Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
Toon afbeeldingen van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8,15 MB)

ebook (6,98 MB)

XML (3,07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragikomedie
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

(1931)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 377]
[p. 377]

Personaedjen.

WETGELEERDE.

ITHOBAL. Een Sidonisch Hofpriester.

REY VAN JERUSALEMMERS.

SIDONISCHE HOFJOFFERS.

SIDONIA. De Koningin.

SALOMON. De Koning.

BENAJAS. Veltheer, en hooft der lijfwacht.

SANHEDRIN. De breede Raet.

SABUD. 's Konings Vertrouweling.

SADOCK. d'Aertspriester.

NATHAN. De Profeet.

[pagina 378]
[p. 378]

J.V. Vondels
Salomon. Treurspel.
Het eerste bedryf.

Wetgeleerde:
 
Ghy quaemt dus verre van het Zuiden, daer de Kreeft
 
De Mooren verft, de boom zoo weinig schaduw geeft,Ga naar voetnootvs. 1-2
 
En woud (geensins vernoegt uw Koningin te hooren,)
 
Uw eigen oogen meer gelooven dan uw ooren;
5[regelnummer]
Dies toonde ick u de stadt, en wat men toonen kon,
 
Den tempel, en het hof van Koning Salomon,
 
Met al zijn heerlijckheit. Ghy hebt, naeronze zeden,
 
Gelijck uw Koningin, ons Godtheit aengebeden;
 
De vruchten van uw lant vereert aen Godts altaer.
10[regelnummer]
Nu eischtghe, voor het leste, (och och, het valtme zwaer.
 
Is 't vreemt, indienme 't hair van schrick te berge rijze?)
 
Dat ick hier buiten u den nieuwen tempel wijze,Ga naar voetnoot12
 
Waer over al de stadt nu quijnt, en treurt, en steent.Ga naar voetnoot13
 
Daer staet dat gruwelstuck, om 't welck een ieder weent,
15[regelnummer]
De Vaders, en het volck: daer ziet ghy 't met uw oogen,Ga naar voetnoot15
 
Ten schimp des waren Godts, voltrocken, en voltogen:Ga naar voetnoot16
 
En kunt uw Koningin getuigen met uw' mont
 
Hoe zy der Vorsten zon op haren middaghstontGa naar voetnoot18
 
En op haer hooghste zagh: gelijck alle aertsche dingen
20[regelnummer]
Hier onderworpen zijn zoo veel veranderingen,
 
En beurten; en men 't al, wat lager dan de maenGa naar voetnoot21
 
Gestelt wert, op zijn tijt ziet wassen, en vergaen.
 
Het opperste Geluck, dat wy met vreught aenschouwden,Ga naar voetnoot23
 
Is niet gewoon zijn hof op eene plaets te houden
[pagina 379]
[p. 379]
25[regelnummer]
Dan voor een korte tijt. De mensch, te bros van stof,Ga naar voetnoot25
 
Magh qualijck tegens weelde, en al te groot een' lof.Ga naar voetnoot26
 
De Priesters zijn ontrust: wy Wetgeleerden mompelen.Ga naar voetnoot27
 
Men dreight van hier de stadt en godtsdienst t'overrompelen
 
Met valsche en vreemde Goôn. Wy zien 't gebouw vast aen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En schricken tegens dat de kerckdeur op zal gaen.Ga naar voetnoot30
 
De grijze Koning zit belegert van zijn vrouwen,Ga naar voetnoot31
 
En suft in dezen hof. Wat onheil zy ons brouwen,Ga naar voetnoot32
 
Zal blijcken t'zijner tijt. Maer blijf een luttel staen:
 
Hier komt nu Benajas, het hooft der lijfwacht, aen;
35[regelnummer]
Hy wort om strijt begroet van Hopliên, en Kornellen.
 
Het schijnt hier valt wat groots, wat wightighs te bestellen.Ga naar voetnoot36
Benajas:
 
Tot aenwas en ten dienst van 's Vorsten heerlijckheit
 
Is 't oirbaer dat het volck, 't welck om den lusthof leit,Ga naar voetnoot38
 
En in dees voorstadt waeckt, in huizingen, en tenten,
40[regelnummer]
Versterckt werde uit het hof met d'andre regementen.
 
De Koningin heeft lust van daegh den spiegelstrijtGa naar voetnoot41
 
Te zien voor 't mirtewoudt. Gaet hene dan, en quijt
 
U daetlijck naer den eisch, en helpt de vreught vermeeren.
 
Dees vrouwestaetsi magh geen wapenpracht ontbeeren.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Laet volstaen al de maght des volcks, te voet, te paert.Ga naar voetnoot45
 
Zoo wordt geen' schat verquist: de Koning is het waert.Ga naar voetnoot46
 
Al 't goud en zilver schijnt om Salomon geschapen.
 
't Hoefyzer klinck' van gout. Nu blincke schilt, en wapen,Ga naar voetnoot48
 
En harnas in de zon, daer 't heir gewapent staet,
50[regelnummer]
Gelijck een gouden bergh. De ruiter en soldaet
 
Vertoone een regenboogh van parlen en gesteente.
 
Zoo blijck' het hoe de schat der bloeiende gemeente,Ga naar voetnoot52
 
En al die rijckdom, ons van Oost en West vereert,
 
Besteet zijn aen dit hof, daer Davids zoon regeert.
ITHOBAL. WETGELEERDE.
Ithobal:
55[regelnummer]
Ghy Jongelieden en Hofjoffers, uitgekozen
 
Om met vergulden mirt, en witte en roode roozen
[pagina 380]
[p. 380]
 
Het feest van Astaroth te kroonen, als men plaghGa naar voetnoot57
 
Te Sidon, in ons lant; gaet, haelt nu voor den dagh
 
Al wat ghy gistren vlocht: brengt kranssen: brengt festoenen.
60[regelnummer]
Men zal Astartes kerck inwijden, en verzoenen
 
Haer Godtheit met een' geur van bloemen, loof, en kruit,
 
Met schael, en wieroockvat. Gaet stort uw harten uit,
 
Dees hemelsche Godinne en dit gewelf ter eere.
 
Indien men, naer den eisch, haer woudt en kerck stoffeere,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
En rijckelijck behange, uit een' godtvruchten geest;Ga naar voetnoot65
 
Zy zal genadighlijck de jongkheit op het feest
 
Beloncken van 't altaer, en minnelijck bejegenen;Ga naar voetnoot67
 
Zy zal uw jaren milt met spoet en wasdom zegenen,
 
En schoonheit, en geluck. Wie zich voorbarigh toontGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
In 't yvren, zentze niet naer huis toe onbeloont.
 
Ga hene, schoone jeught; ghy kunt uw wackre leden,
 
De bloem van uwen tijt, niet heiliger besteden
 
Dan in Astartes dienst. Betrouw het Ithobal
 
Haer' Priester toe, en volgh wat hy u raden zal.Ga naar voetnoot73-74
Wetgeleerde:
75[regelnummer]
O zuivre Mayzon, die de heuvels en de dalenGa naar voetnoot75
 
Rontom Ierusalem beschijnt, en uwe stralen
 
Komt spiegelen in 't gout des tempels, en het dack,
 
Waer op noit vogel ruste, en dat noch smet noch vlackGa naar voetnoot78
 
Kan lijden; kuntghe wel dien gruwelbergh gedoogen,
80[regelnummer]
En zonder deizen zien het geen we met onze oogenGa naar voetnoot80
 
Aenschouwen? Kuntghe wel met uw doorloutert licht
 
Bestralen dezen vloeck, die gruwelen verdicht,Ga naar voetnoot82
 
Den hemel terght, en trotst, en Godts gewijden drempel?Ga naar voetnoot83
 
Of achtghe dat men Godt en afgodt elck een' tempel
85[regelnummer]
Magh bouwen, zonder smet, en zonder onderscheit?Ga naar voetnoot85
 
En is uw glans van 't licht, daer ghy uw majesteit
 
Van licht en glans uit schepte, alree zoo wijt verbastert,Ga naar voetnoot86-87
 
Dat ghy met deizen niet dees gruwelkerck verlastert,Ga naar voetnoot88
 
Of uw gezicht bedeckt met eene donckre wolck,
[pagina 381]
[p. 381]
90[regelnummer]
Ter schande van dit schalck en stout Sidonisch volck?Ga naar voetnoot90
 
Geen volck, maer een gedroght van adderen en pesten,Ga naar voetnoot91
 
Die deze booze lucht en stanck om Arons vestenGa naar voetnoot92
 
Verspreien; daer gewis een sterfte op volgen zal,
 
Een woestheit, en bederf, en gruwzaem ongeval,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Ten zy het Godt verhoede, en Priesters, en Levyten,
 
Profeet, en Wetgeleerde, en burgery zich quijten,Ga naar voetnoot96
 
Gelijck hunn' ijver past. Wat hoort, wat ziet men hier?Ga naar voetnoot97
 
Uitheemsche schoonheit, och, wat staet ghy Juda dier!Ga naar voetnoot98
 
Wat komt Jerusalem nu over, en den mannenGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Van Juda, die den boogh voor Godt en godtsdienst spannen!Ga naar voetnoot100
 
Wat komt ons Priesterdom nu over, wien de schat
 
Des offers, en de geur van Arons wieroockvat,
 
En al wat aen den dienst des heilighdoms magh klevenGa naar voetnoot103
 
Is toebetrouwt! Hoe wordt Godts glori nu gegevenGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
Aen Jakobs schantvleck, een Fenicische afgodes?Ga naar voetnoot105
 
Och, schrey een heele zee van bittre tranen: leschGa naar voetnoot106
 
Met my dees vuile vlam, eer zy begin' te blaecken,
 
En uit de voorstadt vliege, en sla in Sions daecken,Ga naar voetnoot108
 
Ja over 't gansche lant, en legge al 't rijck in d'asch.
110[regelnummer]
Och, Moorenlander, och, ghy komt hier recht van pas,Ga naar voetnoot110
 
Een schennis zien, waer van al 't aertrijck zal gewagen.Ga naar voetnoot111
 
O boeck, ô heiligh boeck, men plagh u raet te vragen,
 
Te luistren naer den mont der Wetgeleerden: nu
 
Versmaet men Godt en ons, en niemant hoort naer u.
Ithobal:
115[regelnummer]
Wat mompelt deze Jode uit zijn verdwaelde boecken?Ga naar voetnoot115
 
Moet hy, die andren leert, noch eerst de wijsheit zoecken,
 
Zoo dwaelt het heele school, terwijl de meester dwaelt.Ga naar voetnoot117
Wetgeleerde:
 
Ghy Sidoniers, die dicht aen Palestijne paeltGa naar voetnoot118
 
Met uw gebiet, maer wijdt en verre zijt gelegen
120[regelnummer]
Van onze Wet, en volght verkeerde en kromme wegen;Ga naar voetnoot119-20
 
Waerom vermeet ghy u dit schricklijck misverstantGa naar voetnoot121
[pagina 382]
[p. 382]
 
Van blinde gruwelen in dit geheilight lant
 
Te voeren; daer de gront geen vreemt altaer kan dragen?
 
Het past geen' vreemdeling de burgery te plagen,
125[regelnummer]
En ingeborenen te tergen door een smet
 
Van nieuwigheên. Ghy mooght ons Goddelijcke wet
 
Niet breken, door een wet naer uw vernuft te smeden.Ga naar voetnoot127
 
Indien uw dwaling staet te stuiten door gebeden;Ga naar voetnoot128
 
Zoo bidde ick, staeck uw werck, en opzet, om den tijt,
130[regelnummer]
De plaets, en 't volck, het welck geen' nieuwen godtsdienst lijt.
 
Het staet uitheemschen vry Godts tempel te bezoecken,
 
Hun gaven herrewaert, van verre uit vreemde hoecken,Ga naar voetnoot132
 
Te brengen: maer een kerck te stichten tegens Godt;
 
Te buigen voor een pop, een beelt van Astaroth;Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Geloof, dit heet by ons den dienst der Godheit schennen.Ga naar voetnoot135
 
Wy dienen eenen Godt, een Godtheit, die wy kennen.
 
Wy stellen eenen Godt in top. Wie neffens hemGa naar voetnoot137
 
Een andre Godtheit eert, dien kan Jerusalem
 
Niet laten ongevloeckt: gelijck de mont ons leerde,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Die onze Godtheit sprack, ja met dien Godt verkeerde,
 
Als een gemeinzaem vrient met zijnen trouwen vrient.
Ithobal:
 
Een iegelijck zie toe, en wete wien hy dient;
 
Wy zijn gerust in 't onze, en noit hier van verbastert.Ga naar voetnoot143
 
Dat ghy ons Godtheit haet, vervolght, vervloeckt, en lastert,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Ontdeckt uw misverstant. Wy hooren hoe ghy haet,Ga naar voetnoot145
 
Veracht, en schent het geen uw yver niet verstaet.Ga naar voetnoot146
Wetgeleerde:
 
Gods wijsheit zwichte noit voor 's menschen brein, en zotheit,Ga naar voetnoot147
 
Die bidt haer droomen aen, en een gedroomde Godtheit.Ga naar voetnoot148
Ithobal:
 
Men houde Tyrus en ons Sidon niet zoo slecht,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Dat het een Godtheit diene, en heur altaren recht',Ga naar voetnoot150
 
En kercken bouwe alom, op 't lant, en in de steden,
 
Die niet met recht verdient te werden aangebeden,Ga naar voetnoot152
[pagina 383]
[p. 383]
 
En dat men haer een woudt toekeuren zoude, en voortGa naar voetnoot153
 
Vereeren met al 't gene een Godtheit toebehoort.
155[regelnummer]
Neen zeker, ons Godin en Koningin Astarte,
 
Door Syrie gedient, neemt ons gebeên ter harte,Ga naar voetnoot156
 
En zegent rijck by rijck met vee en vruchtbaerheit:
 
Het zy men 't op geberghte of in de beemden weid',
 
Of 's winters zette op stal; men kan het naulix tellen.
160[regelnummer]
Al 't voetsel dijt tot melck, waer van de jadders zwellen.Ga naar voetnoot160
 
Astarte zegent hof, en huis, en huisgezin.Ga naar voetnoot161
 
Zy queeckt de jongkheit aen, de schoonheit, en de min.
 
Zy troostze met een lief, die bleeck van minne quijnen,
 
En komtze oock in den droom verquicken, en verschijnen.
165[regelnummer]
Aenschouwde ghy haer beek, en schoonheit, en gelaet,
 
Zoo levendigh, zoo schoon, gelijckze op 't outer staet,Ga naar voetnoot166
 
Ghy wierpt die boecken wech, en uw Hebreeusche brieven,Ga naar voetnoot167
 
En zoudt op dees Godin verslingren, en verlieven,Ga naar voetnoot168
 
Ja wenschen 't oude vel te wisslen, als een slang,
170[regelnummer]
Om in herboren schijn, in 't midden van 't gezang,Ga naar voetnoot170
 
Haer met den Asiaen het wieroock toe te zweien,Ga naar voetnoot171
 
En met uw Koningin de staetsi te geleien.Ga naar voetnoot172
Wetgeleerde:
 
Dat hoede Godt: dat keer' de rechte zegenaerGa naar voetnoot173
 
Van menschen, en van vee, en elck saizoen van 't jaer.
175[regelnummer]
Hy zegent bergh, en dal, met zon, en daeuw, en regen.
 
De herder drijft vergeefs zijn kudde langs de wegen;
 
De lantman ploeght en zaeit vergeefs, en zonder vrucht,
 
't En zy zijn milde hant hem zegene uit de lucht.
 
Het korenvelt, d'olijf, de wijnstock met zijn rancken
180[regelnummer]
Voor oli, graen, en druif, den milden Godt bedancken.
 
De huizen loven Godt met eene danckbre stem.
 
Gezontheit, kinders, schat, het vloeit alleen van hem.Ga naar voetnoot182
 
Sla Moses op, die by de kloecke EgiptenarenGa naar voetnoot183
 
In 't hof was opgevoedt, in wetenschap ervaren,
185[regelnummer]
En kunsten, ja van Godt en Engelen geleert,Ga naar voetnoot185
 
Waer mede hy zoo lang gemeenzaem heeft verkeert,
 
En ons uit hunnen mont den Godtsdienst, en de zeden
[pagina 384]
[p. 384]
 
Gewezen. Moses Wet en regel t'overtreden;
 
Een Heidensche afgodin te brengen op de baen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Waer zulck een' wijzen man, ja Godt te kort gedaen.
Ithobal:
 
Aen Moses wijsheit acht zich Sidon niet verbonden.Ga naar voetnoot191
 
Fenicie heeft zelf de letterkunst gevonden,Ga naar voetnoot192
 
Den vont van zijn vernuft heel Griecken bygezet,Ga naar voetnoot193
 
De weerelt omgezeilt, en 't uitheemsch brein gewet.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Fenicie verstaet de maten, en getalen.
 
Het slaet de starren ga, die vast staen, ofte dwalen,Ga naar voetnoot196
 
En weet by nacht zijn padt te vinden door de zee.
 
Het wijckt Egiptenaer, Araber, noch Hebree,
 
In kennisse en verstant; en sleet door oorelogenGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
En godtsdienst op zijn borst het uiterste vermogenGa naar voetnoot200
 
Van al uw heirkracht; zulcks dat ghy geraden vontGa naar voetnoot201
 
Met dit zeeghaftigh volck een eeuwigh vreverbontGa naar voetnoot202
 
Te sluiten, en uw Rijck te stercken met geburen,
 
Die vaster door hun deught dan door hun hooge murenGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Gegront staen. Wie noch schrickt voor onraet, en gevaer;Ga naar voetnoot205
 
Twee zuilen stutten ons, de wapens, en 't altaer.
Wetgeleerde:
 
O ydel toeverlaet van outer, en van wapen,Ga naar voetnoot207
 
Zoo lang ghy u zoo blint aen afgoôn blijft vergapen,
 
Aen stomme en blinde en doove en reuckelooze Goôn.Ga naar voetnoot209
Ithobal:
210[regelnummer]
Wy eeren een Godin.
Wetgeleerde:
 
d'Onkuische, van Adoon,
 
Een Koningsaterlingk, en zijne min bezeten?Ga naar voetnoot211
Ithobal:
 
Tot dat hy van het Wilt zoo deerlijck wiert verbeten;Ga naar voetnoot212
 
Waerom ons Joffers noch met een' bedruckten geest
[pagina 385]
[p. 385]
 
Zijn lijck betreuren, op het jaerlijcksche offerfeest,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Wanneer het jaergetijde in bloet verkeert de vlieten,Ga naar voetnoot215
 
Die uit het cederbosch van Liban zeewaert schieten:
 
Een wonderteken, 't welck de Joden overtuight,
 
Dat elck met reden zich voor onze Godtheit buight.
Wetgeleerde:
 
Gemeenlijck wort de verf des vliets den gront ontnomen,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Waer over 't water komt ten dale nederstroomen,
 
En zich met aerde mengt, en neemt haer kleuren aen,
 
Als elementen, die elckandre best verstaen,Ga naar voetnoot222
 
Zoo schijnt Adonis root, als d'aerde komt van bovenGa naar voetnoot223
 
Uit Liban, voor den wint, in zijne kil gestoven:Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Dan verft het stof den stroom. Is dit een wonderwerck?
 
En bouwt ghy op dien gront Astartes feest, en kerck?
Ithobal:
 
Haer lof wort aen den Nijl, en by Syriers gezongen,Ga naar voetnoot227
 
En by den Filistijn, en allerhande tongen.Ga naar voetnoot228
 
Het Oosten, nimmermeer van haer te dienen moe,
230[regelnummer]
Treckt herwaert, wijdt en zijdt, en brengtze gaven toe.
Wetgeleerde:
 
Men brengtze gaven toe, maer by gebreck van oordeel.
 
De blinden voeden 's volcks verblintheit om het voordeel.
 
Een afgodt neemt, en eischt met ope hant noch meer.Ga naar voetnoot233
 
Hy sluitze voor hun bede, en zegent nimmer weer.Ga naar voetnoot234
Ithobal:
235[regelnummer]
Ghy zijt niet afgerecht op ons geheimenissen.Ga naar voetnoot235
Wetgeleerde:
 
Die schamen zich den dagh, en mogen 't licht wel missen.Ga naar voetnoot236
Ithobal:
 
't Hebreeusch geslacht waerdeert zijn' Godsdienst naer zijn zucht,Ga naar voetnoot237
 
Doch naer de reden minst.Ga naar voetnoot238
Wetgeleerde:
 
Wie voor geen reden vlught,
[pagina 386]
[p. 386]
 
Die vliede uw gruwelen, en schendige offerhande.Ga naar voetnoot239
Ithobal:
240[regelnummer]
Men eerde ze eertijts hier, nu acht ghy dit een schande.
 
Aldus verkeert de tijt de zeden, en de wijs.Ga naar voetnoot241
Wetgeleerde:
 
Zo schick u naer den tijt, en wijs, en win den prijs.
Ithobal:
 
Wat hindert u ons kerck hier buiten, voor uw poorte.
Wetgeleerde:
 
De stadt en al het lant verfoeit een misgeboorte
245[regelnummer]
Van offeren, waer van de lucht en hemel yst.Ga naar voetnoot244-45
Ithobal:
 
De wolcken en de lucht, die ghy met smoocken spijst,Ga naar voetnoot246
 
En aenbidt, dommer dan alle omgelege volcken?
Wetgeleerde:
 
Wy eeren geene wolck, maer Godt, die uit de wolckenGa naar voetnoot248
 
Ons vaderen verscheen, in steen zijn wetten gaf,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
En sterckteze met loon, en daetelijcke straf.Ga naar voetnoot250
 
Wy eeren geene wolck, maer Godt, die hen alomme
 
Geleide, en voorging in een wolck- en vierkolomme.Ga naar voetnoot252
 
Ghy eert een afgodin, die aen haer broêr gehuwt,Ga naar voetnoot253
 
De Min en Weêrmin baerde, een stuck daer elck af gruwt,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Zelf Reden, en Natuur: en deze gruwelstuckenGa naar voetnoot255
 
Verheft men op 't altaer, waer voor de blinden bucken.Ga naar voetnoot256
Ithobal:
 
Gewis zy zijn niet blint, die Sidons Godtheit zien,
 
En eeren de bekranste ootmoedigh op hun knien.
 
Het blancke marmer schijnt een' glans van zich te geven.
260[regelnummer]
Het beelt, heel schoon van leest, en wel zoo kloeck als 't leven,Ga naar voetnoot260
 
Is geestigh over al het lijf. Het wezen valtGa naar voetnoot261
 
Bekoorlijck voor het oogh. Hoe frisch is haer gestalt'!
 
De Schoone is wel in 't vleesch. Wie moet het hooft niet prijzen?
[pagina 387]
[p. 387]
 
Het is eer klein dan groot. De hals behoudt in 't rijzen
265[regelnummer]
Zijn reizigheit, en maet. De schouders vallen smal.Ga naar voetnoot265
 
De borsten puilen uit, als heuvels in een dal.
 
Een bollicheit verciert de zachte en lieflijcke armen.Ga naar voetnoot267
 
De slincke hant, geneight de kuischeit te beschermen,Ga naar voetnoot268
 
Bedeckt haer voor 't gezicht, dat al te dertel weit,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
En uitspat in den beemt van haer bekoorlijckheit.Ga naar voetnoot270
 
Zy draeght in d'andre hant een fackel, die de stammenGa naar voetnoot271
 
Zoo lang in eere houdt, en aenqueeckt met haer vlammen,Ga naar voetnoot272
 
Den Doot en Tijt ten trots. De vlechten vloeien neêr,
 
En spelen op den rugh, als baren op een meer.
275[regelnummer]
Het voorhooft, niet te hoogh, verlustight al die vryen,Ga naar voetnoot275
 
En hopen uur op uur een uitkomst in hun lyen.
 
Zy schiet door 't oogh een' gloet, een vriendelijcken straelGa naar voetnoot277
 
In 't hart van oudt en jongk. De mont behoeft geen tael
 
Te spreken, want die noodt stilzwijgende elck tot kussen.
280[regelnummer]
O Goddelijcken mont, ghy kunt ons voncken blussen!Ga naar voetnoot280
Wetgeleerde:
 
Ghy dient dan ydelijck den Wellust, als een' Godt,
 
En geeft een vuil gebreck den naem van Astaroth.Ga naar voetnoot282
 
Zoo krijght afgodendienst den tittel van boeleren;Ga naar voetnoot283
 
En boel en afgodt, bey van eenerhande veeren,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Verzellen gaerne d'een den andren in hun vlucht.
 
Zoo deckt geen mirtewoudt dat schandelijck gerucht;Ga naar voetnoot286
 
Daer ghy, nae 't offeren, met dansen, en bancketten
 
U wentelt in het slijck van die verbode smetten.Ga naar voetnoot288
Ithobal:
 
Een iegelijck versta zijn wijze, en lantgebruick.Ga naar voetnoot289
Wetgeleerde:
290[regelnummer]
Het is dan recht dat hier d'uitheemscheit wijcke, en duick'.Ga naar voetnoot290
Ithobal:
 
Men stelle dat geschil aen 's Vorsten welbehagen.Ga naar voetnoot291
 
Wy gaen, en zullen ons niet ongehoorzaem dragen.Ga naar voetnoot292
[pagina 388]
[p. 388]
Wetgeleerde:
 
O Abissyner, nu getuigh uit zijnen montGa naar voetnoot293
 
Hoe Sidon tempels bouwt op zulck een' geilen gront.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Dit is het zelve volck, wiens ongebonde wijvenGa naar voetnoot295
 
En mans, voor d'afgoôn zelfs, die gruwelen bedrijven.Ga naar voetnoot296
 
Dit is het Priesterschap, dat boelen heil belooft,
 
In vuilicheden groeit, en Godt zijn recht berooft.Ga naar voetnoot298
 
Dit zijnze, die dit Rijck besmetten, en beroeren,
300[regelnummer]
En deze landtsmet pooght de Koning in te voeren.Ga naar voetnoot300
 
Maer gaenwe naer de stadt. My dunckt Jerusalem
 
Loopt uit op dit gerucht met een bedroefde stem.
REY VAN JERUSALEMMERS.
Keer:
 
Nu opgebroken naer Egipten,
 
En 't juck, dat wy door zee ontslipten.Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Dit heet niet meer 't beloofde rijck,
 
Noch Iakobs wijck.
 
Ghy Helden, hooger dan de wolcken
 
In eere, hebt vergeefs de volcken
 
En Heidensche afgoôn uitgejaeght,
310[regelnummer]
En wechgevaeght:
 
Vergeefs behaelde Davids degen
 
Op Reus en Filistijn dien zegen,
 
En doemde d'afgoôn tot den brant:
 
Men zagh het lant
315[regelnummer]
Vergeefs om Moab, en Syrieren,
 
Damaskus, Geth, en Rabba vieren:Ga naar voetnoot311-16Ga naar voetnoot316
 
Vergeefs bezorght Gods knecht zoo trouwGa naar voetnoot317
 
Den tempelbouw,
 
En stapelt, d'eene zege aen d'ander,
320[regelnummer]
Al 't goud en zilver op malkander:
 
Hy wijdt vergeefs de Godtshut in:Ga naar voetnoot321
 
Nu een Vorstin,
 
Een vleister, zijnen zoon betovert,
 
Een kus, een lonck al 't rijck verovert.
[pagina 389]
[p. 389]
Tegenkeer:
325[regelnummer]
Hoe wil al 't Heidendom nu schreeuwen,Ga naar voetnoot325
 
Naerdien dees hantvest der Hebreeuwen,Ga naar voetnoot326
 
Van aen te bidden eenen Godt
 
Geraeckt ten spot,
 
En schimp, en schendigh wort vertredenGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Van Godts Gezalfde, 't hooft der steden,Ga naar voetnoot330
 
Ja Godts gezegenden Profeet.
 
O harteleet!
 
Waerom verworpt men Baäls jucken?Ga naar voetnoot333
 
Waerom de steene Wet in stucken
335[regelnummer]
Gesmeten, daer men danst en speeltGa naar voetnoot335
 
Om 't kallefsbeelt?Ga naar voetnoot336
 
Waerom 't gesmolten kalf gedroncken?Ga naar voetnoot337
 
Waerom verteeren 's hemels voncken
 
Aärons zoons, om 't vreemde vier;
340[regelnummer]
Nu Dagon hierGa naar voetnoot340
 
De goude Bontkist durf ontwijden?Ga naar voetnoot341
 
O wat beleven wy voor tijden!
 
Hoe langsaem straft nu 't hemelsch rijckGa naar voetnoot343
 
Zijn ongelijck!Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Men raeckt den appel van Godts oogen.
 
Ziet Godt dit koel aen uit den hoogen?Ga naar voetnoot346

voetnootvs. 1-2
Ghy: de Wetgeleerde spreekt tot een onderdaan van de koningin van Scheba, een Moorenlander (vs. 110). In de lijst van personen wordt deze figurant niet genoemd; daer de Kreeft de Mooren verft: waar onder de Kreeftskeerkring de donkerkleurige volken wonen.
voetnoot12
Vgl. 1 Kon. 11, 7.
voetnoot13
Waer over: waarom; quijnt: wegkwijnt, hevige smart gevoelt.
voetnoot15
Vaders: bestuurders.
voetnoot16
voltogen (synoniem van voltrocken): voltooid (oorspr. geheel opgetrokken).
voetnoot18
der Vorsten zon: Salomon, als de schitterendste der vorsten.
voetnoot21
beurten: wisselvalligheden; al het ondermaanse, het aardse.
voetnoot23
Geluck: de Fortuin.
voetnoot25
bros: broos (breekbaar).
voetnoot26
Magh qualijck: kan slecht.
voetnoot27
ontrust: ongerust.
voetnoot29
vast: voortdurend.
voetnoot30
op: open.
voetnoot31
belegert van: omringd, omsingeld door.
voetnoot32
suft: verslapt, zit besluiteloos.
voetnoot36
bestellen: verrichten.
voetnoot38
oirbaer: nuttig, nodig; het volck: de (bewakings)troepen.
voetnoot41
spiegelstrijt: spiegelgevecht, tournooi.
voetnoot44
vrouwestaetsi: stoet van vrouwen; wapenpracht: opluistering door militair geleide.
voetnoot45
volstaen: volledig opkomen.
voetnoot46
verquist: nutteloos besteed, d.w.z. zo komen al onze schatten tot hun recht.
voetnoot48
klinck' van gout: doe de klank van goud horen. Zie voor deze overvloed van goud: 1 Kon. 10, 16-17.
voetnoot52
gemeente: volk.
voetnoot57
Astaroth (in vs. 60 Astarte genoemd): een Phoeniciese godin, die in Vondel's voorstelling met Venus vereenzelvigd wordt.
voetnoot64
stoffeere: versiere.
voetnoot65
godtvruchten: godvruchtige.
voetnoot67
Beloncken: toelachen; minnelijck bejegenen: vriendelik tegemoet treden, bijstaan.
voetnoot69
zich voorbarigh toont: uitmunt (Mnl. vorebaer: uitstekend, voortreffelik).
voetnoot73-74
Betrouw het toe: vertrouw op deze verzekering van.
voetnoot75
zuivre: reine, smetteloze.
voetnoot78
vlack: bezoedeling.
voetnoot80
deizen (Zuid-Nederl. vorm): terugdeinzen (uit afschuw).
voetnoot82
vloeck: misdadiger, schurk (nl. Ithobal); gruwelen verdicht: gruwelike voorstellingen uitdenkt.
voetnoot83
trotst: trotseert.
voetnoot85
zonder smet: zonder zich zelf te besmetten, te onteren.
voetnoot86-87
wijt verbastert van: ver vervreemd van (het goddelike Licht).
voetnoot88
Dat gij niet, door achteruit te wijken, het misdadig karakter van deze afgodiese kerk te kennen geeft (verlastert).
voetnoot90
schalck en stout: boosaardig en brutaal.
voetnoot91
gedroght: menigte (Ned. Wdb. IV, 631).
voetnoot92
Arons vesten: Jerusalem, als de stad van hogepriester, naar Aäron genoemd.
voetnoot94
bederf: verderf, ondergang; ongeval: ramp.
voetnoot96
zich quijten: hun plicht doen.
voetnoot97
ijver: vurig geloof.
voetnoot98
staet ghy dier: komt gij duur te staan.
voetnoot99
komt.... over: overkomt.
voetnoot100
den boogh spannen: strijden.
voetnoot103
magh kleven: behoort tot.
voetnoot104
toebetrouwt: toevertrouwd.
voetnoot105
Jakobs schantvleck: vlek, smaad voor het Joodse volk.
voetnoot106
lesch: blus.
voetnoot108
sla in: overslaat op Jerusalem.
voetnoot110
recht van pas: juist op tijd om te zien.
voetnoot111
schennis: schande.
voetnoot115
verdwaelde: op een dwaalweg zijnde, misleidende.
voetnoot117
het heele school: alle volgelingen.
voetnoot118
Sidoniers: drielettergrepig te lezen, met het hoofdaccent op de laatste lettergreep; paelt: grenst.
voetnoot119-20
zijt gelegen van: verwijderd zijt van, geen besef hebt van.
voetnoot121
dit misverstant: deze dwaalleer (vgl. 145).
voetnoot127
naer uw vernuft: overeenstemmend met uw verstand, uw begrip.
voetnoot128
staet te stuiten: mogelik nog gestuit kan worden.
voetnoot132
herrewaert: hierheen.
voetnoot134
pop: afgodsbeeld.
voetnoot135
schennen: schenden.
voetnoot137
in top: als de Allerhoogste.
voetnoot139
de mont: Mozes, die op de berg Sinaï van God de wet ontving (Exodus, hfst. 19-34).
voetnoot143
Wy zijn gerust in 't onze: wij zijn verzekerd van ons geloof; hier van verbastert: hiervan afgedwaald.
voetnoot144
lastert: te schande maakt.
voetnoot145
misverstant: wanbegrip, dwaling (vgl. vs. 121).
voetnoot146
yver: fanatisme.
voetnoot147
brein, en zotheit: verdwaasd verstand.
voetnoot148
droomen: ijdele verzinsels; gedroomde: gefantaseerde.
voetnoot149
houde niet zoo slecht: beschouwe niet als zo onnozel.
voetnoot150
heur: voor haar; recht': zou oprichten.
voetnoot152
werden: oude vorm van worden.
voetnoot153
toekeuren: wijden (eig. toebedelen; Mnl. toecoren: bij keur toewijzen); voort: verder.
voetnoot156
neemt ter harte: aanvaardt, verhoort.
voetnoot160
dijt tot: gedijdt tot, zet zich om in; jadders: uiers (Fries woord, door Vondel aan de Noord-Holl. volkstaal ontleend).
voetnoot161
huisgezin: dienstpersoneel.
voetnoot166
levendigh: levend.
voetnoot167
brieven: dokumenten, geschriften.
voetnoot168
verslingren: synoniem van verlieven.
voetnoot170
schijn: gestalte.
voetnoot171
zweien: zwaaien. Het rijmwoord geleien heeft dus ook een ai-klank.
voetnoot172
staetsi: plechtige optocht.
voetnoot173
rechte: ware.
voetnoot182
vloeit: komt voort, is afkomstig.
voetnoot183
Moses: Mozes' boeken; kloecke: verstandige, geleerde.
voetnoot185
van: door.
voetnoot189
te brengen op de baen: ingang te doen vinden.
voetnoot191
verbonden: verplicht.
voetnoot192
de letterkunst: de uitvinding van het letterschrift werd toegeschreven aan Kadmus, van Phoeniciese afkomst.
voetnoot193
vont: vondst, uitvinding; Griecken: Griekenland; bygezet: geschonken, geleerd.
voetnoot194
De weerelt omgezeilt: dit slaat op de ontdekkingsreizen van de Phoeniciërs; gewet: gescherpt, d.w.z. zijn beschaving onder andere volken verbreid.
voetnoot196
ofte dwalen: nl. de planeten.
voetnoot199
sleet: deed te niet gaan, deed mislukken.
voetnoot200
het uiterste vermogen: de grootste inspanning. Dus: op hun heldhaftigheid en godsvertrouwen stuitten al uw gewelddadige pogingen af om de Phoeniciërs te overwinnen.
voetnoot201
zulcks dat: zodat.
voetnoot202
zeeghaftigh: steeds overwinnende, onoverwinnelike.
voetnoot204
deught: voortreffelike eigenschappen.
voetnoot205
Gegront: gevestigd.
voetnoot207
ydel toeverlaet: onbetrouwbare steun.
voetnoot209
reuckelooze: zonder het vermogen om de offers te ruiken (woordspeling met het andere woord reuckeloos?).
voetnoot211
aterlingk: bastaard. Adonis was een zoon van koning Cinyras en zijn dochter Myrrha; bezeten van: bekoord door (Ned. Wdb. II, 2484).
voetnoot212
van het Wilt: door een everzwijn; verbeten: doodgebeten.
voetnoot214
het jaerlijcksche offerfeest: het tweedaagse feest ter ere van Adonis, is oorspronkelik Syries. De eerste dag was aan rouw gewijd; de tweede dag werd de herrijzenis gevierd. Deze eredienst breidde zich over Egypte en Griekenland uit.
voetnoot215
het jaergetijde: de jaarlikse herdenking van zijn dood.
voetnoot219
verf: kleur; ontnomen: ontleend aan, overgenomen van.
voetnoot222
die elckandre best verstaen: die gemakkelik samensmelten.
voetnoot223
Adonis: deze naam schijnt hier op de rivier overgedragen te worden.
voetnoot224
kil: diepte, bedding.
voetnoot227
by: door; Syriers: tweelettergrepig, met accent op de tweede (vgl. Sydoniers in vs. 118).
voetnoot228
allerhande tongen: volken van verschillende talen.
voetnoot233
met ope hant: met steeds geopende hand, om te ontvangen.
voetnoot234
Hij sluit de hand, d.i. weigert te geven, als zij bidden.
voetnoot235
afgerecht op: ingewijd in.
voetnoot236
schamen zich den dagh: schuwen het daglicht; mogen: kunnen.
voetnoot237
naer zijn zucht: neigingen, verlangens.
voetnoot238
de reden: redelikheid; Wie voor geen reden vlught: wie niet vatbaar is voor het juiste inzicht(?), laat die dan tenminste uw gruwelike eredienst schuwen.
voetnoot239
schendige: schandelike.
voetnoot241
verkeert: wijzigt; de wijs: de wijze van godsverering (ook in 242).
voetnoot244-45
een misgeboorte van offeren: een afschuwelike wijze van offeren.
voetnoot246
met smoocken: met reukoffers.
voetnoot248
uit de wolcken: op de berg Sinaï.
voetnoot249
in steen: op stenen tafelen.
voetnoot250
sterckteze met: zette hun kracht bij door.
voetnoot252
voorging: nl. door de woestijn, daags in een wolkkolom en 's nachts in een vuurkolom (Exodus 13, 21-22).
voetnoot253
een afgodin: Venus, gehuwd met Vulcanus, beide kinderen van Jupiter.
voetnoot254
De Min en Weêrmin: Eros en Anteros; stuck: wandaad; daer.... af: waarvan.
voetnoot255
Zelf: zelfs; Reden: ons verstand.
voetnoot256
Verheft men op 't altaer: acht men vererenswaardig.
voetnoot260
wel zoo kloeck als 't leven: nog verstandiger, sprekender dan het levende voorbeeld.
voetnoot261
geestigh: fraai; wezen: gelaat; valt: is (ook in 265).
voetnoot265
reizigheit: slankheid.
voetnoot267
bollicheit: gevuldheid.
voetnoot268
slincke: linker.
voetnoot269
't gezicht, dat al te dertel weit: de blik, die al te wellustig rondgaat.
voetnoot270
uitspat: zich te buiten gaat; beemt: weide (in verband met weien in vs. 269).
voetnoot271
een fackel: waarmee zij de liefdegloed ontsteekt; de stammen: de geslachten.
voetnoot272
in eere houdt: in stand houdt.
voetnoot275
al die vryen: alle minnaars.
voetnoot277
strael: verenigt de betekenis straal en pijl.
voetnoot280
ons voncken blussen: onze liefde bevredigen.
voetnoot282
vuil: schandelik.
voetnoot283
tittel: naam.
voetnoot284
boel: minnaar of minnares (in ongunstige zin); daarvan afgeleid: boeleren (283); van eenerhande veeren (oorspr. van vogels gezegd; vandaar vlucht in 285); van dezelfde soort, nauw verwant.
voetnoot286
gerucht: lawaai.
voetnoot288
smetten: schanddaden.
voetnoot289
Een iegelijck versta: laat ieder in praktijk brengen.
voetnoot290
d'uitbeemscheit: die buitenlandse zeden; duick': synoniem van wijcke.
voetnoot291
stelle aen: late afhangen van.
voetnoot292
ons dragen: ons gedragen.
voetnoot293
Abissyner: de zwijgende ‘Moorenlander’ van vs. 110.
voetnoot294
geilen: wellustige.
voetnoot295
het zelve: hetzelfde.
voetnoot296
voor d'afgoôn zelfs: in tegenwoordigheid van de afgoden in eigen persoon.
voetnoot298
groeit in: geniet van.
voetnoot300
landtsmet: dit misbruik dat het land onteert.
voetnoot304
En (naer) 't juck: de Egyptiese slavernij; door zee: door de Rode zee.
voetnoot311-16
Zie 2 Samuel 5, 19-21; 8, 1-7; 12:29.
voetnoot316
vieren: vreugdevuren ontsteken om de overwinningen behaald op Moabiten, Syriërs, enz.
voetnoot317
Gods knecht: Salomon.
voetnoot321
de Godtshut: de tabernakel.
voetnoot325
wil: zal.
voetnoot326
hantvest: hoofdregel, grondslag van het geloof.
voetnoot329
schendigh: schandelik.
voetnoot330
Van: door.
voetnoot333
verworpt: verwerpt.
voetnoot335
Gesmeten: geslagen. Mozes wierp, uit toorn over zijn volk dat het gouden kalf eerde, de tafelen stuk (Exodus 32, 19).
voetnoot336
't kallefsbeelt: het gouden kalf, dat de Israëlieten uit hun sieraden als afgodsbeeld gemaakt hadden en waarom zij dansten (Exodus 32).
voetnoot337
't gesmolten kalf gedroncken: Mozes verbrandde het gouden kalf ‘vermaalde het, strooide het op 't water, en deed het de kinderen Israëls drinken’ (Exodus 32, 20).
voetnoot340
Dagon: de Filistijnse afgod, met een herinnering aan het feit, dat eenmaal die afgod voor de Ark in stukken viel (Samuel 5, 3).
voetnoot341
durf: durft.
voetnoot343
't hemelsch rijck: de hemelse macht.
voetnoot344
Zijn ongelijck: het onrecht, hem aangedaan.
voetnoot346
koel: onverschillig.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius