Logo DBNL
De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656 (1931)

De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

(1931)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Op het Vertrek Van den E. Heere Geeraart Hulft,
Directeur generaal in de Oost-Indiën.aant.*

Hae tibi erunt artes.

 
Manhafte Hulft, een ijder wordvs. 1
 
(Bestrafme indien ik mis)2
 
Een geest van boven ingestort,3
 
Die naau verzetbaar is.4
5
Elk heeft zijn' trek en tegenheid,5
 
Tot dit, van dit en dat.
 
Wie breidelt dees genegenheid,7
 
Dat zij niet uit en spat,8
 
En uitberst, d'eene of d'andre tijd?
10
Men onderdruktze wel
 
Een poos, maar geenzins zonder strijd,
 
En innerlijk gequel.12
 
Natuurwet wankelt niet zoo licht,
 
Hoe hard zij werd geschokt.14
15
Zij zet zich scharp, en sluit zich dicht,
 
En staat, gelijk verstokt.16
 
Likurgus, die wel eer tot nut17
 
Van Lacedemon schreef
 
Zijn wet die Staat en steden stut,
20
Dees nutte waarheid steef.20
 
Wanneer de jonkheid aan de poort
 
Van haren leitsman quam,
 
Hij uit den aart van elks geboort'23
 
Een zeker teken nam.24
25
De vrije keur haar vrijheid hiel
 
In 't kiezen, onder veel,26
 
Een oefentuig, daar 't oog op viel.
 
Natuur gaf elk zijn deel.
 
Men greep, als in een' oorlogsbuit,
30
Dees snel, en die bedaard,
 
Een ring, een pen, een vijl, een luit,
 
Een boek, een beeld, een zwaard:
 
En op het geen een ieder greep,
 
Gedreven van zijn lot,34
35
De kiezer dan zijn zinnen sleep,35
 
Gelijk een ampt, van God36
 
En vrouw natuur, hem opgeleît.
 
Wie hieraan twijfel slaat,38
 
Die hale op Jakatra bescheid39
40
Bij u, den eersten Raad
 
Van ons Oostindiaansch gebied,
 
En scheppe een blijk uit u,42
 
Die ruim moest weiden, anders niet,43
 
Van enge palen schuw.44
45
Dies viel ons ruim en nieuw Stadhuis
 
Uw' ruimen geest te kleen.45-46
 
Het zitten op ons wapenkruis47
 
U ongemaklijk scheen.
 
Dat dreef u naar het zeegevecht;
50
Een zorgelijke kans,50
 
Daar 't Britsch en Hollands waterrecht51
 
Elkandere om den krans52
 
In 't zeeperk sloegen, en de brand
 
Den Oceaan ontstak,
55
De lontstok, in uw rechte hand,55
 
Kartouwen, krak op krak,56
 
Aan 't baren holp, en staal en schroot57
 
En ketens van metaal
 
Ten beste gaf aan 's vijands vloot,59
60
En zijnen Amiraal.
 
Gij strekte, in 't midden van 't geschreeuw,61
 
Van brand en gloed en vloed,
 
Een klaauw aan Hollands waterleeuw,
 
Geverft in Engelsch bloed.
65
Nu dreef de zelve waterzucht65
 
U naar d'opgaande zon,
 
Ter wereld uit, in ruimer lucht,
 
Zoo wijd men zeilen kon.
 
De hoop van Ridder Maarseveen69
70
En onzen Vrijheer Graaf70
 
Verzekert ons, dat gij 't Gemeen71
 
Zult voorstaan, ruim zoo braaf72
 
Als ooit een Amsterdammer Zoon
 
Zich in het Oosten droeg.74
75
De Deugd begeert geen rijker kroon:
 
Deze eer is haar genoeg.
 
 
J.v. Vondel.

Vorige Volgende

Over het gehele werk

titels


auteurs