Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
Toon afbeeldingen van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8,15 MB)

ebook (6,98 MB)

XML (3,07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragikomedie
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

(1931)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 250]
[p. 250]

De getemde Mars.aant.

Aen onze Vredevaders Vaders des Vaderlants
De Heeren Bvrgemeesters van Amsterdam.

t'Amsterdam,

By Abraham de Wees, Boeckverkooper op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament, in 't Vredejaer

MDC XLVIII.



illustratie

[pagina 251]
[p. 251]

Aen onze Vredevaders Vaders des Vaderlandts
De Heeren Burgemeesters van Amsterdam.aant.Ga naar voetnoot*

 
Nu berst een bron von blyschap uit onze aders,
 
Op 't klincken van de zilvre Vretrompet,
 
Daer ghy een wyze op 's weerelts Vrede zet,Ga naar voetnootvs. 3
 
O Amsterdamsche oprechte VREDEVADERS.
5[regelnummer]
Uw wijsheit holp d'Oranje snoeren vlechten,Ga naar voetnoot5
 
En banden, daer 't Gewelt aen leit getemt,Ga naar voetnoot6
 
De barsse Krijgh, zoo lang van rust vervremt,Ga naar voetnoot7
 
En op wiens hart geen vredewensch kon hechten.
 
Europe, ja al d'aertkloot met vier deelenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Des aertkloots, rolt u juichende te moet,
 
Naer dien ghy stopt de Wel van 't burgerbloet,Ga naar voetnoot11
 
En d'eerste smoort dees Hydra van krackeelen.Ga naar voetnoot12
 
Nu kroonen u de Burgers in uw veste,
 
Dewijl ghy gaerne uw eigen nut vergeet,
15[regelnummer]
En hangt uw zorgh en arrebeit en zweetGa naar voetnoot15
 
Aen 't Vaderlant, en algemeene beste.
 
Ay hanthaef zoo het wit der oorelogen,Ga naar voetnoot17
 
Den VRYDOM, uw bevochten errefgoet,
 
Dat ieder duicke in schaduw van dien Hoedt.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Zoo bloeie uw stadt in eendraght, en vermogen.Ga naar voetnoot20
[pagina 252]
[p. 252]

De getemde Mars.

 
De weerelt had, van weelde en voorspoet droncken,
 
Iupijn geterght, en zijne MajesteitGa naar voetnootvs. 22
 
Nu jaren langk zijn' eisch en recht ontzeit;Ga naar voetnoot23
 
Dies zijne wraeck in 't endt begon t'ontvoncken.
25[regelnummer]
't Is tijt, sprack hy, in 't midden van de Goden,
 
Dat Mars ons Recht bewaere met zijn zwaert:Ga naar voetnoot26
 
De menschen zijn te wijt van deught veraert:Ga naar voetnoot27
 
Zy passen noch op wetten, noch geboden.Ga naar voetnoot28
 
Door 's Vaders last klom Mars op zijnen wagen,
30[regelnummer]
Getrocken van twee wolven, wreet van muil.Ga naar voetnoot30
 
Het aertrijck schrickte, en kendeze aen 't gehuil;
 
Een voorspoock van afgrijsselijcke plagen,Ga naar voetnoot32
 
Zoo hoort in zee de zeeman 't onweêr ruisschen,Ga naar voetnoot33
 
Dat hem genaeckt, en dreight met dootsgevaer.
35[regelnummer]
Hy neemt hier op by tijts dien veurbo waer,
 
Eer 't water ziede, en luidt beginn' te bruisschen.
 
Op dat gerit, dien storm, uit Mavors oorden,Ga naar voetnoot37
 
Op 't rollen en het hollen van zijn as,
 
Begon het al te dreunen wat 'er was,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Het Schelt, de Rijn, de Donauw, en zijn boorden.Ga naar voetnoot40
 
Al 't ongediert van menschen, diep gescholen
 
In bergh en bosch, in wout en wildernis;
 
Al wat veraert, verwoet, verwildert is
 
Komt naer dees lucht gestoven uit zijn holen.
45[regelnummer]
Men zagh al 't schuim tot heiren t'zamenrucken,
 
De Roof, de Moort, de Vloeck, de Stokebrant,Ga naar voetnoot46
 
Gewelt, Verraet. Megeer bedeckte 't lantGa naar voetnoot47
 
Met eenen vloet van gruwlijcke ongelucken.
 
Het stof begon tot aen de lucht te wassen,
50[regelnummer]
Gelijck een zee van zant en roock en smoock.
 
De zon, die uit den Oosten opquam, doock
 
Voor 't weerlicht van geweer en harrenassen.
[pagina 253]
[p. 253]
 
Toen viel een nacht van rampen, zoo veel jaren,
 
Op 't hart des volcks, dat sedert geenen dagh,
55[regelnummer]
Geen schemerlicht van vreught of voorspoet zagh,
 
Maer gingk bedruckt in duisternissen waeren.Ga naar voetnoot56
 
Men zagh helaes! nu langer by geen starren,
 
Of zon, en maen, maer by den lichten brant
 
Van stadt op stadt; van overrompelt lant
60[regelnummer]
En Staten, aen 't verbijstren, en verwarren.
 
Dat hongrigh vier greep d'uitersten van SpanjeGa naar voetnoot61
 
Van weerzijde aen, 't oproerigh Lissebon,
 
En Katalonje, en 't razend Roussiljon.
 
De brant sloegh voort in Yrlant, en Britanje.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Italie, oock aen 't blaecken ondertusschen,
 
Broght water aen, en schutte vast den brant,Ga naar voetnoot66
 
Die van 't geberghte en Adriatisch strant
 
Haer overviel, en lastigh viel te blusschen.
 
Ia d'oorlooghsvlam sloegh over in de daecken
70[regelnummer]
Van Krete, daer het uit de bare zeeGa naar voetnoot70
 
Zijn kroon verheft. Dat deed Europe wee.Ga naar voetnoot71
 
Och, 't is hoogh tijt, hoogh tijt om op te waecken.Ga naar voetnoot72
 
Zoo riepze, en zagh, te rugge naer Sicilje,Ga naar voetnoot73
 
Dat eilant in een' gloet van oproer staen;
75[regelnummer]
Die vlam, van daer, in 't hof te Napels slaen,
 
Tot bijstren schrick der Rijcken van Kastilje.
 
Zy gingk Iupijn haer' noot en jammer klagen.
 
Och Vader, och, wat baetme nu mijn faem,
 
En dat een deel der weerelt mijnen naem,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Zoo dier gekocht, in eeuwigheit zou dragen?
 
Bewillighde ick uw minn' tot zulck een ende?Ga naar voetnoot81
 
En schonck ick u den bloessem van mijn tijt,Ga naar voetnoot82
 
Om aen te zien hoe Mars mijn' bruitschat rijt',
 
Verscheure, en schenne, en dompele in ellende?
85[regelnummer]
Verwaerloost ghy het lant van uw geboorte,Ga naar voetnoot85
[pagina 254]
[p. 254]
 
Uw voesterplaets, die u het leven gaf?
 
Vergeetghe uw wiegh, en aengebeden graf?
 
Onthaelt nu Mars mijn' vyant in die poorte?Ga naar voetnoot88
 
D'erfvyanden, die mijn geluck benijden,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Gansch Asie wil my met maght aen boort;Ga naar voetnoot90
 
De Libiaen stuwt zijn gedroghten voort.Ga naar voetnoot91
 
Hoe kan 't Europe ontworstlen, of ontrijden?
 
Der Goden Tolck daelt neder op die klaghten,Ga naar voetnoot93
 
Op dat hy Mars in 't velt te rugge roep',
95[regelnummer]
Daer hy braveert, in 't midden van den troep,Ga naar voetnoot95
 
Verhit op bloet, en moort, en menscheslaghten.
 
Maer Mars, ocharm! in stede van bedaeren,
 
Verbittert op den oppersten Iupijn,
 
Schelt d'aerde quijt, om Heer van al te zijn,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En ruckt te hoop de kracht der oorlooghsscharen.
 
Hy roept: nu staeckt dit snoot gevecht, ghy Reuzen:Ga naar voetnoot101
 
Brengt bergen aen van muurwerck: schept uit puin
 
Van woeste steên een stormkat, steil en schuin,Ga naar voetnoot103
 
Om Iupiter het beckeneel te kneuzen.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Al lang genoegh verzaet van bloet en tranen,
 
En menschevleesch: wy moeten hooger gaen:
 
Wy moeten naer den opperscepter staen
 
En ons een' wegh ter eeuwige eere baenen.
 
Hy heeft zich eens van Reuzen vrygevochten,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En onder wight van rotsen hen beknelt:
 
Nu zwichte hy ten leste voor 't gewelt
 
Van Helden, die het aertrijck t'onderbroghten.
 
Zoo sprack hy, en al 't puin rees op by hoopen
 
Tot aen de lucht: daer zagh de Majesteit
115[regelnummer]
Der Goden Mars met al zijn heir bereit,
 
Gereet, en heet om daetlijck storm te loopen.Ga naar voetnoot116
 
Hier viel een storm van boven, en van onder.Ga naar voetnoot117
 
De hemel stont in enckel vier en gloet.
 
Het buskruit weeck den blixem niet een' voet.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
De berghkortouw versufte voor geen' donder.Ga naar voetnoot120
 
De hemel kraeckte, en al 't gestarrent schudde,
[pagina 255]
[p. 255]
 
Gelijck de blaên by buien aen een' boom.
 
De hemel scheen een wagen zonder toom;
 
Al 't hemelsch heir een herderlooze kudde.
125[regelnummer]
Neptuin verloor den drietant, die de stranden
 
En rotsen schudt. De Krijghsgodt wrong Vulkaen
 
Den moker uit zijn vuisten, onder 't slaen,
 
En klonck den staf van stael uit Plutoos handen.Ga naar voetnoot128
 
Hy brack de speer van Pallas, ruckte 't wapen,
130[regelnummer]
Meduses hooft, van haren slincken arm,Ga naar voetnoot130
 
En schrickte voor geen slangen, die noch warm
 
En klam van gift, naer bloet en aders gapen.
 
Alcides most zijn hantknots nederleggen.Ga naar voetnoot133
 
De Wijngodt zagh vast naer zijn Panthers om:Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
En Tritons schulp was by trompet en tromGa naar voetnoot135
 
Te heesch, te schor om vyanden t'ontzeggen.Ga naar voetnoot136
 
De gansche burgh des hemels stont verlegen.Ga naar voetnoot137
 
Saturnus maeide al wat naer boven quam,
 
Tot dat hem Mars de kromme zeissen nam,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
En die gebruickte in plaets van zijnen degen.
 
Toen zagh Iupijn zijn Recht in twijfel hangen,Ga naar voetnoot141
 
En 's hemels kans aen 't keeren, slagh op slagh.
 
Zijn vyant had geen ooren tot verdragh,Ga naar voetnoot143
 
Noch wou geen wet van hooger hant ontfangen.
145[regelnummer]
Wat raet Iupijn? uw hof begint te blaecken.
 
Uw blixem trof voorhene Faëton,Ga naar voetnoot146
 
Den stouten zoon en voerman van de Zon,
 
Die 't al verbrande, en zengde uw hooge daecken.
 
De Vader zagh om troost uit aller wegen,
150[regelnummer]
En uit de lucht van Neêrlant een Godin
 
In eene wolck verschijnen, meer noch min
 
Als Venus komt te wagen aengestegen:
 
Als Pallas door den hemel aen komt strijcken.
 
't Most Pallas zijn, of Venus zelf, of geen
155[regelnummer]
Van beide, of uit haer aengezicht gesneên,Ga naar voetnoot155
 
Om twee in een gemengelt te gelijcken.
 
Gerustheit schijnt uit haer gezicht te stralen.
[pagina 256]
[p. 256]
 
D'olijfkrans, versch gevlochten, deckt het hooft.
 
Haer aenschijn elck een' blijden dagh belooft,
160[regelnummer]
En troost al wat zijn' adem niet kan halen.
 
Het wit gewaet, bezaeit met groene olijven,Ga naar voetnoot161
 
Verrijcktze met een' glans van majesteit,
 
Die hooger draeft dan 's menschen sterflijckheitGa naar voetnoot163
 
Bereickt. Zoo komtze allengs wat nader drijven.
165[regelnummer]
De wagen wort van Nederlantsche Leeuwen,
 
Zachtmoedigh voort getrocken door de lucht.Ga naar voetnoot166
 
Zy luistren mack naer heure roede en tucht,
 
En weten nu van brullen, noch van schreeuwen.
 
Men twijfelt of dit Cibele magh wezen:Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Maer z'is te jongk, en voert geen torenkroon.
 
't Is Iuno niet, op haren leeuwetroon;
 
Noch Ceres, voor wiens sickel slangen vreezen.Ga naar voetnoot172
 
Ootmoedigheit en Liefde voor haer zwieren,
 
En ademen een' dauw en frisschen geur.
175[regelnummer]
De lucht ontlaet, en krijght een blijder kleur.Ga naar voetnoot175
 
Men hoort rontom de vogels tierelieren.
 
Zoo plagh in May de Morgenstar te klimmen,
 
Voor 't roozespoor van 't blancke schemerlicht,
 
En trock naer zich een ieders aengezicht,
180[regelnummer]
Eer noch de zon haer pruick hief uit de kimmen.Ga naar voetnoot180
 
Toen riep Iupijn: ry aen, ry aen, ghy Schoone:
 
Betem nu met een' lonk van uw gezicht
 
Den barssen Godt, die voor geen blixems zwicht:
 
Geen schooner parle aen 't loof van uwe kroone.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Dus nadert zy den Godt der oorelogen;
 
Die staeckt den storm, als hy dat aenschijn ziet.
 
Hy ziet zich blint, en kent die Godtheit niet,
 
En zuight terwijl de voncken uit heur oogen.Ga naar voetnoot188
 
Een luchtje speelt, en zwaeit de blonde locken
190[regelnummer]
Om hals en neck. De minnelijcke mont,Ga naar voetnoot190
 
De roode roos, op 't sneeuw der wangen, wont
 
Het hart des Godts, dat walght van al zijn wrocken.Ga naar voetnoot192
 
't Geweer ontzijght van zelf zijn ruwe handen.Ga naar voetnoot193
 
Zy stijght hier op om laegh, en vleugelt vlughGa naar voetnoot194
[pagina 257]
[p. 257]
195[regelnummer]
En bint hem bey zijn armen op den rugh
 
Met geen metael, maer zachte Oranje banden.
 
Zoo drijftze Mars groothartigh voor haer wielen,Ga naar voetnoot197
 
En voert hem in triomf heel Neêrlant door.
 
Haer volgen op dat zegenrijcke spoor
200[regelnummer]
Een dicken drang en wolck van danckbre zielen:Ga naar voetnoot200
 
Die zingen: lang regeer' de Vregodinne,
 
Zoo lang verwacht: zy maeckte Mars gedwee,
 
En stack zijn zwaert, dat bloedigh zwaert, in scheê.
 
Dat Nijdt noch Tijdt haer' scepter overwinne.
 
 
I.V. VONDEL.

Gedicht in den jare 1647, in Oegstmaent, op hope van den algemeenen Vrede.

voetnoot*
Van 1647. Afgedrukt volgens de tekst van de afzonderlike uitgave in folio, bij Abraham de Wees te Amsterdam, 1648 (Unger: Bibliographie, nr. 441).
voetnootvs. 3
een wyze op 's weerelts Vrede zet: een lied aanheft ter ere van de vrede.
voetnoot5
holp: hielp.
voetnoot6
't Gewelt: het oorlogsgeweld.
voetnoot7
vervremt van: ontwend aan.
voetnoot9
vier deelen: Australië werd in Vondel's tijd nog niet als werelddeel beschouwd.
voetnoot11
Naer dien: aangezien.
voetnoot12
d'eerste: Latinisme = als de eerste, het eerst; Hydra van krackeelen: monsterlike, afschuwelike oorlogen.
voetnoot15
hangt aen: wijdt aan.
voetnoot17
het wit: het einddoel, nl. de Vrydom, de verworven vrijheid.
voetnoot19
Hoedt: vrijheidshoed.
voetnoot20
vermogen: macht.
voetnootvs. 22
Iupijn: Vondels verbeelding neemt, ondanks zijn Christelik geloof, steeds weer Renaissance-vormen aan.
voetnoot23
eisch en recht: rechtvaardige eis.
voetnoot26
bewaere: handhave. De dichter stelt dus de oorlog voor als een gesel Gods.
voetnoot27
van deught veraert: ontaard, van de deugd afgeweken.
voetnoot28
passen op: geven om.
voetnoot30
De wolf was aan Mars geheiligd.
voetnoot32
voorspoock: onheilspellend voorteken (vgl. veurbo in vs. 35).
voetnoot33
onweêr: storm.
voetnoot37
gerit: aanval (oorspr. gerij, inval van ruiterij; Ned. Wdb. IV, 1677); Mavors: Mars.
voetnoot39
het al: alles.
voetnoot40
Het Schelt: de Schelde.
voetnoot46
Vloeck: misdaad.
voetnoot47
Megeer: de wraakgodin.
voetnoot56
waeren: ronddolen.
voetnoot61
d'uitersten: het uiterste Westen en Oosten, nl. 't oproerigh Lissebon, d.i. Portugal, dat zich in 1640 vrij maakte van Spanje, en Catalonië, dat in 1640 in de macht van Frankrijk kwam. Lodewijk XIII wist ook Roussillon, tot die tijd bij Catalonië behorende, te bemachtigen.
voetnoot64
Yrlant, en Britanje: herinnering aan de burgertwisten onder Karel I.
voetnoot66
schutte vast den brant: weerde intussen de brand, d.w.z. wist een oorlog die van Turkse zijde dreigde, te voorkomen.
voetnoot70
Krete: in 1644 werd Kreta door de Turken aangevallen; uit de bare zee: uit de aan alle zijde omringende zee.
voetnoot71
Europe: hier doelt Vondel op de mythologiese prinses Europe, die door Jupiter, als stier, geschaakt was, en naar Kreta gebracht. Op Jupiter's liefde voor haar zinspeelt zij in vs. 81-82.
voetnoot72
op te waecken: wakker te worden.
voetnoot73
Sicilje: in Sicilië hadden herhaaldelik oproeren plaats, die in verband stonden met het oproer van Mas-Anjello te Napels (vs. 75).
voetnoot79
een deel der weerelt: het werelddeel Europa.
voetnoot81
ende: doel.
voetnoot82
den bloessem van mijn tijt: mijn frisse jeugd.
voetnoot85
Jupiter was op Kreta geboren; daar bevond zich ook zijn aengebeden graf (vs. 87).
voetnoot88
Onthaelt: haalt gij nu binnen.
voetnoot89
D'erfvyanden: de Turken.
voetnoot90
met maght aen boort: met talrijke legers overvallen.
voetnoot91
De Libiaen: de Barbarijse roofstaten; gedroghten: roofschepen.
voetnoot93
Der Goden Tolck: Mercurius.
voetnoot95
braveert: luidruchtig zijn dapperheid ten toon spreidt (Ned. Wdb. III, 1159).
voetnoot99
Schelt d'aerde quijt: laat de aarde met rust.
voetnoot101
snoot: gering, onbeduidend.
voetnoot103
stormkat: belegeringswerktuig.
voetnoot104
beckeneel: schedel.
voetnoot109
In de strijd met de Titanen.
voetnoot116
heet: vurig verlangend.
voetnoot117
van boven, en van onder: Jupiter streed van boven met bliksem en donder; Mars van onder met buskruit en geschut (berghkortouw, vs. 120).
voetnoot119
weeck niet een voet: deed volstrekt niet onder voor.
voetnoot120
versufte voor: verslapte, week voor.
voetnoot128
klonck: sloeg met kracht.
voetnoot130
Meduses hooft: de Medusakop stond als wapen op het schild van Pallas Athene, dat zij aan haar linker arm droeg. Deze kop, met slangenhaar, deed de toeschouwers verstijven van schrik.
voetnoot133
Alcides: Herkules.
voetnoot134
Bacchus reed op een wagen, door panters getrokken; vast: voortdurend.
voetnoot135
schulp: de schelp waarop deze zeegod blies.
voetnoot136
ontzeggen: de strijd aankondigen, uitdagen.
voetnoot137
verlegen: verbijsterd.
voetnoot139
zeissen (enkelv.): zeis.
voetnoot141
in twijfel hangen: beeld aan de weegschaal ontleend, die op het punt is om door te slaan.
voetnoot143
tot verdragh: om vrede te sluiten.
voetnoot146
Faëton bestuurde roekeloos de zonnewagen van zijn vader Apollo en stortte neer, door Jupiter getroffen.
voetnoot155
uit haer aengezicht gesneên: sprekend op hen beiden gelijkend.
voetnoot161
groene: de latere uitgaven hebben: gulde.
voetnoot163
hooger draeft dan: uitstijgt boven.
voetnoot166
Zachtmoedigh: zachtjes.
voetnoot169
Cibele: de moeder der goden.
voetnoot172
Ceres, de godin van de landbouw, houdt de haar gewijde akkers zuiver van ongedierte.
voetnoot175
ontlaet: wordt zachter (Ned. Wdb. X, 1894).
voetnoot180
pruick: stralend hoofd.
voetnoot184
't loof van uwe kroone: het gebladerte van uw krans.
voetnoot188
zuight de voncken: neemt bewonderend de gloed in zich op, die uit haar ogen straalt.
voetnoot190
minnelijcke: liefelike.
voetnoot192
wrocken: haatdragendheid.
voetnoot193
't Geweer: het wapen.
voetnoot194
vleugelt: synoniem van bint, vooral gezegd van het vastbinden der armen.
voetnoot197
groothartigh: dapper.
voetnoot200
wolck: drom.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius