Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656 (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.15 MB)

ebook (6.98 MB)

XML (3.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragikomedie
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

(1931)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 681]
[p. 681]

Het vyfde bedryf

RAFAËL. URIËL.
Rafaël:
 
De gansche hemel, van den gront op tot de kruinGa naar voetnootvs. 1708
 
Der aertspalaizen, juicht op Michaëls bazuin,Ga naar voetnoot1709
1710[regelnummer]
En zwaeiende banier. de veltslagh is gewonnen.
 
Ons schilden schitteren, en scheppen nieuwe zonnen.
 
Uit elcke schiltzon straelt een triomfanten dagh.
 
Daer komt Uriël zelf, de Schiltknaep, uit den slagh,
 
En zwaeit het vlammend zwaert, dat, scherp van wederzyden,Ga naar voetnoot1714
1715[regelnummer]
Gewet van 's hemels wraecke en gramschap, onder 't stryden,Ga naar voetnoot1715
 
Door schilt, en harrenas, en helm van diamant,
 
Gevaeght heeft, slinx en rechts, al wat de horens kantGa naar voetnoot1717
 
En opsteeckt tegen Godts doordringende alvermogen.
 
Gestrenge Schiltknaep, die het scherprecht uit den hoogen
1720[regelnummer]
Bekleet, en 't ongelyck, dat tegens 't eeuwigh RechtGa naar voetnoot1720
 
Zich opworpt, met een' slagh rechtvaerdighlyck beslecht;
 
Gezegent is 't geweer, gezegent zyn uwe armen,
 
Die d'eer van Englestadt hanthaven, en beschermen.Ga naar voetnoot1723
 
Wat leghtghe al pryzen in, by d'Oppermajesteit!Ga naar voetnoot1724
1725[regelnummer]
Verhael ons toch den stryt: ontvou ons al 't beleit,
 
En 's hemels eersten toght: wy luistren met verlangen.Ga naar voetnoot1726
Uriël:
 
Uw lust ontvonckt myn' geest om rustigh aen te vangen,
 
Dien vreesselycken storm t'ontvouwen op een ry.
 
Geluckigh vecht het heir, dat Godt heeft op zyn zy.
1730[regelnummer]
De Veltheer Michaël, [verwittight uit den hoogen,
 
Door' s hemels afgezant, die neder quam gevlogen,
 
Nog sneller dan een star, die door de lucht verschiet,Ga naar voetnoot1732
 
Hoe Lucifer zoo trots zich tegens 't hoogh gebietGa naar voetnoot1733
 
Had opentlyck gekant, gereet hen aen te voeren,
1735[regelnummer]
Die hem bewieroockten, zyn starre en standert zwoeren;]Ga naar voetnoot1735
 
Schoot voort, op 't aenstaen van den trouwen Gabriël,Ga naar voetnoot1736
[pagina 682]
[p. 682]
 
Het schubbigh panser aen, en gaf terstont bevel,Ga naar voetnoot1737
 
Aen al zyn Oversten, en hoofden, en Kornellen,Ga naar voetnoot1738
 
De heiren, in Godts naem, in hun geleên te stellen,
1740[regelnummer]
Om met gemeene maght en kracht, op 't luchtigh ruimGa naar voetnoot1740
 
Van 't zuivre hemelsblaeu al dit meineedigh schuimGa naar voetnoot1741
 
Te vaegen, al dit spoock in duisternis te dompelen,Ga naar voetnoot1742
 
Eer zy op 't ongezienste ons moghten overrompelen.
 
Op dezen last vergaert Godts heirkracht in der yl
1745[regelnummer]
Slaghordenswys, zoo snel gelyck een vlugge pyl,
 
Gedreven van de pees. men zagh ontelbre drommen,
 
In een driekantigh heir, aen alle kanten brommen,Ga naar voetnoot1747
 
Gelyck een driehoeck steeckt en straelt op ons gezicht.
 
Men zagh een enckelheit in een driepuntigh licht,Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
Zoo spiegelgladt, gelyck een diamant, geslepen;
 
Een heirspits, eer van Godt dan eenigh Geest begrepen.Ga naar voetnoot1751
 
De Veltheer, met den gloet des blixems in de hant,Ga naar voetnoot1752
 
Hielt recht voor Godts baniere, in 't hart van 't leger, stant.
 
Wie moedt wil houden, en triomf en zege baren,Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Die moet voor al het hart verzekren, en bewaren.Ga naar voetnoot1755
Rafaël:
 
Waer bleef 't verwaten heir, dat ons bestormen wou?
Uriël:
 
Het quam vol moedts ter bane, en had zyn eerste trou
 
Gehoorzaemheit en eer en eedt en al vergeten,
 
Te heiloos en verwaent op Godt en ons gebeten.Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
Het groeide snel, en wies gelyck een halve maen.Ga naar voetnoot1760
 
Het wet zyn punten, zet twee horens op ons aen;
 
Gelyck 't gestarrent van den Stier de hemeldierenGa naar voetnoot1761-62
 
En andre monsters, die rontom hem henezwieren,Ga naar voetnoot1763
 
Met goude hoornen dreight. de rechte horen wort
1765[regelnummer]
Vorst Belzebub, op dat hij ons de vleugels kort',
[pagina 683]
[p. 683]
 
En zyne wacht betrout; Vorst Belial de slincken.Ga naar voetnoot1766
 
Men ziet hen beide om stryt in hunne rusting blincken.
 
De Stedehouder, nu Veltmaerschalck tegens Godt,Ga naar voetnoot1768
 
Verzekerde den buick des legers, om het slot,
1770[regelnummer]
Der regementen knoop, in 't midden te bewaren.Ga naar voetnoot1769-70
 
De trotse standert, daer de dagh scheen op te klaren,Ga naar voetnoot1771
 
Uit zyne morgenstar, wert van Apollion
 
Gehanthaeft, achter hem, zoo moedigh als hy kon,
 
In zynen vollen krits, om hoogh ten toon gezeten.Ga naar voetnoot1770-74
Rafaël:
1775[regelnummer]
Helaes, wat durf, wat durf d'Aertsengel zich vermeten?
 
Och, of ick hem by tyts tot afstant had gebroght.
 
Beschryfme niettemin het aenzicht van dien toght,
 
En in wat schyn de Vorst de benden quam geleien.Ga naar voetnoot1778
Uriël:
 
Omringt van zyn staffiers, en groene lievereien,Ga naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
Hy, wrevligh aengevoert van onverzoenbren wrock,
 
In 't gouden panser, dat, op zynen wapenrock
 
Van gloeiend purper, blonck, en uitscheen, steegh te wagen,
 
Met goude wielen, van robynen dicht beslagen.Ga naar voetnoot1782-83
 
De Leeuw, en felle Draeck, ter vlught gereet, en vlugh,Ga naar voetnoot1784
1785[regelnummer]
Met starren overal bezaeit op hunnen rugh,
 
In 't parrele gareel, gespannen voor de wielen,Ga naar voetnoot1786
 
Verlangden naer den stryt, en vlamden op 't vernielen.
 
De heirbyl in de vuist, de scheemrende rondas,Ga naar voetnoot1788
 
Waer in de morgenstar met kunst gedreven was,
1790[regelnummer]
Hing aen den slincken arm, gereet de kans te wagen.
Rafaël:
 
O Lucifer, ghy zult dien hooghmoedt u beklagen.
 
Ghy fenix, onder al wat Godt daer boven looft,Ga naar voetnoot1792
 
Hoe steeckt ghy, onder 't heir, zoo fier met hals en hooft,
 
En helm en schoudren uit! hoe heerlyck past u 't wapen,
1795[regelnummer]
Als waer 't naturelyck uw wezen aengeschapen!Ga naar voetnoot1795
[pagina 684]
[p. 684]
 
O hooft der Engelen, niet hooger: keer weêrom.
Uriël:
 
Zoo stonden zy gekant, en slaghree, drom by drom,
 
Een ieder op zyn lucht, en hoefslagh, en by ryenGa naar voetnoot1798
 
Gesnoert aen hun gezagh, om 't schoonst van wederzyen;
1800[regelnummer]
Wanneer de dolle trom en klinckende trompetGa naar voetnoot1800
 
Zich mengen; het geluit geweer en handen wet,Ga naar voetnoot1801
 
En steigert in den trans van 't heiligh licht der lichten;Ga naar voetnoot1802
 
Een klanck, waer op terstont een zwangre wolck van schichtenGa naar voetnoot1803
 
Geborsten, slagh op slagh, een' gloênden hagel baert,
1805[regelnummer]
Een' storm en onweêr, dat de hemelen vervaert,
 
De hofpylaren schudt, de kreitsen, en de starren,Ga naar voetnoot1806
 
Verbystert in hun ronde en ommeloop, verwarren,Ga naar voetnoot1807
 
Of zwymen op de wacht, en weten niet waer heen
 
Te dryven, oost en west, of boven of beneên.
1810[regelnummer]
Al weêrlicht wat men ziet, al wat men hoort is donder.
 
Wat blyft'er in zyn' stant? het bovenste raeckt onder.Ga naar voetnoot1811
 
De heiren, na'et gedreun van 't eerste schutgevaert,Ga naar voetnoot1812
 
Geraken hantgemeen met knods, en hellebaert,Ga naar voetnoot1813-vv.
 
En sabel, speer, en dolck. het gaet'er op een kerven,
1815[regelnummer]
En steken. al wat kan, wat toeleit op bederven,
 
Op schenden, rept zich nu, bederft, en treft, en schent.
 
De broederschap heeft uit, en niemant ziet noch kent
 
Zyn' medeburger meer. men ziet'er parle huiven,Ga naar voetnoot1818
 
Gekrolde vlechten hairs, en pluim, en pennen stuiven,Ga naar voetnoot1819
1820[regelnummer]
En schitteren, in 't vier der blixemen gezengt.
 
Men ziet turkoisblaeu, gout, en diamant gemengt,Ga naar voetnoot1821
 
En perlesnoer, en wat de hairlock kon vercieren.
 
De vleugels, half geknot, gebroke pylen zwieren
 
En zweven door de lucht. een gruwzaem veltgeschrey
1825[regelnummer]
Verheft zich uit den stoet der groene lieverey,Ga naar voetnoot1825
 
Daer lyt het kryghsheir last, geperst uit noot te deizen.Ga naar voetnoot1826
 
De dolle Lucifer hervat den stryt drie reizen,Ga naar voetnoot1827
 
En stut de flaeute van zyn regement zoo trots,Ga naar voetnoot1828
 
Gelyck het zeegedruis al schuimende op een rots
[pagina 685]
[p. 685]
1830[regelnummer]
Gestuit wort, reis op reis, en meer niet uit kan rechten.Ga naar voetnoot1830
Rafaël:
 
Gewis, het heeft wat in de Wanhoop af te vechten.Ga naar voetnoot1831
Uriël:
 
De dappre Michaël laet blazen: Eer zy Godt.
 
De regementen, op die leus en zyn gebodt,
 
Gemoedight, te gelyck aen 't steigeren, en stygen
1835[regelnummer]
Naer boven, om de loef van 's vyants heir te krygen;
 
Dat styght met een om hoogh, maer met een' trager vaert,
 
En raeckt in 't ende in ly. als of men hemelwaertGa naar voetnoot1835-37
 
Een' valck zagh, van om laegh, op zyne wackre pennen
 
Zich geven in de lucht, eer hem de reigers kennen;Ga naar voetnoot1839
1840[regelnummer]
Die sidderen van schrick, in 't bosch, by eenen beemt,
 
Zoo dra het hooge nest dien vyant daer verneemt.Ga naar voetnoot1841
 
De reiger schreeut, en styght, en bang voor 's vyants pooten;
 
Verwacht hem op den beck, om door de borst te stooten,Ga naar voetnoot1843
 
Van onder, als hy ploft van boven op den buit.Ga naar voetnoot1844
Rafaël:
1845[regelnummer]
O Lucifer, wat raet! het ziet'er schricklyck uit.
 
Ghy zweeft hier op een vlackte, en zonder poort, en wallen.
 
Een gruwelycke Orkaen wil plotsling u bevallen,Ga naar voetnoot1847
 
En zincken in een' poel, en afgront, zonder gront.Ga naar voetnoot1848
Uriël:
 
Wat gaf 't een schoon verschiet, om laegh een hallef ront,
1850[regelnummer]
Of halve maen; om hoogh een driekant spits t'aenschouwen;Ga naar voetnoot1850
 
De regementen, die zich sluiten, en ontvouwen,Ga naar voetnoot1851
 
Op 't wencken van hun hooft, een ieder in zyn vaen,Ga naar voetnoot1852
 
Te zien zoo pal, gelyck metale muren staen,
 
Als op een wederwight van lucht en eige zwaerte,Ga naar voetnoot1854
1855[regelnummer]
Met al hun slingertuigh, geschut, en stormgevaerte.Ga naar voetnoot1855
 
Zy hangen even als men zich een wolck verbeelt,
 
Een wolck, waer in de zon met heure stralen speelt;
 
En schildert en schakeert doorluchte regenbogen.
 
De hemelsche adelaer, zoo steil in top gevlogen,Ga naar voetnoot1859
[pagina 686]
[p. 686]
1860[regelnummer]
Bespiet Godts vyant vast, de havicksvlught, beneên.Ga naar voetnoot1860
 
Hy klapt van moedigheit zyn pennen tegens een,Ga naar voetnoot1861
 
Misguntze 't weiden niet, en vruchteloos braveeren,Ga naar voetnoot1862
 
Terwyl hy vlamt om hem te zitten in de veeren,Ga naar voetnoot1863
 
Te plonderen eerlang van zyne gladde pluim;
1865[regelnummer]
Zoo ras de kromme beck en klaeu, op 't luchtigh ruim,Ga naar voetnoot1865
 
Het aes bevalle, of dryf voor wint af, uit zyn oogen.Ga naar voetnoot1866
 
Dus komenze afgestort, en stroomen uit den hoogen,Ga naar voetnoot1867
 
Gelyck een binnenzee, of noortschen waterval,
 
Die van de rotsen bruischt, en ruischt, met een geschal
1870[regelnummer]
Dat dier en ondier schrickt, in diepgezoncke dalen;
 
Daer steenen, van de steilte, en dicke waterstralen,
 
En masten, zonder tal, verpletten, en vertreên
 
Wat tegens woest gewelt van stroom en hout en steen
 
Niet opgewassen is. de heirspits treft den navelGa naar voetnoot1867-74
1875[regelnummer]
Der halve mane fel met roode en blaeuwe zwavel,
 
En vlammen, slagh op slagh, en donderkloot op kloot.Ga naar voetnoot1876
 
Dat baert een luchtgeschrey. het hart van 't heir in noot,Ga naar voetnoot1877
 
Begint van langer hant den wrevelen t'ontzacken.Ga naar voetnoot1878
 
De boogh der halve mane, aen 't kraecken, en aen 't knacken,
1880[regelnummer]
Zoo styf gespannen staet [want d'einden krommen vast]
 
Dat hy in 't midden moet bezwycken voor dien last,
 
En springen, wort hem flux geen' ademtoght gegeven.Ga naar voetnoot1882
 
De trotse Lucifer, dan hier dan daer gedreven,
 
Schiet toe op dit geschrey, en geeft zich rustigh bloot,Ga naar voetnoot1884
1885[regelnummer]
Om zyn groothartigheit, in 't nypen van den noot,Ga naar voetnoot1885
 
Te toonen voor de vuist, op zynen oorloghswagen.Ga naar voetnoot1886
 
Dat geeft den flaeuwen moedt. hy schut de wreetste slagenGa naar voetnoot1887
 
En scheuten op 't gebit van zyn verwoet gespan.Ga naar voetnoot1888
 
De Leeuw en blaeuwe Draeck aen 't woeden, vliegen vanGa naar voetnoot1889
1890[regelnummer]
Zyn hant, op elcken wenck, met vreeselycke driften.
 
D'een brult, en byt, en scheurt, en d'ander schiet vergiften,Ga naar voetnoot1891
[pagina 687]
[p. 687]
 
Met zyn gesplitste tong, ontsteeckt een pest, en raest,
 
En vult de lucht met smoock, dien hy ten neuze uitblaest.
Rafaël:
 
Hier wil de barrening van boven hem beknellen.Ga naar voetnoot1894
Uriël:
1895[regelnummer]
Hy zwaeit de heirbyl vast, om Godts banier te vellen,Ga naar voetnoot1895
 
Die neêrstyght, en waer uit Godts naem een schooner licht
 
En schooner stralen schiet in 't gloên van zyn gezicht.
 
Men dencke eens na of hy dit voorspoock ons benydde.Ga naar voetnoot1898
 
De heirbyl in zyn vuist, aen d'eene en d'andre zyde,
1900[regelnummer]
Den toescheut stuit, en sloopt, of schutze op zyn rondas,Ga naar voetnoot1900
 
Tot dat hem Michaël, in 't schittrend harrenas,
 
Verschynt, gelyck een Godt, uit eenen kring van zonnen.
 
Zit af, o Lucifer, en geef het Godt gewonnen.
 
Geef over uw geweer, en standert: stryck voor Godt.Ga naar voetnoot1904
1905[regelnummer]
Voer af dit heiloos heir, dees goddelooze rot,
 
Of anders wacht uw hooft. zoo roept hy uit den hoogen.
 
D'Aertsvyant van Godts naem, hardneckigh, onbewogen,
 
Ja trotser op dat woort, hervat in aller yl
 
Den slagh, tot driewerf toe, om met zyn oorloghsbyl
1910[regelnummer]
Den diamanten schilt, met een Godts naem, te kloven.Ga naar voetnoot1910
 
Maer wie den hemel terght gevoelt de wraeck van boven.
 
De heirbyl klinckt en springt op 't heiligh diamant
 
Aen stucken. Michaël verheft zyn rechte hant,
 
En klinckt den blixemstrael, gesterckt door 't alvermogen,
1915[regelnummer]
Dien wrevelmoedigen, door helm en hooft, in d'oogen
 
Al t'ongenadigh dat hy achterover stort,
 
En uit den wagen schiet, die omgeslingert, kort
 
Met Leeuw en Draeck en al, den meester volght in 't zincken.Ga naar voetnoot1918
 
De standert van de star vergaet hier op het blincken,
1920[regelnummer]
Zoo ras Apollion myn vlammend zwaert gevoelt,
 
Den standert geeft ten roof, daer 't barrent en krioeltGa naar voetnoot1921
 
Van duizentduizenden, om 't hooft der helsche scharen
 
In 't vallen, voor den val en neêrsmack, te bewaren.
 
Hier yvert Belzebub: daer trotst ons Belial.
1925[regelnummer]
Dus wort de maght ontsnoert, en met den zwaren valGa naar voetnoot1925
 
Des Stedehouders breeckt de boogh der halve mane
[pagina 688]
[p. 688]
 
In stucken. echter komt Apollion ter baneGa naar voetnoot1927
 
Met zoo veel monstren als de kloot des hemels draeghtGa naar voetnoot1928
 
De Reus Orion schreeut, dat al de lucht vertsaeght,Ga naar voetnoot1929
1930[regelnummer]
En pooght met zyne knods ons heirspits 't hooft te kneuzen,
 
Die op Orions past, noch knodzen, noch op Reuzen.Ga naar voetnoot1931
 
De Noortsche Beeren op hun achterklaeuwen staen,Ga naar voetnoot1932
 
Om met een dommekracht in 't hondert toe te slaen.Ga naar voetnoot1933
 
De Hydra braeckt vergift, en gaept met vyftigh keelen.Ga naar voetnoot1934
1935[regelnummer]
Ick zie een galery, vol oorloghstafereelen,Ga naar voetnoot1935
 
Geboren uit dien slagh, zoo wyt men af kan zien.
Rafaël:
 
Gelooft zy Godt: valt neêr: aenbidt hem op uw knien.
 
Och Lucifer, helaes, waer blyft uw valsch betrouwen?
 
Helaes, in welck een' schyn zal ick u lest aenschouwen?
1940[regelnummer]
Waer is u klaerheit nu, die allen glans braveert?
Uriël:
 
Gelyck de klare dagh in naren nacht verkeert,Ga naar voetnoot1941
 
Wanneer de zon verzinckt, vergeet met gout te brallen;Ga naar voetnoot1942
 
Zoo wort zyn schoonheit oock, in 't zincken, onder 't vallen,
 
In een wanschapenheit verandert, al te vuil;
1945[regelnummer]
Dat helder aengezicht in eenen wreeden muil;
 
De tanden in gebit, gewet om stael te knaeuwen;
 
De voeten en de hant in vierderhande klaeuwen;Ga naar voetnoot1947
 
Dat glinstrend parlemoer in eene zwarte huit.
 
De rugh, vol borstlen, spreit twee drakevleugels uit,
1950[regelnummer]
In 't kort, d'Aertsengel, wien noch flus alle Englen vieren,
 
Verwisselt zyn gedaente, en mengelt zeven dierenGa naar voetnoot1951
 
Afgryslyck onder een, naer uiterlycken schyn;
[pagina 689]
[p. 689]
 
Een' leeu, vol hoovaerdy, een vratigh gulzigh zwyn,
 
Een' tragen ezel, een rinoceros, van torenGa naar voetnoot1954
1955[regelnummer]
Ontsteken, eene sim, van achter en van vorenGa naar voetnoot1955
 
Al even schaemteloos, en geil en heet van aert,
 
Een' draeck, vol nyts, een' wolf en vrecken gierigaert.
 
Nu is die schoonheit maer een ondier, te verwenschen,
 
Te vloecken, zelf van Godt, van Geesten, en van menschen.
1960[regelnummer]
Dat ondier yst, indien 't de blicken op zich slaet,Ga naar voetnoot1944-60
 
En deckt met damp en mist zyn gruwelyck gelaet.
Rafaël:
 
Dat leert de Staetzucht Godt naer zyne kroon te steken.
 
Waer bleef Apollion?
Uriël:
 
hy zagh zyn ty verstreken,
 
Op 't ondergaen der starre, en vloodt: een ieder vloodt.
1965[regelnummer]
De hemelsche kortou van boven, schoot op schoot,Ga naar voetnoot1965
 
Met weêrlicht blixemen en donderen aen 't rollen,
 
De monsters, in het licht geklautert, holp aen 't hollen,Ga naar voetnoot1967
 
En groeide in zulck een jaght. wat was 't een dwarrelingGa naar voetnoot1968
 
Van buien ondereen! hoe ruischt' et hier! wat ging,Ga naar voetnoot1969
1970[regelnummer]
Wat ging 'er een gety! ons maght, van Godt gezegent,
 
Ruckt voort, en treft, en sloopt voor 's hants wat zy bejegent,
 
Wat green hier overal, waer 't op een vlughten ging,Ga naar voetnoot1972
 
Een wilde woestheit, een gestaltverwisseling,
 
In leden, en in leest! men hoortze brullen, bassen.Ga naar voetnoot1973-74Ga naar voetnoot1974
1975[regelnummer]
D'een janckt, en d'ander huilt. wat ziet men al grimmassen
 
In Engletronien nu zweemen naer de hel,Ga naar voetnoot1976
 
En helsche gruwzaemheên. daer hoor ick Michaël,
 
Om triomfant in 't licht met Engleroof te pralen.Ga naar voetnoot1978
 
De Reien groeten hem met lofzang, en cimbalen,
1980[regelnummer]
Schalmeien, en tamboer. zy treden hier vooruit,
 
En stroien lauwerloof, op 't hemelsche geluit.
REY VAN ENGELEN. MICHAËL.
Rey van Engelen:
 
Gezegent zy de HeltGa naar voetnoot1982
 
Die 't goddeloos gewelt,
[pagina 690]
[p. 690]
 
En zyn maght, en zyn kracht, en zyn' standert
1985[regelnummer]
Ter neder heeft gevelt.
 
Die Godt stack naer zyn kroon,Ga naar voetnoot1986
 
Is, uit den hoogen troon,Ga naar voetnoot1987
 
Met zyn maght in den nacht neêrgezoncken.Ga naar voetnoot1988
 
Hoe blinckt Godts Naem zoo schoon!
1990[regelnummer]
Al brant het oproer fel,
 
De dappre Michaël
 
Weet den brant met zyn hant uit te blusschen,
 
Te straffen dien rebel.
 
Hy hanthaeft Godts banier.
1995[regelnummer]
Bekranst hem met laurier.
 
Dit palais groeit in pais, en in vrede.
 
Geen tweedraght hoort men hier.
 
Nu zingt de Godtheit lof,
 
In 't onverwinbaer hof.
2000[regelnummer]
Prys en eer zy den Heere aller Heeren.
 
Hy geeft ons zingens stof.
Michaël:
 
Gelooft zy Godt; de Staet hier boven is verandert.
 
D'Aertsvyant leyt 'er toe. hy laet ons zynen standert,Ga naar voetnoot2003
 
En Morgenstar, en helm, en vanen, en rondas,
2005[regelnummer]
Dien afgejaeghden roof, aen 's hemels heldere as,Ga naar voetnoot2005
 
Met juichen, en triomf, en eere, en lofgezangen,
 
Bazuinen, en trompet, ten klaren spiegel hangen
 
Van wederspannigheit, en Staetzucht, die den kamGa naar voetnoot2007-08
 
Verheffen tegens Godt, den onverzetbren stam,Ga naar voetnoot2008-09
2010[regelnummer]
En oirsprong, en de bron en Vader aller dingen,Ga naar voetnoot2009-10
 
Die wezen en natuur en eigenschap ontfingen.Ga naar voetnoot2011
 
Men zal niet meer den glans der Oppermajesteit
 
Bezwalckt zien door den damp van snoode ondanckbaerheit.
 
Zy zwerven in de lucht, en tuimelen, en woelen,Ga naar voetnoot2014
2015[regelnummer]
Heel diep beneden ons gezicht, en deze stoelen,Ga naar voetnoot2015
 
Benevelt, en verblint, en ysselyck misvormt.
[pagina 691]
[p. 691]
 
Zoo moet het gaen, die Godt, en zynen stoel bestormt.Ga naar voetnoot2017
Rey van Engelen:
 
Zoo moet het gaen, die Godt, en zynen stoel bestryden,
 
Den mensch, naer 't hemelsch beelt geschapen, 't licht benyden.
GABRIËL. MICHAËL. REY.
Gabriel:
2020[regelnummer]
Helaes, helaes, helaes, hoe is de kans gekeert!
 
Wat viert men hier? 't is nu vergeefs getriomfeert:
 
Vergeefs met wapenroof en standerden te brallen.Ga naar voetnoot2022
Michaël:
 
Wat hoor ick, Gabriel?
Gabriel:
 
och Adam is gevallen;
 
De vader en de stam van 't menschelyck geslachtGa naar voetnoot2024
2025[regelnummer]
Te jammerlyck, te droef alree ten val gebraght.Ga naar voetnoot2025
 
Hy leit'er toe.Ga naar voetnoot2026
Michaël:
 
dat is een donderslagh in d'ooren.
 
Al yze ick, my verlangt die nederlaegh te hooren.Ga naar voetnoot2027
 
Heeft dan 't verwaten Hooft het aerdtryck oock bestreên?Ga naar voetnoot2028
Gabriel:
 
Hy ruckte, na den slagh, 't verstroide heir by een,
2030[regelnummer]
Doch eerst zyn Oversten, die voor elckandre gruwen;Ga naar voetnoot2030
 
En zette zich, om 't licht van 't alziende oogh te schuwen,
 
In eene holle wolck, een duistre moortspelonckGa naar voetnoot2032
 
Van nevlen, daer geen vier dan uit hun blicken blonck;Ga naar voetnoot2033
 
En, midden in den ring des helschen Raets gezeten,Ga naar voetnoot2034
2035[regelnummer]
Hief uit zyn' zetel aen, te helsch op Godt gebeten:Ga naar voetnoot2035
 
Ghy maghten, die zoo trots, voor ons gerechte zaeck,
 
Dien afbreuck hebt geleên; nu is het tyt om wraeck
 
Te nemen van ons leet, en listigh, en verbolgen,
 
Met onverzoenbren wrock den hemel te vervolgen,
2040[regelnummer]
In zyn verkoren beelt, en 't menschelyck geslachtGa naar voetnoot2040
 
Te smooren in zyn wiegh, en opgang, eer het maghtGa naar voetnoot2041
 
In zyne zenuw kryge, en aenwinne in zyne erven.
[pagina 692]
[p. 692]
 
Myn wit is Adam en zyn afkomst te bederven.Ga naar voetnoot2043
 
Ick weet, door 't overtreên der eerstgestelde wet,Ga naar voetnoot2044
2045[regelnummer]
Hem aen te wryven zulck een onuitwischbre smet,
 
Dat hy, naer lyf en ziel, met zyn nakomelingen
 
Vergiftight, nimmer zal ten zetel innedringen,
 
Waeruit men ons verstiet: edoch gebeurt het al
 
Dat iemant bovenstyge, een kleen, een dun getal,Ga naar voetnoot2049
2050[regelnummer]
En noch door duizent doôn, en arrebeit, en lyden,Ga naar voetnoot2050
 
Zal steigren tot den Staet en kroon, dieze ons benyden.
 
Elenden zullen zich terstont, op Adams spoor,
 
Verspreien zonder endt, de wyde weerelt door.
 
Natuur zal, van dien slagh getaistert, schier verteeren,
2055[regelnummer]
En wenschen in een Niet of mengelklomp te keeren.Ga naar voetnoot2054-55
 
Ick zie den mensch, die naer het beelt der Godtheit zweemt,
 
Van Godts gelyckenis verbastert, en vervreemt,
 
In wil, geheughenis, en zyn verstant ontluistert,
 
Het ingeschapen licht benevelt, en verduistert,Ga naar voetnoot2056-59
2060[regelnummer]
En wat den dagh beschreit, in 's moeders bangen schoot,
 
Gevallen in den muil der onvermybre Doot.
 
Ick wil de tyranny verheffen, altyt stouter,Ga naar voetnoot2062
 
En u, myn zoons gewyt tot Godtheên, op het outer,
 
In kercken, zonder tal, tot aen de lucht gebout,Ga naar voetnoot2064
2065[regelnummer]
Vereeren offervee, en wieroockgeur, en gout,Ga naar voetnoot2063-65
 
Ja zoo veel menschen, als geen tong vermagh te noemen,
 
En al wat Adam teelt in eeuwigheit verdoemen,
 
Door gruwelstuck op stuck, Godts naem ten trots begaen.
 
Zoo dier wil hem myn kroon, en zyn triomffeest staen.
Michaël:
2070[regelnummer]
Verwaten vloeck, zoo trots de Godtheit noch braveeren!Ga naar voetnoot2070
 
Wy willen u eerlang dat lasterstuck verleeren.Ga naar voetnoot2071
Gabriël:
 
Aldus spreekt Lucifer, en zent Vorst Belial,
[pagina 693]
[p. 693]
 
Op dat hy datelyck den menschen breng' ten val.Ga naar voetnoot2073-vv.
 
Dees schiet de boosheit zelf, de listighste aller dieren,Ga naar voetnoot2074
2075[regelnummer]
De slang aen, om met glimp van woorden te vercieren
 
Het lockaes, 't welck aldus d'onnoosle schepsels ving,Ga naar voetnoot2076
 
Daer zy geslingert om den tack der kennis hing.Ga naar voetnoot2077
 
Heeft Godt, op halsstraf, u zoo dier, zoo streng, benomenGa naar voetnoot2078
 
Den vrydom van dit ooft, den smaeck van 't puick der boomen?
2080[regelnummer]
Neen Eva, simple duif, geensins: ghy zyt verdwaelt.Ga naar voetnoot2080
 
Aenschou eens, bid ick u, dien appel. ay, hoe straelt,
 
Hoe gloeit dit ooft van gout en karmozyn te gader!Ga naar voetnoot2082
 
Hoe noodt u dit bancket! ay dochter, tre wat nader:Ga naar voetnoot2083
 
Hier nestelt geen venyn in dit onsterflyck loof.
2085[regelnummer]
Hoe lockt dees vrucht: ay pluck: ay pluck vry: ick beloof
 
U wetenschap, en licht. wat deistghe, bang voor schennis?Ga naar voetnoot2086
 
Tast toe, en wordt Godt zelf, in wysheit, en in kennis,
 
En wetenschap gelyck, en eere, en majesteit,
 
Hoe zeer hy 't u beny. zoo vat men 't onderscheit
2090[regelnummer]
Het wezen en den aert en d'eigenschap der zaken.
 
Terstont begint het hart der schoone bruit te blaken,
 
T'ontvoncken, en zy vlamt op d'aengepreze vrucht.
 
De vrucht bekoort het oogh, het oogh den mont, die zucht.
 
De lust beweeght de hant al bevende te plucken.
2095[regelnummer]
Zoo plucktze, en proeft, en eet (dat wil haar afkomst drucken!)Ga naar voetnoot2095
 
Met Adam, en zoo dra hun oogen opengaen,
 
En zy hun naecktheit zien, bedeckenze, met blaên,Ga naar voetnoot2097
 
Met vygenloof, hun schaemte, en schande, en erfgebreken,Ga naar voetnoot2098
 
En gaen zich in geboomte en schaduwen versteken,
2100[regelnummer]
Versteken, maer vergeefs, voor 't aldoordringende oogh.
 
De lucht betreckt allengs. zy zien den regenbooghGa naar voetnoot2101
 
Gespannen, als een bode en voorspoock van Godts plagen.Ga naar voetnoot2102
 
De hemel treurt in rou. geen handenwringen, klagen,
 
Noch schreien helpt den mensch en zyne weergade. ach,
2105[regelnummer]
Het weerlicht, reis op reis: het dondert, slagh op slagh.Ga naar voetnoot2105
 
Al wat men hoort en ziet, is schrick, en angst, en zuchten.
 
Zy vlughten voor hun schim, maer kunnen niet ontvlughtenGa naar voetnoot2107
[pagina 694]
[p. 694]
 
Den worm, die 't hart doorknaeght, het overtuight gemoedt.Ga naar voetnoot2108
 
Zy knickebeenen beide, en struicklen, voet voor voet.Ga naar voetnoot2109
2110[regelnummer]
Het aengezicht ziet doots, en d'oogen, diep verdroncken
 
In tranen, zien geen licht. hoe is de moedt gezoncken!
 
Hoe stack hy flus het hooft zoo moedig in de lucht!Ga naar voetnoot2112
 
Het ritslen van een bladt, of beeck, een kleen gerucht
 
Verbystert hen; terwyl een zwangre wolck komt dalen,
2115[regelnummer]
Die scheurt, en baert allengs een licht, een' glans, en stralen,
 
Daer d'Opperste uit verschynt, in dien bedruckten staet,
 
En dondert met zyn stem, die hen ter aerde slaet.
Rey:
 
Och och och och, de mensch waer nutter noit geschapen.
 
Dat leert zich aen een vrucht, een' mont vol saps, vergapen.
Gabriël:
2120[regelnummer]
O Adam, dondert Godt, waer zyt ghy toegeraeckt?
 
Vergeefme, o Heer. ick vlught uw aenzicht, bloot, en naeckt.
 
Wie leerde u, vraeght hem Godt, uw schaemte en naecktheit kennen?
 
Durft ghy uw lippen aen verbode vruchten schennen?Ga naar voetnoot2123
 
Myn gade, myne bruit bekoorde my, helaes.
2125[regelnummer]
Zy zeght: de slimme slang bedrooghme met dit aes.Ga naar voetnoot2120-25Ga naar voetnoot2125
 
Dus schuift elck van den hals den oirsprong der gebreken.
Rey:
 
Gena. wat vonnis wort op dit vergryp gestreken?
Gabriël:
 
De Godtheit dreight de vrou, die Adam heeft verleit,
 
Met ween, en barens noot, en onderworpenheit;Ga naar voetnoot2129
2130[regelnummer]
Den man met arbeit, zweet, en zorge, en lastigh slaven;
 
Den acker, die den mensch ten leste zal begraven,
 
Met onkruit, en veel ramp; de Slang, om 't loos misbruick
 
Van haer doortrapte tong, zal kruipen op den buick,
 
Langs d'aerde hene, en slechts by stof en aerde leven.
2135[regelnummer]
Maer om den armen mensch een' vasten troost te geven,
 
In zulck een jammernis, belooft de Godtheit trou
 
Te wecken, uit het zaet en bloet van d'eerste vrou,
 
Den Stercken, die de Slang, den Draeck, het hooft zal pletten,Ga naar voetnoot2128-38Ga naar voetnoot2138
[pagina 695]
[p. 695]
 
Door erfhaet, van geen tyt noch eeuwen te verzetten.Ga naar voetnoot2139
2140[regelnummer]
En schoon dat felle Dier hem naer de hielen byt,
 
Noch triomfeert de Helt met eere, na dien stryt.Ga naar voetnoot2141
 
Ick koom uit 's Hooghsten naem dat onheil u ontvouwen.Ga naar voetnoot2142
 
Stel daetlyck orden, eerze ons moeite op moeite brouwen.
Michaël:
 
Uriël, Schiltknaap, die het heiligh Recht bewaert,
2145[regelnummer]
En reuckeloosheit straft; gryp aen uw vlammend zwaert:Ga naar voetnoot2145
 
Vliegh hene naer om laegh, en dryfze beide uit Eden,
 
Die d'eerste wet zoo blint zoo reuckloos overtreden.
 
Bewaeck den ingang van 't ontheilight paradys,
 
En keer de ballingen met kracht af van de spys,
2150[regelnummer]
Den boom, die 't leven reckt. gedoogh niet datze pluickenGa naar voetnoot2150
 
D'onsterfelycke vrucht, en 't hemelsch ooft misbruicken.
 
Ghy wort op schiltwacht voor den hof en boom gestelt.
 
Dat Adam buiten zwerve, en, vroegh en spade, velt
 
En klaigront ommeploegh', waer uit hem Godt bootseerde.Ga naar voetnoot2145-54Ga naar voetnoot2154
2155[regelnummer]
Ozias, aen wiens vuist de Godtheit zelf vereerdeGa naar voetnoot2155
 
Den zwaren hamer van gekloncken diamant,
 
En ketens van robyn, en krammen, spits van tant,
 
Ga hene, vang en span het heir der helsche dieren,Ga naar voetnoot2158
 
Den Leeu, en fellen Draeck, die tegens ons banierenGa naar voetnoot2159
2160[regelnummer]
Dus woedden: vaegh de lucht van dees vervloeckte jaght,
 
En boeize aen neck en klaeu, en ketenze met kracht.
 
Dees sleutel van den put des afgronts, en zyn holen,
 
Wort, Azarias, u en uwe zorgh bevolen.
 
Ga hene, sluit in 't hol al wat ons maght bestryt.
2165[regelnummer]
Maceda, neem dees torts, die vlam is u gewijt:Ga naar voetnoot2160-65Ga naar voetnoot2165
 
Ontsteeck den zwavelpoel, in 't middelpunt der aerde,Ga naar voetnoot2166
 
En pynigh Lucifer, die zoo veel gruwlen baerde,
 
In 't eeuwighbrandend vier, gemengt met killen vorst;Ga naar voetnoot21368
[pagina 696]
[p. 696]
 
Daer Droefheit, Gruwzaemheit, Versteentheit, Honger, Dorst,
2170[regelnummer]
De Wanhoop, zonder troost, de prickel van 't geweten,Ga naar voetnoot2169-70
 
En Onverzoenbaerheit, een straf van 't boos vermeten,Ga naar voetnoot2171
 
Versteken van den glans der Godtheit, in dien roock,
 
Getuigen 's hemels ban, gevelt op 't heiloos Spoock;Ga naar voetnoot2173
 
Terwyl 't beloofde Zaet, verzoenende Godts toren,Ga naar voetnoot2174
2175[regelnummer]
Herstelle uit liefde al wat in Adam wert verloren.Ga naar voetnoot2175
Rey:
 
Verlosser, die de Slang het hooft verpletten zult,
 
't Vervallen Menschdom eens van Adams errefschult
 
Verlossen, t'zyner tyt, en weêr, voor Evaes spruiten,
 
Een schooner paradys hier boven opensluiten;
2180[regelnummer]
Wy tellen d'eeuwen, en het jaer, ja dagh, en uur,
 
Dat uw gena verschyn'; de quynende NatuurGa naar voetnoot2181
 
Herstell', verheerelycke, in lichamen, en zielen;
 
Stoffeerende den troon, daer d'Engelen uit vielen.Ga naar voetnoot2020-2183Ga naar voetnoot2183

UIT.

voetnootvs. 1708
van de gront op tot de kruin: van den laagsten kring tot den hoogsten.
voetnoot1709
aertspalaizen: vergelijk opperste palaizen van vs. 1428.
voetnoot1714
Vergelijk het tweesnijdend zwaard van den Cherub voor 't gesloten Paradijs, Gen. III, 24.
voetnoot1715
van: door.
voetnoot1717
de horens kant: hetzelfde als: de kam opsteekt, vergelijk noot bij vs. 1498, maar hier, volgens vs. 1762, met bijgedachte aan een stootschen stier.
voetnoot1720
't ongelyck: het onrecht.
voetnoot1723
Englestadt: vergelijk vs. 835.
voetnoot1724
Wat leghtghe al pryzen in: welk een loon verdient ge.
voetnoot1726
toght: veldtocht.
voetnoot1732
Vergelijk vs. 21.
voetnoot1733
't hoogh gebiet: Gods gezag.
voetnoot1735
Vgl. vss. 1263-91.
voetnoot1736
voort: terstond; aenstaen: aandringen.
voetnoot1737
panser: pantser.
voetnoot1738
Kornellen: Kolonels, vgl. vs. 1395.
voetnoot1740
gemeene: algemeene.
voetnoot1741
't zuivre hemelsblaeu: vgl. het loutere saffier van vs. 738.
voetnoot1742
al dit spoock: al deze gedrochten (in moreelen zin); in duisternis: in de eeuwige duisternis der hel, vgl. Matth. XXV, 30.
voetnoot1747
Het leger van Michaël heeft den vorm van het symbool der H. Drieëenheid; voor een grafische voorstelling van orde en stand der beide legerscharen zie: Lucifer, Zw. Herdr., blz. LIV.
voetnoot1749
een enckelheit: lees: één enkelheid.
voetnoot1751
eer van: eerder door.
voetnoot1752
gloet des blixems: gloeienden bliksem.
voetnoot1754
triomf en zege: tautologie: baren: behalen.
voetnoot1755
voor al: vóór alles; hart: in dubbelen zin: centrum en moed, vgl. vs. 1877.
voetnoot1759
Te: zeer.
voetnoot1760
een halve maen: het symbool der door Vondel gehate en geweerde Turken levert den vorm van Lucifers slagorde; vgl. Inleiding Zw. Herdr. XXVIII.
voetnoot1761-62
twee horens - van den Stier: vgl. noot bij vs. 1717.
voetnoot1763
En andre monsters: Vondel heeft 't oog op sterrebeelden als Leeuw en Draak (vs. 1784), Orion (vs. 1929-31), grooten en kleinen Beer (vs. 1932), Hydra (vs. 1934), die hij op de hemelkaarten en globe's van Blaeu en Hevelius zag afgebeeld en nu met zijn lenige fantazie voor de bezetting der opstandige strijdmachten gebruikte (vgl. Sabbe: Dierk. en Diers. bij Vondel, 1917, blz. 73).
voetnoot1766
zyne wacht betrout: aan zijn toezicht, bewaking toevertrouwd.
voetnoot1768
Veltmaerschalck: opperbevelhebber.
voetnoot1769-70
buick- slot- knoop: synon. voor het centrum van het leger; slot: als van een halsketen.
voetnoot1771
daer: terwijl.
voetnoot1770-74
Versta: Apollion zat in den vollen legerkring (krits: kreits, halvemaansvorm) hoog achter Lucifer en hield den standaard op.
voetnoot1778
de Vorst: Lucifer.
voetnoot1779
staffiers, en groene lievereien: stafdragers (vgl. Salom., vs. 1082) in groen uniform; groen: de kleur der Turken; lieverei, vgl. vs. 799.
voetnoot1782-83
Vgl. Ezech. I, 20 en noot bij vs. 348.
voetnoot1784
Vgl. Berecht, r. 75 en noot bij vs. 1763; vlugh: vliegklaar.
voetnoot1786
't parrele gareel: het paarlemoeren span, vgl. Bruyloftsbed v.H. en H., vs. 320.
voetnoot1788
de scheemrende rondas: het schitterende schild, vgl. vs. 1499.
voetnoot1792
fenix: voortreffelijkste; de legendarische fenixvogel is door Vondel herhaaldelijk behandeld, o.a. War. d. Dieren, CXXIII; Jos. in Dothan, vs. 1113.
voetnoot1795
naturelyck: van nature; aengeschapen, vgl. vs. 1392.
voetnoot1798
hoefslagh: wachtpost.
voetnoot1800
dolle: holle, doffe.
voetnoot1801
geweer: wapentuig: geweer en handen: gewapende handen.
voetnoot1802
in den trans van: naar den troon van God.
voetnoot1803
schichten: pijlen als bliksemschichten.
voetnoot1806
hofpylaren: de pijlers van het hemelpaleis; kreitsen: hemelkringen of -sferen.
voetnoot1807
ronde hoort bij kreitsen; ommeloop bij starren.
voetnoot1811
in zyn' stant: staan.
voetnoot1812
't eerste schutgevaert: de eerste schoten, van vs. 1803
voetnoot1813-vv.
Alles vermaterialiseert zich bij de ontaarde Engelen, en dan vanzelf naar de strategische begrippen van Vondels tijd.
voetnoot1818
parle huiven: beparelde haarsluiers.
voetnoot1819
pennen: vleugels.
voetnoot1821
turkoisblaeu: blauwe edelgesteenten, vgl. vs. 945.
voetnoot1825
der groene lieverey: der groene uniformen, de Luciferisten, vgl. vs. 1779.
voetnoot1826
deizen: deinzen, terugtrekken.
voetnoot1827
reizen: keeren.
voetnoot1828
flaeute: moedeloosheid.
voetnoot1830
rechten: richten.
voetnoot1831
de Wanhoop af te vechten: met wanhoop in 't hart tot het einde door te vechten.
voetnoot1835-37
loef - ly: scheepstermen; in loef zijn: den wind mee, in lij zijn: den wind tegen hebben.
voetnoot1839
kennen: herkennen, bemerken.
voetnoot1841
het hooge nest: het reigersnest in de boomtoppen; dien vyant: den valk; daer verneemt: daar boven hem in de lucht waarneemt.
voetnoot1843
hem: den valk.
voetnoot1844
hy: de valk.
voetnoot1847
wil: zal; bevallen: overvallen.
voetnoot1848
zincken: doen zinken.
voetnoot1850
halve maen: Luciferisten; driekant spits: Michaëlisten, vgl. resp. 1760 en 1747.
voetnoot1851
De regementen enz.: nl. van beide legers.
voetnoot1852
in: bij.
voetnoot1854
wederwight: tegenwicht, vgl. vs. 1368; van lucht enz.: zooals een vlieger in de lucht staat.
voetnoot1855
Dit zware materiaal hoort de Luciferisten toe, vgl. 1813, terwijl Michaël alleen met de onstoffelijker natuurkrachten van donder en bliksem strijdt, zie vs. 1875, 1914.
voetnoot1859
De hemelsche adelaer: Michaël.
voetnoot1860
de havicksvlught: den vliegenden havik.
voetnoot1861
Vgl. Joan. de Boetgez. I, 132.
voetnoot1862
Versta: En gunt den havik een korte poos rond te vliegen (weiden) en machteloos te pralen (braveeren).
voetnoot1863
hem: den havik.
voetnoot1865
de kromme beck en klaeu: de adelaar met zijn snavel en klauwen.
voetnoot1866
Het aes: zijn prooi, den havik, Lucifer; bevalle: overvalt; of dryf voor wint af: of met den wind mee verjaagt.
voetnoot1867
Dus komenze: Zoo komen de Michaëlisten.
voetnoot1867-74
Als deze schildering niet geïnspireerd is door een van Van Everdingens of Ruysdaels noordsche watervallen, dan kan ze er de beschrijving van heeten.
voetnoot1876
Donder en bliksem, Michaëls wapenen.
voetnoot1877
hart: in dubbelen zin, centrum en moed, vgl. vs. 1755.
voetnoot1878
wrevelen: weerbarstigen.
voetnoot1882
wort hem enz.; als hij niet terstond versterkt wordt.
voetnoot1884
rustigh: koelbloedig.
voetnoot1885
zyn groothartigheit: heldenmoed; een grondtrek van karakteradel kan Vondel den opstandigen Lucifer niet ontzeggen, zooals Dante den verdoemden Farinata ook noemde ‘quell' altro magnanimo’ (Inf. X, 73).
voetnoot1886
voor de vuist: openlijk.
voetnoot1887
flaeuwen: kleinmoedigen.
voetnoot1888
scheuten: schoten.
voetnoot1889
De Leeuw en blaeuwe Draeck: vgl. noot bij vs. 1784.
voetnoot1891
D'een: de Leeuw; d'ander: de Draak.
voetnoot1894
wil: zal; barrening: barning, aanval.
voetnoot1895
vast: al; Godts banier: in Michaëls hand, vergelijk vs. 647.
voetnoot1898
hy: Lucifer; voorspoock: voorteeken.
voetnoot1900
toescheut: het toegeschotene, de scheuten van vs. 1888; vgl. voor 't klankspel Inwijdinge v.h. Stadth. vs. 252-3.
voetnoot1904
stryck: haal in uw standerd.
voetnoot1910
Ook op Michaëls schild stond Gods naam; met een: meteen.
voetnoot1918
Leeuw en Draeck: vgl. vs. 1889.
voetnoot1921
barrent: barnt, wemelt.
voetnoot1925
Dus wort de maght ontsnoert: zoo valt Lucifers gezag en macht uiteen; eerst stond ieder Gesnoert aan dat gezag, vs. 1799.
voetnoot1927
echter: daarna.
voetnoot1928
zoo veel monstren als de kloot des hemels draeght: zooveel monsters als zich in de hemelsferen, in de sterrebanen bevinden; uit kloot des hemels: hemelglobe blijkt, dat Vondel 't oog had op hemelkaarten, vgl. noot bij vs. 1763.
voetnoot1929
De Reus Orion: een beroemd jager met de knods, later als sterrebeeld aan den hemel geplaatst (Berecht, r. 93) en als zoodanig door Homeros vermeld, Ilias XXII, 29, Odyss. V, 274.
voetnoot1931
past: let, acht geeft.
voetnoot1932
De Noortsche Beeren: de Groote en de Kleine Beer, sterrebeelden bij de Poolster of Noordster, vergelijk Inwydinge van 't Stadthuis t'Amsterdam, vs. 855 en Harpz. CVI, vs. 12.
voetnoot1933
dommekracht: lomp geweld.
voetnoot1934
De Hydra: Lernische waterdraak met tal van koppen, door Herkules gedood en ook onder de sterrebeelden opgenomen.
voetnoot1935
Vondel denkt aan de serie-schilderingen, die vaak in gangen of galerijen van paleizen werden aangebracht, bijvoorbeeld in het Raadhuis van Amsterdam of de Loggia van 't Vatikaan.
voetnoot1941
naren: duisterdroeven.
voetnoot1942
brallen: pralen.
voetnoot1947
hant: handen; vierderhande: vier.
voetnoot1951
zeven dieren: de zeven hoofdzonden: hoogmoed, gulzigheid, traagheid, toorn (toren, vs. 1954), geilheid, nijd en gierigheid.
voetnoot1954
rinoceros: neushoorn.
voetnoot1955
Ontsteken: ontstoken; sim: aap.
voetnoot1944-60
Vondel sluit zich voor deze gedaanteverwisseling bij de Middeleeuwsche, maar in zijn tijd nog grootendeels gangbare ikonographie aan, die den duivel en de zonde onder allerlei wanstaltige dieren uitbeeldde, met bepaalde symbolieke bedoelingen, aan den globalen aard van elk beest ontleend. Sabbe, die Cramer aanvulde, wees in Dierk. en Diers. bij Vondel (blz. 195-vv.) vooral op den Val der Engelen van P. Breughel d. O. te Brussel en van Fl. de Vriendt te Antwerpen, stukken die Vondel tenminste gekend kan hebben. Ook bij Ovidius komt een verandering van goden in allerlei dieren voor: Herschepp. V, 449-54.
voetnoot1965
kortou: kanon, hier als beeld van den donder, waarmede Michaël vocht; schoot: schot.
voetnoot1967
in het licht geklautert: de monsters poogden naar het licht terug te klauteren, maar ze werden naar de duisternis der hel geschoten.
voetnoot1968
groeide: had pleizier.
voetnoot1969
buien: donderbuien.
voetnoot1972
green: grijnsde.
voetnoot1973-74
Deze vrs. lijken sterk op den Engelenval van Fl. de Vriendt waarover in noot op vss. 1944-60.
voetnoot1974
leest: vorm.
voetnoot1976
zweemen: gelijken.
voetnoot1978
Engleroof: de buit door Engelen op Engelen behaald, vgl. vs. 2005 en 2022.
voetnoot1982
De marcia trionfale van het binnentrekkend Engelenheir!; de Helt: Michaël.
voetnoot1986
Die: Lucifer.
voetnoot1987
den: zijn.
voetnoot1988
nacht: uiterste duisternis.
voetnoot2003
leyt 'er toe: ligt ter neer; vgl. vs. 2026.
voetnoot2005
afgejaeghden roof: door achtervolging behaalden buit, vgl. vs. 1978 en 2922; 's hemels heldere as: de wentelingsas van alle hemelsferen, voorgesteld als een stoffelijke lijn, met gedachten aan de vlaggen en tropeeën, die, op vijanden (de Engelschen!) veroverd, aan de dwarsbalken of kroonlijsten der kerken werden opgehangen, want zie Adam in Ballinschap, vs. 390.
voetnoot2007-08
ten klaren spiegel enz.: vgl. Berecht, r. 216.
voetnoot2008-09
den kam verheffen: vgl. noot bij vs. 1498; onverzetbren: onwrikbaren, onoverwinnelijken.
voetnoot2009-10
stam - oirsprong - bron - Vader: Vondels onuitputtelijke profusie, die de synoniemen opstapelt, vgl. vss. 291-95.
voetnoot2011
wezen: het zijn; versta dit vs.: existentia, essentia, proprietates.
voetnoot2014
Zy: de gevallen Engelen.
voetnoot2015
stoelen: zetels.
voetnoot2017
Godt, en zynen stoel: Gods gezag, vgl. vs. 1332.
voetnoot2022
wapenroof: vgl. vs. 1978 en 2005; brallen: pralen, vgl. vs. 1942.
voetnoot2024
De vader en de stam: de stamvader.
voetnoot2025
Te - te: zeer.
voetnoot2026
Hy leit'er toe: hij ligt ter neer, vgl. vs. 2003.
voetnoot2027
my verlangt: ik verlang.
voetnoot2028
't verwaten Hooft: Lucifer.
voetnoot2030
gruwen: om hun duiveltronie.
voetnoot2032
moortspelonck: lugubere spelonk; in Adam in Ballingschap: nachtspelonck, vs. 14.
voetnoot2033
geen vier: (vuur) enz.; vgl. ‘Caron dimonio con occhi di bragia’. Inferno, III, 109.
voetnoot2034
Vgl. den helschen Raad in Joan. de Boetgez., IV, 1-55. en Lucifers proloog van Adam in Ballingschap.
voetnoot2035
te: zeer.
voetnoot2040
zyn verkoren beelt: zijn uitverkoren beeld, Adam, of de mensch.
voetnoot2041
in zyn wiegh, en opgang: in zijn pril bestaan.
voetnoot2043
Myn wit is: mijn doel is, vergelijk vs. 593; afkomst: nakomelingschap; bederven: in 't verderf te storten.
voetnoot2044
eerstgestelde wet: de eerste wet, die den mensch gesteld werd, namelik het verbod aan Adam en Eva om van den kennisboom te eten, Gen. II, 16-17; III, 1-6.
voetnoot2049
bovenstyge: in den Hemel kom; een kleen, een dun getal: 't is mogelijk dat Vondel hier den spijtigen Lucifer zich zelf laat troosten met de opvatting, door rigoristen in zijn tijd verkondigd en kort nadien door Massillon vertolkt in zijn befaamde preek Sur le petit nombre des Élus.
voetnoot2050
De stoffelijke gevolgen van de erfzonde.
voetnoot2054-55
Lucifer overdrijft niet weinig!; mengelklomp: chaos, vergelijk vs. 583.
voetnoot2056-59
De geestelijke gevolgen van de erfzonde, voornamelijk bestaande in de verzwakking van den wil en de verduistering van het verstand. Vondel zet de katholieke leer over den staat van Adams rechtvaardigheid, zijn val en de gevolgen uitmuntend uiteen in het Berecht van Adam in Ballingschap.
voetnoot2062
Vergelijk Eph. II, 2; VI, 12.
voetnoot2064
kercken: tempels.
voetnoot2063-65
Volgens Ps. XCV, 5 zijn de afgoden duivels.
voetnoot2070
vloeck: vervloekeling.
voetnoot2071
lasterstuck: schelmstuk.
voetnoot2073-vv.
Belial is ook in Adam in Ballingschap de verleider.
voetnoot2074
schiet: trekt.
voetnoot2076
onnoosle: onschuldige en niets kwaads vermoedende, misschien hier nog beter: domme.
voetnoot2077
tack: boom.
voetnoot2078
halsstraf: doodstraf; dier: duur, plechtig.
voetnoot2080
simple duif: onnoozele ziel.
voetnoot2082
gout en karmozyn: geel en rood.
voetnoot2083
bancket: kostbaar eten.
voetnoot2086
schennis: schending van Gods wet, zonde.
voetnoot2095
dat wil enz.: dat zal haar nakomelingschap bezwaren.
voetnoot2097
hun naecktheit zien: dus hun onschuld verloren hebben.
voetnoot2098
erfgebreken: zij trachten hun zonde, die op alle menschen zal overgaan, met verontschuldigingen (vygenloof heeft voor erfgebreken dus overdrachtelijken zin) te bedekken.
voetnoot2101
den regenboogh: als teeken van het vonnis van God, die volgens de ikonografie, gezeten op den regenboog oordeel velt.
voetnoot2102
voorspoock: aankondiging; plagen: straffen.
voetnoot2105
reis: keer.
voetnoot2107
schim: schaduw.
voetnoot2108
Den worm: vgl. vs. 1508; overtuight: van zonde bewust.
voetnoot2109
voet voor voet: bij elken pas.
voetnoot2112
flus: nog onlangs.
voetnoot2123
schennen: bezoedelen.
voetnoot2120-25
Vgl. Gen. III, 8-13.
voetnoot2125
aes: lokaas.
voetnoot2129
ween: weeën.
voetnoot2128-38
Vgl. Gen. III, 14-19; Hebr. II, 14; Openb. XII, 9.
voetnoot2138
Den Stercken, die enz.: Christus. Vondel volgt hier evenals elders de vertaling van den Hebreeuwschen Bijbel en niet van de Vulgaat, die immers het verpletten van den slangenkop aan de beloofde Vrouw toeschrijft (ipsa conteret, Gen. III, 15; vgl. Brom, Studia Catholica, 1929, blz. 296).
voetnoot2139
erfhaet: onverzoenlijken haat; verzetten: veranderen.
voetnoot2141
de Helt: de Sterke van vs. 2138, Christus.
voetnoot2142
dat onheil: van 's menschen val.
voetnoot2145
reuckeloosheit: roekeloosheid.
voetnoot2150
Den boom, die 't leven reckt: den levensboom, vgl. vs. 177-82; pluicken: plukken.
voetnoot2145-54
Vgl. Gen. III, 22-23.
voetnoot2154
bootseerde: bootste, vormde.
voetnoot2155
Ozias: In Tijdschrift voor Taal en Lett., 1928, blz. 128-vv. betoogt M. Heyer op grond van overeenkomsten tusschen Lucifer en 't apokriefe boek Henoch, dat de namen Ozias, Azarias (vs. 2163) en Maceda (vs. 2165), alle drie aan den Bijbel ontleend, door Vondel als nieuwe namen werden gegeven aan respektievelijk Gabriël, Rafaël en Uriël, ter aanduiding van de nieuwe funkties, welke Michaël hun opdraagt.
voetnoot2158
vang en span: vgl. Maria Stuart, vs. 273.
voetnoot2159
Leeu en - Draeck: vgl. vs. 1784.
voetnoot2160-65
Vgl. Openb. IX, 1; XX, 1-3, waar wel van een Engel sprake is die den sleutel van den put des afgronds heeft, maar zonder zijn naam; in Tob. V, 18 echter noemt Rafaël zich zelf fiktief Azarias; jaght: bende.
voetnoot2165
Maceda: engelen- noch menschennaam, alleen in Josuë X, 10 etc., de naam van een plaats; torts: toorts.
voetnoot2166
De helsche zwavelpoel bevond zich volgens middeleeuwsche opvatting, ook door Dante gevolgd, in 't middelpunt der aerde, ‘'s aerdtrijx navel’ genoemd in Noah, vs. 2; vgl. verder Joannes de Boetgez. VI, 277-vv.
voetnoot21368
eeuwighbrandend vier: Marc. IX, 42; killen vorst: Joannes de Boetgez. VI, 323 en Inferno, XXXII.
voetnoot2169-70
Weer allegorieën als in de Mnl. en Rederijksche spelen vgl. vs. 1248-50.
voetnoot2171
Onverzoenbaerheit: onbekeerlijkheid.
voetnoot2173
Spoock: booze geest.
voetnoot2174
't beloofde Zaet: Christus, vgl. vs. 2138.
voetnoot2175
Vgl. vs. 2138; Herstelle: vgl. Eph. I, 10.
voetnoot2181
Vgl. 2 Tit. II, 11.
voetnoot2020-2183
Dit slot is in de kern Adam in Ballingschap van tien jaar later.
voetnoot2183
Vgl. ‘Redimendo homines reintegratur angelorum ruina’, S. Thomas Aq. Lect. III in Eph. I; vgl. Joan. de Boetgezant III, 257-59.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank