehouwen: woordspel.
voetnoot805
outerplat: vgl. II, 366.
voetnoot809
omher: om zich heen.
voetnoot810
Vgl. Hebr. XI, 19.
voetnoot811
verweldight: overweldigd; geven: opgeven, zich overgeven.
voetnoot812
't Betrouwen: Abrahams vertrouwen op God, zijn geloof; de vuist: de hand met 't zwaard.
voetnoot813
draet: levensdraad.
voetnoot814
't En waer: ten ware, als niet; de stem: nl. van den engel; tegenhiel: had tegengehouden.
voetnoot815
hy: Abraham; 't Engelsch aenschijn: het gezicht van den engel.
voetnoot783-816
Het onderwerp van dit aangrijpend gedeelte (vgl. Gen. XXII, 1-14), hier te meer op zijn plaats, omdat ook Paulus in Hebr. XI, 17-18 het aanraakt, heeft Vondel vaak behandeld, zie: De Vaderen, vervatende Abrahams Offerande naar Du Bartas, ingeleid met een eigen Klinckveers (Dl. 1, blz. 473-97); Warande der Dieren, CXXV (ib. blz. 766); De Helden Godes, Abraham der Geloovigen Vader, Dl. 2, blz. 331. Volgens de Opdracht van Gebroeders (Dl. 3, blz. 803, r. 141) kende Vondel ‘verscheide’ poëtische bewerkingen van Abrahams Offer, o.a. een Fransch drama van Théod. de Bèze (Salmoneus' Berecht); Bellarminus bespreekt dit offer alleen terloops (788 D; 830 B).
voetnoot816
paeide: tevreden stelde.
margenoot+
[Randschrift:] die Kristus onbloedige en bloedige offerhande uitbeelde:
voetnoot817
ongezienst: onverwachtst.
voetnoot819
nl. die van het kruis en van het laatste Avondmaal.
voetnoot820
t'onswaert: voor ons.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck blijckt uit gelijckheit en ongelijckheit tusschen Isack en Kristus.
voetnoot822
Versta: er is verschil en overeenkomst.
voetnoot823
De boôn: de engelen.
voetnoot824
Vgl. Gen. XVIII, 10; Luc. I, 31; naemhaftige: roemruchte.
voetnoot825
Versta: tegen den gewonen, natuurlijken loop in, in zoover Abrahams vrouw Sara al boven de jaren was (Gen. XVII, 16) en Jezus' moeder Maria geen man bekende (Luc. I, 34).
voetnoot826
pant: kind.
voetnoot827
Vgl. Gen. XVII, 16; Luc. I, 32-33.
voetnoot828
ongewilde: onwillekeurige.
voetnoot829
behoudenis: Zaligmaker; vreught: Isaäc beteekent: die lachen doet.
voetnoot831
Vgl, I Kon. XV, 22, vgl. Lucifer, vs. 1678-83.
voetnoot832
eenen: éénzelfden.
voetnoot833
zonder ergh: oprecht.
voetnoot834
torssen: Vgl. De Vaderen, vs. 467; eenen: eenzelfden; volgens een overlevering behoorde de Kalvarieheuvel tot het Moria-gebergte, waar Isaäc moest geofferd worden.
voetnoot835
knevlen: binden, vgl. De Vaderen, vs. 469; gezeggen: bevelen.
voetnoot837
Isaäc wacht den slagh van 't zwaard, Christus den steeck van den lans.
voetnoot838
wegen: wegen zij elkander op; een schael: één weegschaal.
voetnoot841
schilderen: afbeelden.
voetnoot842
den eischer: God, vgl. vs. 788; most: moest.
voetnoot844
gedoemt: veroordeeld.
voetnoot845
eenen: met klemtoon.
voetnoot846
den reinen dienst: de zuivere offerande, nl. zonder bloedvergieten, vgl. vs. 689.
voetnoot847
Versta: die door Malachias voorspeld (gespelt) was, als eeuw op eeuw te zullen duren.
voetnoot850
Geheilight: aan God geofferd; 't hout: het kruis; d'offerste: de offerstede, offerplaats Kalvarië.
voetnoot852
eedler bloet: vgl. De Vaderen, vs. 477.
voetnoot853
zonder zaet: zonder man, uit de Maagd Maria; sprong voor elck: ontsprong, vloeide voor alle menschen.
voetnoot854
oneindigh: vgl. eeuw op eeuw van vs. 847.
voetnoot855
overal: vgl. vs. 684-85.
voetnoot823-56
Ook in De Vaderen (vs. 465-78) zet Vondel de parallel tusschen Christus en Isaäc op.
voetnoot856
de ram: (vs. 816) beeldde Christus' bloedig kruisoffer tilt, Isaäc het onbloedig offer van het Avondmaal, van de Mis.
voetnoot858
netten: zuiveren; zie de synoniemen klaer, rein, puur in de eerstv. vss.; die enz.: die aan de Joodsche offers een einde maakt.
voetnoot860
Een: met klemtoon.
voetnoot862
Versta: wordt niet verbrand, zooals op de altaren door Mozes bevolen.
voetnoot864-66
Bellarminus wijst er bij zijn uitleg van Malachias I, 11 op, dat de innerlijke zuiverheid van 't offer der N. Wet mede hieruit blijkt, dat 't niet besmet kan worden door de boosheid van zijn bedienaar (825 B).
voetnoot866
snoo: snood, boos.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus gesprek met de Samaritaensche vrouwe ontvouwt genoeghzaem Malachias profecy van d'offerhande, niet langer aen een eenige plaets gebonden.
voetnoot867
d'Aertsherder: Christus.
voetnoot869
Garizim: lees: Gárizim, de berg bij Jerusalem, waar de Samaritanen offerden en waarover zij twist hadden met de Joden, vgl. vs. 877 en Peter en Pauwels, vs. 74.
voetnoot872
Davids muren: Jerusalem.
voetnoot873
Sichems bergh: 't dorp Sichem ligt aan den voet van den berg Garizim.
voetnoot875-76
Versta: Als 't nu waar is dat gewoon bidden nooit aan een bepaalde plaats is gebonden geweest, dan moet met deze voorspelling van Christus het Misoffer (d'eer der offerhanden) bedoeld zijn; deze redeneering is van Bellarminus, 831 A.
voetnoot877
Over de plaats waar geofferd mocht worden hadden de Joden (Sion) twist met de Samaritanen (Garizim).
voetnoot878
schim: schaduw, voorafbeelding.
voetnoot881
den zoen: (waarom den?) de verzoening.
voetnoot884-85
‘Door een geestelijk en waarachtig, geen vleeschelijk en voorafbeeldend offer’, zegt Bellarminus, 831 B.
voetnoot868-86
Vgl. Joan. IX, 21-23: ‘Er komt een uur, waarin gij noch op dezen berg [Garizim] noch te Jerusalem den Vader zult aanbidden... een uur, en het is er reeds, waarin de ware aanbidders den Vader in geest en waarheid zullen aanbidden’, waarmee Bellarminus (830 B vv.) het uitgelegde begrip van Mal. I, 11 versterkt.
margenoot+
[Randschrift:] Kristus instellinge bevestight alle beelden en profecyen van de nieuwe offerhande.
voetnoot887
outheit: Joodsche Oudheid.
voetnoot888
schuift een schot: doet ophouden.
voetnoot889
in de zael, vgl. hiervóór vs. 521.
voetnoot890
Vgl. Matth. XXVI, 17-19.
voetnoot891
den Opperpriester: Christus.
voetnoot893
Horebs Wet: de Wet, door Mozes op den Horeb (Sinaï) van God gekregen.
voetnoot894
't beeldewerck: de voorafbeeldingen; dus lang ten toon gezet: dat zóoveel eeuwen voorafging, én: dat door Vondel zoo breed behandeld is.
voetnoot896
Versta: In den nacht vóór zijn lijden.
voetnoot897
't loos verraet enz.: het listig overlegd verraad van Judas, in overlegh met de Joden, vgl. Matth. XXVI, 14, 15.
voetnoot898-900
Bellarminus bewijst (832 A B) het bestaan van het Misoffer uit het laatste Avondmaal, ‘waar Christus zich onder gedaante van brood en wijn den Vader offerde’.
voetnoot900
spier en ader: vleesch en bloed.
voetnoot901
't Woort: het Woord des Vaders Christus en Christus' eigen woord.
voetnoot902
Vgl. Joan. I, 3; broght: bracht.
voetnoot903
stof: materie.
voetnoot904-5
Vgl. I, 1220-24; om te zetten: te veranderen, door de transsubstantiatie.
voetnoot905-8
Vgl. I Cor. XI, 24 en Altgh. I, 927; gorden: binden.
voetnoot909-12
Vgl. Matth. XXVI, 28.
voetnoot916-17
Bellarminus legt Matth. uit: ‘Dat bloed wordt gegeven voor u en voor velen en vergoten ten zoenoffer bij God, nl. tot vergiffenis der zonden’ (833 B).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: In de kantteekening bij vs. 939 heeft de oude uitgave achter Offerhande een punt.
voetnoot918-19
‘Niet wordt het de Apostelen gegeven en voor hen vergoten om te eten en te drinken’ (833 A).
voetnoot921
jongren: leerlingen, apostelen; hier ontrent: bij het Avondmaal aanwezig.
voetnoot922
by: aan.
voetnoot923-26
Bijna woordelijke herhaling van 't onmiddellijk voorafgaande in vs. 917-22.
voetnoot928
Vgl. Cor. XI, 25.
voetnoot929
de disch: de aanzittenden.
voetnoot936
hier: in dat Avondmaal.
voetnoot937
Toeheilighde: opofferde.
voetnoot931-38
Vgl. bij Bellarminus (833 A): ‘Christus was niet waarlijk priester volgens de orde van Melchisedech en vervulde niet de voorafbeelding van het Paaschlam, noch was het bloed van het laatste Avondmaal het bloed van het Nieuwe Testament: als Hij zich bij dat Avondmaal niet als offer heeft opgedragen’.
voetnoot938
verzagh: voorzag, bekleedde; offerlot: offerambt, vgl. III, 553.
margenoot+
[Randschrift:] Sint Lukas bevestight de Nieuwe Offerhande
voetnoot939
een van seventigh scholieren: éen van de 70 (lees 72) leerlingen, volgens Luc. X, 1 door Christus uitgezonden.
voetnoot940
Mijn reisgenoot, mijn Lukas: Paulus spreekt, wiens reisgenoot lang St. Lucas was, de schrijver van het 3de Evangelie en van de Handelingen, hier als papieren aangeduid.
voetnoot942
Den Offerdienst enz.: het Misoffer; ruick': geure.
voetnoot944-45
opofferen: het Misoffer opdragen; innewijden in 't heiligh ampt: priester wijdden.
voetnoot946
Door drift: op aandrijven, ingeving.
margenoot+
[Randschrift:] en Sint Pauwels, door het woort Liturgye, aen de Hebreen,
voetnoot947-49
Versta: En hoe men nu ook mijn woorden of die van Lucas vertale, het Grieksche Liturgie, zoowel door deze als door mij gebruikt, beteekent: offer. Zie Hebr. X, 11: πᾶς μεν ἱερευς ἑστηχεν χαθ´ ἡμεραν λειτουργων (terwijl iedere priester elken dag offert).
voetnoot943-50
Bellarminus geeft (837 B) den Vulgaat-tekst: ‘Ministrantibus illis Domino et jejunantibus dixit Spiritus sanctus: Segregate mihi Saulum et Barnabam in opus ad quod assumpsi eos’ (Luc. XIII, 2), door de Hervorming vertaald met: ‘Als zij [de apostelen] den Heere dienden en vastten, zeide de heilige Geest: Zondert Mij af Barnabas en Saulus tot het werk, waartoe Ik hen geroepen heb’. Maar Bellarminus toont uit het Grieksch λειτουργουντων aan, dat vertaald moet worden ‘offerden’, nl. de Mis, wat hij versterkt met Erasmus' vertaling: ‘Sacrificantibus illis Domino’ (ib. D), vergelijk Grotius Testament (Ung. 1642-45, blz. 279) en Heerl. d. Kercke, II, 357.
voetnoot950
al 't gewoel des afgronts: alle verzet van de dwaling.
margenoot+
[Randschrift:] oock in zijnen brief aen de Korinthers,
voetnoot951-52
Zoo leverde ick.... uit Kristus mont: vergelijk I Cor. XI, 23; d'Achaiers: de Grieken, de inwoners van Corinthe, een stad in Achaie, vgl. III, 380.
voetnoot952-53
tot smaet enz.: tot onderdrukking van den duivel, want Vondel heeft ook I Cor. X, 20-21 op 't oog, waar 't eten van heidensch offervleesch verboden wordt.
voetnoot953-54
't misbruick enz.: nl. van gulzigheid bij de liefdemaaltijden, die aan het eucharistische offer voorafgingen; bezorghde: verzorgde.
voetnoot955
dooven buick: de vraatzucht, die nergens naar luistert.
voetnoot960
des afgodts offer: van het aan de afgoden geofferd vleesch.
voetnoot951-61
Vondel gaat uit van I Cor. XI, 28: ‘Dat ieder zich zelf onderzoeke en dan ete van het brood en drinke van den kelk. Want wie eet en drinkt, eet en drinkt zich een oordeel, zoo hij het Lichaam niet naar waarde onderscheidt’, al eerder (449 A-v.v.) door Bellarminus als argument voor de Eucharistie ontwikkeld.
margenoot+
[Randschrift:] en steltze tegens de Iootsche en Heidensche offerhanden.
voetnoot963
Versta: verleid te worden tot afgoderij.
voetnoot964
Belials: des duivels.
voetnoot966
verzagh: voorzag, vgl. vs. 938.
voetnoot968
Godtverlichte: verstandige, vgl. I Cor. X, 15.
voetnoot969-75
Vondel neemt kort de drie argumenten door Bellarminus hier (838 B ontwikkeld, over: 1o 969-71 ‘Duidelijk vergelijkt de Apostel de tafel des Heeren met het altaar der Heidenen en der Joden: dus moet ook de tafel des Heeren een altaar zijn’; 2o 971-72 ‘Duidelijk zegt de Apostel, dat de geloovigen zoo van den tafel des Heeren zijn Lichaam eten, zooals de Joden en Heidenen eten van hun offertafels: dus moet ook de Eucharistie ('t lijf met danck geoffert) een offerspijs zijn’; 3o 973-76 ‘Het derde argument is ontleend aan de vergelijking van de gemeenschap, die wij door de Eucharistie hebben met God en die de Heidenen door hun offermaaltijden hebben met hun goden’.
voetnoot976
buicken: materialisten, vgl. Phil. III, 19; passen: acht geven.
voetnoot977
hier: bij de Corinthiërs, die èn aan de offermaaltijden èn aan de Eucharistie wilden deelnemen; 't gelijck en ongelijck: de overeenkomst en 't verschil.
voetnoot979
tegens een verschelen: van elkaar verschillen.
voetnoot982
Versta: het eene spijsaltaar ter eere van God, het andere voor den afgod.
voetnoot983
elck zijn Godtheit: aan de ware èn aan de valsche Godheid.
voetnoot984
ongodts: afgods.
voetnoot962-85
Vondel gaat nu meer bizonder in op I Cor. X, 14, 21, waar Paulus waarschuwt tegen deelgenootschap aan het heidensch offervleesch, want dat beteekent deelgenootschap met den duivel.
voetnoot985
Tot hier de weerklank uit I Cor. X, 14-21.
voetnoot987
Hoe kan het hun gelucken: hoe kunnen zij (de hervormers) het winnen, die enz.
voetnoot991
misgrijpe: vergrijpt.
voetnoot994
Vondel moet bedoelen: Wanneer een mensch zich vergrijpt aan God zelf, welke menschelijke voldoening, hetzij offer of gebed, kan dàt goedmaken? Geen enkele: dus is een goddelijk offer noodig; boet: vergoedt.
margenoot+
[Randschrift:] d'Overleveringe der Outvaderen en Concilien bevestight dit.
voetnoot995-98
Bellarminus bewijst het Misoffer uit de oudste christelijke getuigenissen, die vol zijn van de woorden sacrificium, hostia, victima, offerre, immolare, sacrificare (740 D, 841 A).
voetnoot998
't gemeen: het algemeen, het volk.
voetnoot1001
verzaemt: vergaderd.
voetnoot1002-3
Van het Oosten en het Westen, van overal gekomen; bruinen: donkeren.
voetnoot1004
hun gestichten: door hen (de bisschoppen) gesticht.
voetnoot999-1005
Het oprichten van altaren, door de Vaders en de Conciliën vermeld, bewijst ook 't bestaan van een offer: Bellarminus (849 B, 851 A); Raet: Concilie.
voetnoot1005
Jesus Priesterdom: het priesterschap der N. Wet.
voetnoot1006
den afgront: de dwaling.
voetnoot1007
Versta: die de getuigenissen verminkt, maar daar te laat mee komt; aen 't kladden en aen 't kreucken: vgl. voor kladden en voor kreucken, I, 918 en 1021-23.
voetnoot1009
't voorhooft: den gevel, vgl. Opdraght aen de Heilige Maeght, vs. 21, dit Dl. blz. 430.
margenoot+
[Randschrift:] Men offerde in het oude Testament verscheide slagh van offerhanden;
voetnoot1012
Naar de intentie of bedoeling (des offraers wit en zin, vs. 1014) worden vier soorten offers der O. Wet onderscheiden, ook door Bellarminus vermeld: 856 B.
voetnoot1015-16
Het eereoffer (sacrificium latreuticum); brantwerck: brandoffer.
voetnoot1017
Het zoenoffer (propitiatorium).
voetnoot1018-19
Het dankoffer (eucharisticum).
voetnoot1020
Het smeekoffer (impetratorium).
voetnoot1021
voer: enz.: werd heelemaal opgebrand.
voetnoot1022
Van het zoenoffer mocht de dienstdoende priester (Levy) een deel gebruiken.
voetnoot1023
hy: met klemtoon.
voetnoot1024
Om: voor; offerstede: offerplaats, altaar.
margenoot+
[Randschrift:] in het nieuwe Testament wort een eenige offerhande ge-eischt.
voetnoot1026
een: met klemtoon.
voetnoot1027
't welck in prijs kan achterhalen: dat in waarde gelijk is aan.
voetnoot1028
dierbaerheit: kostbaarheid.
voetnoot1030
spier en aêr: slachtvleesch.
voetnoot1031
vlam en roock: brandoffers; bloedige Levijten: slachtende Joodsche priesters.
voetnoot1032
slijten: vgl. II, 1480; III, 612.
voetnoot1034
mijn Hebree: Paulus bedoelt: de Christen Hebreeën, tot wie hij zijn brief richt, en wil zeggen: hoe fier heft nu de Christen uit het Jodendom zijn hoofd op; de kam verheffen of doen steigren (vgl. Lucifer, vs. 1498, 1685, 2008) heeft in den Bijbel oòk wel een gunstigen zin, vgl. I Kon. II, 1.
margenoot+
[Randschrift:] Der Ioden ydele roem op hun offerhanden,
voetnoot1035
Versta: door wien het Joodsche offer wordt prijs gegeven.
voetnoot1036
Daer: waarop; 't vier der lucht enz. vgl. II Par. VII, 1.
voetnoot1038
vgl. II Par. VII, 6.
voetnoot1039
vachten: schapevachten.
voetnoot1039-40
Ook de getallen 20.000 ossen en 120.000 rammen worden in II Par. VII, 5 genoemd.
voetnoot1041
een: met klemtoon.
voetnoot1042
zelve: zelfde; dat zeven dagen wijdt: Het inwijdingsfeest van Salomons tempel (die Koningskerck) duurde 7 dagen: vgl. II Par. VII? 8.
voetnoot1043
gevult enz.: vgl. III Kon. VIII, 10.
voetnoot1044-45
ib.
voetnoot1046-48
vgl. II Par. VII, 12; haer hof: de Hemel.
margenoot+
[Randschrift:] wort hier wederleit en verdooft door eenen ongelijck heerlijcker godtsdienst.
voetnoot1049
Judea: het Jodendom.
voetnoot1051
Gelijk bekend, konden alleen de Joden uit den stam Levi priester worden; het offer mocht alleen in Jerusalem op bepaalde tijden worden opgedragen.
voetnoot1054
bestelt en ingezet: gebracht en begonnen, slaat misschien op Luc. II, 14.
voetnoot1055
Dees Salomon: déze Salomon, nl. Christus, die in Matth. XII, 42 meer dan Salomon genoemd wordt.
voetnoot1056-57
Versta: het Evangelie dat al de pracht van Salomon, Christus' voorafbeelding (voorbeelt), beneden een lelie stelt, Matth. VI, 28-29, vgl. Altgeh. II, 805-7.
voetnoot1058
eenen: met klemtoon.
voetnoot1059
root enz.: vgl. hiervoor vs. 772.
voetnoot1060
den reuck: is voorwerp van verdooft in vs. 1057.
voetnoot1061
Een: met klemtoon.
voetnoot1063
Geen een geslacht: niet één enkel geslacht zooals dat van Levi.
voetnoot1064
aert van alle landen: iedere landaard.
voetnoot1066
Geen eene steenrots: niet meer één enkele rots, zooals de Sion.
voetnoot1067
cedren kerck: Vgl. II, 1482; geslepe: gepolijste.
voetnoot1068
boogh op boogh enz.: misschien met toespeling op Michelangelo's Sint Pieter.
voetnoot1069
Beschieten 't licht: schieten naar boven, vgl. I, 482, II, 795.
voetnoot1070
in hunnen vollen krits: in een vollen cirkel rondom den aardbol.
voetnoot1071
In ste: in stede, in plaats van één enkel als bij de Joden; uit root metael (koper) gegoten enz.: vgl. II Par. IV, 1.
voetnoot1072
eer: eertijds, eerst.
voetnoot1073
Gaet weiden: breidt zich uit; zeerijcke: waterrijke.
voetnoot1075
zeven dagen: als Salomons Tempelwijdingsfeest, vgl. hiervoor vs. 1042.
voetnoot1076
volght den zonnewagen: overal waar de zon verschijnt, volgt terstond de H. Mis, vgl. Malach. I, 11 en hiervoor vs. 684-85.
voetnoot1077
galmende: weerklinkende, vgl. Hand. IX, 15.
voetnoot1078
De lucht: den Hemel.
voetnoot1084
Het bloote beelt: dat wat enkel beeld, voorafbeelding was, vgl. vs. 1087.
voetnoot1085
schaduw: voorafschaduwing.
voetnoot1087
Het naeckte merck: vgl. het bloote beelt v. vs. 1084.
voetnoot1089
Dit vs. heeft een lettergr. te kort.
voetnoot1090
't werkend Woort: het werkdadig Woord, vgl. Hebr. IV, 12, het Konsekratie-woord der H. Mis: ‘Dit is mijn Lichaam’, dat uit kracht van, of door 't woort des Woorts (vs. 1092) het woord van Chr. zelf, brood en wijn verandert (de weite en wijn verslint vs. 1091); zie Vondels voorliefde voor het Woort, noot bij I, 1220 en 1628 en vgl. II, 963 III, 901.
voetnoot1093
ackervrucht en wijngaert: koren en druiven, brood en wijn; spier en aer: vleesch en bloed, vgl. hiervoor vs. 900, 1030.
voetnoot1095
Vgl. Hebr. IX, 12-13.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: De oude uitgave heeft in vs. 1107 zoo wel gewassen.
voetnoot1096-1100
De verschillende offers van vee, vogels en vruchten staan beschreven door Moses pen in Levit. I en II, vgl. Hebr. IX, 10.
voetnoot1101
Versta: Wiens vele offers (offeren) dit éénige van de Nieuwe Wet aanwezen, voorafbeelden.
voetnoot1102
verduurt: overleeft.
voetnoot1103
outerslaven: de Joodsche priesters in hun gebondenheid aan allerlei wettelijke voorschriften tegenover de vrijheid van het Evangelie, vgl. Rom. VIII, 21.
voetnoot1104-06
Een: met klemtoon.
voetnoot1108
De oogen der Joden hadden last van den rook der vele brandoffers.
voetnoot1109
Stoffeert: bekleedt, vult; geen wolck: zooals boven de Verbondsark, Exod. XL, 32.
voetnoot1110
't onmeetbre: de oneindigheid, God.
voetnoot1111
's toevals wolck: de omsluiering van de broodsgedaante, vgl. I, 1218-19, II, 337; veel kleener enz.: nl. dan de wolk van het Oude Testament.
voetnoot1112
Besloten: vastgehouden door de gezalfde vingers van den priester, vgl. Godtgewijde duimen hiervoor, vs. 747.
voetnoot1113
kristal en louter gout: bedoeld zijn toonstuk en ciborie.
voetnoot1118
onverdraeghzaem: onverdragelijk; zie 't zelfde vers in I, 12.
voetnoot1119
rey: van engelen; offervaerssen: offerverzen, offerzangen,
voetnoot1123
cymbalen: altaarbellen.
voetnoot1119-24
Vondel draagt de uiterlijke elementen van de katholieke Misliturgie op de engelen over.
voetnoot1124
stralen: de gouden en vergulde sier van de barok-altaren.
voetnoot1125
Vgl. ‘O Kersnacht, schooner dan de dagen’, Gysbreght van Aemstel, vs. 903.
voetnoot1127
bestort: overgoten.
voetnoot1128
't zelve: het zelfde.
voetnoot1129
streckt: verstrekt.
voetnoot1130
zoen: verzoening.
voetnoot1131
ree verhuisde zielen: de gestorvenen, voor wie mede de H. Mis wordt opgedragen.
voetnoot1132
zelve: zelfde; de Wijzen: vgl. II, 603-14, 1646-48.
voetnoot1135
toets: kostbare steen, vgl. II, 1652; onder struicken enz.: in de Missielanden en bij vervolging.
voetnoot1136
d'Offerzon: de H. Mis, vgl. I, 1589.
voetnoot1137
maght van kettery: Vondel doelt stellig ook op de schuilkerkjes van zijn eigen tijd en land.
voetnoot1139
een Duif dit offer kussen: den H. Geest vol welgevallen bij dit offer tegenwoordig, vgl. Matth. III, 16-17, en zie Altaergeheimenissen II, 338-40.
voetnoot1140
Onnoosle: oprechte, met gedachte aan Matth. X, 16, vgl. II, 592, 559; uw liefde: de H. Geest is de Geest van liefde.
voetnoot1141
't Heiligh Ront: de heilige cirkelvormige Hostie, vgl. de wolck van Rondigheit, II, 206-7.
voetnoot1142-43
vgl. II, 439; 760-61.
voetnoot1144
Man: Manna; schaduw: voorafschaduwing.
voetnoot1145
leckrer: lekkerder, kieskeuriger.
voetnoot1146
't zuiver vat der Maeght: de maagdelijke schoot van Maria. vgl. III, 734.
voetnoot1147
Afgezant: engel, vgl. Luc. I, 26-38.
voetnoot1148
't Kint: Joannes de Dooper, vgl. II, 568-90.
voetnoot1150
't offerlicht: Jezus het licht der wereld, die zich kwam opofferen, vgl. Offerzon van vs. 1136.
voetnoot1152
Dan: als.
voetnoot1156
Een: met klemtoon.
voetnoot1158
Levi: de Joodsche Priesters.
voetnoot1159
betreden: waargenomen.
voetnoot1162
Gezielde: bezielde, levende, vgl. I, 1088; druif, van d'eerste sne: van de eerste snede, oogst; de beste wijn, vgl. II, 431-36.
voetnoot1163
Kanaän: het land van melk en honing, dus van de allerbeste vruchten; getreên met natte zolen: de druiven werden in wijnkuipen met de bloote voeten plat getrapt en uitgeperst, vgl. Maeghden, vs. 1003-40.
voetnoot1164-66
Mystieke verwerking van Jacobs profetie aan Judas uit wiens stam Christus zou worden geboren: ‘Hij vindt aan den wingerd zijn veulen en aan den wijnstok zijn ezelin. In wijn zal hij zijn kleed wasschen en in het bloed van de druif zijn mantel’, Gen. XLIX, 11, waarin ezelin het Jodendom, volen (veulen) het Heidendom, en offerranck des outers het Altaarsakrament beteekent. De bedoeling is, dat het Misoffer alle andere offers, van Jood en Heiden. overtreften te niet doet.
voetnoot1167
offerleckernye: vgl. Altaerbancket, III, 742.
voetnoot1169
Hier wordt de toespraak van St. Paulus, Godts uitverkoren vat, (vgl. Handel. IX; 15 en hierna vs. 1697) onderbroken.
margenoot*
[Randschrift:] Aertslasteraers van den waerachtigen godtsdienst en d'eeuwige offerhande bersten aldus uit tegens d'allerheilighste offerhande der Kristenen.
voetnoot1171
Elys zoons: de zonen van Heli, reeds als offerschenders en daarom verworpen behandeld in III, 545-74; Kantteekening: Aertslasteraers van den waerachtigen godtsdienst en d'eeuwige offerhande: de Hervormers zijn bedoeld en met name Luther en Kalvijn.
voetnoot1172
Ook Simon en Elymas in Peter en Pauwels komen door een kloof met damp op aarde onrust stoken, zie vs. 2, 133-35.
voetnoot1173
steurnis: verstoring; de schaer enz.: de katholieken.
voetnoot1174
geheimaltaer, vgl. III, 726.
voetnoot1175
scheelden: verschilden.
voetnoot1176
nijt: afgunst en verbetenheid; vervremden: vervreemden.
voetnoot1177
schalck: bedriegelijk.
voetnoot1178
Verdriet u 't licht: als gij, katholiek, dan absoluut blind wilt zijn; Kalvijn noemt het Misgeloof ‘verblinding’ (Bellarminus, 858 A).
voetnoot1179
Godts boeck: de Bijbel.
voetnoot1180
dien Godt, in gout gegoten: de h. Hostie in den monstrans, vgl. II, 1367.
voetnoot1181
Mahuzim: Daniël voorspelt van Antiochus Epiphanes, dat hij alle goden zal verwerpen behalve den vestinggod Mahuzim of Maozim (Dan. XI, 38): dit legde Luther zóó uit, dat gelijk Antiochus een voorafbeelding is van den Roomschen Antichrist, den Paus, zoo zijn vereerde Mahuzim de Mis, wat door de klankgelijkenis voor Luther bevestigd wordt. Vondel kende deze opvatting uit Bellarminus, die ze wijdloopig bestrijdt (De Voce Missa, 779 A-v.v.) en zegt, dat de Hervorming ‘de Mis een God noemt of arcem et robur Antichristi Romani’ (het slot en aertsgewelt des Antichrist).
voetnoot1183-84
pest en toverdranck enz.: Bellarminus citeert uit Kalvijn Institutiones (IV, 18), dat de Mis een ‘pestilente dwaling van Satan’ is, waardoor alle vorsten en volken dronken gemaakt zijn (858 B).
voetnoot1188
een heiloos oorloogh: vgl. Openb. XVII, 14.
voetnoot1189
boel: boeleerster, vgl. II, 1374.
voetnoot1190
vgl. Openb. XVIII, 7.
voetnoot1185-91
Ook de ontuchtige vrouw uit Openb. XVII, 3-6 met den gouden beker vol bedwelming was voor de Hervorming het beeld van de katholieke Kerk.
voetnoot1191
haer ridders: haar voorvechters (in Openb. XVII, 12 ‘koningen’), de katholieke verdedigers der Mis.
voetnoot1192
den klaeuw van stael: stalen klaauw of vuist, geweld (vgl. vs. 1182), doelend op Rome's macht óók door de Mis.
voetnoot1194
kerreckroof: roof door de Kerk (van Rome) gepleegd in zoover de priester een stipendium voor het Mislezen ontvangt.
voetnoot1195
lastering: Godslastering; blinde afgoderye: vergelijk ‘vervloekte afgoderij’, Vr. 80 van den Heidelbergschen en Dordtschen Catechismus, en verder Altaergeh. I, 830; II, 1383.
voetnoot1196
guighelspel: goochelspel.
voetnoot1197
kakelbont gewaet enz.: de liturgische Mistekst is uit verschillende gedeelten der H. Schrift samengesteld; ook doelt de benaming op de kerkelijke paramenten, vgl. de ‘veelerley lappen.... oude Bedelaers Mantel en.... de Pausselycke Gods-dienst’, Vondel voorgeworpen in Tooneel-Schildsverplettering, Ung. 1660-62; blz. 320.
voetnoot1200
grouwel: gruwel.
voetnoot1201
Dat stormgevaert: dat krachtig geschut, vgl. vs. 1182.
voetnoot1203
't schuim der domste Reuzen: zinspeling op de mythe van de Reuzen of Giganten, die den Hemel wilden bestormen, vgl. Brieven der H. Maeghden, St. Aeght, vs. 89-v.v. (dit Dl. blz. 441).
voetnoot1204
't beckeneel: hun schedel; dezen hoecksteen: Christus, vgl. Eph. II, 20.
voetnoot1205
nl. 1o dat de Mis een smaad (contumelia; verlastert) van Christus is.
voetnoot1206
2o Zijn Kruis begraeft: ‘crucem ejus sepelire’.
voetnoot1206-7
3o zijn doots enz.: ‘mortem ejus in oblivionem tradere’.
voetnoot1207-8
4o al de vrucht enz.: ‘fructum, qui ex ea nobis proveniebat, tollere’.
voetnoot1208-9
5o en de verven enz.; ‘Sacramentum quo memoria mortis relicta erat enervare et distipare’; het rechtstreeksche antwoord op deze 5 punten staat in vs. 1404-8.
voetnoot1205-10
Vondel vat hier de leer van Kalvijn in 5 punten samen, zooals Bellarminus (861 C) had voorgedaan.
voetnoot1211
Baäl: de Semitische afgod, hier als figuur van de Mis bedoeld.
voetnoot1213
Vloeck: verwerp; Judas: de Apostel, die Christus voor geld verried.
voetnoot1214
opveilt: verkoopt; 't genot: 't voordeel.
voetnoot1215
En zet zijn lijf en ziel enz.: en die (Judas nl.), die Christus' lijf en leven op pand zet, als onderpand voorstelt (van 't geld, dat hij krijgen zou, vgl. Matth. XXVI, 14-16).
voetnoot1179-1216
Zooals de bestrijders van de offerspijze of h. Kommunie Vondels gids St. Joannes hebben onderbroken in de gedaante van Harpijen (I, 797-v.v.) en de bestrijders van de Offereere of aanbidding Aertsengel Godtvruchtigheit in den persoon van Michol hebben tegengesproken (II, 1361-84), zoo krijgen hier Elys zoons tegen de Offerhande of h. Mis het woord en Vondel geeft hun een taal in den mond, die nòg krasser en knarsender klinkt dan die van de voorgaande bestrijders.
voetnoot1216
Versta: Opdat Christus u, Vondel, een verzoenende offerande zou schenken door zijn dood. Tot hier de aantijgingen van de Hervorming.
margenoot+
[Randschrift:] Dit lasteren verbluft den onkundigen:
voetnoot1217
Zelfbekentenis van angst en aarzeling vóor de bekeering; vgl. ook de kantteekening.
voetnoot1219
graeuwt: begrauwt; spoken: geesten, nl. de verschenen zonen van Heli, vs. 1171-72.
voetnoot1220
strax: terstond; verbaest: overmeesterd; ter klove, vgl. vs. 1172.
voetnoot1222
't Verwaten paer: de twee onbeschaamde zonen van Heli; zijnen kerker: de hel.
voetnoot1223
Het hemelsch licht: de Apostel Paulus, vgl. III, 39.
voetnoot1223-24
waessem - aessem, vgl. II, 1175-76.
voetnoot1225
Kercktrompet: Apostel, vergelijk Rom. X, 18.
voetnoot1226
Numaes stijl: de Romeinsche afgodendienst, door Numa Pompilius ingesteld; verzet: veranderd in den christelijken godsdienst.
voetnoot1227
versteken: verstoken, beroofd.
margenoot+
[Randschrift:] doch Sint Pauwels verantwoort de Katholijcke Waerheit.
voetnoot1231
Beëlzebub: een duivel, vgl. Matth. X, 25, XII, 24, 27 en Vondel's Lucifer.
voetnoot1232
voert: vervoert, verleidt; simplen: eenvoudigen, onwetenden.
voetnoot1233
Vgl. III, 51-76.
voetnoot1234
heldiep, vgl. I, 445.
voetnoot1237
De blintheit: de verblinding van 't Heidendom; geeft enz.: verwerpt den Schepper-zelf; vgl. Hollantsche Transformatie, vs. 22, (Dl. 1, blz. 791), Gysbrecht van Aemstel, vs. 123 (Dl. 3, blz. 533).
voetnoot1239
loten: kinderen.
voetnoot1239-40
De bedoeling is: dat de hel zóover den mensch vervoerd heeft, dat hij hem dwong, haarzelf eerst vee-, maar daarna ook menschen-, ja kinder-offers op te dragen.
voetnoot1242
dien nacht: van 't Heidendom; Godts dageraet enz.: Christus.
voetnoot1243
offervoncken: heidensche offervuren.
voetnoot1245
't Beroockte hof: de hel; een: met klemtoon.
voetnoot1246
naeckt: ontbloot.
voetnoot1248
Lucifer: de vorst der duivelen, vgl. voor de opvatting, dat de afgodendienst zijn eer was: Peter en Pauwels, vs. 11-14.
voetnoot1249
Een: met klemtoon; Kerstendom: Christendom, vgl. II, 698, 857; III, 1677.
voetnoot1250
d'orakels de machtspreuken van 't Heidendom.
voetnoot1251
Ter tijt: tot den tijt; toren: toorn.
voetnoot1253
reetschap: gereedschap, middelen; tot enz.: die voor het gruwelijk doel van de hel geschikt zijn.
voetnoot1254
reedt: gereed, klaar liggend; te doen: af te leggen.
voetnoot1255
Versta: Men begon dan, met het Misoffer verkeerd voor te stellen.
voetnoot1256
verlasteren: tot een blasfemie te maken.
voetnoot1257
Versta: geen besmettelijke ziekte greep zoo snel om zich heen.
voetnoot1258
d'offervloeck: het vloeken van het Misoffer.
voetnoot1264
nu speelt zy enz.: nu zet de hel dat God betaald.
voetnoot1265
al haer ongediert: alle duivels en dwaalleeraars.
voetnoot1266
Versta: Zoover God het haar toelaat.
voetnoot1268
oplaedt: op elkaar stapelt.
voetnoot1269-70
Versta: Terwijl haar uitkrijten van de Mis haar allerlei sofismen ingeeft die het volk zand in de oogen strooien en het ongeschikt maken om haar karakter te onderkennen.
voetnoot1271
ontdeckt: ontbloot, ontmaskerd; navel: middelpunt, diepste krocht, Vondels middeleeuwsche hel-voorstelling, Joannes de Boetgezant, IV, 20; Noah, vs. 2.
voetnoot1273
Vergelijk II Cor. XI, 14.
voetnoot1274
Godts boeck: den Bijbel; quansuis: zoogenaamd, bedriegelijk.
voetnoot1276
dischgast: tafelgenoot aan 't protestantsche Nachtmaal.
voetnoot1277
Vgl. II, 1774.
voetnoot1278
Daer: aan den disch, waar alleen de stoffelijke behoefte van den mensch met louter brood en wijn bevredigd wordt.
margenoot+
[Randschrift:] Ongerijmtheit der Onroomschen, die hier verdadight wort.
voetnoot1279
de buick: de protestantsche avondmaalvierder.
voetnoot1280
De Bijbel deckt: de Bijbel spreekt alleen van, vgl. I Cor. XI, 20-21; Vondel kiest maar een enkele van de vele tegenwerpingen, die Bellarminus breedvoerig formuleert en beantwoordt: 859 A-vv. zie: 867 C.
voetnoot1281
zet geen: spreekt niet van.
voetnoot1282
Vgl. I Cor. IV, 1.
voetnoot1283
krancke menschen: arme, onvermogende menschen, de paus enz.
voetnoot1284
't oudt gebruick: van de Mis.
voetnoot1285
stoutheit: overmoed; 't Vernuft: de fantazie.
voetnoot1286
St. Paulus herneemt zijn antwoord.
voetnoot1287
Toespeling op de nieuwheid van de leer der Hervormers; voor: met klemtoon.
voetnoot1288
ghy: met klemtoon; Vernuft: fantazie; stoute: overmoedige.
voetnoot1289
Versta: Dan zoudt ge het niet wagen de Kerk aan te vallen.
voetnoot1259-90
Dat Vondel hier op Luther doelt, toont Hoppenbrouwers aan, die (blz. 553 en 654) een bladzij uit Luthers nachtgesprek met den duivel vertaalt, waarin den hervormer werd gezegd, dat al zijn Missen afgoderij waren geweest.
voetnoot1290
Vondels eigen daad, vgl. III, 1700.
voetnoot1291
De Overlevering, vgl. II, 225.
voetnoot1292
Zie het spinnebeeld voor de Hervormers I, 1595-1600.
voetnoot1293
vaers: vaart.
voetnoot1297
Breetweidender: zoo breed weidend, uitweidend, vergelijk II, 159, in het verhalen van Jesus' lijden en dood.
voetnoot1300
toren: toorn.
voetnoot1302
op: open; die vier: evangeliën.
voetnoot1298-1303
Van dat alles spreken de Evangelisten nooit.
voetnoot1304
Gaet: geldt.
voetnoot1305-6
Arons ampt: het Oud-Testamentisch priesterschap. In zijn brief aan de Hebreeën.
voetnoot1307
bloelooze: onbloedige.
voetnoot1308
Naerdien: nu; Melchisedech: zijn onbloedige offerwijze met brood en wijn, vgl. III, 211 vv.; misscheppen: misvormen.
voetnoot1311
't vlies: dat 't zien belemmert.
voetnoot1310-12
‘Zelfs de verblinde Joden erkennen Melchisedechs priesterschap. Zij doodden wel Christus, maar 't eeuwig offer vochten zij niet aan’ (van Delft, blz. 249).
voetnoot1313
verbast: uitblaft, vgl. I, 1301, 1430.
voetnoot1314
Versta: beschuldigt de Kerk bovendien van Judaïsme in haar offerdienst.
margenoot+
[Randschrift:] Geen Iootschap bleef de Katholijcke Kerck in 't offeren aenhangen.
voetnoot1316
d'allerblijste bootschap: vertaling van: evangelie.
voetnoot1317
smet: besmet; het leste boeck: het Nieuwe Testament.
voetnoot1318
't eerste: het Oude Testament; terght: prikkelt, provoceert.
voetnoot1320
't hemelsch Recht: Gods recht; snedigh: scherpzinnig.
voetnoot1321
zijn Bruit: de Kerk; betrouwt: toevertrouwt.
voetnoot1322
wraeckt: weert.
voetnoot1323
den reuck: enz.: de brandoffers der Oude Wet.
voetnoot1324
't middelbaer: het middelbare, ‘nuttige hulpmiddelen’ (Zeij, blz. 245) en vgl. II, 1726.
voetnoot1326
van wederzy gelijck: die aan weerskanten, bij Katholiek en niet-Katholiek, gevonden worden.
voetnoot1327
bestemt: toegestemd; van offerloosgezinden: door hen die het Misoffer verwerpen.
voetnoot1328
tegens een: tegen elkander, vgl. III, 1175.
voetnoot1329
schriftschut: geschut van Bijbelteksten.
voetnoot1330
de vlagh: den voorrang.
voetnoot1331
quansuis: Versta: op de Kerk, die zoogenaamd de hoer van Babel is, vgl. I 931; III, 1189.
voetnoot1332
Aanduiding van de maatschappelijke wanorde door de Hervorming verwekt; weerlijck: wereldlijk.
voetnoot1333
De ketterij vormt zich een God naar eigen begrip.
voetnoot1334
Zooals Jeroboam, die Israël van Juda afscheidde, met een gouden kalf in Bethel en Dan de beste Joden ergerde, vgl. III Kon. XII. 28-29.
voetnoot1335
rijten: uit elkaar te scheuren.
voetnoot1336
Ongewijde priesters, niet uit den stam van Levi, vgl. IV Kon. XVII, 21.
voetnoot1337
Kristdienst: dienst van Christus; kerreckroof: diefstal door de Kerk, vgl. III, 1194.
voetnoot1338-vv.
De oude felle hekeldichter weer aan 't woord!
voetnoot1340
De Hervorming klaagt dat de Mis het zoenbloed van Christus verduistert.
Godts kelck: de gouden kelken van den katholieken eeredienst.
voetnoot1342
Beschilderde borden met de Tien Geboden, o.a. ‘Gij zult niet stelen’.
voetnoot1343
In de volkomen leeggestolen katholieke kerken.
voetnoot1344
Bel: de Babelsche afgod, waarmee de Hervorming Rome aanduidde evenals met Antichrist.
voetnoot1345
haer reedtste stormgevaert: het scheldwoord, waar zij altijd mee klaar staat, vgl. Voor-reden van Grotius Testament (zie hiervóór blz. 627) en I, 1063.
voetnoot1346
's weerelts Hooftstadt: Rome, vgl. Peter en Pauwels: vs. 1674.
voetnoot1347
een keten, rijck van schakels: vgl. Opdr. van Harpzangen, vs. 13.
voetnoot1348
orakels: indrukwekkende getuigenissen.
voetnoot1349
ontzegg': uitdage, vgl. II 403.
voetnoot1350
d'outheit: de oudste Christenkerk; doorgaens: doorloopend; Melchisedech: het offeren van brood en wijn.
voetnoot1351
gespelt by: voorspeld door; Malachias: vgl. III, 676-vv.
voetnoot1353
schultbeken: bekentenis van ongelijk.
margenoot+
[Randschrift:] Ongerijmtheit derOnroomschen,
voetnoot1356
Versta: verzint (verziert) een bedenksel om zich te redden.
voetnoot1357
Versta: hecht aan 't begrip ‘offer’ een al te wijde beteekenis, Bellarminus geeft aan, hoe o.a. Melanchton onder sacrificium ongeveer elke godsdienstige handeling verstond (784 D).
voetnoot1359-60
Vgl. Matth. VII, 26-27.
voetnoot1361
zet hier geen zeker merck: brengt geen vaste onderscheiding mee.
voetnoot1362
Godsgift: gave aan God.
voetnoot1365
in 't gemeen: in 't algemeen, zonder onderscheiding van speciale priesters, vgl. I Petr. II, 5.
voetnoot1366
voltoider wet: volmaakter wet, nl. van het Nieuwe Testament.
margenoot+
[Randschrift:] die hier wederleit wort.
voetnoot1367
dat woort: nl. offer; d'aelouden: de oudste christelijke schrijvers.
voetnoot1368
by 't godtsbladt: in den Bijbel.
voetnoot1369
gerecht: gericht.
voetnoot1370
Bellarminus merkt op: ‘De Schrift pleegt niet het woord offer absoluut te gebruiken, wanneer ze over een oneigenlijk offer spreekt, maar met een of ander toevoegsel, zooals: offer van lof, offer van gerechtigheid’ enz. (823 C).
voetnoot1371
offerhant van lof: vgl. Ps. CXV, 17; kalf der lippen: vgl. Os. XIV, 3.
voetnoot1372
hy: de Nijd van vs. 1353.
voetnoot1373
Noch: evenals in vorig vs.; nog; worght hy: wordt hij geworgd, wordt hem 't zwijgen opgelegd.
voetnoot1374
eigentlijck: in eigenlijken zin.
voetnoot1375
ringk: eigen vaste beteekenis.
voetnoot1376
vloten: op en neer slingeren.
voetnoot1378
Lees: als 't gebroken hart enz.
voetnoot1379
most: moest; stip: stipt, in strikten zin.
voetnoot1380
Daer: terwijl toch.
voetnoot1381
onverwart: klaar.
voetnoot1382
stip: streng.
voetnoot1387
lastergeest: leugengeest, Beëlzebub, vgl. III, 1230, 1241.
voetnoot1388
tittel: naam.
voetnoot1389
hantgemeen: medeplichtig.
voetnoot1390
Schuift nu zijn schult te Mis toe: werpt nu zijn eigen schuld op de Mis; daer: terwijl; Heleen: keizerin Helena, vgl. II, 813, hier als type van de Godzoekende ziel, d'offerziel van vs. 1391.
voetnoot1392
't offren: 't Misoffer.
voetnoot1393
Arons roede: vgl. I, 1208-9; II, 903.
voetnoot1394
Naerdien: omdat; bloelooze: onbloedige.
voetnoot1400
Hebreen: Joden; Latijnen: Romeinsche soldaten.
voetnoot1401
t'eigenen: toe te eigenen.
voetnoot1402
onbesmette: onbloedige.
voetnoot1404
ampt: priesterschap; verlastert: onteert.
voetnoot1405
offerhande: kruisoffer.
voetnoot1404-07
Antwoord op III, 1205-10.
voetnoot1407
Versta: geheel (schoon) door de Mis uitgewischt.
voetnoot1409
Christus sloeg de koopers uit den tempel met een zweep (Joan. II, 15) en Roboam dreigde met schorpioenen, ijzeren geesel (III Kon. XII, 11).
voetnoot1410
begreep: herbergde, omvatte.
voetnoot1412
dees plaegh: vgl. deze pest, deze dwaalleer der Hervorming; zich zelve een' Engel veinzen: zich voordoen als een engel, vgl, II Cor. XI, 14 en hiervoor vs. 1273.
voetnoot1413
Kristus ampt en eer: de eer van Christus' priesterschap.
voetnoot1414
't merck: het kenmerk, kenteeken, vgl. Koorzang, vs. 41, 42; veer: ver.
voetnoot1415
de grijns: het masker, vgl. II. 1296.
voetnoot1417
Der valsche munte: der dwaling; in schemerlicht besteet: in twijfeltijd gebruikt, uitgegeven; weer persoonlijke herinnering.
voetnoot1418
slechte: eenvoudige.
voetnoot1419
by een' valck enz.: door een roofgierige, die baat heeft bij het leugenachtig verweer der Hervorming.
voetnoot1420-22
Vgl. hiervoor vs. 1340-43.
voetnoot1422
tiende: de kerkelijke inkomsten.
voetnoot1423
geen: niet alleen.
voetnoot1424
Versta: maar wil doen wat Lucifer deed; Lucifer: vgl. III, 1248.
voetnoot1425
offersmaets: hoon aan het Misoffer.
voetnoot1427
Englen: gezanten, dienaars.
voetnoot1428
Vgl. Matth. XIII, 25.
voetnoot1429
oegst: oogst.
voetnoot1430
Weer schrijft Vondel de rampen van 't ontredderd Europa zijner dagen aan de Hervorming toe, vgl. hiervoor vs. 1332.
margenoot+
[Randschrift:] De doop maeckt Kristus bloet niet krachteloos, veel weiniger vernietight d'onbloedige offerhande Kristus bloedige offerhande, ons door d'onbloedige toegeeigent.
voetnoot1431-vv.
Bellarminus raakt dit argument terloops aan: 847 C; 863 C.; Godts Jordaen: de rivier waarin Christus gedoopt werd, hier: doopwater; vonteplassen: water van den doopvont.
voetnoot1433
In Fenixbloet: allerkostbaarst bloed, in het bloed van Christus, waaruit het Doopsel zijn kracht heeft; Fenixbloet: vgl. fenixschachten, I, 1049.
voetnoot1435-36
herboren uit bron (water) en geest: (de Heilige Geest): vgl. Joan. III, 5.
voetnoot1438
afslagh: vermindering.
voetnoot1439-40
Vgl. Joan. XIX, 34 en Altgeh. II 356.
voetnoot1441
flaeuwer: minder krachtige.
voetnoot1443
slechter: in zich krachtelooze.
voetnoot1447
oneven: ongelijk.
voetnoot1449-50
zelven: zelfden.
voetnoot1451
Een zelve: éénzelfde; vaegen: vegen, reinigen, vgl. I, 654.
voetnoot1452
bloedeloos: onbloedig.
voetnoot1452-55
‘Hierin bestaat de heele dwaling onzer tegenstanders, dat zij zich er ten onrechte van overtuigd houden, dat wij aan de Mis kracht van zondenvergeving toekennen zonder eenige betrekking tot het Kruisoffer’, Bellarminus, 166 A.
voetnoot1455
een: met klemtoon.
voetnoot1456
offraers: priesters van de Nieuwe Wet.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1482 luidt in de 1e ed.: Van zijn door hem offerenden Godt?: Latere uitgaven probeerden velerlei herstel van 't uitgevallen woord. Alleen Vondel zelf vulde in de 2e ed. (Bibl. no. 411) steets in.
voetnoot1458
zijnen dienst op aerde: het Misoffer, vgl. III, 138-40.
voetnoot1459-62
Over Christus' eenig en ondeelbaar (eenvouwigh) priesterschap bij veelheid van priesters: Bellarm. 861 D.
voetnoot1463
recht: met recht; vgl. II Cor. V. 21.
voetnoot1464
Een: met klemtoon.
voetnoot1464-66
Vgl. I 1266-83.
margenoot+
[Randschrift:] Zoo weinigh als d'offerhande der oude Wet Kristus Kruisoffer vernietighde, zoo weinigh wort het door d'offerhande der nieuwe Wet ja min vernietight.
voetnoot1467-68
Versta: Noch de offers uit den tijd der natuurwet (Melchisedech, Abraham) noch die van de Mozaïsche wet deden door hun voorafbeelding (offerbeelt) het Kruisoffer oneer; Vgl. Bellarm.: 863 B.
voetnoot1469
na: naderhand; den bergh: den Kalvarieberg.
voetnoot1470
Vgl. III, 365, 379, 410; onnozel: onschuldig; zonder ergh: zonder kwaad.
voetnoot1471
't voorspel: de voorafbeeldingen.
voetnoot1473
noch lager dan de kim: dat nog niet boven den horizon is.
voetnoot1474
schim: schaduwen.
voetnoot1475
't voorspel: nl. van het licht, het morgenrood.
voetnoot1472-78
Vgl. II, 1-12.
voetnoot1479
schelt: scheldt.
voetnoot1481-82
dat uitgedruckt gebodt: dat uitdrukkelijk gebod, nl.: ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’, I Cor. XI, 24.
voetnoot1486
Versta: van Jezus' dood.
voetnoot1487
offertoebetrouden: wien 't offer is toevertrouwd.
voetnoot1488
Even een heidensch element: het vuur van Vesta! Vgl. III, 1639; past: zorgt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: de eerste uitgave heeft in vs. 1496 achter heeten een vraagteeken.
voetnoot1491
moet: gemoet.
voetnoot1492
Dit outer: het christelijk altaar.
voetnoot1494
Versta: Een altaar is een gedekte tafel (mensa).
voetnoot1495
orakels: de uitspraken.
voetnoot1496
Godtsdisch: tafel ter eere Gods, vgl. Ezech. XLI, 22: ‘De hoogte van het houten altaar was drie kubieten... en hij sprak tot mij: Dit is de tafel voor den Heer’.
voetnoot1497
een ieder op zijn wijs: altaar of tafel naar de bizondere bedoeling.
voetnoot1498
zoent: verzoent met God.
voetnoot1499
Versta: hetzelfde lichaam van Christus verschaft tegelijk.
voetnoot1500
aes: voedsel; offer: een offer.
voetnoot1501
paeit: verzoent.
voetnoot1503
steurt: stoort, maakt zich druk, vergelijk over woortstrijt: III, 1295.
voetnoot1504
Weer een zelf bekentenis!
voetnoot1505-6
't Geheimmerck: gewoonlijk de vertaling van sacramentum, maar hier blijkbaar, nu het op het Kruisoffer slaat, van mysterium.
voetnoot1508
brootdienst: vgl. noot bij II, 962.
margenoot+
[Randschrift:] De Wet der nature en het Recht der volcken verdadight d'offerhande der Katolijcke Kristenen.
voetnoot1509
Versta: al zwegen Bijbel en Traditie.
voetnoot1511
Vgl. over het natuurrecht van het offer: III, 51-v.v. en 1232.
voetnoot1514
by geval: de Scholastiek zegt: per accidens.
voetnoot1515
Vgl. III, 1244-45.
voetnoot1519
‘Iedere godsdienst, waar of valsch, heeft op alle plaatsen en ten allen tijde God met offers geëerd’, Bellarm. 853 B; kiel: schip; vleugels: zeilen.
margenoot+
[Randschrift:] d'Offerhande uit de Kercke vagen, is den godtsdienst uitroien, en Godt naer d'oogen steecken.
voetnoot1521
Bellarm. wijst er op, dat het offer de hoogste en meest geeigende eer is, die de mensch God brengen kan: 854 B.
voetnoot1524
met een: meteen, tegelijk.
voetnoot1525
Sint Andries: de apostel Andreas; uit de Passio sancti Andreae citeert Bellarminus driemaal (470 B, 731 B en 843 A): ‘Ego omnipotenti Deo immaculatum agnum quotidie sacrifico; qui cum sit vere sacrificatus et vere a populo carnes ejus manducatae integer perseverat et vivus’. (Dagelijks slachtoffer ik God het onbevlekte Lam, dat als het waarachtig geofferd en zijn vleesch door 't volk is gegeten, ongedeerd en levend blijft); Marius wijst hier in Amstelredams Eer (blz. 260) terloops op.
margenoot+
[Randschrift:] Aeloutheit en algemeenheit verdadigen de nieuwe offerhande tegens de nieuwigheit:
voetnoot1529
Sint Polikarps scholier: de leerling van den H. Polycarpus, Sint Ireneus, reeds in II, 1390 aangehaald. Zijn uitspraak (in Contra Haereses Lib. IV, cap. XVII) uitgaande van Christus' woord ('s meesters mont): ‘Dit is mijn lichaam’ luidt: [Christus] novi testamenti novam docuit oblationem, quam Ecclesia ab apostolis accipiens in universo mundo offert Deo.’ (Christus leerde het nieuwe offer van de nieuwe wet dat de Kerk van de Apostelen [Kristgezanten, vs. 1532] over de heele wereld God opdraagt). Bellarminus geeft dezen tekst 827 A en Vondel zette hem als motto boven zijn Kenteken des Afvals (in 't volgend Deel te publiceeren; zie het Naschrift op blz. 829), dat dit gedeelte der Altaergeheimenissen samenvat.
voetnoot1533
Sint Augustijn: de bisschop van Hippo en Kerkvader, zie II, 525; III, 648; Bellarminus citeert uit hem: ‘Hoc sacrificium secundum ordinem Melchisedech Deo jam videant offerri, sacrificium Judaeorum.... jam cessare’. (Men zie nu hoe God het offer van Melchisedech wordt opgedragen, en het offer der Joden heeft opgehouden); met d'outheit: met de oudste christelijke schrijvers.
voetnoot1534-35
Een: met klemtoon.
voetnoot1536
d'offerdagh van Sion: het laatste Avondmaal te Jerusalem.
margenoot+
[Randschrift:] oock volgens haer eige belijdenis;
voetnoot1539-44
d'Aertsvyanden des Offers: de Hervormers; staen altaren enz.: geven toe ‘dat het Misoffer minstens sedert 1000 jaar [van ± 1640 tot ± 640 af] in gebruik is niet alleen in Rome, maar over de heele aarde’ (Bellarminus, 857 A).
margenoot+
[Randschrift:] of de Kerck is gevallen, tegens zoo veel heerlijcke beloften.
voetnoot1545
Betrouw nu vast: neem dan als zeker aan.
voetnoot1546-48
Bellarminus betoogt de noodzakelijke gevolgtrekking, ‘dat Christus zijn Bruid, de Kerk, heeft verloren’ (858 C).
voetnoot1549
En ‘dat Paulus in I Tim. III, 15 ten onrechte de Kerk de zuil en vastheid der waarheid noemde’ (ib.).
voetnoot1554-55
Vgl. ‘De poorten der hel zullen haar [de Kerk] niet overweldigen’. Matth. XVI, 18, ook door Bellarminus in dit verband (l.c.) aangehaald; borgh: burcht; gewelt: macht; verkracht: overweldigd.
voetnoot1556
Lucifers slaghorden: het leger der duivelen.
voetnoot1558
De engel Gabriël zei tot Maria over haar aangekondigden Zoon: ‘Zijn rijk zal geen einde hebben’, Luc. I, 33; Bellarminus, l.c.
voetnoot1559-61
Ook ‘volgt dat de voorspellingen van de profeten Osee (II, 16-17) en van anderen, die zeiden dat na Christus' komst de afgoderij zou ophouden, valsch zijn’ (Bellarminus l.c.).
voetnoot1564
afgodts necken: de afgoderij voorgesteld als een veelkoppig monster, vgl. ook Ps. XC, 13, en 't vignet van de Altgeh. met de bemerking daarover blz. 642.
voetnoot1566
slijm uitvagende: slijk wegwegend.
voetnoot1567
slimmer: erger.
voetnoot1561-68
‘En dat alle heiligen, die later door leven en wonderen groot waren, afgodendienaars, goddeloozen en heiligschenners geweest zijn’ (ib.).
voetnoot1568
lastering: Godslastering; schande: eigen schande.
voetnoot1569
ontdeckt: opgegaan.
voetnoot1570
hun: den heiligen.
voetnoot1572
hem: den offerlooze.
voetnoot1575
Weer tegen woordenzifterij, vgl. III, 1295, 1493, 1503.
voetnoot1576
oegst: oogst.
voetnoot1578
uit Hebreeus: nl. Mahuzim, vgl. III, 1181.
voetnoot1579
uit Latijn: verl. dlw. van mittere, zenden.
voetnoot1580
Nieuwigheit: de Hervorming; katholieke apologeten spraken vaak van novatores, nieuwlichters; Nachtmael: dat woord is in Bijbel en Oudheid ook onbekend.
voetnoot1584
zal 't zelden zich bedancken: zal er zelden pleizier van beleven.
voetnoot1585
Kalvijn: eindelijk noemt Vondel zijn felsten tegenstander in den tekst; vgl. de kantt. bij I, 1153. Eenzelfde argumentum ad hominem, als nu volgt, ontwikkelde de H. Hilarius van Poitiers in zijn geschrift Contra Constantium Imperatorem, XVI, ook in verband met een verwijt der Arianen (Opera S. Hilarii, Parisiis, MDCCCXXX, Dl. II, blz. 107).
voetnoot1586
Arrius: Arius, die de eenwezenheid van Christus' natuur met den Vader loochende, vgl. II, 520; leggen in de ly: doen kantelen, in verlegenheid brengen; vgl. Lucifer, vs. 1837.
voetnoot1587
boeckstaef: letter.
voetnoot1588
Geen van deze woorden, door Kalvijn zelf druk gebruikt, komen in den Bijbel voor.
voetnoot1593
mangelt: ontbreekt; bescheit: antwoord.
voetnoot1596
lasteraers dwaalleeraars.
voetnoot1597
wuft: luchthartig, makkelijk.
margenoot+
[Randschrift:] Verdadiging van de ceremonien der Misse.
voetnoot1601
't Misverwen van de Misse: Vondel weerkaatst een van de vele woordspelingen, waar onze taal makkelijk toe leidde: vooral Misverstand deed opgeld bijv. bij Huygens; misverwen: verkeerd voorstellen, bekladden; neemt waer: let op.
voetnoot1602
Vgl. de bedriegelijke voorstelling van de Misceremonies, door Kemnitz uit Joannes Eck verminkt overgenomen, ontmaskerde Bellarminus (783 C); slijm: slijk, vuil.
voetnoot1603
Moloch: schrikbeeld van afgoderij.
voetnoot1604
verwilderen: schuw te maken.
voetnoot1608
stroo en stoppel: vgl. I Cor. III, 12-13.
voetnoot1609
zoo gruwzaem uitgeschreit: o.a. door Marnix in zijn Biencorf!
voetnoot1611
Gelijk Bellarm. (784 A) kort aantoont.
voetnoot1613
zijn' dienaer: den priester.
voetnoot1614
De priester draagt onder de Heilige Mis een wit kleed (alba) en een (vaak) rood kasuifel, als herinnering aan het witte en roode spotkleed, resp. door Herodes (Luc. XXIII, 11) en Pilatus (Joan. XIX, 2) Christus omgehangen, vgl. II, 1769-70.
voetnoot1615
't licht: het kaarslicht; het ware licht: Christus, vgl. Joan. I, 9 en vgl. voor deze woordfiguur I, 1043; II, 122.
voetnoot1616
't kruissen: de zegen- en kruisgebaren van den priester.
voetnoot1617
reis: keer.
voetnoot1619
des Offraers: van den priester.
voetnoot1620
boeck: het misboek, missale.
voetnoot1622
't Hooghwaerde: de gekonsakreerde Hostie; aenbidt en verheft: in de hoogte beurt ter aanbidding.
voetnoot1626
als een worm: vgl. I, 1125, 1487.
voetnoot1627
luister naer uw ooren: geef acht op den zin van wat gij hoort.
voetnoot1628
guichlery: bedriegelijke klanken.
voetnoot1630
'k Hoor Gabriël u groeten: de engel zei tot Maria: ‘De Heer is met U’ (Luc. I, 28), hetzelfde zegt de priester eenige malen onder de Mis tot het volk (‘Dominus robiscum’); Englezangk: Het ‘Gloria in excelsis Deo’, Luc. II, 14, dat gewoonlijk in de Mis gebeden wordt.
voetnoot1632
cymbelgalm: het schellen bij de voornaamste deelen der Mis, vgl. III, 1123.
voetnoot1634
Beurtelings worden stukken uit het het Evangelie, de Profeten en de Brieven van S. Paulus (Kristgezant) gelezen.
voetnoot1635
verbeên: gesmeekt.
margenoot+
[Randschrift:] Sint Pauwels besluit zijn rede,
voetnoot1637
Elys kroost: de zonen van Heli, de Hervormers, vgl. III, 547, 1171, 1222.
voetnoot1638
tergh': provoceere; stuck: waagstuk, schelmstuk.
voetnoot1639
Vgl. III, 1488; leggen: liggen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1670, de oude uitgave heeft achter lof een dubbele punt.
margenoot+
[Randschrift:] vermaent ons tot standvastigheit in 't offeren, Gode en Kristus ter eere,
voetnoot1642
Samuël: op wien (ten deele) het priesterschap van Heli overging; vergelijk Derde Boeck, vss. 506-7, hiervóór op bladzij 789.
voetnoot1643
Vergelijk Ps. XLIV, 8 en hiervóór II, 911-12, bladzij 740.
voetnoot1644
overgoten: hoort bij Kristus.
voetnoot1645
gemerckt: aangeduid; met Duif enz.: vgl. Matth. III, 16-17 en hiervóór I, 556 en II, 770.
voetnoot1647
nu 't oude leit aen kolen: nu het Joodsche Jerusalem, met zijn offerdienst verbrand is; in kolen: II, 1024.
voetnoot1648
reine: toespeling op de reine offerande, door Malachias voorspeld, vgl. III, 689, 727 enz.
voetnoot1649
Mis en Kommuniebank.
voetnoot1650
koorgeheimenis: altaar-sakrament.
voetnoot1654
des diensts: voor den dienst, het offer.
voetnoot1655
dier belast: ernstig gelast; tot enz.: vgl. I Cor. XI, 24.
voetnoot1656
gewisse: geweten.
voetnoot1658
Hoppenbrouwers (blz. 612) vermeldt hiervan een geval uit 't jaar 1503.
voetnoot1659
outerstormen: bestrijding van de leer der Eucharistie.
voetnoot1661
Vgl. Joan. XIX, 34.
voetnoot1663
Vgl. Matth. XXVII, 34.
voetnoot1665-68
De Heilige Mis vat de vier soorten der oude offers samen als eereoffer, zoenoffer, dankoffer en smeekoffer, vgl. III, 1015-20.
voetnoot1669
Wy Heiligen: Sint Paulus spreekt nog steeds; verheugen: vul in: ons.
voetnoot1671
des weerelts ingezeten: die nog op aarde zijt, vgl. I, 1246, 1453.
voetnoot1670-72
Versta: Zoo dikwijls U, bij onze lofzangen, door de Heilige Mis... Gods weldaden worden geschonken.
voetnoot1673-74
verkoelt, verquickt: in Refrigerio, in het Vagevuur, vgl. III, 1131.
voetnoot1675
Vgl. Phil. II, 10.
voetnoot1669-76
Vgl. ‘Wanneer een priester de Heilige Mis opdraagt, eert hij God, verblijdt de engelen, sticht het volk, helpt de levenden, verkrijgt rust voor de gestorvenen en maakt zich zelf aan alle goed deelgenoot’, Imit. Christi, IV, 5.
voetnoot1676
dierte: kostbaarheid.
voetnoot1677-vv.
Voor deze onvergetelijke schoone slotverzen van zijn wonderbaar gedicht mag de begenadigde Vondel geïnspireerd zijn door de opwekkingen van St. Joannes Chrystomus (zijnen Guldenmont, hiervóór II, 1661) in het Officie van H. Sakramentsdag: ‘Ne torpeamus igitur tanta digni caritate et honore putati.... accedamus cum tanta nos quoque alacritate ad havc mensam.... et unus sit nobis dolor hac esca privari’ (Laat ons dan niet traag achterblijven, nu wij zóoveel liefde en eer waardig zijn gekeurd.... Laat ons ook met zooveel snelheid naar dezen tafel gaan.... en onze eenige droefheid zij, van deze spijs verstoken te blijven) Fer. II infra Oct. ss. Corp. Christi.
voetnoot1677
Kersten hart: Christenmensch, vgl. III, 294.
voetnoot1678
Man: Manna.
voetnoot1682-83
hoop van staet (stand): hoogmoed; zucht tot gout: hebzucht; vleiery van pluimen (in bed): zinnelust.
voetnoot1685
outeroegst: oogst van zegeningen van 't altaar.
voetnoot1686
Serafijnsche lucht: in hemelsche liefde.
voetnoot1687
't heilzaem teiken (teeken): het kruis.
voetnoot1689
de boom des levens: vgl. I, 59-60.
voetnoot1689-95
Die herhalingen van hier-hier vertolken Vondels diepste bewogenheid, vgl. De Kruisbergh vs. 41-47 in een verwante mystieke vervoering.
margenoot+
[Randschrift:] en vaert ten hemel.
voetnoot1697
't uitgelezen vat: vgl. III. 1169.
voetnoot1699-1700
Vondels laatste zelfbekentenis en overgave; vgl. dien gerusten schoot der Kercke: Heerl. der Kercke, III, 796-97.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys