Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656 (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.15 MB)

ebook (6.98 MB)

XML (3.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragikomedie
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

(1931)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 697]
[p. 697]

[Gedichten]

Moyses Gezang.aant.Ga naar voetnoot*

 
O Hemel, hoor naer myne reden.Ga naar voetnootvs. 1
 
Het aertryck geef' myn stem gehoor.
 
Myn leering druipe in ieders oor,
 
Gelyck de wolcken naer beneden.
5[regelnummer]
Ick wensche dat de woorden vloejen,
 
Uit mynen mont, als dau, en vocht;
 
Gelyck de regen, uit de locht.
 
Het kruit, en druppels 't gras besproejen:
 
Dewyl myn tong den naem des Heeren
10[regelnummer]
Verheffen wil, gelyck 't behoort.
 
Geef Gode alleen den prys: komt voort,
 
En helpt zyn majesteit vermeêren.
 
Godts wonderwercken zyn volkomen,Ga naar voetnoot13
 
En al zyn paden loopen recht.
15[regelnummer]
Godt is getrou: geen valscheit hecht
 
Op dien rechtvaerdigen, en vromen.Ga naar voetnoot16
 
Die zich geensins als kinders droegen,Ga naar voetnoot17
 
Maer schendigh, tegen 's hemels stem,Ga naar voetnoot18
 
Zich zelfs vergrepen, gaven hemGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Niet weinigh stof van ongenoegen,
 
Verkeert geslacht, bedorve rancken,Ga naar voetnoot21
 
Onwetend volck, te dwaes en snoo,Ga naar voetnoot22
 
Bejegent ghy de Godtheit zoo!
 
Is dit den Allerhooghsten dancken?
25[regelnummer]
Is hy dan niet uw rechte Vader,
 
Uw eigen vooght, en wettigh Heer,Ga naar voetnoot26
[pagina 698]
[p. 698]
 
Die u bootseerde tot zyn eer,Ga naar voetnoot27
 
En 't wezen gaf, en schiep te gader?Ga naar voetnoot28
 
Gedenck aen d'overoude dagen,
30[regelnummer]
En loop met uw gedachten vry
 
Door alle huizen, op een ry:Ga naar voetnoot31
 
Ga hene, ga uw' vader vragen:
 
Hy zal u al 't voorleden mellen,Ga naar voetnoot33
 
En wat 'er is gebeurt voorheen.
35[regelnummer]
Ga vraegh uwe ouders naer 't voorleên:
 
Zy zullen 't u in 't lang vertellen.Ga naar voetnoot36
 
Toen d'Opperste elck zyn lant ging toonen,
 
Toen Adams afkomst wiert verspreit,
 
Hy elck zyn deel heeft toegeleit,
40[regelnummer]
Naer 't juist getal van Jakobs zoonen.
 
Godts volck is 't eigendom des Heeren,
 
En Jakob blyft zyn errefpant.Ga naar voetnoot42
 
Hy vont hem in verwildert lant,
 
Daer Schrick en Eenzaemheit verkeeren.Ga naar voetnoot43-44Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Hy voerde hem omher, bewogenGa naar voetnoot45
 
Van liefde, en gaf dien zone een wet;
 
Bewaerde hem voor ramp en smet,
 
Gelyck den appel van zyn oogen.
 
Gelyck een arent vlugge vogelsGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Tot vliegen port, rontom hen zweeft,
 
Spreit Godt zyn pennen uit, en heeft
 
Hem opgenomen op de vlogels.Ga naar voetnoot52
 
De ware Godt alleen geleide
 
Hem op dien toght: geen heidensch godt,
55[regelnummer]
Of uitheemsch ongodt broght zyn lotGa naar voetnoot54-55
 
En erfdeel door woestyn en heide.Ga naar voetnoot56
 
Hy zette het met zyne vederGa naar voetnoot57
 
Op hooge landen, in een lucht,Ga naar voetnoot58
 
En velt, vol spyze en ackervrucht
60[regelnummer]
En weelige gewassen, neder.
[pagina 699]
[p. 699]
 
Daer zogen de verkore lippenGa naar voetnoot61
 
Aen honighdau het hart gezont;Ga naar voetnoot62
 
Aen oli, die hun in den mont
 
Quam vloejen, van de harde klippen;
65[regelnummer]
Aen boter van de gladde koejen,
 
De schapemelck, 't gemeste lam,
 
En Basans bock, en vetten ram,Ga naar voetnoot67
 
De tarwe bloem, zoo schoon in 't bloejen.
 
Godt schonck hem rustigh van den klarenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
En rooden wyn: aldus gemest
 
En zat, begon de zoon in 't lestGa naar voetnoot71
 
Weêrspannigh achter uit te varen.Ga naar voetnoot72
 
De zoon wert gladt, en vet, en grover,
 
Verliet de Godtheit, die hem schiep,
75[regelnummer]
Ontviel de Godtheit, die hem riep,
 
En zette aen vruchtbre beemden over.Ga naar voetnoot76
 
Zy terghden Godt, door vreemde goden,
 
Ontstaecken 's hemels Majesteit
 
Tot gramschap, door de gruwzaemheit
80[regelnummer]
Der afgoôn, hun zoo streng verboden.
 
Zy offerden den Goôn der beemden,Ga naar voetnoot81
 
En niet den Godt, die hen verbont.Ga naar voetnoot82
 
Zy dienden, los en zonder gront,Ga naar voetnoot83
 
Den onbekenden, en den vreemden;Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
De nieuwe en onbekende altaren,
 
By uwe vaders noit ge-eert.
 
Ghy lochent Godt, die u bootseert,Ga naar voetnoot87
 
En laet uw' Heer en Schepper varen.
 
Dat zagh d'Almaghtige, uit zyn troonen,
90[regelnummer]
Ontsteken van verbolgenheit,Ga naar voetnoot90
 
Geterght door 't schendigh onbescheitGa naar voetnoot91
 
Van zyne dochteren, en zonen.
 
Hy sprack: ick wil voor deze boozen
[pagina 700]
[p. 700]
 
Myn aenschyn decken met een wolck,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En zien den uitgang van dit volck,Ga naar voetnoot95
 
Verkeerde kinders, trouweloozen.Ga naar voetnoot96
 
Men durf door ongoôn my vergrammen,Ga naar voetnoot97
 
My tergen door afgodery.
 
Ick wil een ander volck aen my
100[regelnummer]
Verbinden, buiten Iakobs stammen.
 
Ick wil verwecken dwaze volcken,Ga naar voetnoot101
 
Ten trots van hunnen wrevlen moedt.Ga naar voetnoot102
 
Myn gramschap zal, gelyck een gloet,
 
Ontsteken 's afgronts diepste kolcken;Ga naar voetnoot103-4
105[regelnummer]
Al 't lant met zyne vruchten blaecken,
 
Der bergen gront in asch vertreên,Ga naar voetnoot106
 
De rampen stapelen op een,
 
En hen met al myn pylen raecken.
 
De honger zal hen vleesch verzwelgen.
110[regelnummer]
't Gevogelt om hen pickt en zwiert.
 
De felle slang en wreet gediert
 
Zal hen, in stof gesleept, verdelgen.Ga naar voetnoot112
 
Het zwaert van binnen, schrick van buitenGa naar voetnoot113
 
Zal t'effens al wat my mishaeghtGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Bederven, jongeling, en maeght,
 
Den ouden man, en teere spruiten.Ga naar voetnoot116
 
Dan wil, dan wil ick schimpwys vragen:Ga naar voetnoot117
 
Waer zynze nu in roock en wint?Ga naar voetnoot118
 
Ick wilze, waer men menschen vint,
120[regelnummer]
Uit elcks gedachtenisse vagen.
 
Doch om geen' vyant stof te geven
 
Tot lastren, schortte ick deze straf,
 
Eer zy hun hatren voedtsel gaf,
 
Om trotser my te wederstreven.
125[regelnummer]
Zy moghten licht uit hooghmoedt stoffen:Ga naar voetnoot125
 
Ons hant is sterck, daer 't al op stuit.
 
Hun Godtheit voerde dit niet uit,
 
Noch heeftze door haer maght getroffen.
[pagina 701]
[p. 701]
 
O radelooze, en zinneloozen!
130[regelnummer]
Och, was dit volck toch wys en vroet.
 
En zaegh noch tydigh te gemoet
 
D'aenstaende straf, en plaegh der boozen!
 
Hoe kan een enkle, duizent jagen,
 
En twee, tien duizent op den toght?Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Is 't niet om dat hen Godt verkocht,Ga naar voetnoot135
 
En dreef in 't net, om hen te plagen?Ga naar voetnoot136
 
Ons Godtheit slachte noit de godenGa naar voetnoot137
 
Der vyanden: dat boos geslacht
 
Kan zelf getuigen van de maght,
140[regelnummer]
Waer voor alle afgoôn henevloden.Ga naar voetnoot138-40
 
De wynstock, die ons haters pooten,
 
Is als der Sodomyten ranck,
 
En Gomorreeschen ackerdranck;Ga naar voetnoot143
 
Een bittre wyn, vol gal gegoten.Ga naar voetnoot141-44
145[regelnummer]
Hun wyn is gal van felle draken,
 
En dootlyck addrengift. En broet
 
Dit niet al stil, in myn gemoedt,
 
Bezegelt, als een schat van wraken?
 
Ick hou de weêrwraeck voor myn eigen,
150[regelnummer]
En wil 't vergelden, op zyn tyt,
 
Op datze sneuvlen in den stryt.Ga naar voetnoot151
 
De dagen naecken, die hun dreigen.
 
De tyt, beschoren tot hun schade,Ga naar voetnoot153
 
Is voor de hant. de hemel zalGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
De boosheit brengen tot een' val,
 
Zyn dienaers troosten, uit genade.
 
Zy zullen zien hoe die hen haten
 
In kracht vermindren, en getal,
 
En hoeze smilten, die op wal
160[regelnummer]
En stercke muren zich verlaten.Ga naar voetnoot157-60
 
Dan roeptghe: waer zyn nu hun goden,Ga naar voetnoot161
 
Hun toevlught, en hun toeverlaet,Ga naar voetnoot162
[pagina 702]
[p. 702]
 
Van welcker offer zy verzaet
 
En vet geworden zyn, gevloden?
165[regelnummer]
Van welcker offerwyn zy nutten?Ga naar voetnoot165
 
Zy geven nu zich zelfs eens bloot,Ga naar voetnoot166
 
En redden u, in dezen noot.
 
't Is tyt, dat zy u nu beschutten.
 
Nu merckt, aen 't geen 'er is bedreven,
170[regelnummer]
Dat ick alleen de Godtheit ben,
 
En, neffens my, geen andre ken,
 
Ick ben de Heer van doot, en leven.
 
Ick quetse, en zalve, aen alle zyden,
 
En geen gewelt, noch geene kracht
175[regelnummer]
Kan iemant rucken uit myn maght,
 
Noch voor myn hant zich zelf bevryden.
 
Ick hef myn rechte hant naer boven,
 
En zweere by myn Majesteit:
 
Ick leef alleen in eeuwigheit,
180[regelnummer]
Die alle maghten kan verdooven.Ga naar voetnoot180
 
Indien ick koom' myn zwaert te wetten,
 
Tot dat het als een blixem strael',
 
En myne hant, met schittrend stael
 
Gewapent, zich in 't recht ga zetten;Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Zoo wil ickme aen myn haters wreecken,
 
Vergelden hunnen wrevlen moedt,
 
Myn pylen zullen, root van bloet,
 
En dronken, druppelen, en leken.
 
Myn zwaert zal 's vyants vleesch verslinden,
190[regelnummer]
En 't bloet der dooden, in den slagh;
 
's Gevangens vleesch, die met geklagh
 
Bloots hoofts zich boejen liet, en binden.
 
Dat allerhande volck, en tongen
 
Godts volleck loven: want hy boetGa naar voetnoot194
195[regelnummer]
Zyn dienaers schade, en wreeckt hun bloet,
 
Uit wraecke tot dees straf gedrongen.
 
Hy zal het onrecht van zyn zoonen
 
Uit yver wreken, naer zyn maght,
 
Maer Jakobs erfdeel en geslacht
200[regelnummer]
Genadigh vallen, en verschoonen.
voetnoot*
Van 1654. Afgedrukt volgens den tekst achter de eerste uitgave van Lucifer (Unger: Bibliogr., nr. 515), waar het met Het Geloofs-Teken der Apostelen, Het Gebedt des Heeren en het Noodigh Berecht de overgeschoten bladz. 68-79 moest vullen. Een algemeene gedachte over de noodzakelijkheid van de onderwerping aan God ligt aan de drie gedichten vrij duidelijk ten grondslag en in zoover zijn ze achter het treurspel niet misplaatst.
Moyses Gezang: het lied, door Mozes vlak voor zijn dood als een laatste vermaning tot 't Joodsche volk gezongen: Deuteron. XXXII, 1-43. Vondel vertaalde klaarblijkelijk uit de Vulgaat, die hij hier even vrij en even trouw volgt als in zijn Harpzangen. Er is dus evenmin sprake van een bewerking naar Bartas' Cantique de Moyse, zooals Prof. Kalff meende, als van een ontstaan dezer vertaling in 1622, gelijk Van Lennep en Van Vloten wilden. Wij herkennen hier terstond stijl en vertalingsmethode der Harpzangen.
voetnootvs. 1
reden: rede, toespraak.
voetnoot13
Vulgaat vs. 4: ‘Dei perfecta sunt opera’; Statenbijbel (naar 't Hebr.): ‘Hij is de rotssteen, wiens werk volkomen is’. ‘Rotssteen’ voor ‘God’ komt volgens den Statenbijbel nog vijfmaal in dit lied voor (vs. 15, 18, 30, 31, 37), maar nergens in de Vulgaat en bij Vondel.
voetnoot16
rechtvaerdigen, en vromen: rechtvaardige en vrome (‘justus et rectus’, vs. 4).
voetnoot17
zich droegen: zich gedroegen.
voetnoot18
schendigh: schandelijk.
voetnoot19
zelfs: zelf.
voetnoot21
Verkeert: ontaard (vergelijk vs. 96); bedorve: verdorven; rancken: afstammelingen (‘generario perversa’, vs. 5).
voetnoot22
snoo: onverstandig (‘insipiens’, vs. 6).
voetnoot26
vooght: bestuurder.
voetnoot27
bootseerde: boetseerde, vormde; denk aan den uit klei gevormden eersten mensch, vs. 87 en Lucifer, vs. 2154.
voetnoot28
't wezen: het zijn.
voetnoot31
huizen: geslachten (‘generationes’, vs. 7).
voetnoot33
't voorleden: het vroeger gebeurde verleden; mellen: assimilatie uit: melden.
voetnoot36
in 't lang: in den breede.
voetnoot42
zyn errefpant: Vulgaat: ‘funiculus haereditatis ejus’, Statenbijbel: ‘het snoer zijner erve’ (vs. 9).
voetnoot43-44
Egypte.
voetnoot44
verkeeren: heerschen (eig. zich bevinden).
voetnoot45
hem: Jakob, het huis van Jakob, de Joden; omher: rond (germanisme).
voetnoot49
vlugge vogels: bedoeld zijn: de jonge vogels, die pas kunnen vliegen (‘pullos’, vs. 11); vlug beteekent ter vlucht gereed, vgl. Lucifer, vs. 1784.
voetnoot52
vlogels: vleugels; Vulgaat: ‘humeris’ (schouders); Statenbijbel: ‘vlerken’ (vs. 11).
voetnoot54-55
heidensch godt, of uitheemsch ongodt: Vulgaat heeft alleen: ‘Deus alienus’ (vs. 12); lot: eigendom.
voetnoot56
heide: woeste, onbebouwde streken.
voetnoot57
met zyne veder: op zijn vleugel; Vondel voltooit het adelaars-beeld van vs. 52.
voetnoot58
hooge landen: het vruchtbare bergland van Kanaän.
voetnoot61
de verkore lippen: de lippen van het uitverkoren volk.
voetnoot62
honighdau: Poëtisch voor honig (‘mel’, vs. 13) vgl. Lucifer vs. 269.
voetnoot67
Basans bock: de grazige landstreek Basan was bekend om haar uitstekend vee.
voetnoot69
rustigh: overvloedig.
voetnoot71
zat: verzadigd; de zoon: Vulgaat: ‘dilectus’, de geliefde (vs. 15) en in 't Hebr. ‘Jesjoeroen’, dat ongeveer 't zelfde beteekent, voor: het bevoorrecht Israël.
voetnoot72
Weêrspannigh: hiermede wordt de hoofdgedachte van het treurspel aangeraakt: na de buitengewone bevoorrechting de weerspannigheid tegen God en de afgoderij (vs. 57-vv., vgl. Luc. vs. 1467-vv.); achter uit te varen: afvallig te worden (Ned. Wdb. I, 730). De Vulgaat heeft hier: ‘recalcitravit’: verzette zich.
voetnoot76
Versta: en die hem naar vruchtbare beemden voerde: ‘salutari suo’ (vs. 15), in 't Hebr.: de rots van zijn heil.
voetnoot81
den Goôn der beemden: aan de afgoden van Kanaän; de Vulgaat heeft: ‘daimoniis’, vs. 17.
voetnoot82
den Godt: in 't Hebr. weer: de rots.
voetnoot83
los en zonder gront: loszinnig en ondoordacht.
voetnoot84
Den onbekenden, en den vreemden: een onbekenden en vreemden god.
voetnoot87
bootseert: heeft geboetseert, gemaakt, vgl. vs. 27.
voetnoot90
Ontsteken: ontstoken.
voetnoot91
schendigh onbescheit: schandelijk gebrek aan inzicht.
voetnoot94
met een wolck: noch in Vulg. noch in 't Hebreeuwsch.
voetnoot95
den uitgang: het einde (‘Novissima’, vs. 20).
voetnoot96
Verkeerde kinders: ontaard geslacht (‘Generatio perversa’, ib.).
voetnoot97
durf: durft; ongoôn: goden, die geen goden zijn, ‘in eo qui non erat deus’, vs. 21).
voetnoot101
dwaze volcken: ‘gens stulta’; maar ‘het volk, dat geen volk is’, ‘in eo qui non est populus’ de tegenstellende strofe slaat V. over.
voetnoot102
Ten trots van: om te trotseeren.
voetnoot103-4
Er staat: In mijn gramschap is een vuur ontstoken (‘Ignis succensus est in furore meo’, vs. 22).
voetnoot106
gront: grondslag (‘fundamenta’).
voetnoot112
in stof gesleept: hoort eigenlijk bij felle slang (‘trabentium super terram, atque serpentium’), (vs. 111).
voetnoot113
Er staat: ‘Foris gladius, intus pavor’, vs. 25.
voetnoot114
t'effens: tegelijkertijd.
voetnoot116
teere spruiten: zuigelingen (‘lactentem’, vs. 25).
voetnoot117
wil: zal.
voetnoot118
in roock en wint: toevoegsel.
voetnoot125
stoffen: bluffen.
voetnoot134
op den toght: op de vlucht.
voetnoot135
Godt: in 't Hebr.: rots. vs. 30.
voetnoot136
dreef in 't net: Vulg.: ‘conclusit’, sloot hen in.
voetnoot137
slachte: geleek op.
voetnoot138-40
V. vertaalt hier ‘inimici nostri sunt judices’ (vs. 31) volkomen juist naar den zin.
voetnoot143
ackerdrank: wijndrank op de akkers van Gomorrha gewonnen.
voetnoot141-44
De bedoeling van ‘De vinea Sodomorum vinea eorum, et de suborbanis Gomorrhae’ (vs. 32) is, dat Israël, de wijnplanting van Jehovah, slechte vruchten voortbracht gelijk Sodoma en Gomorrha.
voetnoot151
Vulg.: ‘Ut labatur pes eorum’ (vs. 35): dat hun voet wankelt.
voetnoot153
beschoren tot: bestemd voor.
voetnoot154
voor de hant: nabij.
voetnoot157-60
De zin van het duistere: Videbit quod infirmata sic manus, et clausi quoque defecerunt, residuique consumpti sunt’ (vs. 36), schijnt te zijn dat de Heer (met erbarming) zal zien, hoe na zijn strafoefening de hand (de kracht) van Israël verzwakt is, de ingesloten burgerij bezweken en de rest vergaan is.
voetnoot161
Dan roeptghe: ‘Et dicet’ (vs. 37), En de Heer zal zeggen’.
voetnoot162
toevlught: 't Hebreeuwsch heeft ‘rots’.
voetnoot165
nutten: gebruiken, drinken.
voetnoot166
Zy geven: laat zij nu zich zelf eens bloot geven (‘surgant et opitulentur vobis’, vs. 38).
voetnoot180
Toevoegsel; verdooven: in glans overtreffen.
voetnoot184
Zich zet om recht te spreken.
voetnoot194
boet: vergoedt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank