Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656 (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.15 MB)

ebook (6.98 MB)

XML (3.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragikomedie
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

(1931)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 856]
[p. 856]

[Inwydinge van 't Stadthuis t'Amsterdam]aant.aant.



illustratie
Jacob van Campen, de bouwmeester van het stadhuis (naar een teekening van Jan Lievensz.)


[pagina 857]
[p. 857]


illustratie
Titelprent der eerste uitgave


[pagina 858]
[p. 858]

Inwydinge Van 't Stadthuis t'Amsterdam.

Toegeigent

Den E.E. Heeren Burgemeesteren en Regeerderen der zelve Stede.

t'AMSTERDAM, by Thomas Fontein,

Voor de Weduwe van ABRAHAM de WEES, op den Middeldam, in het Nieuwe Testament. Ao CIƆ IƆ LV.



illustratie

[pagina 859]
[p. 859]

Inwydinge Van Het Stadthuis t'Amsterdam.Ga naar voetnoot*

 
Gelijck nu d'ackerman de zeissen slaet in d'airen,Ga naar voetnootvs. 1
 
En heenstreeft, door een zee van gout en goude baren,Ga naar voetnoot2
 
Zoo weckt ons Amsterdam, door overvloet van stof,
 
Om in den vruchtbren oeghst van zijnen rycken lofGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Te weiden met de penne, en vrolijck in te wyenGa naar voetnoot5
 
De hoogtijdt van 't Stadthuis en burgerheerschappyen,Ga naar voetnoot6
 
Met een de jaermerckt, die, met haeren open schoot,Ga naar voetnoot7
 
Alle omgelege steên en bontgenooten noodtGa naar voetnoot8
 
Op 't heerelijck bancket van allerhande gading,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die 't nimmer zat gezicht genoegen en verzadingGa naar voetnoot10
 
Belooft, door zoo veel schat, gerief, verscheidenheên,Ga naar voetnoot11
 
Als kunst en hantwerck hier nu stapelen op een.
 
Dat zoo veel duizenden, als sterck ter poorte indringen,Ga naar voetnoot13
 
Zich spoeden naer den Dam, om 't wyfeest in te zingen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
In 't midden van ons vloên, den Amstel en het Y,Ga naar voetnoot15
 
Met al de burgerjeught van d'oude en nieuwe Zy,Ga naar voetnoot16
 
Op 't heldere geklanck der zilvere trompetten,
 
Het dondren van kortouwe, en maetklanck van musketten,Ga naar voetnoot18
 
Het vliegen van de vaene, en luid triomfgeschal;
20[regelnummer]
Terwijl elck element van blyschap juichen zal,Ga naar voetnoot20
 
De hemel huppelen, en alle starretranssenGa naar voetnoot21
 
In 't ronde, als hant aen hant, rontom ons Raethuis danssen,
[pagina 860]
[p. 860]
 
De Bruit, daer 't al om danst, en die, zoo fier en ryck,Ga naar voetnoot23
 
Op haeren schoonsten dagh en 't kussen, zit te pryck.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De Leeuw des hemels schynt de hooftstadt van de landen,Ga naar voetnoot25
 
Wiens schilt gehanthaeft wort van leeuwen, onder 't brandenGa naar voetnoot26
 
Te zeegnen, met een lucht, uit zyne keel gestort,
 
Te maetigen zyn vier, om frisch en onverdort,
 
De graftlaen en het loof der boomen te bewaeren.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
De straelen van zyn maene en glinsterende hairenGa naar voetnoot30
 
En oogen steecken niet zoo vinnigh op ons hooft;
 
Als had hy dezen dagh en zyn triomf belooft
 
Een koele lentezon: want dit gestarnt, by vlaegen,
 
Den geest verstickende, door 't gloên der heetste dagen
35[regelnummer]
En weecken, koestert nu den zanglust, en de Min,
 
En Oegstmaent gaet met lust, gelijck de Maymaent, in.Ga naar voetnoot36
 
Ghy Heeren, die de Stadt, gelyck vier hooftpylaeren,Ga naar voetnoot37
 
Met raet en wysheit stut, in 't rypste van uw jaeren,
 
Grootachtbre Vryheer GRAEF, en Ridder MAERSEVEEN,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Oprechte telgh van POL, en SPIEGEL, die 't GemeenGa naar voetnoot40
 
Ten burgerspiegel streckt, gewaerdight ons gezangenGa naar voetnoot41
 
Te hooren, daer 't muzyck uw' intre zal ontfangenGa naar voetnoot42
 
Met blyschap op den stoel, en 't eerlyck wapenkruis;
 
Uw burgermeesterschap het ingewyt Stehuis
45[regelnummer]
Vercieren, meer dan kunst, besteet aen witte marmers;Ga naar voetnoot44-45Ga naar voetnoot45
 
En d'oude burgery haer hoofden en beschermers
 
Begroeten, uit den drang, van overal vergaêrt.Ga naar voetnoot47
 
De burgervaders zyn met recht alle eere waert.
 
De zwackheit van den mensch behoeft gestut te worden
50[regelnummer]
Door loon, en straf, dit eischt gezagh, en wettige orden:Ga naar voetnoot50
 
Gezagh en orden melt terstont het onderscheitGa naar voetnoot51
 
Van volck en burgerye en 't ampt der Overheit:Ga naar voetnoot52
 
Het ampt vereischt een plaets, en huis, hier toe gekoren,
 
Ten dienst der stede; aldus wort hier 't Stehuis geboren,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Uit een nootwendigheit, tot heil van 's burgers Staet.
[pagina 861]
[p. 861]
 
Stadthuizen dienen dan alom ten toeverlaet
 
En vryborgh van het volck, dat, vry van alle zorgen,Ga naar voetnoot57
 
Gerust zyn' handel dryft, en heenslaept op die borgen,Ga naar voetnoot58
 
Het oogh der Vaderen, dat voor de kindren waeckt,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En toeziet, eer de storm de poorte en wal genaeckt.Ga naar voetnoot60
 
Dus lydt het volck geen' last van schipbreucke, in 't verheffenGa naar voetnoot61
 
Der oorloghsbuien, die de burgerstaeten treffen,
 
En storten in den gront, ten zy 't de hemel schutt',
 
Die Heeren hanthaeft, en door zulcke pylers stut
65[regelnummer]
Veel duizent huizen, als in een Stehuis gesloten,Ga naar voetnoot65
 
Het hart van al de stadt en trouwe stadtgenooten,
 
Die 't hart bedancken, voor zyn' levendigen gloet;Ga naar voetnoot67
 
Terwijl het al de leên der burgerye voedt,
 
In 't leven onderhoudt, veel honderden van jaeren.
70[regelnummer]
Zoo staet Venedigh pal, in 't midden van de baren,Ga naar voetnoot70
 
Als een metaele rots, na twalef eeuwen tijdts,
 
Bestreden van de pest, en dierte, en zoo veel stryts,Ga naar voetnoot72
 
Gestreden met den Turck, en 't huis der Ottomannen
 
En Vorsten, tegens 't Recht der vryheit ingespannen.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Zoo blinckt de stadt, myn wiegh, gebouwt van Agrippijn,Ga naar voetnoot75
 
Gelijck een halve maene, op d'oevers van den Rijn,
 
Na zestienhondert jaer, en toont haer lauwerieren,
 
Gestrickt in 't vreverbont met d'oude Batavieren.Ga naar voetnoot78
 
Aldus stont Rome vast, schier zes paer eeuwen lang,
80[regelnummer]
Eer 't Noorden met zyn byl, by haeren ondergang,Ga naar voetnoot80
 
In 't ommewroeten groeide, en 't sloopen der gebouwen,Ga naar voetnoot81
 
Gewortelt al te diep, te hardt om uit te houwen.Ga naar voetnoot82
 
Al hanthaeft d'oppermaght, in oorloge, en gewelt,
 
De steden, eeuw op eeuw, haer paelen zijn gestelt,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Haer oude stuit in 't endt, gelijck des menschen leven.Ga naar voetnoot85
 
Wat menschen bouwen, wort geene eeuwigheit gegeven.Ga naar voetnoot86
[pagina 862]
[p. 862]


illustratie

[pagina 863]
[p. 863]

Plattegrond van het stadhuis te Amsterdam

VERKLARING DER CIJFERS:

1 Burgemeesterskamer.
2 Pui.
3 Vierschaar.
4 Justitiekamer.
5 Raadkamer.
6 Weeskamer.
7 Assurantiekamer.
7a idem.
8 Desolate-Boedelkamer.
8a idem.
9 Rekenkamer.
10 Kamer van Schepenen-extraordinaris.
11 Schepenzaal.
12 Kamers van Advocaten en Procureurs.
13 Kamers van Commissarissen van Kleine Zaken.
14 Kamer van Thesauriers-extraordinaris.
15 Secretarie.
15a Secretarie.
15b Secretarie.
16 Kamer van Thesauriers-ordinaris.
17 Burgemeestersvertrek.
18 Galerij.
19 Binnenplaatsen.
20 Burgerzaal.
21 Open poorten van de Burgerzaal.
N.B. De voorgevel is de Oostzijde, de zijde tegenover de Nieuwe Kerk de Noordzijde.

[pagina 864]
[p. 864]
 
Wie iet geduurzaems zoeckt, die heff' zyn hart om hoogh.Ga naar voetnoot87
 
Men kan niet zekers hier beschieten met ons oogh.Ga naar voetnoot88
 
Hoe 't Raethuis by het hart met reden wort geleecken,
90[regelnummer]
Waernaer de vyanden der burgervryheit steecken
 
Met heimelyck geweer, en laegen, en verraet,Ga naar voetnoot91
 
Of inbreuck van de poorte, uit openbaeren haet;Ga naar voetnoot92
 
Dat bleeck, toen Beuckels rot haer moedernaeckte waerheit,Ga naar voetnoot93
 
Het licht der logentaele, als een herbore klaerheit,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Wou planten op den Dam, ten trots van 't wapenkruis;Ga naar voetnoot95
 
Gelyck de Schilderkunst, op 't afgebrant Stadthuis,Ga naar voetnoot96
 
Getuighde menigh jaer: dat bleeck, toen d'eerste GallenGa naar voetnoot97
 
Na'et winnen van de Stadt, noch zochten t'overvallenGa naar voetnoot98
 
Het Roomsche Kapitool, beletter van hun kans;
100[regelnummer]
Daer Manlius zoo braef, gewaerschuwt van de gans,Ga naar voetnoot100
 
En haer verbaest geschal, het burgerrecht verweerde,Ga naar voetnoot101
 
Door 't overschot des volcks, en Brennus heirkracht keerde,
 
Die, zeven maenden langk, verrijckt door roof en buit,
 
Most slaecken zijnen roof, op 't Kapitool gestuit.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Gelyck Heer Gysbrechts stadt van visschers is begonnen,Ga naar voetnoot105
 
Door haer gelegentheit, en na heeft aengewonnen,Ga naar voetnoot106
 
Zoo wert haer Raethuis oock tot driewerf weêr verzet.
 
Het eerste stont daer 't Y zich uitstreckt in zijn bedt,Ga naar voetnoot108
 
Met biezen riet en helm geboort, van wederzijde;
110[regelnummer]
Daer d'Aemstelheer, van outs, de zeekapelle wydde,Ga naar voetnoot110
 
Ter eere van Godts Helt, Sint Olof, die zijn' troonGa naar voetnoot111
 
In 't Noorden had gebouwt, en wien de martelkroon
 
Met recht wert toegekeurt: want toen hy onder d'IerenGa naar voetnoot113
 
Tot kennis quam van Godt en Christus kruisbanieren,
115[regelnummer]
En in Nieuw Megen sprack d'orakels van Godts mont,Ga naar voetnoot115
[pagina 865]
[p. 865]
 
Liet hy zich Kerstenen, en wasschen op de vont,Ga naar voetnoot116
 
Van 't heiloos Heidensch slym. dus zuiver, en herboren,Ga naar voetnoot117
 
Zocht hy Godts dienst en Kruis te planten by zijn Nooren,
 
En, die een Koning was, verkondighde het licht,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Waer voor de zon en maen en steile Noortstar zwicht.Ga naar voetnoot120
 
De maght der afgoôn raest, en, als een stroom gedreven,Ga naar voetnoot121
 
Bejegent hem in 't velt, daer hy getroost zijn levenGa naar voetnoot122
 
En kroon ten beste schenckt aen Christus kruisaltaer,Ga naar voetnoot123
 
Geheilight door het bloet van zulck een' martelaer.
125[regelnummer]
Het tweede Raethuis stont, daer nu de kant gesleetenGa naar voetnoot125
 
Wort van het waterrack, dat, naer den Dam geheeten,Ga naar voetnoot126
 
Allengs ten Zuiden, van het Y, te rugge springt,
 
Tot daer de middensluis en duicker 't water dwingt,Ga naar voetnoot128
 
Of weder uitgiet, als de stercke wint van 't Zuien
130[regelnummer]
Den Aemstel viert den toom, en afjaeght met zijn buien;Ga naar voetnoot130
 
Gelijck de stroomen staen ten dienst van weêr en wint,Ga naar voetnoot131
 
Naer dat der winden Vorst hem uitlaet, en ontbint.Ga naar voetnoot132
 
Men zagh de derdemael het Raethuis weêr verrezen,
 
Als of Natuur den gront had met haer hant gewezen,
135[regelnummer]
Daer Kalverstraet en Dijck noch uitzien naer den Dam,Ga naar voetnoot135
 
En reicken aen de merckt, daer 't Sticht ter merreckt quam,
 
De Goier, Aemstelaer, de Veene- en -Waterlander.Ga naar voetnoot137
 
Zy staplen vrucht en vee en zuivel op elckander,
 
Gevogelte, en gewas, en wat de nootdruft eischt,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Ter liefde van 't gewin, daer 't al om draeft, en reist,
 
En vlet, en vaert, en woelt; terwijl de burgeryen,Ga naar voetnoot141
 
Van d'eene aen d'andre weeck, by deze merckt gedyen,Ga naar voetnoot142
 
En kelder en schappra, met opgepropten schoot,Ga naar voetnoot143
 
Bezorgen, als de mier haer hol, voor hongers noot.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
De Koning van de Stadt, wiens kruin 't gewelt zou tergen:Ga naar voetnoot145
 
Verkoos Tarpeius bergh alleen, uit zeven bergen,Ga naar voetnoot146
[pagina 866]
[p. 866]
 
Omtrent den Tiberstroom, en zijne waterkolck,
 
Om daer den adelaer en stoel van 't strijtbre volck,
 
Als op den vryburgh van 't Gemeene best, te planten,
150[regelnummer]
Dat tegens al de maght der weerelt zich zou kanten.
 
Dus rees het Kapitool, op dezen steenen bult,Ga naar voetnoot151
 
Van Romulus met riet gedeckt, en na vergult,Ga naar voetnoot152
 
Gelijck een gouden bergh, om, in het onderdaelen
 
En opstaen van de zon, de zon ten trots te praelen;Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Een eer, waer voor de bergh den vader Numa danckt,
 
Zoo lang 't Romainsch gebiet, dat nimmer zackt, noch schranckt,Ga naar voetnoot156
 
Maer op zijn wyze duurt, de weerelt zal verduuren;Ga naar voetnoot157
 
Terwijl de Noortsche byl en heirschap Remus muurenGa naar voetnoot158
 
En menigh trots gevaert, gelijck een steenrotsduin,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Noch noit begraven kon, in 't omgewroete puin.
 
De Raeden van de Stadt vier van hun leden zetten,Ga naar voetnoot161
 
Graef, Wavren, Maerseveen, en Geelvinck, om te lettenGa naar voetnoot162
 
Op 't voorgebeelde ontworp van 't Raethuis, wijs en rijpGa naar voetnoot163
 
Beraetslaeght, en bepaelt in zyn vereischt begryp,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Bespiegelt door en door, in 't oogh der TrezoorierenGa naar voetnoot165
 
En Burgermeesteren, tot dat uit meer papierenGa naar voetnoot166
 
De waertste tekeninge, en d'eelste niet ontbrack,Ga naar voetnoot167
 
Waeraen de breede Raet in 't endt zijn zegel stack.Ga naar voetnoot168
 
De Raet van Amsterdam verkoos, met rijpe reden,
170[regelnummer]
De plaets van 't out Stadthuis, nu moede, en afgereden,Ga naar voetnoot170
 
Van hoogen ouderdom, en arbeit, zorge, en last;
 
Als 't midden van de stadt, het hart in 't lichaem, past,Ga naar voetnoot172
 
Gestut van wederzy met heur vermaerde stroomen,
 
Om af en aen in zee, of aen den Ryn te komen,
175[regelnummer]
En Schelt, en Wael, en Maes, buurinnen van den Ryn,
 
Verheerlijckt door de steên, waer van zy voesters zijn.Ga naar voetnoot176
[pagina 867]
[p. 867]
 
Hier keert ons trots gevaert zyn aenschijn naer het Oosten,
 
Den opgang van de zon, die d'aerde komt vertroosten,
 
Verquicken met haer' glans, waer naer elx oogh verlangt.
180[regelnummer]
De slincke vleugel deckt de Noortzijde, en ontfangt
 
Den offer uit der zee; de rechte deckt den zegenGa naar voetnoot180-81
 
Van Beurze en vliet, van wien dees zeestadt heeft gekregenGa naar voetnoot182
 
Haer' naem, de weerelt door gevlogen, en bekent,
 
Zoo wijt zy 's weerelts oegst op alle merckten zent,
185[regelnummer]
En inhaelt uit der zee, met overlade kielen
 
Gestuurt van Watergoôn, en snelle waterzielen,Ga naar voetnoot186
 
Die, schuw van weide en ploegh, in zee te weide gaen,Ga naar voetnoot187
 
En danssen op den rugh van vader Oceaen.
 
Maer 't weifelende lot, dat noit zijn rust kon houwen,
190[regelnummer]
Quam 't rustigh raetsbesluit des Aemstels, onder 't bouwen,Ga naar voetnoot190
 
Bespringen, slagh op slagh, niet anders of de Nijt,
 
Die schendige Harpy, uit wrevel, schimp, en spijt,Ga naar voetnoot192
 
Het nootwerck scheuren wou, en met verwoede klaeuwenGa naar voetnoot193
 
Der Burgermeestren gunst verbystren, en verflaeuwen,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
En dwingen af te staen van dezen arrebeit,Ga naar voetnoot195
 
Zoo noodigh, en zoo nut, gevordert en beleit
 
Door opzicht en het oogh der meestren, die bedreven
 
Steenhouweren hun maet en wet en regel geven;
 
Dies 't uurwerck van dien bouw gestadigh schynt te gaen,
200[regelnummer]
Van hant tot hant, gelijck de wyzer, op zijn raên,Ga naar voetnoot200
 
De ronde doet, en past op klockeslagh en uuren,Ga naar voetnoot201
 
Zoo net, gelijck de zon om hoogh haer' loop kan stuuren.Ga naar voetnoot202
 
Gestadigheit verwint. al draeit de wyzer kortGa naar voetnoot203
 
Den dagh om, niemant merckt dat hy bewogen wort.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
De Nydigheit zocht eerst de poorten stil t'ontgrendelen,Ga naar voetnoot205
 
En daeghde, uit eenen mist, voor stadt op, met haer vendelen,Ga naar voetnoot206
 
Door Amsterdam betaelt, en van den haenekraey,Ga naar voetnoot207
 
Ontdeckt, eer 't nachtgedroght belande aen wal, en kaey,Ga naar voetnoot208
[pagina 868]
[p. 868]
 
Dat van verbaestheit zwichte, in ste van aen te vallen;Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Toen al de burgery 't geschut voerde op de wallen,
 
En blanck in 't harnas blonck, gelijck een ysre rots,
 
Die geenen aenstoot vreest, den Oceaen ten trots.Ga naar voetnoot205-212Ga naar voetnoot212
 
Noch rustze niet, maer streeft naer d'onbevrozene oorden,Ga naar voetnoot213
 
En hitst met volle kracht den blaesbalgh, uit den Noorden,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Op dijck en dammen aen, dat Hollant schud, en yst.
 
De zee verlaet haer bed. de springvloet wast, en ryst,
 
En overschryt haer peil. de waeckende Aemsterlanders
 
Aen 't zweeten, in dien noot, met schuppe en zoôn, niet anders
 
Als warenze getroost den springvloet van NeptuinGa naar voetnoot219
220[regelnummer]
Het hooft te biên, gelyck een strantbeer van arduin.Ga naar voetnoot220
 
Neptuin, hier tegens aen, wil toonen dat geen zodenGa naar voetnoot221
 
Vermogen zyne vorck en opgepreste GodenGa naar voetnoot222
 
Te stuiten, op den toght; ontziet noch dijck, noch pael,
 
Noch eicke planck, en komt u, boven Outewael,Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Geborsten in de weide, en, bruizende op zijn riemen,Ga naar voetnoot225
 
Vaert voort, en zackt, en ryst, en valt in 't meer van Diemen,
 
Zet hofsteên, vee, en vrucht in 't water, dat wel eer,Ga naar voetnoot227
 
Zijns ondancks, ruimen moest den boezem van zyn meer,
 
Daer d'Amsterdammers, die hier lucht en adem schiepen,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Al morrende om 't stehuis, nu huis en hof verliepen.Ga naar voetnoot230
 
Het open Aemsterlant, de polder rontom heen,
 
Al 't vlacke velt lagh blanck, tot in het Sticht en 't VeenGa naar voetnoot232
 
Geleeck een bare zee. men kon het meer van LeidenGa naar voetnoot233
 
En Haarlem, stroom noch sloot noch wegen onderscheiden.
235[regelnummer]
De hoybergh bergde 't vee. de droeve huisman stack,Ga naar voetnoot235
 
Met vrouwe en kindren, 't hooft gedootverft uit het dack,Ga naar voetnoot236
 
In 't uitgemaelen meer. onwetenden aen 't schelden,
 
En 't kostelijck stehuis de lantscha most ontgelden.Ga naar voetnoot213-38Ga naar voetnoot238
 
Na zulck een zeestorm woelt het zeezieck Brittenlant.Ga naar voetnoot239
[pagina 869]
[p. 869]
240[regelnummer]
De Faem gewaeght hoe dit de waterketen spant,Ga naar voetnoot240
 
Van Doever af aen 't hooft te Kalis, en zijn krammen.Ga naar voetnoot241
 
De hoop van Londen vischt een net vol Amsterdammen.Ga naar voetnoot242
 
Karthage en Rome zien elckandre grimmigh aen,Ga naar voetnoot243
 
Als leeuw en tigerdier. alle oorloghsvensters staen,
245[regelnummer]
Als Plutoos blicken, root van gloet en zwavelvlammen.Ga naar voetnoot245
 
Zy treên in 't waterperck, als strijtgezinde rammen,Ga naar voetnoot246
 
Of stieren, dol van wraeck, en nimmer stootens moe,
 
Hervatten strijt op strijt, en stooten vreeslijck toe;
 
Terwijl hun schuim en bloet ontloopt, en, in 't vertoornen,
250[regelnummer]
De herders toezien, hoe zy, met gewelt van hoornen,
 
Elckandre gaen te keere, en booren door de huidt
 
In 't vleesch, en ingewant, en menigh toestoot stuitGa naar voetnoot252
 
Op ribben, en gebeent. d'een pooght, met d'achtervoeten
 
En klaeuwen, stof en zant in 's vyants oogh te wroeten,
255[regelnummer]
Van achteruit te slaen, te stuiven voor den wint:Ga naar voetnoot255
 
En d'ander slingert fel den staert om, en verblint
 
't Gezicht des vyants vast, met heene en weêr te zwaejen.Ga naar voetnoot257
 
Zy loejen schrickelijck, en wenden zich, en draejen,
 
Tot dat de worstelstrijt en dagh zyn ende neemt,
260[regelnummer]
En ieder wenscht om rust, in zijnen eigen beemt.Ga naar voetnoot239-60
 
Geduurende dien storm en stryt der worstelaeren,
 
Vernam men hoe om hoogh Saturnus quam gevaeren,Ga naar voetnoot262
 
Op bey zijn vleugels, schier gesleeten van de vlught:
 
En zwevende rontom den Dam, in onze lucht,
265[regelnummer]
Met zijne scherpe zeîn, waerme hy d'eeuwen maeide,Ga naar voetnoot265
 
Het uurglas op zijn hooft, de grijzaert d'oogen draeideGa naar voetnoot266
 
Naer 't afgeleeft stadthuis, oft eer zijn overschot,Ga naar voetnoot267
 
Gereten, onderstut, verminckt, en half verrot,
 
En evenwel, ter noot, 't verblijf der Amptenaeren,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Om schrift, gerief, en schat, en diensten te bewaeren.Ga naar voetnoot270
 
Wat, ben ick, zeght hy, dan mijn kracht en zickel quijt,
 
Dat dit bouwvalligh dack mijn' ouderdom verslijt,Ga naar voetnoot272
 
En wacht het noch gerust, als leggende op zijn sterven,Ga naar voetnoot273
[pagina 870]
[p. 870]
 
Dat menschenhanden voort het slechten, en bederven?Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Ick wil een' korter gangk met dit geraemte gaen.
 
Zoo spreeckt hy, en verzinckt in 't smitshol van Vulkaen,Ga naar voetnoot276
 
Beveelt hem 's middernachts dien ouden romp te sloopen.
 
Vulkaen, toen 't nachtglas net ten halve was verloopen,Ga naar voetnoot278
 
De wachters, van den slaep beschooten, stom en stil,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Vergaten hunne wacht, voltreckt Saturnus wil,
 
Ontsteeckt het zolderveen van boven, met zijn voncken.Ga naar voetnoot281
 
Het veen geraeckt in brant, dat eertijts lagh verdroncken:
 
Dus brant het vier den balck, den zolder, en het dack.
 
De gansche stadt waeckt op. de vlam ging op, en stackGa naar voetnoot284
285[regelnummer]
Het torenbuskruit aen. nu rusten geene bedden.Ga naar voetnoot285
 
De trousten schieten toe, en reppen zich, en redden
 
De brieven, boecken, gelt, trezoor, en banck en schat;Ga naar voetnoot287
 
En bergen in dien brant de ziel der gansche stadt;Ga naar voetnoot288
 
Terwijl de vlam in top blijft weiden, als een wonder,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Uit gunst, die 't vier ons droegh, dat tijt gaf, om van onderGa naar voetnoot290
 
Te redden have, en goet, ten oirbaer van 't Gemeen.Ga naar voetnoot291
 
Dus liet Vulkaen hier niets dan muurwerck, puin, en steen,
 
Waerna de Bouwkunst breet haer vleugels ging ontvouwen,
 
De nieuwe fenixpluim en kroon van 's lants gebouwen,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Als ryzende uit den grave en d'assche en 't lijck van 't out,
 
En een geduurzaemheidt van eeuwen toebetrouwt.Ga naar voetnoot296
 
Maer 't is aenmerckens waert hoe Godt zich openbaerde,
 
In 't midden van die vlamme, en door zijn zorgh bewaerde
 
De hooge steigering, rontom 't begonnen werck,
300[regelnummer]
Toen vlam en roode gloet den lesscher viel te sterck,Ga naar voetnoot300
 
Met zijne tong, voorwint, alree de masten leckte,Ga naar voetnoot301
 
En blaeckte, en eene wolck van smoock het volck bedeckte,
 
Daer Stalpaert, op zyn wacht, gelyck Brantmeester, stont,Ga naar voetnoot303
 
En zagh het gaepend vier, zijn' vyant, in den mont.Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Hy sterckt het tegenweer, dan onder, dan van boven.Ga naar voetnoot305
 
De ledren eemer bluscht al kissende den ovenGa naar voetnoot306
 
Van 't grimmigh element, dat schricklijck kraeckt, en knerst,
[pagina 871]
[p. 871]
 
En niet een kant noch steen van 't nieu gestichte berst.Ga naar voetnoot308
 
Waer zulck een heiloos ramp tot dit gevaert geslaegen,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Het was om 's bouwers glans uit al zyn werck te vaegen,Ga naar voetnoot310
 
Den moedt der Overheit te kneuzen van verdriet,Ga naar voetnoot311
 
Te schenden 't aengezicht, daer al het lant op ziet.
 
Een voorspoock scheen voorheene ons in te willen prentenGa naar voetnoot313
 
Den opgang van dien brant, toen heele regementenGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Van rotten zich verbaest begaven op de vlught,Ga naar voetnoot315
 
Drie dagen voor den noot, gelijck van eene zuchtGa naar voetnoot316
 
Tot haer behoudenis al heimelijck gedreven,Ga naar voetnoot317
 
En, boven ons begrijp, dit ondier ingegeven,Ga naar voetnoot318
 
Dat, vroeger wacker, eer zyne ongevallen vat
320[regelnummer]
Dan ons vernuft, dat traegh, tot kosten van de stadt,Ga naar voetnoot320
 
Voor 't naeckende onweêr duickt. hoe onvast staen dees gronden:Ga naar voetnoot321
 
't Geluck der steden is aen 't out stehuis gebonden:
 
Men vraege Schelt en Eems; zy hebben 't ons geleert
 
Hoe met den raethuisbouw 't geluck der steden keert.Ga naar voetnoot323-24
325[regelnummer]
De bouwer van 't Stehuis wist noch van geen verhuizen,
 
Toen schon de bouwplaegh flux een' watervloet van muizenGa naar voetnoot326
 
Op Hollants kusten aen. dit heir, in 't lang en 't bree,
 
Geslingert staert aen staert, quam dryven over zee,
 
Van 't Noorden, op ons strant. hier baet geen tegensportelen.Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Zy knaegen hoy, en gras, en klaver, met hun wortelen
 
En groente en steelen, af. de geest des beemts verdwijnt.Ga naar voetnoot331
 
De lantheer, by gebreck van voêr en klaver, quijnt.
 
Men troost hem dat de scha der muize 't lant zal baeten,Ga naar voetnoot333
 
En zy een' gouden tant in velt en weide laeten;Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Gelijck het naeste jaer de muizenscha vergoedt,
 
Met driemael zoo veel winste, en weide in overvloet:Ga naar voetnoot336
 
Maer 't ryzend Raethuis wort met smaet en hoon bejegent,
 
En houdt een zelve streeck, zoo hoogh als 't nu, gezegentGa naar voetnoot338
 
Van al de burgerye, een ieders oogh behaeght,
[pagina 872]
[p. 872]
340[regelnummer]
En d'eer van al de stadt in 't staetigh voorhooft draeght.
 
De Kerck van Sint Kathryn, gelijck menze innewijde,Ga naar voetnoot341
 
En bouwde tot Godts eer, bekleet de slincke zyde,Ga naar voetnoot342
 
Een ryck gebouw, waeraen de Heer van Purmerent,
 
Heer Eggaert, by 't geschrift voor bouwheer noch gekent,Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Den eersten grontsteen ley, dies wy zijn eedle ranckenGa naar voetnoot345
 
Gehouden zijn met lof, voor 's vaders deught, te dancken.Ga naar voetnoot346
 
Wie Amiëns bezoeckt, dat hy zyne oogen sla
 
Op 't grootste kerckgesticht, de rechte wedergaGa naar voetnoot348
 
Van Eggaerts arrebeit, en lette of ons pylaeren
350[regelnummer]
Gewelf en kooren min den bouwlust openbaeren
 
In Hollants Graeflijckheit, dan in het Konings Rijck,
 
Den Grave in majesteit en maght al t'ongelyck.Ga naar voetnoot352
 
Het heerlijck orgel noot geen dwaze zangverquisters,Ga naar voetnoot353
 
Maer Wyzen, op 't bancket van veertien paer registers.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Vier orgeldeuren noôn alle oogen, door de gunstGa naar voetnoot355
 
Van Bronckhorsts tekengeest en schoone schilderkunst,
 
Hem van Natuure alleen miltdaedigh ingegeven.
 
Men ziet hier geene verf, maer louter ziel, en leven
 
Daer Saul zit te paerde, en David voert het hooftGa naar voetnoot359
360[regelnummer]
Van Goliath, den Reus, gelijck hy wort gelooft,
 
Om zulck een trotse daet, en ingehaelt van rejen,
 
Die, zingende in triomf, den helt ter poorte inlejen,
 
En wetten Sauls haet, en kroonzucht door dien zang,Ga naar voetnoot363
 
Bezuurt van Jesses zoon, zoo veele jaeren lang.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Men ziet, daer Davids harp en snaer den Godtvergeten
 
En dollen Saul streelt, hoe eerloos en vermetenGa naar voetnoot366
 
De Haet dien jongeling den schicht toedryven wil,Ga naar voetnoot367
 
Terwijl hy dien ontduickt, en balling wort al stil,Ga naar voetnoot368
 
Tot dat een flux soldaet hem bootschapt, hier beneden,Ga naar voetnoot369
[pagina 873]
[p. 873]
370[regelnummer]
Hoe Saul op den bergh, van wanhoop overstreden,Ga naar voetnoot370
 
Na zulck een nederlaegh, met zijn verwaete ziel,Ga naar voetnoot371
 
Op drie verslage zoons, in zijnen degen viel.
 
Op dat men het gevolgh aen deze keten schakel',Ga naar voetnoot373
 
Vraeght David Godt om raet, daer Abjathar 't orakel
375[regelnummer]
Zal spellen, uit den glans van 't heiligh borstgesteent,Ga naar voetnoot375
 
Dat hem naer Hebron wijst, die Sauls doot beweent.Ga naar voetnoot374-76Ga naar voetnoot376
 
Wanneer de dubble deur van 't orgel hangt geslooten,
 
Wort David, daer hy knielt, gezalft, en overgooten
 
Ten Koning, over 't huis van Juda, toen die stam
380[regelnummer]
Te Hebron, met gejuich, op deze staetsi quam,Ga naar voetnoot380
 
Waerop d'eenstemmigheit van uitgeleze keelen,Ga naar voetnoot381
 
De joffers en de jeught, met zingen, dans, en speelen,
 
En cyter, en tamboer, en rinckeltuigh, en luit,Ga naar voetnoot383
 
Verheffen haeren galm, die aen den hemel stuit.
385[regelnummer]
Graef Willem, tot den stoel des lants, van Godt geschapen,Ga naar voetnoot385
 
Beschenckt, in 't Noorder glas, met haer doorluchtigh wapen,Ga naar voetnoot386
 
Dees stadt, waerover hy, als wettigh Graef, regeert;
 
Waerna Maxmiliaen, Roomsch Koning, hoogh ge-eert,Ga naar voetnoot388
 
Haer' wapenkruisschilt kroont met diamante straelen,
390[regelnummer]
En parlen van zijn kroone, om eeuwighlijck te praelen,
 
Als met een danckbaer merck van zijne majesteit,Ga naar voetnoot391
 
Voor Ridder Boelens gout, en 's helts grootdaedigheit,Ga naar voetnoot392
 
Ten dienst van zijnen Heer, voor ieders oogh, gebleecken;
 
Een eer, die blijft, en duurt, als 't brosse glas zal breecken;
395[regelnummer]
Gelijckze oock op de kruin des Westertorens blinckt,Ga naar voetnoot395
 
En blincken zal, zoo lang de zon verrijst, en zinckt.
 
In deze hooftkerck gaet de Batavier ten graveGa naar voetnoot397
 
Naer Galen, die de Doot wou kiezen, eer dan slave
 
Te worden op de zee, geboeit aen 't Britsch gebiedt,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Daer hy op 't Midlantsch meer den brant in 't buskruit schiet
 
Van 's vyants zeekasteel, en leert hem, op de baren,
[pagina 874]
[p. 874]
 
In weêrlicht roock en smoock, in Plutoos hemel vaeren,Ga naar voetnoot402
 
En stuiven, recht voor wint, om in dien waterbrant,Ga naar voetnoot403
 
Als voorbo, naer den Teems, en 't vyantsch Brittenlant,Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
De tijdinge aen het hof van Withal zelf te draegen.Ga naar voetnoot405
 
Hetrurie en Livorne en 't zeestrant zal gewaegen,Ga naar voetnoot406
 
Veele eeuwen na zijn doot, hoe stout dees watervorst
 
Den vyant boort aen boort groothartigh klampen dorst,Ga naar voetnoot408
 
Gelijck een oorloghshelt, uit louter hart geschapen,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Waerom de grafzerck noch gekroont hangt met zijn wapen,Ga naar voetnoot410
 
En ridderlijck geweer, en met de vaen bedeckt,Ga naar voetnoot411
 
Terwijl dit lijck de deught der levenden verweckt.
 
De Waegh, aen deze zy voor 't Raethuis, weet den zegenGa naar voetnoot413
 
Van 's weerelts koopstadt net maer nimmer af te weegen,Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Door toevloet van de vaert. zy voert met haer gewin,
 
De stede een' Potozy van daeghlijx zilver in,Ga naar voetnoot416
 
Door twee paer poorten, als om strijt, van vier gewesten,Ga naar voetnoot417
 
Om Hollants vryen Leeuw te weeliger te mesten,
 
In uitgemaelen meer, of duin, en poldergras.Ga naar voetnoot418-19
420[regelnummer]
Hier groeit het Hollantsch hart. hier zwelt de zuiveltasch,Ga naar voetnoot420
 
Van zilver, en root gout, en vriendelijcke schyven,
 
Die, by gevaer en noot, onze oorloghszenuw styven,Ga naar voetnoot422
 
En leeren dat men licht den Amsterdammer terght,
 
Maer zijn gedult den krijgh niet ongewroken verght,Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Zoo lang de schiltwacht waeckt, en hier, langs steene trappen,
 
Gewapent nacht en dagh, de waeghtrap op zal stappen,Ga naar voetnoot425-26
 
En uitzien, vroegh en spa, en luistren of 't Stehuis
 
Geen laegen wort geleght, ten schimp van 't wapenkruis.Ga naar voetnoot428
 
De Vischmerckt woelt vooruit, en leeft van spartelvisschen,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Schaft stroom- en- zeevisch, en bezorght de burgerdisschenGa naar voetnoot430
[pagina 875]
[p. 875]
 
Met allerhande teelt van 't vochtige element,
 
Tot 's levens onderhoudt. het Gilt was hier gewentGa naar voetnoot432
 
Sint Peters feest, van outs, met kroonen te vereeren,Ga naar voetnoot433
 
Te zingen, hant aen hant, naerdien 't zich moet geneeren,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Als 't Galileesch geslacht, by 's hemels zegening,Ga naar voetnoot435
 
En 't uitgeworpen net, dat 's waters vruchten ving.
 
De Beurs [daer d'Amstel stuit, en door vijf steene boogen,Ga naar voetnoot437
 
Met waterpylen schiet, als van een pees gevloogen,Ga naar voetnoot438
 
Wanneer het water valt, en adem haelt in 't Y,]Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Ontfangt den burgerzwarm van d'oude en nieuwe Zy,Ga naar voetnoot440
 
En al het uitheemsch bloet, dat 's middaghs hier te gaderGa naar voetnoot441
 
In eenen boezem vloeit, en uit zoo menige ader
 
Gevloten, leven geeft aen 't lichaem van 't Gemeen.
 
Hier wort Merkuur gedient, geviert, en aengebeên,
445[regelnummer]
Met zijnen slangestock, en vleuglen aen de hielen.Ga naar voetnoot445
 
Hier zweet het koopmans brein, gepropt van vrachten, kielen,Ga naar voetnoot446
 
Papieren, wisselkansse, en munte, en beurskrackeel,Ga naar voetnoot447
 
En winninge, en verlies. elck grijpt naer 't beste deel,
 
In schiphreuck, havery, verzekert kist, en packen,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
En berght zijn have en 't lijf op masten, en op wracken.Ga naar voetnoot450
 
De weiflende Fortuin smyt blindling 's weerelts goet
 
Te grabbel in den drang. de rijckdom styft den moedtGa naar voetnoot452
 
Des koopmans, door het lot, zoo rijck hem toegevallen.
 
Dan steigeren om strijt de gevels, poort, en wallen,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
En torens hemelhoogh. de Staet en burgerdraghtGa naar voetnoot455
 
Getuigen van 't geluck, door schattingen, en pracht.Ga naar voetnoot456
 
Gewinzucht propt de breede en lange galerijen,Ga naar voetnoot457
 
Die brommen in 't vierkant, gelijck een korf, vol byen,Ga naar voetnoot458
 
En uitgelezen geur, gewonnen op het velt.
460[regelnummer]
Dan roept de Beurs zich heesch: waerheen met al uw gelt,
 
O geltrijck Amsterdam? mijn nissen zien uw draeven,
 
En missen midlerwijl haer driemael twalef Graven,Ga naar voetnoot461-62
 
Uit klaren marmersteen te klincken, tot een eerGa naar voetnoot463
 
Van 't koopmans Kapitool. of magh my nimmermeer
[pagina 876]
[p. 876]
465[regelnummer]
Gebeuren dit geluck, het welck mijn BeursgenootenGa naar voetnoot465
 
Verdienden, die het gout met heele schepen gooten,
 
In uwen open schoot door kommer, zorgh, en zweet,
 
Ten bouw van uwen Staet, en 't vrye lant besteet?
 
Vijf hooftgebouwen, hier in 't ronde te bereicken,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Uit 's mercktvelts navelpunte, is geen onkenbaer teikenGa naar voetnoot470
 
Van majesteit, en maght, die nu doorluchtigh blijckt,
 
Naerdien de Dam in naem Sint Markus plaets niet wijckt,Ga naar voetnoot472
 
Noch zelf het velt van Mars, zoo wyt befaemt by d'ouden,Ga naar voetnoot473
 
Die Rome, in zijne kracht en middaghglans, aenschouden,Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Toen, Cezars erfgenaem, August, in vollen vre,
 
Het heiligh Kapitool in zijn triomfe opree.Ga naar voetnoot476
 
Hoe luchtigh kan men nu op 't mercktvelt adem scheppen,Ga naar voetnoot477
 
En ieder 's mercktdaghs zich, op zulck een ruimte, reppen,Ga naar voetnoot478
 
In alle stallingen, en inkoop, en verkoop;Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Daer volck en burgerdrang en huisman, in den hoop,Ga naar voetnoot480
 
Vast veilen, loven, biên, en afslaen, en besteden,Ga naar voetnoot481
 
Verkochte waeren laên, op burrien, en sleden,Ga naar voetnoot482
 
Of torssen op den hals, of onder hunnen arm,
 
Of krujen op het radt. geen wackre byenzwarmGa naar voetnoot484
485[regelnummer]
Is drocker op het velt, en in de honighkorven,
 
Wanneer de boeckweit bloeit, die doot lagh, en gestorven,
 
In d'aerde, eer klont en zon en dau haer leven schenckt,
 
En naer dien eedlen geur de honighzuigers wenckt.Ga naar voetnoot484-88
 
Hier is de wandelstreeck van Amsterdamsche Heeren
490[regelnummer]
Wethouderen en Raet bekommert met regeeren,Ga naar voetnoot490
 
En deftigh staetgespreck. de koopman luistert hierGa naar voetnoot491
 
Naer luchten uit der zee, en zamelt uit papierGa naar voetnoot492
 
Den zin der letteren, van overal geschreven.Ga naar voetnoot493
 
Dan valt, dan ryst de merckt. hier is een schip gebleven,Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
En ginder een belant, dat met Turkyen sloegh,Ga naar voetnoot495
 
De roofgalajen brande, of binnen Tunis joegh,
[pagina 877]
[p. 877]
 
En 't roofnest, out Algiers, noit zat van schepeplonderen.Ga naar voetnoot497
 
Dan hoort men hier van 't Y een' oorloghsman opdonderen,Ga naar voetnoot498
 
Of vlooten uit de Straete, of van de Spaensche kust:Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Dan groeit het koopmans hart, nu zeker, en gerust,Ga naar voetnoot500
 
In zijn bekommeringe, en danckt Godts weêr en winden
 
En watren, die by storm zoo menigh schip verslinden.
 
De rijcke zee is nu niet rijcker als de man,
 
Die met dees blyde maer zijn zolders laden kan,
505[regelnummer]
Verquicken zijne hoef, en groene Gravelanden,Ga naar voetnoot505
 
En Beemsters, klaverrijck, vol vee, en vol waeranden.Ga naar voetnoot506
 
De Stadthuistoren stelt zijn kunstigh klockwerck, rijckGa naar voetnoot507
 
Van klanck. Hemoni speelt een hemelsch klockmuzijck,Ga naar voetnoot508
 
Zoo snel, gelijck een luit, of Swelings orgelpijpen,Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
En snellen cimbeltoon, met vingeren te grijpen.Ga naar voetnoot510
 
Hier blazen schuiftrompet en kromme en rechte fluit
 
Orlandoos grooten geest ter heerenvenstren uit,Ga naar voetnoot512
 
Ter eere van de Wet, en burgerwandelaeren,Ga naar voetnoot513
 
Verquickt door bly muzijck, in ongeruste maeren
515[regelnummer]
Van oorloge of tempeest, hier leest men de geboônGa naar voetnoot515
 
Der ondertrouden af, die op den zondaghstoonGa naar voetnoot516
 
Naer hunne trouwboey treên, met onverzaet verlangen;Ga naar voetnoot517
 
Terwijl de drang des volcks en toeloop vast de wangenGa naar voetnoot518
 
Der bloode bruiden verft, in 't op-en-nedergaenGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Van 't Raethuis, naer hun straet, bestroit met pallemblaên,
 
En goude loveren, door eene straet van menschen,Ga naar voetnoot521
 
Die 't nieugetroude paer den schoot vol zegen wenschen;
 
Of weegen onderling de bruit, en bruidegom,
 
Te rijck, te vreck, te lang, te kort, te wijs, te dom.
525[regelnummer]
Hier leest men 's lants plackaet, of oude en nieuwe keuren,Ga naar voetnoot525
 
Of vonnissen, wanneer de jongste dagh het treurenGa naar voetnoot526
[pagina 878]
[p. 878]
 
Des sterfdaghs inneluit, en 't spiegelnut schavotGa naar voetnoot527
 
Den scherreprechter daeght, die 't hooft van 't lichaem knot,Ga naar voetnoot528
 
De keel de lucht verbiedt, en streept met taeje roedenGa naar voetnoot529
530[regelnummer]
De ruggen, op 't geschrey, en brantmercktze, onder 't bloeden,
 
Met 's Heeren wapenkruis. hier treckt de stadts soldaetGa naar voetnoot531
 
Op trommelslagh ter wacht, naer 't wachthuis toe, en staet
 
's Wachtmeesters oogh ten dienst: hy zelf ontfangt de leuze,Ga naar voetnoot533
 
Het woort der nachtwacht, van des Burgermeesters keuze
535[regelnummer]
En orde, tot een merck en veiligheit der wacht,Ga naar voetnoot535
 
Om alle misverstant te schuwen in der nacht.
 
De vlyt en bezigheit der burgeramptenaeren,
 
Die ieder hunnen plicht bekleeden, en bewaeren,Ga naar voetnoot538
 
Vermeerdert hier den zwarm van 't Raethuis, af en aen.Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Hier waeckt de burgery. hier oefent zy haer vaen,Ga naar voetnoot540
 
De wapens, en 't geweer, zoo trots in harrenassenGa naar voetnoot541
 
Gegespt, en uitgerust, als ofze waer gewassen
 
In 't yzer, uit de wiege, en van haer moeders mam.Ga naar voetnoot543
 
Wie Amsterdammers dreight, die vint hier Amsterdam,
545[regelnummer]
Gereet om toe te treên, groothartigh uit te vallen,Ga naar voetnoot545
 
Het zwangere geschut te voeren op de wallen,Ga naar voetnoot546
 
Tot voorstant van haer Recht, en vryheit, zoo verraetGa naar voetnoot547
 
Haer poorten onderkruipt, of Mars de trommel slaet.Ga naar voetnoot548
 
Het Damrack voert den Dam de vrachten toe met schepen,
550[regelnummer]
Gemackelijcker dan veel duizent sleden sleepen,Ga naar voetnoot550
 
Veel wagens konnen laên. tien wegen, nimmer moeGa naar voetnoot551
 
Van woelen, loopen drock naer 't vrye mercktvelt toe,
 
En kruissen 't heene en weêr, met menschen, en met rossen,Ga naar voetnoot553
 
Van burghwal, straete, en graft. heeft Orfeus eertijts bossen
555[regelnummer]
Verplant met zijne lier, Amfion met zijn snaerGa naar voetnoot555
 
De steenen oit verzaemt, om Thebe wonderbaer
 
Te stichten tot een stadt; 't is t'Amsterdam gebleecken
 
In waerheit, onverbloemt, en zonder dichters streecken.Ga naar voetnoot558
 
Het Noortsche mastbosch neemt het Raethuis op den rugh.Ga naar voetnoot559
[pagina 879]
[p. 879]
560[regelnummer]
De rots van Benthem danst. de Wezerstroom wort vlugh.Ga naar voetnoot560
 
De Wester marmerklip den maetzang volght van KampenGa naar voetnoot561
 
En Stalpaert, die bezweet noch arbeit vliên, noch rampen,Ga naar voetnoot562
 
Noch opspraeck, nu en dan gesprongen voor hun scheen,Ga naar voetnoot563
 
Te vrede datze zich verbouwen voor 't Gemeen.Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
De mieren, in den bouw, om nootdruft te vergaerenGa naar voetnoot565
 
Des zomers, eer de kou des winters, zonder airen
 
En vrucht, haer overvall' zijn bezich in het velt,
 
Vervoeren ordentlijck de rijpe tarwe en speltGa naar voetnoot568
 
Met yver in het hol. d'een sleept en torst het koren
570[regelnummer]
Al zweetende op den neck. een ander geeft de spooren
 
Aen traegen, en bestuurtze, en drijftze op 't smalle padt.
 
Het is 'er alsins drock. d'een geeft, en d'ander vat.Ga naar voetnoot572
 
Zy byten 't zaet in d'aerde, eer 't wortel koom' te schieten.Ga naar voetnoot573
 
Voorzichtige arbeit zwicht voor lasten, noch verdrieten.Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
De bouw van 't Raethuis schynt op dezen trant te gaen.
 
Dus komt een regement ruighwerckers op de baen,Ga naar voetnoot576
 
En schickt den baiert op van balcken steen en masten.Ga naar voetnoot577
 
Steenzaegers, kanters, en polijsters, fluxe gasten,Ga naar voetnoot578
 
Een ieder past zijn werck te spoeden, even drock.Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Men draeft 'er af en aen, op 't luiden van de klock.
 
Men voert pylasters aen, en voedsel voor de muuren.Ga naar voetnoot581
 
De bicksteen wast en groeit, om al de stadt te schuuren,Ga naar voetnoot582
 
En d'afval van arduin, vertreden, en veracht,
 
Als puin en stof, betaelt den Trezoorier noch pacht.Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Men ziet den Bentemer en Bremer gront gesleten,Ga naar voetnoot585
 
En vratigh ingeslickt, om hier een rots te meeten,Ga naar voetnoot586
 
Tweehonderttachtigh breet, tweehondert voeten diep,Ga naar voetnoot587
 
Daer 't Raethuis het vernuft der eedle bouwkunst riep
 
Tot stichtheer, om gerief en aenzien te bewaeren,Ga naar voetnoot589
[pagina 880]
[p. 880]
590[regelnummer]
En een geduurzaemheit, de drie, die hier vergaeren,Ga naar voetnoot590
 
Als krachten van de ziel der bouwkunste, in 't gesticht,Ga naar voetnoot591
 
Dat eeuwigh tuigen kan van 's bouwers trouwe en plicht,
 
Aen zijne arbeitzaemheit en overlegh te mercken,
 
Ten trots der gryze Faem van zeven Wonderwercken.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Wien namaels lusten zal te toetsen 't recht bescheit,Ga naar voetnoot595
 
Wanneer, en oock van wien de grontsteen wiert geleit,Ga naar voetnoot596
 
Dat hy ter vierschaer ga den stommen toetssteen spreecken,Ga naar voetnoot597
 
Daer Polsbroeck in Latijn, tot een gedenckbaer teken,Ga naar voetnoot598
 
Uitheemschen klaer berecht, en, door de goude tongGa naar voetnoot599
600[regelnummer]
Van 't bouwschrift, alle kunne, en staet, en out en jongGa naar voetnoot600
 
Vernoeght, als hy gedenckt hoe 't wit der oorelogenGa naar voetnoot601
 
Getroffen, en de pais in haeren krits voltogen,Ga naar voetnoot602
 
Den Aemstelraet bewoogh te vallen aen den bouwGa naar voetnoot603
 
Van 't Raethuis, toeverlaet van 's burgers deught en trouw.
605[regelnummer]
Graeff, Pankras, Valckonier, en Schaep men hier te zamen
 
Ziet glinstren in den toets, met hun doorluchte naemen,
 
Als Burgermeesters zoons en neven, in 't gemeen,Ga naar voetnoot607
 
Grontleggers van 't Stehuis, en zynen eersten steen,
 
In 't gulden vredejaer, en 't aenzien van hunn' VaderenGa naar voetnoot609
610[regelnummer]
En oomen, die hierop, omringt van 't volck, vergaderen,Ga naar voetnoot610
 
Het welck hun zegen wenscht, tot dat de leste steen
 
Den eersten volgen zal, daer zy den stoel bekleên.Ga naar voetnoot601-12Ga naar voetnoot612
 
Een, die te naeu gezet, wat hy bedilt wil pluizen,Ga naar voetnoot613
 
Verschoont zelf d'afbreuck van den terling burgerhuizen,Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Nu ruimte en stadtgerief dees schade ruim vergoedt.
 
Geen dolle Nero heeft de stadt hierom in gloet
 
En lichten brant gezet, belust den nacht van TrojenGa naar voetnoot616-17
 
Te speelen, en de boght der Wijcken af te rojen,Ga naar voetnoot618
[pagina 881]
[p. 881]
 
Op lant- en- stadtgeschrey. geen Celer, geen SeveerGa naar voetnoot619
620[regelnummer]
Versmolten schat en stadt, voor ooghlust van hunn' Heer,Ga naar voetnoot620
 
Aen overdaet van kunst, die veel te dertel steigert,Ga naar voetnoot621
 
Daer vrouw Natuur, te zwack, de Bouwkunst grontvest weigert:Ga naar voetnoot622
 
De noot, de nutbaerheit, in 't dringen even styf,Ga naar voetnoot623
 
Vereischten dack, en ruimte, en lucht, en veel geryfGa naar voetnoot624
625[regelnummer]
Van ampten, die beknopt by een zich t'zamen quijten,
 
Ten dienst van Amsterdam, die d'eeuwen zal verslijten,Ga naar voetnoot626
 
Indien de Zeevaert haer getrouw blijve, en de Twist
 
En Tweedraght niet den Raet van Hollants steden splist,
 
Door onderkruipingen, en baetzucht, van geen muuren,Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Zoo sterck als diamant, en yzer, te verduuren.Ga naar voetnoot630
 
De bouwkunst, toenze in 't werck beooghde haeren wensch,
 
Koos tot haer voorbeelt uit het lichaem van den mensch,
 
Zoo meesterlijck volbouwt, van buiten en van binnen,
 
Dat niets hieraen ontbreeckt, en d'allersnelste zinnen,Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
Die dit doorsnuffelen, van 't meeste aen 't minste lidt,Ga naar voetnoot635
 
Bekennen moeten dat het allerminst miszit
 
Wat hieraen wort herstelt. herstellen is misstellen.Ga naar voetnoot636-37
 
Wie dit hervormt, misvormt. laet overmeeten, tellen,
 
En weegen, wien dit lust; het lichaem schroomt geen licht,
640[regelnummer]
Geen klaere middaghzon, noch maet, getal, en wight.
 
Zoo blijckt dit bouwsel dan van lit tot lit rechtvaerdighGa naar voetnoot641
 
In evenredenheit, en zulck een' bouwheer waerdigh,
 
Die ieder bouwer wijst, en, als Godts leerkint, trouw
 
Het oogh leert slaen op hem, en zynen schoonsten bouw.Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
De bouwers van 't Stadthuis den eisch der wet voldeden,
 
En volghden zulx de Kunst, dat geen van all' de ledenGa naar voetnoot646
 
In zynen stant bezwyckt. Vitruvius trede aen,Ga naar voetnoot647
 
En zelf Apollodoor, bouwmeester van Trajaen,Ga naar voetnoot648
 
Wiens naelt noch heden praelt te Rome, voor onze oogen;
650[regelnummer]
Zy vinden dit gebouw door al zyn leên voltogen,Ga naar voetnoot650
 
Van boven tot beneên. geene outheit dit verdooft.Ga naar voetnoot651
[pagina 882]
[p. 882]
 
Het heeft zyn middenlijf, zijne armen, voeten, hooft,
 
En schouders, elck om 't netst. het heeft zyn ingewanden,Ga naar voetnoot653
 
Elck lidt, elck ingewant zyn ampt, gebruick, en standen.Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
Hier leeft en zweeft de ziel van ons Wethoudery,Ga naar voetnoot655
 
Gelyck een Godtheit, in, en ziet het zeilrijck Y
 
Met 's weerelts oeghsten en Oostindiën geladen.
 
De Zeven landen zelfs ons Heeren en hun Raeden,Ga naar voetnoot658
 
Orakels van den Staet, bezoecken, reis op reis,Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
In tijt van ooreloge en ongestoorden pais,
 
En leeren, beter dan by Griecken, en Romainen,
 
Hoe zich de Grooten hier tot 's nabuurs dienst verkleinen.Ga naar voetnoot662
 
Hier houdt het burgerhof de wateren in toom,Ga naar voetnoot663
 
Geplant op Aemstels gront, gelijck een hooge boom,
665[regelnummer]
Die zyne wortels schiet heel diep en taey in d'aerde,
 
En, wassende in de lucht, zijn pit voor lucht bewaerde,Ga naar voetnoot666
 
Voor regen, hitte, en vorst, met schorsse, en schelle, en bast.
 
Geene overwightigheit in 't groejen hem vermast.Ga naar voetnoot668
 
Hy geeft den hemel bosch, en loof, en groene bladen,
670[regelnummer]
Den gront zyn schaduwen, en hangt met ooft geladen.
 
De waterstroomen voên de wortels, en zijn groen
 
Wort van den dau verquickt. al 't jaer is zijn saizoen.Ga naar voetnoot672
 
Men hoort de vogels schel in zijne tacken zingen.Ga naar voetnoot673
 
Men ziet de melckbron versch, rontom geduurigh springen,Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
En vloeien, tweemaels 's daeghs; wanneer de zon, gehultGa naar voetnoot675
 
Met straelen, 's morgens ryst, en 's aerdtrijx lyst vergult,Ga naar voetnoot676
 
Of 's avonts ons ontzinckt, en schuil gaet achter duinen.
 
De Noortsche blaesbalgh schud de bosschen, en hun kruinen,Ga naar voetnoot678
 
Of knackt den eicken stam; maer dees, al even vast
680[regelnummer]
Gehanthaeft van om hoogh, ontziet noch leedt, noch last.Ga naar voetnoot680
 
Men ziet, van buiten en van binnen, drie kolommen,
 
Gekoren uit de vyf aeloude, kunstigh brommen,Ga naar voetnoot682
 
In bey de stadiën, voor 't opgetogen oogh.Ga naar voetnoot683
 
De laeghste uit twee gemengt, en d'ongemengde om hoogh.Ga naar voetnoot684
[pagina 883]
[p. 883]
685[regelnummer]
D'Ionische, en Korintsche, als in een huwlijck, onder,
 
Gesmolten ondereen, wort, tot een weereltsch wonder,
 
Gedraegen van den voet, en draeght Korinthen weêr
 
Uit Griecken t'Amsterdam om hoogh, tot Aemstels eer.Ga naar voetnoot688
 
Wie dees verknochtheit ziet en orden, zagh niet vastersGa naar voetnoot689
690[regelnummer]
Niet netters uitgewrocht. gestreepte muurpylasters,Ga naar voetnoot690
 
De hangende festoen, of die zich zelve spant,Ga naar voetnoot691
 
Het marmeren poortael, de vloer, gewelf, en pant,Ga naar voetnoot692
 
Het kroonwerck, zinrijck loof, rontom elcks innegangen,Ga naar voetnoot693
 
Naer eisch van ieders ampt, gevlochten en gehangen,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Geen ledige ydelheit, het beelt, dat draeght, of ciert,Ga naar voetnoot695
 
Geen woeste wildernis, maer alles gemaniert,Ga naar voetnoot696
 
De voet, de lange pijp, de kapiteel, de friezen,Ga naar voetnoot697
 
En lysten, elck om 't rijckst, by d'ouden niets verliezen.Ga naar voetnoot698
 
Doch eer wy noch gerijf en cieraet gadeslaen
700[regelnummer]
Inwendigh, laet ons voor de beide gevels staen,
 
En in elcks voorhooft eerst de beeldewercken eeren,Ga naar voetnoot701
 
Daer wy Quellijns vernuft en geest zien triomfeeren.Ga naar voetnoot702
 
Het ooster voorhooft draeght hier moedt op Amsterdam,Ga naar voetnoot703
 
Een dochter, voortgeteelt uit Aemstels gryzen stam,
705[regelnummer]
En endelijck gekroont, door 's Keizers gunst en handen,Ga naar voetnoot705
 
Met zulck een hooftcieraet, de zon der Duitsche landen.Ga naar voetnoot706
 
De leeuw stut haeren stoel, en waeckt aen elcke zy,
 
Daer d'Aemstelnymf haer kruick, de Stroomgodt van het YGa naar voetnoot708
 
Zijn water giet in zee, en rusten in hun biezen,
710[regelnummer]
Die, al den zomer groen, by wintervorst bevriezen.
 
De Watergoden slaen een ongelijck geluit,Ga naar voetnoot711
 
En blazen haeren lof op alle watren uit.
 
De Zeegodinnen, nu geweckt door zulcke galmen,
 
Vereeren haer met wier, en krans, en mosch, en palmen.
715[regelnummer]
De krokodil de zwaen de zeehont, reis op reis,
 
Zich domplen, daerze heerscht met haeren tack van pais.
 
Ick hoor de Tritons heesch trompetten, zie dolfynen,Ga naar voetnoot717
[pagina 884]
[p. 884]
 
En meereminnen, nat van vlechten, hier verschijnen
 
Ter wyfeest, Godt Neptuin gezeten, met zijn hulp
720[regelnummer]
En trouwe gemaelin, in zyne wagenschulp.
 
Hier woelt de waterjaght van Zeegoôn en Godinnen.Ga naar voetnoot721
 
Zoo kil een element kan noch de kool van 't minnenGa naar voetnoot722
 
Niet blusschen in den vloet, of Peleus, heet en warm,Ga naar voetnoot723
 
Neemt Thetis op den schoot, en drucktze in zynen arm.
725[regelnummer]
En dunckt dit iemant vreemt? zy toeten op den horen
 
Dat Venus uit het schuim en zeeschuim wert geboren.
 
Al 't zeedom leeft hier nu, in 't groejen van ons Stadt,Ga naar voetnoot727
 
Als of het haer geluck om strijt gezworen hadt.
 
Zy roepen, waer een vloot de baren door komt bruizen:
730[regelnummer]
Vaert heene: propt de stadt, de zolders, en de huizen,Ga naar voetnoot730
 
En kelders met uw vracht: wy schencken u 't geley.
 
De koey geeft Hollant melck, maer dit 's de vetste wey,
 
Waerby de koey gedyt. wie twijfelt aen dat zeggen,Ga naar voetnoot733
 
Zal Gysbrechts wallen noch aen Pampus uit zien leggen.Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Geen koejenujer maeckt de steên en dorpen rijck:
 
De Zeevaert bouwtze, en brengt eerst zoden aen den dijck.Ga naar voetnoot736
 
Indien 't geoorloft waer ter zyde eens af te treden,Ga naar voetnoot737
 
Om ieder hooftgebouw der Koopstede aller steden
 
Te gaen bespiegelen; ick sleet den dagh en tijt,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Die den stehuisbouw nu alleen is toegewyt:
 
Ick overvlocht het hooft van Amsterdam met kranssen,
 
Of, als een Cybele, met heldre torentranssen,Ga naar voetnoot742
 
En spitsen, op wier kruis de goude weêrhaen draeit,
 
Aenwyzende uit wat streeck de koopvloot overwaeit.Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
Lucy, daer 't weeshuis groeit, zich dagelijx verwondert,Ga naar voetnoot745
 
Als zy haer weezen telt, en opvoedt zevenhondert,
 
Uit haeren milden schoot. Sint Klaere ziet RaspynGa naar voetnoot747
 
Betemmen met zijn rasp het wilt, dat in de lijnGa naar voetnoot748
 
Het Brasiliaensche bosch moet maelen en versleepen,
750[regelnummer]
En siddren voor den knoop en 't klatren van de zweepen
[pagina 885]
[p. 885]
 
Der overstrenge Tucht. het Spinhuis raeght de spin,Ga naar voetnoot751
 
Die looze netten spant voor breidelooze Min.
 
Het Dolhuis sluit en stilt ontzinde Razernyen,
 
In stille schaduwen. Sint Peters GaleryenGa naar voetnoot754
755[regelnummer]
Geleiden ons naer 't bedt van krancken man en vrouw,
 
Door Kosters kunst verquickt. de Bajert herberght trou,Ga naar voetnoot756
 
Drie nachten achtereen, verlege wandelgasten,Ga naar voetnoot757
 
Die, naeckt en geldeloos, vermagert zien van vasten.
 
Het nabuurgasthuis troost den ouderdom in rouw,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Ontfangt den ouden stock, en d'afgeleefde vrouw.Ga naar voetnoot760
 
Het Amiraelshof dient den Zeeraet, scherp gesleepen
 
Op 't veiligen der zee, gekruist met oorloghsschepen.Ga naar voetnoot761-62
 
Ontfanger Spiegel hier 't geleigelt wort betrouwt,Ga naar voetnoot763
 
Ten steun der zenuw, die de zeekust ploeght, en bouwt.Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Het ront Begynhof berght de Maeght in zijne muuren.
 
De Zuid- en- Noortkerck en de Westkerck haer gebuurenGa naar voetnoot766
 
Ten dienst staen. Sint Niklaes wint aenzien, door de kunstGa naar voetnoot767
 
Des torens, net gedraeit, en Swelings Faem en gunst,Ga naar voetnoot768
 
Wiens geest door d'orgelkeel zoo hemelsch quam gedrongen,
770[regelnummer]
Dat Englen op den galm van Jesses nooten zongen.Ga naar voetnoot770
 
De dubbele orgeldeur, een stichtigh tafereel,Ga naar voetnoot771
 
Verweckt noch Heemskercks geest ten grave uit, door 't penseel,
 
Dat David, die den Reus het hooft heeft afgeslaegen,
 
Op maeghdegalmen schijnt tot aen de lucht te draegen.
775[regelnummer]
De Koningklijcke harp, voor 't heiligh Kistverbont,Ga naar voetnoot775
 
Zijn voeten gaende maeckt, die raecken naulijx gront,Ga naar voetnoot776
 
Daer Michol, uit het hof, te blint vervoert, eilaci,Ga naar voetnoot777
 
Dien ommegang beschimpt, en godtsdans met zijn staetsi.Ga naar voetnoot778
[pagina 886]
[p. 886]
 
De Godskist, zevenmael gedraegen om den wal,
780[regelnummer]
Dreight Jericho verbaest met eenen zwaeren val.Ga naar voetnoot780
 
Maer 't heerlijck kerckglas, daer ons Lievevrouws kapelle
 
Van outs gesticht was, geeft getuighnis van het snelleGa naar voetnoot782
 
Vernuft des schildergeests, die 't werck zoo schicken kon,Ga naar voetnoot783
 
Dat 's Engels Groet, Godts Kribbe, en oude Simeon,
785[regelnummer]
Daer Christus wort vertoont, de grootste meesters leerenGa naar voetnoot785
 
Hun verwen maetigen, hartstoghten ordineeren,Ga naar voetnoot786
 
En bouwen naer de kunst; te schildren een gewelfGa naar voetnoot787
 
Natuurlijck, en gelijck de kerck in 't leven zelf.Ga naar voetnoot781-88
 
Ick zwijgh van 't koorglas, daer de kloecksten naer verlangen;Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Van Ridder Heemskercks graf, met zynen schilt behangen.Ga naar voetnoot790
 
't Gewelf, van Heiligheit in d'oude tijt befaemt,Ga naar voetnoot791
 
Op achtien pylers rust. Sint Agnes school betaemtGa naar voetnoot792
 
Door Baerle en Vossius de Koopstadt te stoffeeren
 
Met wijsheit, die de jeught t'Athene plagh te leeren.Ga naar voetnoot794
795[regelnummer]
De Schouburgh licht de stadt, gelijck een morgenstar,Ga naar voetnoot795
 
En schuift tooneelen op, daer Engel LuciferGa naar voetnoot796
 
Uit zijnen hemel ploft, en starrelichte stoelen,Ga naar voetnoot797
 
In 't onuitbluschbre vier der helsche zwavelpoelen;
 
Een treurspel om een hart van diamant, als glas,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Te brijzelen tot stof, te kneên, als maeghdewas;Ga naar voetnoot800
 
Naerdien 't veranderen van heil in ongelucken
 
Noit grooter ommezwaey in 's trotsen brein kon drucken.
 
De Schouwburgh plant en stampt de zeden in de jeught,Ga naar voetnoot803
 
Ontmomt de weerelt, leert welspreeckentheit, en deught,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
En wijsheit, uitgebeelt door rol, en personaedje,Ga naar voetnoot805
 
Gelaerst, of licht geschoeit, gevoert op haer stellaedje.Ga naar voetnoot806
 
De tooneeldichter zuight, gelijck de bie, zijn stof
[pagina 887]
[p. 887]
 
En geur, uit heiligh en onheiligh, om met lofGa naar voetnoot808
 
t'Onthaelen al de Wet en wijze Burgerheeren,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Die met hun achtbaerheit 't gestoelte hier vereeren.
 
Sint Joris hof bezorght den onbezorghden kostGa naar voetnoot811
 
Zyn macke vooglen, van bekommering verlost.
 
De Heerenherbergh staet voor alle Grooten open,Ga naar voetnoot813
 
En zweet om 't vaste goet in 't veilen, en verkoopen.
815[regelnummer]
Het rijcke Ostindisch huis verslaeft zich, mat en moe,Ga naar voetnoot815
 
En rieckt ons met den geur van 't kruidigh Oosten toe.
 
't Westindiaensche wil noch eens den PortugiezenGa naar voetnoot817
 
Afeischen 't geenwe by de zeefortuin verliezen.Ga naar voetnoot818
 
Het Schrynwercks pant bestelt ons tafel, en kantoor,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
En glimt van sackerdaen, en ebben, en yvoor.Ga naar voetnoot820
 
De Vleeschhal schaft ons vee, wiens keelen afgesteeckenGa naar voetnoot821
 
Niet blaeten, daer voorheen Sint Peter plagh te preecken
 
Van d'oude visschery. het dienstbaer Leenhuis plantGa naar voetnoot823
 
Zijn nutte leenbanck, daer het ingebroghte pant
825[regelnummer]
Den noot der armen stut. 't Geschuthuis smilt aen vlietenGa naar voetnoot825
 
Van koper, root van gloet, om donders af te gieten,
 
En blixems op haer' vorm. de korenschuur schaft graen,Ga naar voetnoot826-27
 
Betoomt de vrecke merckt, en spijst den onderdaen.Ga naar voetnoot828
 
Steenhouwery, Stetuin bezorghen stadts gebouwen,Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Daer zaegh en beitel knerst, in 't zaegen, en in 't houwen.
 
d'Aelmossenier bezorght den nootdruft, in den noot,Ga naar voetnoot831
 
Door al het ronde jaer, en deelt uit zijnen schoot
 
Der burgren schaelgifte uit. Huiszittevaders winnen,Ga naar voetnoot833
 
By winterdagh, het hart der naeckte huisgezinnen,
[pagina 888]
[p. 888]
835[regelnummer]
Door armoede uitgeput. de Schermschool treckt haer eerGa naar voetnoot835
 
Uit Aemstels schutterye, en oefentze in 't geweer.
 
Zy monstert den soldaet, op haere monsterrollen,Ga naar voetnoot837
 
En helpt hem aen soldy, en munt, betaelt ten vollen.
 
Van 't Pesthuis rep ick niet, dat, buiten ons stevest,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
De lucht der stede vaeght van doodelycke pest;Ga naar voetnoot840
 
Noch oock van d'Ossemerckt. daer vette en magere ossenGa naar voetnoot841
 
De weide en Eiderste van hunnen last verlossen;Ga naar voetnoot842
 
De gladde klepper van ons Ridderjeught zoo vroomGa naar voetnoot843
 
Leert luistren, in den ring, naer roede, en spoore, en toom.Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
De scheepswerf bouwt een vloot, ten dienst der Amiraelen,Ga naar voetnoot845
 
En Bickers eilant schept eilanden, om te dwaelenGa naar voetnoot846
 
Op 't wijzen van 't kompas, en al de ruime zee
 
Te dwingen met geschut, van d'eene aen d'andre ree.Ga naar voetnoot848
 
Het bezigh Werckhuis kan de luie koorts verjaegen,Ga naar voetnoot849
850[regelnummer]
Die voor den arbeit gruwt, als 't hooft van alle plaegen.
 
Nu zwygh ick van de Wael, die zwart van schepen krielt,Ga naar voetnoot851
 
En 't mastbosch om de stadt, zoo levende, en gezielt.Ga naar voetnoot852
 
De stadt verrijst, gelyck een weerelt, uit het weilant,
 
Doorvloeit van aderen, bezaeit met menigh eilant,Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
Met steene bruggen, boogh by boogh, aen een gehecht.
 
Noch zwijgh ick van den stoel, gewijt aen 't Waterrecht.Ga naar voetnoot856
 
De zegen van den bouw der Zeevaert is gebleecken,Ga naar voetnoot857
 
Nu Amsterdam braveert, dus heerlijck uitgestreecken,Ga naar voetnoot858
 
En haere bolwercken en wallen heft om hoogh,
860[regelnummer]
Die, storm op storm getroost, uit een heel ander ooghGa naar voetnoot860
 
Op hunnen vyant zien; terwijl 't geluck, ons gunstigh,
 
De stadt door Haimens sterckt, zoo heerlijck als wiskunstigh.Ga naar voetnoot862
 
Maer deze uitspanning dient het wyfeest tot een kruis,Ga naar voetnoot863
[pagina 889]
[p. 889]
 
Dies keer ick naer de pracht van 't steigerend Stehuis.Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
De gevel voert in top Voorzichtigheit, en Vrede.
 
Rechtvaerdigheit bekleet, ter slincke hant, haer stede,Ga naar voetnoot865-66
 
Regeert met haeren staf, en weeght een ieders Recht,
 
Gelijck en ongelijck, door 's weeghschaels tong beslecht.Ga naar voetnoot868
 
De westerzon verzinckt ontrent de westkim zachter,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Om zich te spiegelen in 's gevels prael van achter,
 
Daer deze hooftstadt draeght den hoedt van Godt Merkuur,Ga naar voetnoot871
 
Den graetboogh en kompas en kaertboeck kaert en stuurGa naar voetnoot872
 
Kanaster bael en kas ziet slingren voor haer voeten,Ga naar voetnoot873
 
Als schatten, die door winst al 's koopmans zorgh verzoeten.
875[regelnummer]
Vier weerelden, en elck uit een verscheide luchtGa naar voetnoot875
 
Genaecken de Godin, en offren haere vrucht,
 
Uit rechte eerbiedigheit. het goutrijck Amerijcke,Ga naar voetnoot877
 
't Wydtheerschende Asia, het leeuwenvoênde Afrijcke,
 
Het burgerlijck Europe ontvouwen door dien schatGa naar voetnoot879
880[regelnummer]
En gaven haere gunst, gedraegen deze Stadt,Ga naar voetnoot880
 
Die alle kusten kent, en omzeilt, en bewandelt,
 
Met geele en zwarten Moor, en alle uitheemschen handelt,Ga naar voetnoot882
 
Van daer het gouden hooft des morgens straelt, en praelt,
 
Of 's avonts in den schoot van Thetis nederdaelt,Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
Of 's middaeghs blaeckt, of 's nachts, by 't grimmen van de Beeren,Ga naar voetnoot885
 
Geen ys ontdojen kan, noch sneeuw en sneeujaght deeren.Ga naar voetnoot886
 
Dus schijnt de weerelt heel om Amsterdam gebouwt,
 
Gelyck menze, op haer' troon gezeten, hier aenschouwt.
 
Drie beelden staen in top. de Sterckheit, grof van leden,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Zich aen den pyler hout. de breidel is de Reden
 
Met reden toegeleght, en Athlas onderschraeghtGa naar voetnoot891
 
Op zyne schouders fors den hemel, dien hy draeght,
 
Waerin al d'aerdtkloot hangt, gedeelt aen aerde en baren,Ga naar voetnoot893
 
Om wien de zeeman durf naer alle kusten vaeren,Ga naar voetnoot894
[pagina 890]
[p. 890]
895[regelnummer]
Op 't wyzen van 't kompas, en 't schieten van den boogh,Ga naar voetnoot895
 
Die 't wackerste vernuft van Tifis noit bedroogh.Ga naar voetnoot896
 
Toen Romulus begon zijn nieuwe stadt te bouwen,
 
Met kracht, op Palatyn, uit louter rots gehouwen,Ga naar voetnoot898
 
Omtrent den Tyberstroom, en met een smalle gracht
900[regelnummer]
Omtrocken voor gevaer; had iemant oit gedacht
 
Dat deze stadt al d'aerde en zee zou wetten stellen;
 
Zoo menigh aertsgewelt en Rijck ter nedervellen,Ga naar voetnoot902
 
Gelijck een Keizerin der weerelt, die het zwaert
 
Uit 's hemels troon ontfing, en niemants wrevel spaert?Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Toen Kennemaers, van outs, om 's Graven moort te wreecken,Ga naar voetnoot905
 
In Gysbrechts houten muur den peckstock quamen steecken,Ga naar voetnoot906
 
Zoo menigh rieten dack begraven in zyne asch,
 
Wel tweewerf achtereen; had iemant op dit pasGa naar voetnoot908
 
Gelooft dat zulck een nest, nu andermael begraven,
910[regelnummer]
Verryzen zoude, om noch behantvest van 's lants Graven,Ga naar voetnoot910
 
Ten toon te staen, zoo trots, gelijck een lantspylaer,Ga naar voetnoot911
 
En uitstaen zoo veel noot en lant- en- zeegevaer?Ga naar voetnoot912
 
Toen Amsterdam herbouwt, omgort met steene muuren,
 
En toornen half gebrant, zoo bitter moest bezuurenGa naar voetnoot914
915[regelnummer]
Den honger van het los verreuckeloosde vier;Ga naar voetnoot915
 
Had iemant wel gedroomt dat deze in 't lest dus fier
 
Haer kroon verheffen zou, na'et entloos ooreloogen,
 
Met zulck een heerlijck dack en overwelfde boogen?Ga naar voetnoot918
 
Gelyck dit Raethuis nu geen Kapitoolen wijckt,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Dat, als een schim den mensch, het out Stehuis gelijckt,Ga naar voetnoot920
 
En, onder 't branden van het oude, quam te wassen
 
Uit ydel puin, en roock, en smoock, en stof, en assen;Ga naar voetnoot922
 
Gelijck de Fenix wort herboren uit de vlam,
 
En 't vaderlijcke lyck: dies roept nu Amsterdam:Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Laet Nijt, gevalt haer dit, zich by mijn koolen warmen;Ga naar voetnoot925
 
Hier staet het spreeckwoort vast, dat branden niet verarmenGa naar voetnoot926
 
Het afgebrande huis: gelijck nu menighwerf
[pagina 891]
[p. 891]
 
De brant tot viermael toe verheerlijckte mijn erf,Ga naar voetnoot928
 
En stadt, en Stedehuis, waer by men klaer kan mercken
930[regelnummer]
Hoe 't lot behaegen neemt door strijdigheên te wercken,Ga naar voetnoot930
 
Te zeegnen, onder schijn van vloeck elende en ramp.Ga naar voetnoot931
 
Zoo blinckt de zon op 't schoonst, die aenbreeckt uit den damp.
 
Zoo lant de vloot, na storm, geluckighst in de haven.Ga naar voetnoot933
 
De scha van haverye en packen te begraven,Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
In 't onweêr, wort met vreught door overwinst geboet,Ga naar voetnoot935
 
En zet het rijck kantoor op eenen vaster voet.
 
't Gerief van binnen eischt dat wy de bouwkunst loven,
 
Op haeren ondergront. hier valt de dagh van boven,Ga naar voetnoot938
 
Door twee vierkanten, doch langworpigh, om het lichtGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Te scheppen uit de lucht, van binnen, voor 't gezicht,Ga naar voetnoot940
 
Ten dienste van de breede en diepe galerijen,
 
En alle duisternis inwendigh te vermijen.
 
Hier slaept het donderhol, de koker van 't metael,Ga naar voetnoot943
 
Het welck in arbeit gaet, bevrucht van yzer, stael,Ga naar voetnoot944
945[regelnummer]
Salpeter, blixem, vier, gereet gewelt te baeren,
 
Ten schrick van vyanden, en 's lants geweldenaeren.Ga naar voetnoot946
 
De Noortsche kercker duickt in droeve schemering,Ga naar voetnoot947
 
Noch dieper voor den hals, gedoemt ten stroppe, of kling.Ga naar voetnoot948
 
De gyzelkamers, die het Noorder licht ontfangen,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
Zijn min met schaduwen en schemering behangen.
 
De folterkamer met vertrecken is voorzien,Ga naar voetnoot951
 
Op datze het gerecht naer zynen eisch bedien'.
 
Hier herberght de cippier, gelijck rontom gegooten,Ga naar voetnoot953
 
Terwijl hy kerckers spijst, en toeziet op hun sloten.
955[regelnummer]
De Pander woont in 't weste: en 't zuiden, diep en langk,Ga naar voetnoot955
 
Ontfangt geheel Peru, op zyne wisselbanck,Ga naar voetnoot956
 
En lichts genoegh van straet, bescheenen klaer en helder.
[pagina 892]
[p. 892]
 
Hier slaept een zilvermijn, in Kresus zilverkelder.Ga naar voetnoot958
 
Men toetst hier zilver, gout, gemunt, en ongemunt.
960[regelnummer]
De Wisselheer vooraen den koopman toegang gunt;
 
d'Ontfanger, achter hem, ontfangt de ronde schyven,
 
Of keertze weder uit, om ieder te geryven.Ga naar voetnoot962
 
De wisselschryver houdt de boecken, dicht hier by,
 
Bekleet den Wisselheer, en hangt aen 's meesters zy.Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
De laege rechtbanck volght, en dan, van wederzijenGa naar voetnoot965
 
De Vierschaer, waeckt de Wacht, het oogh der burgeryen,Ga naar voetnoot966
 
Als Argus overal, op 't Raethuis, en den Dam.Ga naar voetnoot967
 
De Vierschaer, als de mont van 't heiligh scherprecht, namGa naar voetnoot968
 
In 't midden haeren stoel, om den ter doot verwezenGa naar voetnoot969
970[regelnummer]
Zijn vonnis, voor de straf, rechtvaerdigh voor te lezen:
 
En wie de Vierschaer ziet, en let op haeren stant,Ga naar voetnoot971
 
Gelooft dat Ctesifon met zijn vernuft de hantGa naar voetnoot972
 
Den kloecken bouwheer boodt, om deze t'ordineeren:Ga naar voetnoot973
 
Want wie de bouwkunst zoeckt, hier eeuwigh uit zal leeren.
975[regelnummer]
Nu roept de bovengront my boven naer de praelGa naar voetnoot975
 
Van 't heerelijck gewelf, de groote burgerzael.
 
Wat vloer betreet men hier! wat wil ons nu gemoeten!Ga naar voetnoot977
 
Hier wort de hemelkloot en aerdtkloot met de voeten
 
Getreden, en men ziet hier aerde, en Oceaen,
980[regelnummer]
Twee weerelden, gevloert: de starren, zon, en maen,Ga naar voetnoot980
 
De twalef tekens me, waerdoor de zon haer rondenGa naar voetnoot981
 
Voltreckt, van jaer tot jaer, gehoorzaemen de vondenGa naar voetnoot982
 
Van 's bouwers schrandren geest, en straelen, nimmer moe,
 
Den burger, van beneên, met haere glanssen toe.Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
Wat schept mijn hart al lucht en zon, van wederzyen!
 
Hoe weide ick in 't vierkant, door d'ope galerijen,Ga naar voetnoot986
 
Waer langs men, stap op stap, naer ieder Amptheer gaet,Ga naar voetnoot987
 
Die hier zijn ampt bekleet, en burgerlijcken Staet!Ga naar voetnoot988
[pagina 893]
[p. 893]
 
De groote zael des volcks is net in 't hart begreepen,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
Om van het Oosten 't oogh te houden op den Schepen,Ga naar voetnoot990
 
Die zich in 't Westen zet, en daer elcks Recht bewaert.Ga naar voetnoot991
 
De pleitbezorger en 's Rechts voorspraeck zyn vergaêrtGa naar voetnoot992
 
Van vore, aen elcke zyde, om op hun pleit te letten,
 
De keuren, 't Roomsche Recht, en Keizerlijcke wetten.Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
De Rekenkamer houdt hier by haer schryfkantoor,Ga naar voetnoot995
 
Ontfangt het gelt, en sluit het slot van 't rijck trezoor.Ga naar voetnoot996
 
De troostelooze boêl zucht midden in het Noorden,Ga naar voetnoot997
 
Terwijl de schultheer zich niet paejen laet met woorden.Ga naar voetnoot998
 
Zyn oosterbuurzael zet de zeescha net betaelt,Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Beslecht verzekertwist, zoo lang Fortuin verdwaelt,
 
En haeren koopheer solt, op wilde en woeste baren,Ga naar voetnoot1001
 
Door storm, en rovery, en brant, en zeegevaeren.
 
Het noortoost pauweljoen de Weezemeesters deckt,Ga naar voetnoot1003
 
En 't zuidwest het trezoor voor al het lant verstreckt.Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Geheimnisschryvers staen ten dienst van volck en Heeren,Ga naar voetnoot1005
 
Daer boecken en papier de kamer dicht stoffeeren,
 
In 't midden naer de straet, van waer de middagh straelt.Ga naar voetnoot1007
 
In 't zuidoost pauweljoen wort aen de stadt betaeltGa naar voetnoot1008
 
De rent, of burgerschap, of huishuur, lang verstreecken.Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Hier komen amptenaers en ambachtsmeesters spreeckenGa naar voetnoot1010
 
Om amptloon, en verschot, by Aemstels trezoorier,Ga naar voetnoot1011
 
En zijne rijcke kas betaelt den soldenier.Ga naar voetnoot1012
 
De groote raetzael, en de zesendertigh Raeden,Ga naar voetnoot1013
 
Aen 's vierschaers slincke zyde, als burgerpylers, laedenGa naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
De last van stadt en lant op hunnen stercken neck.
 
De Burgermeesters zael bekleet, met zyn vertreck,Ga naar voetnoot1016
 
De vierschaer van om hoogh. de borst der hooge puienGa naar voetnoot1017
[pagina 894]
[p. 894]
 
Steeckt midden uit, en melt 's Wethouders wil, op 't luienGa naar voetnoot1018
 
Der schelle torenklock, door 's Heerenschryvers mont,Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
En wat de Heer, tot heil des volcks, geraeden vondt.
 
Van hier wert, op 't gejuich der aengedronge stedeGa naar voetnoot1021
 
En alle de gemeent, den zeevaertnutten vrede,Ga naar voetnoot1022
 
Gesloten tusschen Brit en Batavier, gehoort,
 
En 't volck verkuntschapt hoe nu d'yzere oorloghspoortGa naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
Ter zee gesloten was, en zoo veel kopre monden
 
Van 't gruwzaem zeegedroght, die schip op schip verslonden.Ga naar voetnoot1026
 
Men zagh de steigeringe en masten gansch in 't groen,Ga naar voetnoot1027
 
En 't onvolbouwt stehuis met loofwerck en festoen
 
Behangen in triomf, met hangende prieelen.Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
De Dam ontvouwt hierop de pracht der schouwtooneelen.Ga naar voetnoot1030
 
De waterzege steeckt haer vreughdevieren aen,Ga naar voetnoot1031
 
Die geven schooner glans, by d'uitgebluschte maen.Ga naar voetnoot1032
 
De Vredefaem schept lucht op allerhande tongen,Ga naar voetnoot1033
 
En zet de havens op, die teffens opensprongen,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Als deuren uit haer slot. wat zeilvlugh is en reeGa naar voetnoot1035
 
Licht ancker voor den wint, en kiest de vrye zee.
 
De tweede staedje om hoogh [gewyt voor 't bloedigh outerGa naar voetnoot1037
 
Van vader Mars Bellone en 't streng geslacht, dat stouterGa naar voetnoot1038
 
In 't harnas, op de trom en 't vliegen van de vaen,
1040[regelnummer]
Gereet is naer den slagh, als naer zijn feest, te gaen,]
 
Bewaert in haer gewelf, noch trotser dan Venedigh,Ga naar voetnoot1041
 
De wapens, en 't geweer, dat, spits, en scherp, en snedigh,
 
En zwanger, op zijn tijt, van Plutoos kruit en loot,Ga naar voetnoot1043
 
De grootste schoonheit ziet in 't grimmen van de Doot;
1045[regelnummer]
Indien de noot vereischt te strijden op de vesten;
 
Of buiten, voor de poorte, ons dijcken vet te mesten,
 
Met heiloos bloet, en mergh; of, op den Aemstelstroom,Ga naar voetnoot1047
 
En 't Y, den vyant kort te houden by den toom;Ga naar voetnoot1048
[pagina 895]
[p. 895]
 
Of ergens op de grens voor 't Vaderlant te waecken;
1050[regelnummer]
Of op een vlacke hey, daer d'elementen kraecken,
 
In pulverroock, en smoock, en stof, en vlamme, en vier,
 
Te haelen uit den slagh, een' lofkrans van laurier,Ga naar voetnoot1052
 
En zegenrijcken roof, na 's vyants nederlaegen,Ga naar voetnoot1053
 
Gespreit langs 't open velt, verwonnen, en verslaegen.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Wie lust heeft toe te treên in 't ridderlijck gespan,Ga naar voetnoot1055
 
Hier schaft men wapentuigh, om vijftigh duizent man
 
Te wapenen, van teen ten tanden toe, met helmen,
 
En rustingen, ten schrick van eervergete schelmen,
 
Tot voorstant van de ruste en vryheit der gemeent',Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Haer hantvest, goet, en bloet, en al wat Godt verleent,
 
Tot 's levens onderhoudt, om maetigh te gebruicken,Ga naar voetnoot1061
 
Daerze in de schaduwen der Burgervadren duicken.Ga naar voetnoot1062
 
Nu 't ovrigh beeltcieraet van binnen aengemerckt,
 
De Vierschaer eerst om laegh, die, naer den eisch beperckt:Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Den rechterstoel bekleet met driederhande stoffen
 
Van oordeelen, met kunst, als op het hooft, getroffen.Ga naar voetnoot1065-66
 
De wyze Salomon, in 't midden, scheit, niet blint,
 
Het duistere geschil om 't levendige kint,Ga naar voetnoot1068
 
En weet den boezem van Natuur dus uit te putten,Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Dat hy zijn oordeel bouwt op onverwrickbre stutten;
 
Naerdien hy klaer, door 't bloote en schitterende zwaert,
 
Het waere moeders hart en 's valsche moeders aert
 
Zoo levendigh ontdeckt, dat geene haer gepeinzenGa naar voetnoot1073
 
Voor zyn doorzichtigh oogh kan decken, noch ontveinzen.Ga naar voetnoot1067-74Ga naar voetnoot1074
1075[regelnummer]
Ter rechte zyde laet Seleucus zelf het lichtGa naar voetnoot1075
 
Uitblusschen in zijn ooge, om 't halleve gezicht
 
Van zijn' beklaeghden zoon te spaeren, te verschoonen,
 
En onbesproken zich oprecht in 't Recht te toonen,Ga naar voetnoot1078
 
De straffe Brutus houdt gestreng de slincke hant,Ga naar voetnoot1075-79
[pagina 896]
[p. 896]
1080[regelnummer]
Eischt halsrecht van zyn zoons, in heimelijck verstantGa naar voetnoot1079-80Ga naar voetnoot1080
 
Getreden met Tarquijn, om Rome te verraeden:
 
En schoon de volgende eeuw dit vonnis magh versmaeden,Ga naar voetnoot1082
 
Als al te scherp en wreet voor 't vaderlijck gemoedt;
 
Hy draeght, ten dienst des Staets, geen kennis van zyn bloedt.Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Godts oordeel, boven 't hooft der Rechteren t' aenschouwen,Ga naar voetnoot1085
 
Verschrickt 's verwezens geest, verquickt zyn flaeu betrouwen,Ga naar voetnoot1086
 
Naerdien genade en straf hem noodight, en ontstelt,Ga naar voetnoot1087
 
Daer 't hemelsche penseel het jongste vonnis velt.Ga naar voetnoot1088
 
De Vierschaer, daerze zit ten oordeele opgetoogen,Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Twee zuivre beelden ziet verschijnen voor haere oogen,Ga naar voetnoot1090
 
't Rechtvaerdige Gerecht, met een Voorzichtigheit:Ga naar voetnoot1091
 
Want alle vierschaer doolt, die dit paer zustren scheit.
 
Acht marmerbeelden, daer men d'Ouden op magh nooden,Ga naar voetnoot1093
 
De zeven Godtheên, en de Moeder van de Goden,
1095[regelnummer]
Vrouw Cybele, om de kunst, van 's beeldehouwers hant,
 
Naer 't leven, en vol ziels, tot bouwcieraet geplant
 
Om hoogh, in d'enden van de lange gaeleryen,
 
Verdienen dat Athene en Rome hun benyen.
 
Fortuin wou Amsterdam in 't bouwen gunstigh zijn,
1100[regelnummer]
Toen zy, ter goeder tijt, hier Fidias Quellijn,Ga naar voetnoot1100
 
Van 't Schelt aen d'oevers van den Aemstel, nederzette,
 
Op dat hy zijn vernuft op ons cieraeden wette;
 
Toen Koningin Christine, in 't bloejenst van haer tijt,Ga naar voetnoot1103
 
Hem, als een perle, had haer kroone toegewijt,
1105[regelnummer]
En noo dien helt ontsloegh, ten dienst der bontgenooten.Ga naar voetnoot1105
 
De Tyber had voor hem de hooge school ontslooten.Ga naar voetnoot1106
 
Hy staet voor Angeloos noch geen aelout vernuft,
 
In zijn beelthouwerye of tekenkunst, verbluft.Ga naar voetnoot1107-08
 
Eischt iemant van dien lof een blijck, en kenbaer teken,
1110[regelnummer]
Men vraege elck meesterstuck: de stommen zullen spreecken,Ga naar voetnoot1110
[pagina 897]
[p. 897]
 
En pleiten voor den man, die zulck een kunst en schat,
 
Als Aertsbeelthouwer van de zegenrijckste stadt,
 
Besteede aen 't Kapitool der Amsterdamsche Heeren,Ga naar voetnoot1113
 
Die hun Stadthuis met kunst, gelijck met schat, stoffeeren;
1115[regelnummer]
Dus most de Schilderkunst de Beeldehouwery,
 
Verzelschappen, als twee gezusters, zy aen zy.
 
De Schilderkunst zocht stof by Grooten, niet by kleinen,Ga naar voetnoot1117
 
Uit Godts gewyde blaên, en d'outheit der Romainen,
 
Bemaelde gaelery, schoorsteenen, boogh by boogh,
1120[regelnummer]
Naer eisch van ieders ampt, beneden, en om hoogh.
 
Men ziet 'er Burgerhart, het hooft der Batavieren,Ga naar voetnoot1121
 
Bestrijden d'adelaers, en Cezars krijghsbanieren,Ga naar voetnoot1122
 
Tot voorstant van zyn Recht, met opgeheve kling.Ga naar voetnoot1123
 
Men ziet 'er den triomf, en handel onderling.Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
De Tyber leert de maght des Rijns beneden kennen,Ga naar voetnoot1125
 
Omhelst dien bontgenoot, waerop de Faem haer pennen
 
Ontvouwt met eenen klanck, daer 't aerdrijck van gewaeght;Ga naar voetnoot1127
 
Terwijl de Batavier geen juck van Rome draeght,
 
Maer op de vryheit praelt, verworven door zijn wapen.
1130[regelnummer]
Aldus eert Tacitus dit bloet, ter deught geschapen.Ga naar voetnoot1130
 
Plutarch en Livius verleenen geest en gunst,Ga naar voetnoot1131
 
In hun historien, de rijcke tekenkunst,
 
Op 't Raethuis, overkleet met Roomschen, en met Griecken.Ga naar voetnoot1133
 
Der Burgermeestren deught, zoo liefelijck te riecken,Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Door hun trouwhartigheit, die Rome 't hooft ophoudt,Ga naar voetnoot1135
 
[Daer dreigement, noch doot, noch eigebaet, noch gout
 
Deze ackermans beweeght in hunnen plicht te wancken,Ga naar voetnoot1137
 
Waer voor de Stadt dat bloet niet ophoudt te bedancken,]Ga naar voetnoot1138
 
Behoudt haer verwe noch. Lykurgus, zonder vrees,Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Beschermt het wettigh Recht der Koningklijcke wees.
 
Hier spreekt de Poëzy, die stom is, alle spraecken.
[pagina 898]
[p. 898]
 
Medea wapent zelf den vlieshelt tegens draecken,Ga naar voetnoot1142
 
En doodelijck venyn. Kalipso berght, uit noot
 
Van schipbreuck, noch den Grieck in haeren zachten schoot:Ga naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
En om in 't heilighdom der letteren te treden;Ga naar voetnoot1145
 
Men ziet 'er Josefs maght geviert, en aengebeden,
 
Daer hy Egypten stut, gelijck een Konings stijl,Ga naar voetnoot1147
 
Den hongerigen buick verzadight aen den Nijl,
 
Met voorraet van gewas, en opgeleide graenen,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
In eenen dorren tijt, bedaut van ieders tranen.
 
Men ziet hoe Amrams huis, tot weering van gewelt,Ga naar voetnoot1151
 
Den volcke een wyze wet en vrome rechters stelt;
 
Hoe Salomon geknielt, na 'et bouwen van Godts drempel,Ga naar voetnoot1153
 
De Wijsheit bidt van Godt, in Godts gewyden tempel;
1155[regelnummer]
Hoe Moses elders met de wet ten berge afdaelt;
 
En elders hoe men Gode en Cezar tol betaelt,Ga naar voetnoot1156
 
Door last van 't eeuwigh Woort, zoo lang in kracht gebleven;Ga naar voetnoot1157
 
Terwijl het elck beveelt zijn schuldigh recht te geven.
 
Wat noch te maelen staet, zal blijcken, als 't penseel
1160[regelnummer]
De jongste streeck voltreckt, op ons stehuispanneel.Ga naar voetnoot1160
 
De beeldehouwery zou zich met recht beklaegen,
 
Indien ick hem vergat, die, op den zegewagenGa naar voetnoot1162
 
Gezeten, triomfeert, na dat hy stadt en wal
 
Beschutte voor den arm en 't zwaert van Hannibal,
1165[regelnummer]
Door 's helts beleit misleit, en schrander opgehouden;Ga naar voetnoot1165
 
Toen al het morrend volck den heirtoght toebetrouden,Ga naar voetnoot1166
 
Den grootsten Fabius, belaste, zonder schult.Ga naar voetnoot1167
 
Zoo redde een man den Staet door wijsheit, en gedult.
 
Toen Stalpaert my de kunst aldus liet zien, en hooren,Ga naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
Op 't Raethuis, steegh mijn lust, daer Sint Katrijnes toren,Ga naar voetnoot1170
 
Wanneer hy dien volbouwt, in zijnen vollen krits,Ga naar voetnoot1171
 
Noch hooger dan de Dom van Uitrecht, met zijn spits
 
Die lucht niet raecken zal, waerin mijn geest ging weiden,Ga naar voetnoot1173
[pagina 899]
[p. 899]
 
In beelde- en schilderkunst verruckt, en afgescheiden,Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Verwondert dat het brein des menschen zulck een' schat
 
Van beitel en penseel beknopt te zamen vat,
 
En onder 't eenigh dack, een ieder op zijne orden.Ga naar voetnoot1177
 
Wie nu bouwmeester, of een schildergeest wil worden,Ga naar voetnoot1178
 
Of Fidias in kunst en beeldehouwery,
1180[regelnummer]
Die zal, uit gansch Euroop, zich spoeden naer het Y,
 
En onzen trotzen Dam, met penne, en verwe, en koole,Ga naar voetnoot1181
 
Om in dit nieuw Stadthuis, als in de hooghste schoole
 
Van Pallas, uit het brein van Jupiter geteelt,Ga naar voetnoot1183
 
Te tekenen al wat de leerlust hem beveelt
1185[regelnummer]
t'Ontworpen op papier, en perckement, en doecken.Ga naar voetnoot1185
 
Zoo ging de Grieck van outs de kunst te Memfis zoecken,
 
De Roomsche jeught t'Athene, en elck by dien Romain.Ga naar voetnoot1187
 
Nu toont u Amsterdam, beknopt by een, in 't klein,
 
Wat Memfis wat Athene en Rome t'zamenhaelden;
1190[regelnummer]
Toen deze, als eigenaers, met al hun leengoet praelden,
 
En zwoeren, elck om 't zwartst, met onbeschaemden mont,Ga naar voetnoot1191
 
Dat dit geen leenkunst was, maer ieders eigen vont,Ga naar voetnoot1192
 
Inzonderheit de Grieck, al kan hy niet ontschreeuwenGa naar voetnoot1193
 
Dat d'eerste kunstbron vloeide uit d'ader der Chaldeeuwen.Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Maer naeugezetheit schijnt zich, om de prael en prachtGa naar voetnoot1195
 
En 't ruim begryp des bouws, te belgen, met dees klaght:Ga naar voetnoot1196
 
Waer is de zuinige aert van onzen Aemsterlander
 
Gebleven? anders gingt by d'ouden, toen EvanderGa naar voetnoot1198
 
Eneas, den Trojaen, zoo gastvry, zijn gemack
1200[regelnummer]
Hiet neemen in zijn hof, en onder 't schamel dack,Ga naar voetnoot1200
 
Dat Herkles, met zyn knods en leeuwenhuidt behangen,
 
Wel eer geherberght had, gewelkomt, en ontfangen.
 
De gast van Troje ziet het hart aen van dien Heer.Ga naar voetnoot1203
 
Hy vlydt zich op de huidt van een beerinne neêr.
1205[regelnummer]
De groote Koning slaept op eene stroje bulster;Ga naar voetnoot1205
 
Daer kunst noch overdaet steenhouwster noch vergulsterGa naar voetnoot1206
 
Van poorte of welfsel was, als namaels; daer yvoor
 
Noch toets noch marmer blonck. op dat bekrompen spoorGa naar voetnoot1208
[pagina 900]
[p. 900]
 
Zocht Rome in ackeren haer eerste Staetgenooten.Ga naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
En hoe vergeet dees stadt, uit visscheren gesproten,
 
Zich zelve aen zulck een pracht, by d'ouden ongewent!Ga naar voetnoot1211
 
Geluckigh is de Staet, die zijnen oirsprong kent,
 
De middelmaet bewaert, en omziet onder 't stuuren.Ga naar voetnoot1213
 
Het wanckelbaer geluck kan zelden steen verduuren.Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
Gelijck de tempels staen den Godtsdienst toegewyt,Ga naar voetnoot1215
 
Die 's hemels eer bewaert, van 's afgronts spoock benyt,Ga naar voetnoot1216
 
Zoo past het ons den Staet van 't burgerlijck regeeren,
 
En 't Recht, dat heiligh is, en 's Rechts gestoelte t'eeren,Ga naar voetnoot1218
 
Naerdien hun achtbaerheit eerbiedigheit vereischt,
1220[regelnummer]
En 't oogh dit ziet in zwang, zoo wijt ons Zeevaert reist.Ga naar voetnoot1220
 
Zijn 's volcks regeerders hier ons mombers, anderde ouders;Ga naar voetnoot1221
 
Zijn stadts Wethouders zelfs Godts stoel- en- stedehouders;Ga naar voetnoot1222
 
Wie weigert hun een huis, gelijck hun waerde voeght,
 
Een onbekrompenheit, waeraen 't gebruick genoeght,Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
De burger, en de Heer, en zoo veele amptenaeren,Ga naar voetnoot1225
 
Al slaven der gemeente, en wit van gryze hairen,
 
Geploeght met rimpelen in 't voorhooft, door den last
 
Der koop- en- zeestadt, vol uitheemschen, en vermast
 
Van dit zwaermoedigh pack, door Athlas t'onderschraegen,Ga naar voetnoot1228-29
1230[regelnummer]
Die hier op zynen hals den weereltkloot moet draegen?Ga naar voetnoot1230
 
Wie gunt elck ampt geen plaets, en voeghelijck besteck,Ga naar voetnoot1231
 
En elcke kamer niet een eerlijck amptvertreck?Ga naar voetnoot1232
 
Hoe zat de heerschappy zoo jammerlijck bekrompen,
 
In luchten, die benaeut der zinnen sne verstompen,Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Den dienaer volcke en Heer, hunn' dienst en plicht verbiên;
 
Beluistert al te scherp, of al te naeu bezien;Ga naar voetnoot1236
 
Gesteurt door pleitkrackeel, gesmoort in hun papieren;
 
Verkort aen kist, en kas, en laden; zonder vieren,Ga naar voetnoot1238
 
En haertsteên; koudt van vorst, of van het vier gezengt;Ga naar voetnoot1239
[pagina 901]
[p. 901]
1240[regelnummer]
De kamers en het volck, verdrongen en gemengt,
 
En onderling verwert. de kerckers, naeuwe holen,
 
Vol slijm en vochtigheit, die vuile stanckgioolenGa naar voetnoot1242
 
Vergiftighden terstont, verstickten, als een pest,
 
Het lichaem, dat gezont beklemt wert in dit nest.
1245[regelnummer]
Het hair viel uit, alsof de wortel was vergeven.Ga naar voetnoot1245
 
De dootkist berght een lijck, een lichaem zonder leven:
 
Dees dootkist zinckt te vroegh den levende in zyn graf,Ga naar voetnoot1247
 
Eer 't vonnis leght gevelt, en d'overwoge straf
 
In 't recht gesloten is. om 't out stadthuis te noemenGa naar voetnoot1248-49
1250[regelnummer]
By zynen rechten naem, en zonder te verbloemen
 
Die rotte vuiligheit van 't afbreck, och, wat was 't?Ga naar voetnoot1251
 
Een yslijck rottenest, zich zelf een overlast.
 
De schryver en de klerck verschrickten voor de dieren,
 
Wanneerze menighmael de boecken en papieren
1255[regelnummer]
By avont knaeghden, of, niet zonder meer gevaers
 
Van brant, al brandende het einde van de kaers,Ga naar voetnoot1256
 
En lecker op dat aes, in hun deurboorde kloven
 
Versleepten, zonder schroom, naer onder, en naer boven:
 
Want een bouwvalligheit, van zijn geval gestiert,Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Verstreckt de legerplaets voor gruwzaem ongediert,Ga naar voetnoot1260
 
En nachtgebroet: en quam het manck gebou te storten,Ga naar voetnoot1261
 
Al teffens, och wien zou, wien zou die val verkortenGa naar voetnoot1262
 
Alleen met eenen slagh? wien anders dan de Stadt,Ga naar voetnoot1263
 
De gansche Stadt, en 't volck? geene eeuw, geen aenwas had
1265[regelnummer]
Dien zwaeren val geboet, die schade kunnen keeren,Ga naar voetnoot1265
 
Daer boecken, brieven, schat, en volck, en burgerheeren,Ga naar voetnoot1266
 
Als teffens in een graf begraven, en vergaen,
 
Den lastermont ten schimp rechtvaerdigh zouden staen,Ga naar voetnoot1268
 
Om d'onvoorzichtigheid, en vreckheit, en het sloffenGa naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Van toe te zien, eer ramp hun hoofden had getroffen.
 
En waerom stoot men zich aen pyler, en gewelf,Ga naar voetnoot1271
 
Bevrijt voor vier, en vlam? de brant van 't Raethuis zelf
 
Ontschuldight dit: want vonck en vlam en vier vint vattenGa naar voetnoot1273
 
Aen balck, en zoldering, stelt boecken, brieven schatten,
[pagina 902]
[p. 902]
1275[regelnummer]
Ter noot, en by geluck geborgen uit den brant,Ga naar voetnoot1275
 
In 't uiterste gevaer. de hooghte ciert den stant,Ga naar voetnoot1276
 
Is niet alleen in 't oogh ontzaghbaer, aengenaemer,Ga naar voetnoot1277
 
Maer weert oock vochtigheit, om voor een wapenkamer
 
Te dienen, in den noot: want of men gout vergaêrt,
1280[regelnummer]
Het gout is, zonder stael en yzer, slecht bewaert,
 
En een gereede roof voor wettelooze snootheit.Ga naar voetnoot1281
 
Geen Wyze kan zich dan verstooren om de grootheit
 
Van 't overwelft gebouw, daer 't noodigh eerlijck nutGa naar voetnoot1283
 
De Stadt en burgery en welvaert onderstut.
1285[regelnummer]
Men moet den wijzen Raet des Aemstels meer betrouwen.Ga naar voetnoot1285
 
Wie wetten hanthaeft, kent zijn wet en maet in 't bouwen,
 
En houdt zich aen de schets, niet wuft, en onbedacht.Ga naar voetnoot1287
 
Geen rype raet mistrouwt zijn voorgewoge kracht.Ga naar voetnoot1288
 
Latinus raethuis, daer Eneas aen quam vaeren,Ga naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
Verhief zich, als een kerck, op hondert hooftpylaren,
 
In 't hooghste van de stadt, aen 's Tybers ouden stroom,
 
En stont rontom in bosch, en schaduwen, om schroom
 
Om ootmoet en ontzagh, in 't harte des aenschouwers,
 
Te wecken, als het wit des overkloecken bouwers.Ga naar voetnoot1294
1295[regelnummer]
Hier wert het hoogh gezagh in zijne kracht gezet,Ga naar voetnoot1295
 
Gewettight by den Raet der Vadren, en de Wet.Ga naar voetnoot1296
 
Men zagh den voorzaet hier uit cedren hout gesneden.
 
Saturnus, wit en grijs, en Janus, stram van leden,
 
Met dubble troniën, bewaeckten het poortael.Ga naar voetnoot1298-99
1300[regelnummer]
Bellone en vader Mars de groote wapenzael,
 
In 't ronde gestoffeert, langs wanden, en aen posten,
 
Met zegenrijcken roof, en wapenen, op kostenGa naar voetnoot1302
 
Van burgerbloet gehaelt, tot heil van 't vaderlant,
 
Op al wat voor de vuist met boosheit innespant,Ga naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Tot afbreuck van den Staet der moedige Latynen,
 
By wie de Bataviers in 't ende onzaghbaer schynen.Ga naar voetnoot1306
 
Het burgerlijck gebiet, zoo schuw van tiranny,Ga naar voetnoot1307
 
En slaende op onzen aert, hier oock, naer zyn waerdy,Ga naar voetnoot1308
 
Zijn' stoel verheven heeft, daer Gysbrechts Burgerheeren,
[pagina 903]
[p. 903]
1310[regelnummer]
Als op den hoogen burgh der Vryheit, nu regeeren,
 
En leiden de gemeent met eenen zachten toom.Ga naar voetnoot1311
 
De Stadt, op hun gezagh, zal, als een cederboom,Ga naar voetnoot1312
 
Voltrecken haere Kroon, en altijt hooger wassen.Ga naar voetnoot1313
 
Zy zal op haer kleenoot, de gulde Vryheit, passen,
1315[regelnummer]
Het wit, waerom zy 't zwaert getroost op zyde bondt,Ga naar voetnoot1315
 
En schier een bloedige eeuw in 't vier des oorloghs stont.
 
Wie deze grieft, met een de zegels van haer brieven,Ga naar voetnoot1317
 
Die zal haer kroon, haer oogh, haer hart en hartaêr grieven:
 
Want zy naeryverigh geen vleck lijt in haer kleet,Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Geen schiphreuck zwaerder acht dan 't schenden van haer' eedtGa naar voetnoot1320
 
En eer, hoe reuckeloos hier andren mede speelen,Ga naar voetnoot1321
 
Die min in 't erf van deught, en meer in 't ydel deelen:Ga naar voetnoot1322
 
Waerom de hemel oock, in 't schocken van al 't lant,
 
Haer' Staet gehanthaeft heeft, en in een' vaster stant,
1325[regelnummer]
Ten schimp van zoo veel nijts erghlistigheên en laegen,
 
Verzekert, en gelijck op zyne hant gedraegen.Ga naar voetnoot1326
 
De bondtgenooten en 's lants vyanden, die 't zien,
 
Na d'overdrift van mist en misverstanden, biênGa naar voetnoot1328
 
Haer burgren alle gunst, en haeten, die haer haeten.
1330[regelnummer]
Zy eerenze, als pylaer van Zeven vrye Staeten,
 
En schatkist van den Staet, die zich verbonden houdtGa naar voetnoot1331
 
Door eendraght, maghtiger dan stael, en Indisch gout.
 
Aldus is Rome in top van 't hooftgebiet geklommen,Ga naar voetnoot1333
 
Van waerze wetten gaf aen Rijcken, Vorstendommen,
1335[regelnummer]
En heerschappyen, van den Ganges, met haer roe,
 
Tot, achter groot Britanje, aen ' teilant Thule toe,Ga naar voetnoot1336
 
En van de zuider Kreeft aen d'oversneeude vlieten,Ga naar voetnoot1337
 
Daer d'Ister zyne kruick in Pontus uit komt gieten.Ga naar voetnoot1338
 
Geheel Europe viel haer' ruimen geest te kleen.Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
Zy smolt drie weerelden tot eenen klomp in een,
 
En zette zich in top des aerdtkloots, als een wonder.
 
Wat voor haer lagh in stof, zagh dees Godin, van onder,Ga naar voetnoot1342
 
Met ootmoet en ontzagh en vreeze eerbiedigh aen,
[pagina 904]
[p. 904]
 
Als 't grootste dat oit wiert bescheenen van de maen,
1345[regelnummer]
Die wisselbaer haer licht dan ebben zagh, dan vloeien;Ga naar voetnoot1345
 
Terwijl de Staet van Rome en 't Roomsch gebiet bleef groeien,Ga naar voetnoot1346
 
Dies Cezars loftrompet haer noemt, gelijckze praelt,Ga naar voetnoot1347
 
Het eeuwigh hooftgezagh, van tijt noch grens bepaelt.Ga naar voetnoot1348
 
De Burgermeester weet den breidel hier te vieren,
1350[regelnummer]
En aen te haelen; weet alle ampten te bestieren
 
In orde, en kan nu zacht dan weder strenger gaen,Ga naar voetnoot1351
 
Naer eisch van elcks natuur en Staet; niets onberaên
 
Verhaesten; wrevelen, die hooge en laegen hoonen,Ga naar voetnoot1353
 
Betemmen; misverstant verbloemen, en verschoonen;Ga naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
De lasten minderen, zoo veel de Staet dit lijdt,
 
Eer 's koopmans koopkans keere, en winste en welvaert slijt'.Ga naar voetnoot1356
 
Uitheemschen gunt hy plaets, en welkomtze uit ontfarmen.
 
Hy zorgt doorgaends met lust voor Godts nootdruftige armen.Ga naar voetnoot1358
 
't Geweten, min of meer door onverstant verruckt,Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Beschut hy. niemant wort in zijn gemoedt gedruckt,
 
Noch in zijn billijck Recht verkort, of opgehouden.Ga naar voetnoot1361
 
Getrouwheit aen 't Gemeen wort rijckelijck vergouden.Ga naar voetnoot1362
 
De deughden draven hoogh, op 't voortreên van den Heer.Ga naar voetnoot1363
 
De boosheit smilt allengs. geen gout gaet boven eer.
1365[regelnummer]
De kunsten winnen velt. de nutte wetenschappen
 
Geraecken op den troon. geene averechtze stappen
 
Misleiden nu de kiel in 't zogh van snooden buit.Ga naar voetnoot1367
 
Men koestert pais en vre, tot daer de zeevaert stuit,
 
Houdt ieder een ten vrient, en acht de baetzucht schande.
1370[regelnummer]
Dus bloeit d'olijftack bly te water, en te lande.Ga naar voetnoot1370
 
De Zeven volcken, alle uit eenen Duitschen stam,Ga naar voetnoot1371
 
Bekennen dat hun heil, van Godt en Amsterdam,
 
Gelijck een morgendau en zegen, neêr komt vallen.
 
Zy eeren nu, om strijt, de Wijsheit, daer dees wallen
1375[regelnummer]
Op wassen, in hun ronde, en stercken 's lants gezagh.Ga naar voetnoot1375
 
Zy wenschen datze noit van 't Raethuis scheiden magh,
 
Maer kroonen dezen bouw, met titelen en naemenGa naar voetnoot1377
 
Van Heeren, die hunn' stoel en kussen niet beschaemen.Ga naar voetnoot1378
voetnoot*
Van 1655. Afgedrukt volgens de tekst van de afzonderlike uitgave, waarvan het titelblad hiernaast gereproduceerd is (Unger: Bibliographie, nr. 549). Het motto op de titelprent, ontleend aan Aeneïs VII, vs. 170, betekent: een zeer groot en verheven gebouw (vgl. vs. 1289).
voetnootvs. 1
nu: het stadhuis werd 29 Julie 1655 betrokken; zeissen (enkelvoud): zeis.
voetnoot2
heenstreeft: zich voortbeweegt.
voetnoot4
oeghst (met oe en zonder g).
voetnoot5
weiden met de penne: genietend te beschrijven en zijn overvloedige lof te verkondigen.
voetnoot6
burgerheerschappyen: de stedelike bestuurders.
voetnoot7
de jaermerckt: de kermis, vroeger in September gesteld, begon sinds 1650 op de eerste Zondag van Augustus.
voetnoot8
bontgenooten: bewoners van andere steden der Unie.
voetnoot9
bancket: feestmaal.
voetnoot10
zat: verzadigd.
voetnoot11
gerief: gemak.
voetnoot13
sterck: in dichte drommen.
voetnoot14
in te zingen: met gezang in te wijden.
voetnoot15
ons vloên: onze stromen. De Amstel viel bij de Damsluis in het Damrak, dat in het Noorden met het IJ in verbinding stond. De Dam lag dus in het midden tussen Amstel en IJ.
voetnoot16
d'oude en nieuwe Zy: Amsterdam ten Oosten en ten Westen van het Damrak.
voetnoot18
kortouwe: kanon; maetklanck: ritmies geluid; musketten: geweren.
voetnoot20
elck element: aarde, water en lucht (hemel).
voetnoot21
huppelen (zal); starretranssen: de hoge sterren. De vergelijking van de sterreloop om de aarde met een dans gebruikt Vondel ook elders, o.a. in de Adam in Ballingschap, vss. 830-vlg.
voetnoot23
De Bruit, daer 't al om danst (spreekwoordelik): de alom gevierde.
voetnoot24
en (op) 't kussen: wschl. denkt V. hier aan het kussen met het stedelik wapen voor de overheid bestemd; te pryck: nl. op een erezetel onder een troonhemel of kroontje, gelijk in de 17de eeuw gebruikelik was.
voetnoot25
De Leeuw des hemels: de zon staat in Julie in het teken van de leeuw.
voetnoot26
gehanthaeft: vastgehouden (Ned. Wdb. V, 1964), tegelijk: beschermd.
voetnoot29
graftlaen: bomenrij langs de gracht.
voetnoot30
maene (collect. enkelv.).
voetnoot36
met lust: met opgewektheid.
voetnoot37
Ghy Heeren: de vier burgemeesters.
voetnoot39
Graef: Cornelis de Graef, vrijheer van Zuid-Polsbroek (1599-1664); Maerseveen: Joan Huydecoper, ridder, heer van Maerseveen (1599-1661).
voetnoot40
Pol: Joan van de Poll (1597-1678); Spiegel: Henrick Dircksz. Spiegel (1598-1667), die 't volk een voorbeeld geeft van burgerdeugd (41).
voetnoot41
gewaerdight: verwaardigt u.
voetnoot42
uw' intre: te verbinden met: op den stoel (43), die versierd was met het eerlyck (eervol) wapenkruis (stadswapen met de drie kruisen).
voetnoot44-45
Aan te vullen met daer... zal.
voetnoot45
marmers: marmeren beelden.
voetnoot47
drang: mensenmassa.
voetnoot50
wettige orden: orde, tucht op wettige grondslag.
voetnoot51
melt: geeft aan.
voetnoot52
volck: het lagere volk tegenover de gezeten burgers (burgerye); ampt: taak, plicht.
voetnoot54
wort: werd.
voetnoot57
vryborgh: wijkplaats voor de vrijheid (vgl. vs. 149).
voetnoot58
heenslaept: voortslaapt; op die borgen: vertrouwende op die waarborgen (woordspeling met vryborgh).
voetnoot59
Het oogh der Vaderen: slaat terug op borgen (58). De burgemeesters hadden als biezondere taak de zorg voor weduwen en wezen, en voor de stadsversterkingen.
voetnoot60
storm: vijandelike aanval.
voetnoot61
't verheffen: het opsteken.
voetnoot65
Accent op een: als 't ware met het Stadhuis in één lichaam verenigd, waarvan het Stadhuis het hart is (vss. 66 en 89).
voetnoot67
bedancken: dankbaar zijn (Ned. Wdb. II, 1121); levendigen: levenwekkende.
voetnoot70
Venedigh: Duitse naam voor Venetië, naar het heet in 452 gesticht; later als Republiek telkens in strijd gewikkeld met de Turken, ook in dit jaar.
voetnoot72
dierte: schaarste, d.w.z. hongersnood.
voetnoot74
ingespannen tegens: zich verzettende tegen.
voetnoot75
de stadt: zijn geboortestad Keulen (Colonia Agrippina); vgl. de aanhef van de Olyftack aan Gustaaf Adolf en de Opdraght van de Maeghden, Dl. 3, blz. 377 en 710.
voetnoot78
Omstreeks 70 v. Chr. sloten de Agrippinensen een bondgenootschap met de Batavier Claudius Civilis (Tacitus: Historiae IV, 65, 66).
voetnoot80
Dit slaat op de aanvallen der Germanen; vgl. Olyftack, Dl. 3, blz. 379: ‘Hier heeft de Gotsche bijl Den Agrippijnschen arbeid afgebroken’. Zie ook vs. 158.
voetnoot81
groeide: genoot.
voetnoot82
Waarvan de fundamenten de tijd weerstonden (als ruïne).
voetnoot84
paelen: grenzen.
voetnoot85
oude: ouderdom; stuit in 't endt: loopt op vernietiging uit.
voetnoot86
Wat menschen bouwen: aan het werk van mensenhanden.
voetnoot87
geduurzaems: duurzaams, blijvends.
voetnoot88
niet: niets; beschieten: bereiken. Oorspr. het doel treffen (Ned. Wdb. II, 1976).
voetnoot91
geweer (collectief): wapenen.
voetnoot92
openbaeren: openlike.
voetnoot93
Beuckels rot: de benden Wederdopers, onder leiding van Jan Beuckelszoon, die bij het oproer van 1535 het stadhuis bezetten; moedernaeckte waerheit is een zinspeling op hun naaktlopen.
voetnoot94
herbore: slaat op de geestelike wedergeboorte door de doop.
voetnoot95
ten trots van 't wapenkruis (vgl. vss. 43 en 428): de stedelike overheid trotserende.
voetnoot96
In het oude stadhuis hing een schilderij van Barend Dircksz., met een voorstelling van het oproer der Wederdopers. Prenten naar deze verbrande schilderij bleven bewaard (vgl. Brugmans: Geschiedenis van Amsterdam).
voetnoot97
Gallen: Galliërs, die onder Brennus (102) Italië binnendrongen. Bij de overrompeling van het Kapitool werd de oud-consul Manlius door ganzengesnater gewekt, zodat hij bijtijds de vijand af kon weren (Livius: Hist. V, 47).
voetnoot98
de Stadt: Rome.
voetnoot100
braef: dapper.
voetnoot101
verbaest: verschrikt; het burgerrecht verweerde: opkwam voor het recht van de burgers (nl. op vrijheid).
voetnoot104
slaecken: loslaten; roof: buit.
voetnoot105
van: door.
voetnoot106
gelegentheit: ligging; na heeft aengewonnen: later aangegroeid is.
voetnoot108
Latere onderzoekingen hebben aangetoond dat deze mening, nog door Wagenaar gedeeld, onjuist is. Waarschijnlik stond er reeds in 1410 een Raadhuis op de Dam.
voetnoot110
de zeekapelle: de Sint Olofs of O.-Zijds Kapel.
voetnoot111
Sint Olof: Olof Haraldsen, koning van Noorwegen, die wegens zijn verdiensten voor de verbreiding van het Christendom na zijn marteldood (1030) heilig verklaard is.
voetnoot113
toegekeurt: toegekend.
voetnoot115
Nieuw Megen: Nijmegen (Noviomagum) waar Vondel deze biezonderheden uit de legende van Sint Olof aantrof, blijft onzeker (vgl. de uitgave van Mej. Kronenberg, blz. 76-77 en Sterck: Oorkonden, blz. 125-28, waar deze plaats uitvoerig besproken is).
voetnoot116
Kerstenen: dopen, dus synoniem met wasschen op de vont.
voetnoot117
slym: slijk.
voetnoot119
licht: evangelie.
voetnoot120
steile Noortstar: de Poolster, dus: het hoge Noorden.
voetnoot121
De maght der afgoôn: de menigte van heidense goden.
voetnoot122
Bejegent hem: komt hem tegemoet.
voetnoot123
ten beste schenckt: prijs geeft.
voetnoot125
Ook dit feit wordt door de historiese kritiek niet bevestigd.
voetnoot126
van: door; waterrack: het Damrak (rack: lange strook, gewoonlik van land gezegd).
voetnoot128
de middensluis en duicker: eerst bij deze ‘Middeldam’, ter hoogte van de tegenwoordige Dam werd het Amstelwater tegengehouden.
voetnoot130
Den Aemstel viert den toom: aan de Amstel de vrije loop laat; afjaeght: voortjaagt (Ned. Wdb. I, 1034).
voetnoot131
Gelijck: omdat nu eenmaal (Ned. Wdb. IV, 1179); vergelijk ook vs. 1919.
voetnoot132
Naer: naar mate; der winden Vorst: Aeolus, die de winden geketend opgesloten hield.
voetnoot135
Kalverstraat en Nieuwendijk liepen samen op de Dam; de Westelike rij aaneensluitende huizen hadden dus uitzicht op het Damplein (Kronenberg). Deze huizen werden onteigend en afgebroken voor het nieuwe Stadhuis.
voetnoot137
Veenelander: de bewoner van het ‘Veen’, ten Zuiden van Amsterdam (vgl. vs. 232).
voetnoot139
de nootdruft: de noodzakelike levensbehoeften.
voetnoot141
vlet: met vletten vaart.
voetnoot142
by: door; gedyen: tot welvaart komen.
voetnoot143
schappra: provisiekast.
voetnoot144
Bezorgen: zorg dragen voor, voorzien (Ned. Wdb. II, 2498).
voetnoot145
De Koning: Romulus, koning van Rome; wiens: wier (slaat terug op Stadt).
voetnoot146
Tarpeius bergh: de Tarpejiese rots, waarop het Kapitool gebouwd werd. Dat Romulus de stichter was, kan Vondel ontleend hebben aan Aeneïs VIII, vs. 654. In zijn vertaling van die plaats zegt hij: ‘slechts met riet en stroo gedeckt’ (vergelijk vs. 152).
voetnoot151
steenen bult: rots.
voetnoot152
na vergult: later, door Numa Pompilius (vs. 155), verguld.
voetnoot154
de zon ten trots: de zon trotserende, overtreffende.
voetnoot156
gebiet: heerschappij; schranckt: ineenstort (oorspronkelik uit de voegen wijken, uitzakken; Ned. Wdb. XIV, 990).
voetnoot157
op zijn wyze duurt (voortduurt): Vondel denkt hier aan het gezag van de Roomse Kerk; verduuren: langer duren dan.
voetnoot158
de Noortsche byl: zie bij vs. 80; heirschap: heerschappij (Ned. Wdb. VI, 379).
voetnoot159
steenrotsduin: hoge steenrots.
voetnoot161
De Raeden van de Stadt: de vroedschap.
voetnoot162
De leden van deze kommissie van advies heetten voluit: Cornelis de Graeff, Anthony Oetgens van Waveren, Joan Huydecoper van Maerseveen en Jan Cornelisz. Geelvinck.
voetnoot163
voorgebeelde ontworp: voorlopig ontwerp (worpen: werpen). Sedert 1640 heeft men telkens wijzigingen in het bouwplan gemaakt (vergelijk ed. Kronenberg, Inleiding, blz. 10-11).
voetnoot164
begryp: omvang.
voetnoot165
Bespiegelt: beschouwd, bestudeerd (Ned. Wdb. II, 2076); in 't oogh: door het onderzoek van; Trezoorieren: de Thesaurieren, de regenten belast met het financieel beleid van de stad.
voetnoot166
uit meer papieren: er waren ook andere ontwerpen ingediend dan dat van Jacob van Campen (zie bovengenoemde Inleiding, blz. 11).
voetnoot167
De verdienstelikste en kunstrijkste uitgekozen werd.
voetnoot168
de breede Raet: de volledige vroedschap; zijn zegel stack (hechtte): zijn goedkeuring schonk.
voetnoot170
afgereden: afgemat, uitgeput (oorspr. van personen gezegd: Ned. Wdb. I, 1286).
voetnoot172
midden: middelpunt.
voetnoot176
Verheerlijckt: tot aanzien gebracht.
voetnoot180-81
slincke: linker; ontfangt den offer uit der zee: ziet de gaven tegemoet, die de zeeschepen in het IJ aanvoeren.
voetnoot182
Onder de rechtervleugel waren de kelders van de wisselbank. Deze Beurs, door Vondel in 1643 bezongen (Dl. 4, blz. 548-49), sloot het Rokin in het Noorden dwars af.
voetnoot186
van: door; Watergoôn: schertsend voor stuurlieden, die de golven beheersen; waterzielen: varensgasten.
voetnoot187
schuw van: afkerig van; te weide gaen (woordspeling, met de bijgedachte van het genot dat zij er vinden; vandaar ook: danssen).
voetnoot190
rustigh: energieke.
voetnoot192
schendige: afschuwelike; Harpy: monster, uit de Griekse mythologie: vogel met meisjesgezicht en lange klauwen.
voetnoot193
nootwerck: noodzakelik werk.
voetnoot194
gunst: goede gezindheid, liefde voor het werk; verbystren: van 't juiste spoor brengen, vernietigen.
voetnoot195
af te staen van: te laten varen.
voetnoot200
Van hant tot hant: langzaam (vgl. langzamerhand).
voetnoot201
past op: let op.
voetnoot202
net: nauwkeurig.
voetnoot203
Gestadigheit verwint: waarschijnlik spreekwoordelik (vgl. hiervóór, blz. 854, vs. 65): door volhouden bereikt men het doel; kort: in korte tijd, snel.
voetnoot204
Den dagh om: twaalf uur rond.
voetnoot205
Nydigheit: de verpersoonlikte Nijd, die Amsterdam zijn nieuw raadhuis niet gunt.
voetnoot206
voor stadt: voor de stadspoorten.
voetnoot207
van: door.
voetnoot208
nachtgedroght: de in de nacht optrekkende vijandelike troepen (vergelijk zeegedroght in vs. 1026).
voetnoot209
verbaestheit: ontsteltenis, schrik.
voetnoot205-212
Herinnering aan de aanslag van Willem II op Amsterdam.
voetnoot212
aenstoot: aanval (Ned. Wdb. I, 373); den Oceaen ten trots: (zelfs) de Oceaan trotserende.
voetnoot213
ze: de Nydigheit (vs. 205); oorden: wateren.
voetnoot214
uit den Noorden: (Datief na uit).
voetnoot219
getroost: vol goede moed om (Ned. Wdb. IV, 1853); Neptuin: de opperste zeegod.
voetnoot220
strantbeer: zeewering.
voetnoot221
hier tegens aen: daar tegenover.
voetnoot222
zyne vorck: de drietand, als attribuut van Neptunus; opgepreste Goden: de naar boven gejaagde zeegoden.
voetnoot224
Outewael: of Oetenwael, dorpje ten O. van Amsterdam aan de Diemerdijk, later bij de stad getrokken.
voetnoot225
Geborsten: met geweld binnengedrongen; zijn riemen: Neptunus wordt dus voorgesteld als zittende in een geroeid schip.
voetnoot227
wel eer: nl. omstreeks 1630, bij de drooglegging.
voetnoot229
schiepen: schepten. Veel Amsterdammers bezaten buitenplaatsen in de Diemermeer.
voetnoot230
De schuld gevende aan het stedelik bestuur; verliepen: wegliepen uit.
voetnoot232
't Veen: vgl. vs. 137.
voetnoot233
een bare zee: de volle zee.
voetnoot235
huisman: boer.
voetnoot236
gedootverft: doodsbleek van schrik.
voetnoot213-38
Herinnering aan de hoge watervloed van Maart 1651, waarbij Amsterdam ten dele onderliep, dijken doorbraken en de drooggemaakte Diemermeer overstroomde.
voetnoot238
kostelijck: duur. De gelden, bestemd voor het kostbare Stadhuis, moesten dienen om de schade te vergoeden.
voetnoot239
zeezieck: begerig naar de macht ter zee.
voetnoot240
de waterketen spant: een reeks oorlogschepen als een keten over het Kanaal legt van Dover tot Calais (vgl. de Zeeleeu op den Teems, vss. 7-10).
voetnoot241
krammen: ineengedraaide bosjes stro, om het materiaal van de dijkversterking vast te houden (Ned. Wdb. VIII, 78).
voetnoot242
Londen hoopt zich meester te maken van de handel der Holl. zeesteden.
voetnoot243
Karthage en Rome: met deze aartsvijanden worden Engeland en de Republiek bedoeld.
voetnoot245
Plutoos blicken: de ogen van Pluto, god van de onderwereld.
voetnoot246
waterperck: strijdperk ter zee.
voetnoot252
toestoot: aanvalstoot.
voetnoot255
Van achteruit: achteruit: stuiven: stof op te jagen.
voetnoot257
vast: voortdurend.
voetnoot239-60
Handelen over de eerste Engelse oorlog van 1652.
voetnoot262
Saturnus: god van de tijd.
voetnoot265
zeîn: zeis (vgl. zickel in 271).
voetnoot266
Het uurglas: de zandloper, als tijdmeter. Met dit attribuut en de zeis wordt de tijdgod meermalen afgebeeld.
voetnoot267
oft eer: of liever gezegd.
voetnoot269
ter noot: door de nood gedrongen.
voetnoot270
gerief, en schat: benodigdheden en gelden; diensten: takken van dienst.
voetnoot272
myn' ouderdom verslijt: op mijn hoge leeftijd mijn gezondheid ondermijnt.
voetnoot273
leggende: liggende.
voetnoot274
voort: dadelik, weldra; bederven: vernietigen.
voetnoot276
verzinckt: daalt af.
voetnoot278
nachtglas: het uurglas (vs. 266) dat in de nacht afloopt, dus: halverwege de nacht.
voetnoot279
beschooten: bevangen (vgl. Palam., vs. 407).
voetnoot281
het zolderveen: de turf op zolder.
voetnoot284
waeckt op: wordt wakker.
voetnoot285
torenbuskruit: een vaatje kruit in de toren.
voetnoot287
trezoor: kist met kostbaarheden.
voetnoot288
bergen: brengen in veiligheid.
voetnoot289
weiden: zich verspreiden (oorspr. zich verlustigen).
voetnoot290
gunst: genegenheid.
voetnoot291
oirbaer: nut.
voetnoot294
De nieuwe fenixpluim: de jonge veren van de nieuwe Fenix, herrezen uit de as van de afgeleefde vogel. Appositie bij het vorige haer vleugels. Met kroon van 's lants gebouwen laat Vondel het beeld van de verpersoonlikte Bouwkunst varen, en denkt hij weer aan het voortbrengsel van de bouwkunst. Daardoor wordt de zin wat verward.
voetnoot296
een geduurzaemheidt van eeuwen: een eeuwenlange duurzaamheid (vgl. vs. 590). En (aan dit bouwwerk) een langdurig bestaan verzekert.
voetnoot300
lesscher: blusser.
voetnoot301
voorwint: door de wind in die richting gedreven.
voetnoot303
Stalpaert: de tweede bouwmeester.
voetnoot304
in den mont: tegemoet.
voetnoot305
tegenweer: in Vondel's taal onz.
voetnoot306
eemer: brandemmer; kissende (klanknabootsend woord): sissende.
voetnoot308
gestichte: bouwwerk.
voetnoot309
heiloos: spelling voor heilloos.
voetnoot310
Dat zou de bouwer het genot van zijn arbeid vergald hebben.
voetnoot311
kneuzen: knakken.
voetnoot313
voorspoock: voorteken.
voetnoot314
Den opgang: het uitbreken.
voetnoot315
verbaest: verschrikt.
voetnoot316
van: door.
voetnoot317
behoudenis: levensbehoud.
voetnoot318
begrijp: begrip.
voetnoot320
tot kosten van: tot schade van.
voetnoot321
Dan eerst bukt, als de ramp ons overvalt; dees gronden: de volgende bewering.
voetnoot323-24
Antwerpen en Emden bewijzen het tegendeel, want na de bouw van hun stadhuizen is hun bloei nog toegenomen; keert betekent dus: een gunstige wending neemt.
voetnoot326
schon.... aen: jaagde op. De bouwplaegh is dezelfde Nydigheit (205), die telkens tracht de bouw te verhinderen; een' watervloet: een stroom, massa.
voetnoot329
tegensportelen: tegenweer.
voetnoot331
groente: de groene delen; de geest: de levenwekkende kracht (Ned. Wdb. IV, 720).
voetnoot333
der muize: naast muis kent het Vlaams ook een jonger enkelv. muize (De Bo).
voetnoot334
een gouden tant laeten: blijkens het verband: nieuwe vruchtbaarheid veroorzaken. De oorsprong van deze uitdrukking is mij onbekend.
voetnoot336
weide: grasvoorraad.
voetnoot338
houdt een zelve streeck: volgt dezelfde koers. ‘Hoog streek houden’ betekent in zeemanstaal: bijna pal tegen de wind ingaan, dus weinig vorderen. Mej. Kronenberg wil deze lastige plaats aldus opvatten: ‘met de bouw ging het al even onvoorspoedig als 't nu voltooide werk voorspoedig is in zijn aanzien bij iedereen’.
voetnoot341
De Kerck van Sint Kathryn: de Nieuwe kerk, gebouwd naar het voorbeeld van de hoofdkerk van Amiens (vs. 347).
voetnoot342
bekleet de slincke zyde: bevindt zich aan de linker zijde (Ned. Wdb. II, 1596), nl. na de afbraak van de huizen.
voetnoot344
Heer Eggaert: Willem Eggert, een rijk koopman († 1417), bevriend met graaf Willem VI, droeg veel geld bij voor de bouw. Op zijn grafschrift in die kerk werd hij genoemd ‘medefundateur van dese Kerk’; 't geschrift: het opschrift; gekent: erkend.
voetnoot345
rancken: afstammelingen. Verschillende aanzienlike Amsterdamse families (o.a. Hinlopen, Oetgens, Reael en Six) beweerden af te stammen van deze Willem Eggert.
voetnoot346
Gehouden: verplicht; deught: weldaad.
voetnoot348
kerckgesticht: kerkgebouw (vgl. 341).
voetnoot352
al t'ongelyck: zeer ongelijk, d.w.z. ver overtreffende.
voetnoot353
dwaze zangverquisters: die onachtzaam luisteren naar muziek.
voetnoot354
bancket: feestelik onthaal.
voetnoot355
Vier orgeldeuren: twee boven elkaar aan weerszijden, aan beide kanten beschilderd door Jan Gerritsz. van Bronckhorst (1603- ± 1677) met voorstellingen uit de geschiedenis van David en Saul.
voetnoot359
Saul: tweelettergrepig te lezen: Sauwel (ook in 366).
voetnoot363
wetten: scherpen, versterken; kroonzucht: heerszucht.
voetnoot364
Bezuurt van Jesses zoon: waarvan David de smartelike gevolgen ondervond.
voetnoot366
vermeten: laatdunkend.
voetnoot367
schicht: speer; toedryven: toeslingeren.
voetnoot368
al stil: zich ongemerkt verwijderend.
voetnoot369
flux: vlug (Ned. Wdb. III, 4591). De bedoeling zal wel zijn dat hij de boodschap vlug overbracht; hier beneden: op een lager paneel.
voetnoot370
overstreden van: overwonnen, overmand door.
voetnoot371
verwaete: vervloekte, verdoemde.
voetnoot373
gevolgh: vervolg.
voetnoot375
spellen: voorspellen; 't heiligh borstgesteent: de twaalf edelstenen op het opperkleed van de hogepriester, uit wier schittering de toekomst voorspeld werd (zie Gebroeders, vs. 240-vlg.).
voetnoot374-76
Vgl. Vondel's Gebroeders.
voetnoot376
Hebron: woonplaats van David, de koning van Juda; die Sauls doot beweent behoort bij hem.
voetnoot380
staetsi: plechtigheid.
voetnoot381
d'eenstemmigheit: het harmonies samen-klinken.
voetnoot383
rinckeltuigh: instrument met rinkelende bellen.
voetnoot385
stoel: troon.
voetnoot386
't Noorder glas: het nog aanwezige kerkraam in de Noorder kruisbeuk.
voetnoot388
Maxmiliaen: verkorting uit Maximiliaan, ter wille van het versritme. De keizerskroon boven het wapen werd in 1489 verleend voor de hulp van de stad in de binnenlandse strijd.
voetnoot391
danckbaer merck: bewijs van dankbaarheid.
voetnoot392
Ridder Boelens gout: dat Andries Boelens Dircksz. (1455-1519) deze kroon met goud gekocht zou hebben, is een onbewezen overlevering. Vgl. hierachter het gedicht Op de Wapenkroon van Amsterdam; grootdaedigheit: dapperheid.
voetnoot395
De Westertoren draagt nog deze keizerskroon onder het kruis met de windvaan.
voetnoot397
ten grave: naar het praalgraf (vergelijk hiervóór, blz. 573-74).
voetnoot399
gebiedt: gezag.
voetnoot402
Plutoos hemel: schertsend-ironies voor: de onderwereld.
voetnoot403
waterbrant: brand op het water.
voetnoot404
vyantsch: vijandig.
voetnoot405
Withal: Whitehall, het koninklik paleis te Londen.
voetnoot406
Hetrurie: het oude Etrurië, waarin Livorno lag.
voetnoot408
boort aen boort klampen: enteren; groothartigh: dapper.
voetnoot409
hart: symbool van moed.
voetnoot410
wapen: familiewapen.
voetnoot411
ridderlijck geweer: wapens. Op de graftombe ziet men speerpunten en pijlbundels, tussen vaandels half stok, monden van kanonnen en een helm.
voetnoot413
De Waegh: de sierlike oude Waag, midden op de Dam, is in 1808 afgebroken.
voetnoot414
net: nauwkeurig. Woordspeling met afwegen: ten einde toe wegen: de Waag werkt nauwkeurig, maar kan de overvloed nauweliks aan, en komt nooit gereed.
voetnoot416
een' Potozy: een eindeloze voorraad; Potozy: rijke zilvermijn van Bolivia.
voetnoot417
gewesten: windstreken.
voetnoot418-19
Het verdiende geld wordt besteed aan vruchtbaar land door nieuwe inpoldering, of aan landgoederen in de duinstreek, en brengt dus nieuwe welvaart.
voetnoot420
groeit: geniet; zuiveltasch: beurs met de opbrengst van de zuivelprodukten.
voetnoot422
oorloghszenuw: de krijgskas.
voetnoot424
Onduidelik uitgedrukt. De bedoeling is: maar dat zijn lijdzaamheid niet zo ver gaat, dat hij niet een oorlog zou eisen (verghen) om zich te wreken.
voetnoot425-26
De hoofdwacht van het stedelik garnizoen was gevestigd in de bovenverdieping van de Waag.
voetnoot428
schimp: smaad (vgl. vs. 95).
voetnoot429
De Vischmerckt: overdekte visbanken op de Middeldam, op de plaats waar later de beurs gebouwd werd; woelt vooruit: dit kan slaan ‘op de bootjes met visch, die druk dooreenwarrelend langs het Damrak, zich naar voren werkten’ (Kronenberg).
voetnoot430
bezorght: voorziet (vgl. vs. 144).
voetnoot432
het Gilt: het Vissersgilde vierde hier feest ter ere van de beschermheilige, Sint Petrus.
voetnoot433
kroonen: kransen.
voetnoot434
naerdien: omdat; zich geneeren: in zijn onderhoud voorzien.
voetnoot435
't Galileesch geslacht: die vissers ten tijde van de apostel Petrus; by: door.
voetnoot437
De Beurs: vgl. vs. 182.
voetnoot438
waterpylen: pijlsnel voortschietend water.
voetnoot439
adem haelt: eerst tot rust komt.
voetnoot440
d'oude en nieuwe Zy: vgl. vs. 16.
voetnoot441
bloet: geslacht, volk.
voetnoot445
slangestock: staf met twee slangen omwonden.
voetnoot446
gepropt: vervuld.
voetnoot447
wisselkansse: het risico van wissels.
voetnoot449
havery: averij: verzekert: assureert.
voetnoot450
wracken: niet zeewaardige schepen.
voetnoot452
drang: drom, massa; moedt: durf.
voetnoot454
steigeren: verrijzen.
voetnoot455
burgerdraght: de (weelderige) kleding van de burgers.
voetnoot456
schattingen: (ruime) opbrengst van de belastingen; pracht: weelde.
voetnoot457
propt: vult met gedrang.
voetnoot458
brommen: gonzen (vgl. Aeneïs-vertaling VI, 1055).
voetnoot461-62
In de nissen boven de bogen van de Beursgalerij ontbraken nog de beelden. Vondel wilde er 36 Graven (de 36 leden van de Vroedschap?) in geplaatst hebben.
voetnoot463
klincken: uithouwen.
voetnoot465
Gebeuren: te beurt vallen; mijn Beursgenooten: de kooplieden die mij (de Beurs) bezoeken.
voetnoot469
Vijf hooftgebouwen: Raadhuis, Nieuwe Kerk, Waag, Vismarkt, Beurs.
voetnoot470
navelpunte: middelpunt; geen onkenbaer teiken: een niet te miskennen bewijs.
voetnoot472
naem: roem; Sint Markus plaets: het San Marcoplein te Venetië.
voetnoot473
zelf: zelfs; het velt van Mars: het Campus Martis te Rome.
voetnoot474
middaghglans: toppunt van roem.
voetnoot476
in zijn triomfe: bij zijn driedaagse triomftocht in Rome (29 v. Chr.), toen hij de vrede bevestigd had.
voetnoot477
't mercktvelt: Damplein.
voetnoot478
zich reppen: zich (gemakkelik en) snel brengen.
voetnoot479
stallingen: uitstallingen, kramen.
voetnoot480
burgerdrang: drom van burgers; huisman: boer; in den hoop: in bonte mengeling.
voetnoot481
Vast: voortdurend; besteden: van de hand doen, verkopen.
voetnoot482
burrien: draagbaren; sleden: voertuig zonder wielen, oudtijts voor vrachtvervoer gebruikt (Ned. Wdb. XIV, 1633).
voetnoot484
radt: kruiwagen.
voetnoot484-88
Vergiliaanse vergelijking (Aeneïs I, 430, VI, 707; vgl. Hooft's Geeraerd van Velsen, vs. 1650).
voetnoot490
Wethouderen: burgemeesters; bekommert: belast.
voetnoot491
deftigh staetgespreck: ernstige, gewichtige gedachtenwisseling over politiek.
voetnoot492
luchten: geruchten.
voetnoot493
letteren: brieven.
voetnoot494
gebleven: vergaan.
voetnoot495
belant: gestrand; sloegh: streed.
voetnoot497
En (binnen) 't roofnest.
voetnoot498
oorloghsman: oorlogschip (in deze betekenis niet in 't Ned. Wdb.); opdonderen: plotseling te voorschijn komen.
voetnoot499
de Straete: nl. van Gibraltar.
voetnoot500
groeit: voelt zich voldaan.
voetnoot505
Verquicken zijne hoef: zijn buitenplaats verrijken en verfraaien. Vooral in 's Graveland en en de Beemster hadden de rijke Amsterdamse kooplieden hun bezittingen.
voetnoot506
waeranden: lusthoven.
voetnoot507
stelt: brengt in werking(?). De gewone betekenis is: stemt.
voetnoot508
Hemoni (met accent op de tweede lettergreep): François Hemony; in 1655 tot stadsklok- en geschutgieter te Amsterdam aangesteld. Vergelijk Vondel's gedicht Op het klokmusyk t'Amsterdam, van 1661.
voetnoot509
Swelings: Diedrick Sweelinck, bij zijn dood, in 1652, door Vondel herdacht (hiervóór blz. 546).
voetnoot510
cimbeltoon: het cimbaal of hakbord was een snaren-instrument.
voetnoot512
Orlandoos grooten geest: de muziek, door Orlando's talent voortgebracht. Orlando Lasso was een beroemd Zuid-Nederlands componist, uit de 16de eeuw; heerenvenstren: de vensters van de Raadskamer of de Burgemeesterskamer.
voetnoot513
de Wet: de stedelike regering.
voetnoot515
tempeest: noodweer (op zee); hier: namelik van de pui van het stadhuis.
voetnoot516
op den zondaghstoon: na de afkondiging in de kerk (?).
voetnoot517
Naer hunne trouwboey treên: de huweliksband gaan leggen (Ned. Wdb. III, 83).
voetnoot518
vast: intussen.
voetnoot519
verft: doet blozen.
voetnoot521
eene straet: een dubbele rij.
voetnoot525
Van de stadhuispui werden ook, na klokgelui, de geboden, keuren, vonnissen door een sekretaris afgelezen; oude keuren, die slechts een jaar van kracht waren, werden jaarliks opnieuw afgekondigd.
voetnoot526
de jongste dagh: de oordeelsdag; hier: de dag van het rechterlik vonnis, dat met klokgelui afgekondigd wordt.
voetnoot527
Des sterfdaghs: van de terechtstelling; spiegelnut (in de eerste uitgave verbeterd uit de foutieve lezing: spiegelent): nuttig als afschrikkend voorbeeld.
voetnoot528
daeght: oproept.
voetnoot529
streept: striemt, ranselt.
voetnoot531
's Heeren wapenkruis: het Amsterdamse wapen; de stadts soldaet: vgl. vs. 425. De wachtmeester (533) of majoor voerde het bevel over het garnizoen.
voetnoot533
leuze: wachtwoord.
voetnoot535
orde: order; merck: teken, waarborg.
voetnoot538
bekleeden, en bewaeren: vervullen en betrachten (Ned. Wdb. II, 2382).
voetnoot539
af en aen: in- en uitgaande.
voetnoot540
de burgery: de 54 vendels schutters; een van de hoofdwachten was op het stadhuis gevestigd; vaen: vendels.
voetnoot541
geweer: wapenen.
voetnoot543
mam: borst.
voetnoot545
toe te treên: op te rukken; groothartigh: dapper.
voetnoot546
zwangere: geladen.
voetnoot547
voorstant: verdediging.
voetnoot548
onderkruipt: heimelik binnendringt.
voetnoot550
sleden: vgl. vs. 482.
voetnoot551
tien wegen: lopende van de Vismarkt, de Middeldam, Beurssteeg, Kromelleboogsteeg, Kalverstraat, van weerszijden van 't Stadhuis, van achter de Nieuwe Kerk, de Nieuwendijk en van het Water of Damrak.
voetnoot553
kruissen: doorkruisen.
voetnoot555
Amfion: vgl. het gedicht op de Gedenckpenning, blz. 906.
voetnoot558
streecken: vernuftige bedenksels.
voetnoot559
Het Noortsche mastbosch: de heipalen, uit Skandinavië afkomstig.
voetnoot560
Het stadhuis was gebouwd van Bentheimer steen, en van Bremersteen, langs de Wezerstroom aangevoerd; wort vlugh: komt in beweging.
voetnoot561
De Wester marmerklip: het Engelse of Schotse marmer; den maetzang volght: de vergelijking van de bouwmeesters met Amfion wordt voortgezet.
voetnoot562
Stalpaert: de tweede bouwmeester van het stadhuis; zie vs. 303.
voetnoot563
opspraeck: kritiek; gesprongen voor hun scheen: hun voor de voeten geworpen.
voetnoot564
zich verbouwen: al hun krachten wijden aan de bouw, zich aan het werk opofferen; 't Gemeen: het algemeen belang.
voetnoot565
Vergiliaanse vergelijking (Aeneis IV, 402-07); in den bouw: tijdens de oogst; nootdruft: levensonderhoud.
voetnoot568
ordentlijck: in geordende troepen; spelt: grove tarwesoort.
voetnoot572
alsins: in alle richtingen, overal.
voetnoot573
byten: maken bijtende een gat voor de korrels.
voetnoot574
Voorzichtige: vooruitziende, vooruit zorgende.
voetnoot576
ruighwerckers: arbeiders voor het ruwe werk (Ned. Wdb. XIII, 1649: alleen op deze plaats).
voetnoot577
schickt den baiert op: ruimt de rommel op (baiert: chaos).
voetnoot578
kanters: de werklieden die de steen behakken (Ned. Wdb. VII, 1368, alleen op deze plaats); fluxe gasten: flinke kerels.
voetnoot579
past: draagt zorg.
voetnoot581
pylasters: uitstekend deel van een muur, als zuil bewerkt; voedsel voor de muuren: kalk.
voetnoot582
bicksteen: als schuurzand gebruikt.
voetnoot584
Voor het weghalen van de afval werd een bedrag aan de stadskas (aan de Trezoorier) betaald.
voetnoot585
gesleten: afgesleten, door het uithouwen van bouwsteen.
voetnoot586
vratigh ingeslickt: gulzig binnengehaald: meeten: uit te meten, tot stand te brengen.
voetnoot587
De eigenlike oppervlakte is 282 bij 235 voet.
voetnoot589
gerief: geriefelikheid, gemak; te bewaeren: te handhaven, in acht te nemen.
voetnoot590
de drie: nl. de eisen van de praktijk, schoonheid (aenzien) en duurzaamheid (vgl. vs. 296); vergaeren: samengaan.
voetnoot591
gesticht: gebouw.
voetnoot594
De zeven wereldwonderen van de Oudheid.
voetnoot595
te toetsen 't recht bescheit: de juistheid van de inlichtingen te onderzoeken (toetsen bevat een woordspeling met toetssteen in vs. 597).
voetnoot596
van: door.
voetnoot597
Boven de zetel van de Sekretaris in de Vierschaer zag men op een voetstuk van zwarte toetssteen (voor het beeld van de Amsterdamse maagd) een Latijnse inscriptie met gouden letters (zie de tekst in de uitgave van Mej. Kronenberg, blz. 87).
voetnoot598
Polsbroeck: Cornelis de Graef, vrijheer van Zuid-Polsbroek; gedenckbaer: de gedachtenis levendig houdende (Ned. Wdb. IV, 585).
voetnoot599
Uitheemschen klaer berecht: (ook) vreemdelingen duidelik inlicht.
voetnoot600
kunne: sexe; staet: stand.
voetnoot601
wit: einddoel.
voetnoot602
in haeren krits voltogen: volkomen tot een (gelukkig) einde gebracht (Ned. Wdb. VIII, 296).
voetnoot603
vallen aen: beginnen met.
voetnoot607
neven: kleinkinderen; in 't gemeen: gezamenlik.
voetnoot609
en (in) 't aenzien: en ten aanschouwe van.
voetnoot610
hierop: tot dit doel.
voetnoot601-12
Vgl. Vondel's gedicht bij deze Grond steen-legging, hiervóór blz. 368.
voetnoot612
daer zy den stoel bekleên: wanneer zij de regeringszetels zullen bezetten.
voetnoot613
Iemand die al te kleinzielig zou willen napluizen of er ook aanmerkingen te maken zijn.
voetnoot614
zelf: zelfs; afbreuck: afbraak; terling: blok (oorspr. dobbelsteen).
voetnoot616-17
Nero wordt er van beschuldigd, Rome in brand gestoken te hebben, om zich zelf de eer te geven, een nieuwe stad te stichten (Tacitus' Annales XV, 39). Men verhaalde dat hij tijdens die brand de ondergang van Troje stond te bezingen, de toenmalige ramp bij de aloude vergelijkend (ed. Mej. Kronenberg).
voetnoot618
af te rojen: af te breken wat buiten de rooilijn valt, dus: de bochtige nauwe straten door brede te vervangen.
voetnoot619
Celer en Severus waren bouwmeesters van Nero, die voor hem na de brand een weelderig paleis bouwden.
voetnoot620
schat en stadt: de stedelike gelden.
voetnoot621
te dertel steigert: tot overmatige weelde opgevoerd wordt.
voetnoot622
vrouw Natuur, te zwack: de te slappe bodem.
voetnoot623
nutbaerheit: de eisen van de praktijk; in 't dringen even styf: die een even sterke aandrang oefenden (tot de nieuwe bouw).
voetnoot624
geryf: geriefelike huisvesting.
voetnoot626
die (terugslaande op Amsterdam) d'eeuwen zal verslijten: eeuwen lang zal voortbestaan.
voetnoot629
van: door.
voetnoot630
verduuren: doorstaan, te boven komen.
voetnoot634
d'allersnelste zinnen: het schranderste verstand.
voetnoot635
aen: tot aan.
voetnoot636-37
Dat het allerminste dat men zou veranderen, verkeerd zit. Elke verandering is verslechtering.
voetnoot641
rechtvaerdigh: juist, zuiver.
voetnoot644
hem: God.
voetnoot646
zulx: zodanig.
voetnoot647
In zynen stant bezwyckt: op de aangewezen plaats te kort schiet; Vitruvius: Romeins bouwmeester, ten tijde van Caesar en Augustus, auteur van een geschrift De Architectura.
voetnoot648
zelf: zelfs; Apollodoor: Apollodorus, Grieks architekt uit Damascus, die o.a. de zuil van Trajanus bouwde (649).
voetnoot650
door al zyn leên voltogen: in alle onderdelen volmaakt.
voetnoot651
verdooft: overtreft.
voetnoot653
elck om 't netst: wedijverend in sierlikheid (Ned. Wdb. IX, 1870); ingewanden: inwendige organen.
voetnoot654
lidt: slaat op al wat genoemd is van middenlijf tot schouders; ampt: taak; standen: juiste plaats.
voetnoot655
Wethoudery: stadsregering.
voetnoot658
zelfs: zelf.
voetnoot659
bezoecken: onderzoeken, ervaren.
voetnoot662
zich verkleinen: zich nederig in dienst stellen van.
voetnoot663
houdt de wateren in toom (figuurlik): bewaart de binnenlandse rust; het burgerhof: het raadhuis, als zetel van de burgerl. regering.
voetnoot666
zijn pit: het binnenste hout.
voetnoot668
overwightigheit: topzwaarheid; vermast: overlaadt, bezwaart.
voetnoot672
al 't jaer is zijn saizoen: het gehele jaar door voelt hij zich krachtig.
voetnoot673
schel: luid.
voetnoot674
de melckbron: de koeien die gemolken worden.
voetnoot675
gehult: getooid (oorspr. gekapt, Ned. Wdb. VI, 1300).
voetnoot676
lyst: horizon.
voetnoot678
De Noortsche blaesbalgh: vgl. vs. 214.
voetnoot680
ontziet: vreest.
voetnoot682
de vyf aeloude: nl. de Toskaanse, Doriese, Ioniese, Korinthiese en Composiete (volgens Vitruvius: Architectura III, cap. 2). Daarvan waren de drie laatste toegepast; brommen: prijken.
voetnoot683
stadiën: verdiepingen.
voetnoot684
uit twee: nl. de Ioniese en Korinthiese; d'ongemengde: de Korinthiese.
voetnoot688
Griecken: Griekenland.
voetnoot689
verknochtheit: samenvoeging; orden: schikking; niet: niets.
voetnoot690
gestreepte: van cannelures voorziene.
voetnoot691
De hangende festoen: boven de ramen aan de buitenzijde; of: alsof.
voetnoot692
de vloer: van de grote zaal (zie vs. 977-vlg.); pant: galerij (Ned. Wdb. XII, 295).
voetnoot693
zinrijck loof: lofwerk met biezondere betekenis, boven de ingang van de afdelingen, b.v. boven de Desolate-Boedelkamer: de val van Icarus, omringd met lege kisten, brieven en rekenboeken waaraan de ratten knagen (Kronenberg).
voetnoot694
ampt: bestemming.
voetnoot695
ledige ydelheit: doelloze opsiering, d.w.z. de plaats van elk beeld is doordacht.
voetnoot696
gemaniert: geordend, harmonies.
voetnoot697
de lange pijp: de schacht van de zuil.
voetnoot698
by d 'ouden niets verliezen: kunnen gerust de vergelijking met de Antieken doorstaan.
voetnoot701
voorhooft: frontispies.
voetnoot702
Quellijn: Artus Quellinus, de beroemde Antwerpse beeldhouwer, die een groot deel van het beeldhouwwerk maakte.
voetnoot703
draeght moedt op: is trots op.
voetnoot705
gekroont: met de keizerskroon; zie vs. 388-vlg.
voetnoot706
de zon der Duitsche (Germaanse) landen: slaat op Amsterdam.
voetnoot708
kruick: het gewone attribuut van watergoden in de renaissancekunst.
voetnoot711
slaen een ongelijck geluit: doen verschillende klanken horen.
voetnoot717
de Tritons: half mens, half vis, als trompetters van Neptunus, blazend op een kinkhoorn.
voetnoot721
waterjaght: stoet, troep die zich in het water beweegt (Ned. Wdb. VII, 73).
voetnoot722
kool: gloed.
voetnoot723
Peleus: Griekse koningszoon, verliefd op de Nereïde Thetis; uit hun verbintenis werd Achilles geboren.
voetnoot727
't zeedom: de gezamenlike zeegoden.
voetnoot730
propt: vult.
voetnoot733
Waerby: waardoor.
voetnoot734
aen: tot aan. In 1612 was de stad uitgebreid; in 1663 is deze uitbreiding voltooid door het graven van de drie hoofdgrachten.
voetnoot736
bouwtze: maakt die grote uitbreiding mogelik; brengt zoden aen den dijck (spreekw.): helpt de zaak goed vooruit.
voetnoot737
af te treden: uit te weiden.
voetnoot739
bespiegelen: beschouwen.
voetnoot742
Cybele: de grote Moeder van de goden, afgebeeld met een kroon van torens op het hoofd, als symbool van haar heerschappij over de aarde; heldre: luisterrijke.
voetnoot744
overwaeit: aan komt zeilen.
voetnoot745
Het Burgerweeshuis stond op de plaats van het vroegere nonnenklooster van Sint Lucia.
voetnoot747
Het tucht- of rasphuis was ingericht in het voormalige Klarissenklooster aan de Heiligenweg. De gevangenen moesten daar rood Braziliaans hout raspen. Schertsend noemt Vondel de tuchtmeester Raspyn (vgl. Vondel's gedichtje Op d'Afbeeldinge van de Tucht).
voetnoot748
het wilt: de boeven; in de lijn: vastgebonden.
voetnoot751
het Spinhuis: de gestraften moesten in dat werkhuis spinnen. Later werd het vooral tuchthuis voor vrouwen en meisjes die zich overgaven aan breidelooze Min (752); raeght: veegt weg. In de spin zit dus een woordsp.
voetnoot754
Sint Peters Galeryen: 't St. Pietersgasthuis, waaraan Dr. Sam. Coster (756) als dokter verbonden was.
voetnoot756
verquickt: gebaat, geholpen; de Bajert of Beiaard, een deel van het vorige gebouw, waar daklozen drie dagen kosteloos geherbergd werden.
voetnoot757
verlege wandelgasten: hulpeloze zwervers, landlopers.
voetnoot759
Het nabuurgasthuis: het naburige Oudemannen- en vrouwenhuis.
voetnoot760
stock: grijsaard.
voetnoot761-62
Het Amiraelshof of Prinsenhof, bestemd tot verblijfplaats van hoge gasten, maar later aan de Admiraliteit afgestaan. Daar vergaderde de Zeeraet of Admiraliteit; scherp gesleepen op 't veiligen: die steeds volle aandacht schenkt aan het beveiligen; gekruist: doorkruist; wellicht ook woordspeling met: geplaagd, onveilig gemaakt door (Ned. Wdb. VIII, 450)?
voetnoot763
Ontfanger Spiegel: Mr. Egbert Spiegel, sinds 1641 ontvanger-generaal der Admiraliteit; 't geleigelt wort betrouwt: wordt het convooi-geld toevertrouwd. Deze belasting op in- en uitgaande goederen was oorspronkelik bestemd om het noodzakelik geleide van koopvaardijschepen te bekostigen.
voetnoot764
De zenuw moet de kas van de Admiraliteit zijn; de toevoeging die de zeekust ploeght, en bouwt is mij niet duidelik.
voetnoot766
haer gebuuren: de omwonenden.
voetnoot767
Sint Niklaes: de Oude Kerk.
voetnoot768
net: sierlik; Swelings Faem: vgl. vs. 509; gunst: populariteit (de genegenheid voor hem), of zijn liefde (voor de kunst)?
voetnoot770
Jesses nooten: Davids psalmen.
voetnoot771
De orgeldeuren waren beschilderd door Maarten van Heemskerck (1498-1574).
voetnoot775
Het tafereel stelde voor: David dansende vóór de Bondskist ('t heiligh Kistverbont).
voetnoot776
gaende maeckt: brengt in beweging, doet dansen.
voetnoot777
Michol: zijn vrouw, die dit beneden zijn waardigheid acht (2 Sam. VI, 16); te blint vervoert: geheel verblind en meegesleept (door haar verontwaardiging).
voetnoot778
ommegang: optocht; staetsi: plechtigheid.
voetnoot780
verbaest: verschrikt, ontsteld.
voetnoot782
snelle: vaardige.
voetnoot783
des schildergeests: van de talentvolle schilder.
voetnoot785
Daer Christus wort vertoont: terwijl hem het Christuskind getoond wordt.
voetnoot786
maetigen: tot een harmonies geheel maken; hartstoghten ordineeren: hartstochten treffend uitbeelden.
voetnoot787
bouwen: een schilderij componeren; schildren een gewelf: Vondel bewondert de perspektieviese weergave van het gewelf op de twee eerste ramen.
voetnoot781-88
De in deze verzen beschreven ramen, door Pieter Aertsen in 1555 ontworpen, zijn nog bewaard.
voetnoot789
't koorglas: achter 't Hoge koor was een raam met de wapens der burgemeesters. Ieder, vooral de kloecksten, verlangden naar de eer, zijn wapen hierop te zien.
voetnoot790
Admiraal Jacob van Heemskerck (gesneuveld 1607) had daar zijn praalgraf; de grafsteen wordt bekroond door zijn wapenschild.
voetnoot791
't Gewelf: de Nieuwe-Zijdskapel, bekend door het mirakel van Amsterdam; vandaar zijn Heiligheit in d'oude tijt.
voetnoot792
Sint Agnes school (Datief): het Athenaeum, gevestigd in 't oude Agnietenklooster. Caspar van Baerle en G. Vossius waren daar de eerste professoren (zie Dl. 3, blz. 372).
voetnoot794
plagh: placht.
voetnoot795
licht: verlicht.
voetnoot796
op: open. De Amsterdamse schouwburg had openschuivende gordijnen.
voetnoot797
starrelichte stoelen: door sterrenglans verlichte tronen.
voetnoot799
Vondel bedoelt niet zo zeer zijn treurspel, als de hartontroerende stof zelf, die bij uitstek tragies was (vgl. vss. 801-2).
voetnoot800
maeghdewas: zuiver was.
voetnoot803
Vgl. voor de opvoedende kracht van het toneel: Samson, vs. 685.
voetnoot804
Ontmomt: ontmaskert.
voetnoot805
personaedje: toneelspeler.
voetnoot806
Gelaerst, of licht geschoeit: in treur- of blijspel. De laars (cothurnus) is het attribuut van de tragediespeler; de lichte schoen (soccus) die van de comedie-speler.
voetnoot808
heiligh en onheiligh: uit de bijbel of de geschiedenis.
voetnoot809
Onthaelen: ontvangen; de Wet: het stadsbestuur.
voetnoot811
Sint Joris hof: een Proveniershuis, waar men de kost moest kopen; den onbezorghden kost: de kost waarvoor zij zelf niet behoeven te zorgen.
voetnoot813
De Heerenherbergh: voornaam stadslogement. Bedoeld zal zijn het Oude-Zijds Heerenlogement, waar ook de veiling van vaste goederen plaats vond (814).
voetnoot815
Ostindisch huis: het pakhuis van de O.I. Compagnie, door Hendrik de Keyser gebouwd, waar ook de veilingen van de Compagnie waren. (Vergelijk Vondel's gedicht van 1638 in Deel 3, blz. 628).
voetnoot817
't Westindiaensche: het pakhuis van de W.I. Compagnie, gebouwd in 1642; wil: zal. Deze hoop is niet verwezenlikt.
voetnoot818
Afeischen: terugvorderen, nl. het verloren gegane Brazilië; by: door; zeefortuin: wisselend lot ter zee.
voetnoot819
Het Schrynwercks pant of Kistemakerspand: gildehuis van de schrijnwerkers, die daar hun werk uitstalden; bestelt: verschaft; kantoor: in de oude betekenis van kist of kast, ter berging van geld en papieren (Ned. Wdb. VII, 1383).
voetnoot820
sackerdaen: geurig, bruin hout.
voetnoot821
De Vleeschhal: de grote Vleeshal was gevestigd in de vroegere Sint Pieterskapel; wiens: welks; afgesteecken: doorgestoken.
voetnoot823
d'oude visschery: Mej. Kronenberg denkt hier aan de wonderbare visvangst in het evangelie, met een toespeling op de vroegere Boeren-Vischmarkt daar ter plaatse. Zou niet eer te denken zijn aan het vissen van mensenzielen door de apostel?; Leenhuis: de Bank van Lening.
voetnoot825
't Geschuthuis: de Stads Geschut- en Klokgieterij, in 1614 gebouwd; smilt aen vlieten: smelt in stromen.
voetnoot826-27
donders en blixems: geschut en munitie; de korenschuur: de zolders van de stadswapenhuizen deden dienst als stadskorenpakhuizen, die dienden om in dure tijden de korenwoeker te bestrijden.
voetnoot828
vrecke merckt: de hebzuchtige speculanten.
voetnoot829
Stetuin: de Stadstimmertuin, waar timmerwerk voor de stad verricht werd; bezorghen: voorzien van het nodige.
voetnoot831
bezorght den nootdruft: helpt de behoeftigen door bedeling.
voetnoot833
Huiszittevaders: de armvoogden, die de Huiszittenhuizen bestuurden.
voetnoot835
de Schermschool: stadsdrilmeesters oefenden daar de schutters in de wapenen (geweer).
voetnoot837
monstert: schrijft in.
voetnoot839
't Pesthuis: sinds 1635 buiten de stad, aan de Overtoom, gevestigd.
voetnoot840
vaeght van: zuivert van.
voetnoot841
vette en magere: de magere ossenmarkt werd in April, de vette eind Oktober of begin November op 't plein voor de Regulierspoort gehouden.
voetnoot842
Eiderste of Eiderstede: Eiderstedt in 't Westen van Sleeswijk. Daar kwamen in 't voorjaar de magere ossen van daan.
voetnoot843
Ridderjeught: jonge aristokraten; vroom: dapper, flink.
voetnoot844
in den ring: een perk of plein, een soort manege, buiten de Regulierspoort, waar rijlessen gegeven werden.
voetnoot845
De scheepswerf: nl. die van de admiraliteit, op Rapenburg.
voetnoot846
Bickers eilant (genoemd naar Dr. Jan Bicker): gelegen in 't N.N.W. van de stad, met veel scheepstimmerwerven; eilanden: drijvende eilanden, schepen.
voetnoot848
aen: tot aan.
voetnoot849
Het bezigh Werckhuis: 't Arme kinderen Werkhuis, ook voor volwassen leeglopers bestemd, in 1650 ingericht; de luie koorts: de kwaal van luiheid, oorsprong van alle andere kwalen (hooft van alle plaegen, vs. 850).
voetnoot851
de Wael: twee binnenhavens aan de IJkant.
voetnoot852
't mastbosch: de talloze schepen; gezielt: bemand, vol leven en beweging.
voetnoot854
aderen: wateren.
voetnoot856
den stoel, gewijt aen 't Waterrecht: het kantoor van het zeerecht, in 1618 gebouwd, waar de Commissarissen van de zeezaken vergaderden.
voetnoot857
den bouw: het opbouwen, organiseren.
voetnoot858
braveert: praalt; dus heerlijck uitgestreecken: zo luisterrijk gesierd.
voetnoot860
uit een heel ander oogh: met geheel andere blikken, d.w.z. met meer zelfvertrouwen, nu ze sterker zijn.
voetnoot862
Haimens: Jan Heimensz. Koeck, stadsingenieur en vestingbouwkundige; wiskunstigh: volgens de regelen van de wiskunde.
voetnoot863
uitspanning: uitweiding; dient het wyfeest tot een kruis: is een wanklank bij dit inwijdingsfeest (kruis: ramp, ongeluk).
voetnoot864
steigerend: zich verheffend. In 1655 was de bouw nog niet voltooid.
voetnoot865-66
Deze drie metalen beelden bekronen het frontispies; Voorzichtigheit: vooruitziend beleid; bekleet haer stede: neemt haar plaats in; slincke hant: linker kant.
voetnoot868
Gelijck en ongelijck: recht en onrecht.
voetnoot869
zachter: des te meer bevredigd, omdat ze zich spiegelen kan.
voetnoot871
Daer: waar.
voetnoot872
graetboogh: instrument om de sterren te ‘schieten’ (vs. 895), d.w.z. de hoogte te bepalen; kaertboeck: atlas.
voetnoot873
Kanaster: korf voor verzending van Indiese produkten (Ned. Wdb. VII, 1221).
voetnoot875
lucht: luchtstreek.
voetnoot877
rechte eerbiedigheit: oprechte hulde.
voetnoot879
burgerlijck: beschaafde (met geordende toestanden).
voetnoot880
gunst, gedraegen: genegenheid, toegedragen aan.
voetnoot882
Moor: niet-blanke; geele Moor: de Muzelmannen van Noord-Afrika; zwarte Moor: neger (Ned. Wdb. IX, 1101).
voetnoot884
Thetis: vgl. vs. 724.
voetnoot885
by 't grimmen van de Beeren: in het hoge Noorden, waar de grote en de kleine Beer schijnen.
voetnoot886
Te verbinden met het subjekt het gouden hooft (de zon) in vs. 883.
voetnoot889
Ook boven op het fronton van de achtergevel staan drie metalen beelden: Atlas in 't midden, geflankeerd door de Reden of de Matigheid en de Wakkerheid. Toen Vondel dit schreef was de bovenverdieping nog niet voltooid. Het plan schijnt dus eerst geweest te zijn, de Sterkheid (889) of Standvastigheid te kiezen in plaats van de Wakkerheid (vgl. Aant. Kronenberg, blz. 98).
voetnoot891
toegeleght: toegekend.
voetnoot893
gedeelt aen: verdeeld in.
voetnoot894
Om wien: rondom welke; durf: durft.
voetnoot895
schieten: zie bij vs. 872.
voetnoot896
Tifis: Tiphys, de stuurman op de tocht van de Argonauten.
voetnoot898
Palatyn: op de Palatijnse berg.
voetnoot902
aertsgewelt: wereldmacht.
voetnoot904
niemants wrevel spaert: de wrok, de haat van niemand ontziet.
voetnoot905
van outs: eertijds.
voetnoot906
Gysbrechts houten muur: de houten verschansing rondom Gysbrechts veste.
voetnoot908
tweewerf: dit doelt misschien op de overlevering dat de Kennemers reeds in 1203 de stad in brand gestoken zouden hebben. Vgl. Zeemagazyn, vs. 208-vlgg.; op dit pas: in die tijd.
voetnoot910
behantvest: met privileges begunstigd; van: door.
voetnoot911
lantspylaer: steun voor het gehele land.
voetnoot912
uitstaen: doorstaan, te boven komen.
voetnoot914
Zware branden hebben Amsterdam geteisterd in 1421, 1441 of 1444 en 1452 (vgl. vs. 928).
voetnoot915
het los verreuckeloosde vier: de brand die door roekeloosheid aangekomen was.
voetnoot918
heerlijck: vorstelik, prachtig.
voetnoot919
Gelyck (vgl. vs. 131): want immers.
voetnoot920
als: even weinig als.
voetnoot922
ydel puin: niets dan puin (ydel: leeg).
voetnoot924
dies: daarom.
voetnoot925
gevalt haer dit: als zij lust heeft. Mej. Kronenberg onderstelt hier een toespeling op de uitdrukking: zijn huis in brand steken, om zich aan de kolen te warmen, d.i. iets doms doen.
voetnoot926
dat branden niet verarmen: het (Ned. Wdb. III, 1034) geeft meer voorbeelden van dit spreekwoord.
voetnoot928
verheerlijckte mijn erf: mijn gebied luisterrijker maakte.
voetnoot930
strijdigheên te wercken: een (schijnbaar) tegenstrijdige uitwerking heeft, dat men door brand uit de brand geraakt.
voetnoot931
zeegnen: tot een zegen te maken.
voetnoot933
geluckighst: het gelukkigst.
voetnoot934
haverye: averij.
voetnoot935
onweêr: noodweer; geboet: hersteld, vergoed.
voetnoot938
Op haeren ondergront: in de door haar (de bouwkunst) ontworpen benedenverdieping; de dagh: het daglicht.
voetnoot939
vierkanten: de binnenplaatsen; langworpigh: langwerpig.
voetnoot940
gezicht: uitzicht.
voetnoot943
het donderhol: de wapenkamer, tussen de beide binnenplaatsen.
voetnoot944
in arbeit gaet: in barensweeën verkeert; vgl. gereet te baeren (945); van: door.
voetnoot946
's lants geweldenaeren: die het land geweld willen aandoen.
voetnoot947
De Noortsche kercker: de gevangenis in de keldergewelven aan de Noordzijde, bestemd voor ter dood veroordeelden.
voetnoot948
kling: zwaard van de beul.
voetnoot949
De gyzelkamers: Noordelik boven de grond; bovendien waren daar de gevangenissen voor minder zware misdadigers, de folterkamers en de cipierswoning.
voetnoot951
vertrecken: zijkamers.
voetnoot953
herberght: woont; gelijck rontom gegooten: als 't ware rondom ingesloten. Mej. Kronenberg onderstelt terecht dat Vondel hier aan 't Lat. circumfusus gedacht heeft.
voetnoot955
Pander: eerste gerechtsbode, tevens concierge (Ned. Wdb. XII, 311).
voetnoot956
geheel Peru: alle goud en zilver, grotendeels uit Peru afkomstig; wisselbanck: in 1609 opgericht, belangrijk wissel- en kassierskantoor, dat over de kelders van het stadhuis beschikte. Het beheer werd gevoerd door drie commissarissen, de Wisselheer (960), drie ontvangers (961), vier boekhouders (de wisselschryver 963) en een essayeur, die het goud en zilver, gemunt en ongemunt (959), moest toetsen.
voetnoot958
Kresus: koning Croesus, spreekwoordelik om zijn rijkdom.
voetnoot962
keertze uit: geeft ze uit.
voetnoot964
Bekleet: staat ter zijde.
voetnoot965
De laege rechtbanck: rechtbank voor de minder gewichtige, meest civiele zaken. Van hun uitspraak was beroep op de schepenen.
voetnoot966
waeckt de Wacht: de burgerwacht en de soldatenwacht, die in de aangrenzende kamers waakten.
voetnoot967
Argus: de waker uit de Griekse mythologie, wiens lichaam met ogen bezaaid was.
voetnoot968
De Vierschaer: de zaal voor de hoge rechtbank, die vonniste over leven en dood ('t heiligh scherprecht), gebouwd, met wit marmer, door de twee verdiepingen heen.
voetnoot969
verwezen: veroordeelde.
voetnoot971
stant: bouw.
voetnoot972
Ctesifon (aldus genoemd bij Vitruvius: De Architectura): gewoonlik Chersiphron genoemd, de bouwmeester van de tempel van Diana te Ephesus.
voetnoot973
ordineeren: ontwerpen en inrichten (Ned. Wdb. XI, 1477).
voetnoot975
bovengront: bovenverdieping.
voetnoot977
vloer: in deze vloer was een prachtig mozaiek aangebracht, voorstellende twee aardbollen en de hemelbol; wil: zal; gemoeten: tegemoet komen.
voetnoot980
gevloert: in het platte vlak van de vloer aangebracht.
voetnoot981
tekens: nl. van de dierenriem; me: mee, ook.
voetnoot982
vonden: uitvinding.
voetnoot984
glanssen: het inlegsel was deels van koper, deels van gekleurde steen.
voetnoot986
In de vier hoeken van de zaal waren open poorten, die op de galerij om de binnenplaats uitkwamen.
voetnoot987
Amptheer: hoofd van een afdeling.
voetnoot988
burgerlijcken Staet: waardigheid bij het burgerlik bestuur.
voetnoot989
net in 't hart begreepen: juist in het midden ontworpen en tot stand gebracht (Ned. Wdb. II, 1428).
voetnoot990
den Schepen: de schepenzaal (zie de plattegrond).
voetnoot991
bewaert: handhaaft.
voetnoot992
De kamers van advokaten en procureurs (zie plattegrond).
voetnoot994
keuren: stedelike verordeningen; Roomsche: Romeinse; Keizerlijcke: afkomstig van keizer Karel V.
voetnoot995
De Rekenkamer (plattegrond 9).
voetnoot996
sluit het slot: woordspeling met slot: sluiting en saldo; trezoor: schatkist.
voetnoot997
De troostelooze boêl: de ‘Desolate Boedelkamer’, waar faillissementen behandeld werden (plattegrond 8 en 8a).
voetnoot998
de schultheer: schuldeiser.
voetnoot999
De Assurantiekamer, waar recht gesproken werd in geschillen over assurantie en averij (plattegrond 7 en 7a); net: nauwkeurig.
voetnoot1001
solt: heen en weer slingert.
voetnoot1003
de Weezemeesters (plattegrond 6).
voetnoot1004
het trezoor voor al het lant (plattegrond 14): daar inden de Thesauriers-extraordinaris de gewestelike belastingen, die ze afdroegen aan de ontvanger-generaal van Holland; verstreckt: dient als.
voetnoot1005
Geheimnisschryvers: purisme voor sekretarissen. Op de Secretarie (plattegrond 15, 15a en 15b) waren er twaalf, ten dienste van burgemeesters, schepenen en lagere rechtbanken.
voetnoot1007
van waer de middagh straelt: aan de Zuidzijde.
voetnoot1008
't zuidoost pauweljoen (vleugel): de thesaurie ordinaris (plattegrond 16).
voetnoot1009
burgerschap: het poorterschap van de stad kon men ook kopen.
voetnoot1010
ambachtsmeesters: werkbazen (Ned. Wdb. II, 359).
voetnoot1011
amptloon: traktement.
voetnoot1012
soldenier: huursoldaat.
voetnoot1013
De groote raetzael: vergaderzaal van de Vroedschap, aan de voorzijde (plattegr. 5).
voetnoot1014
slincke: linker.
voetnoot1016
bekleet: ligt ter zijde van.
voetnoot1017
de borst der hooge puien: een galerij met drie vensters aan de voorzijde (plattegrond 2). De pui (Mnl. poye) is oorspronkelik een stenen verhoging met een balustrade, bestemd om van die stoep bekendmakingen te doen.
voetnoot1018
's Wethouders: van het stadsbestuur (vgl. vs. 490).
voetnoot1019
schelle: luid klinkende; Heerenschryvers: van de sekretaris.
voetnoot1021
stede: stadsbevolking.
voetnoot1022
De vrede van Westminster was 27 Mei 1654 feestelik afgekondigd (vergelijk Aant. Kronenberg, blz. 102).
voetnoot1024
d'yzere oorloghspoort: zinspeling op Romeinse toestanden: de tempel van Janus, in oorlogstijd geopend, werd bij het sluiten van de vrede gesloten.
voetnoot1026
zeegedroght: de oorlogschepen.
voetnoot1027
steigeringe: de steigers van het nog onvoltooide stadhuis.
voetnoot1029
hangende prieelen: een soort bloemversiering.
voetnoot1030
schouwtooneelen: ingericht door Jan Vos, de regent van de schouburg (Alle de Gedichten, 1726 I, 511-vlg.).
voetnoot1031
waterzege: overwinning ter zee.
voetnoot1032
uitgebluschte: donkere.
voetnoot1033
Het bekendmaken van de vrede doet ieder herademen.
voetnoot1034
op: open; teffens: tegelijk.
voetnoot1035
zeilvlugh: geschikt om uit te zeilen.
voetnoot1037
De tweede staedje: de Grote Wapenkamer strekte zich langs de gehele Oostzijde en een stuk van de Noord- en Zuidzijde uit op de hoogste verdieping. Toen Vondel dit schreef was dit gedeelte nog niet gebouwd.
voetnoot1038
Bellone: krijgsgodin van Sabijnse oorsprong, zuster of vrouw van Mars.
voetnoot1041
Venedigh: Duitse naam voor Venetië, bekend door zijn Arsenaal.
voetnoot1043
Plutoos: gewijd aan Pluto, god van de onderwereld.
voetnoot1047
heiloos: heilloos, ten verderf gespild.
voetnoot1048
kort te houden: strak te houden, dus: tegen te houden.
voetnoot1052
haelen: behalen.
voetnoot1053
roof: buit.
voetnoot1054
Gespreit: verspreid.
voetnoot1055
't ridderlijck gespan: de schare van dappere strijders.
voetnoot1059
voorstant: verdediging.
voetnoot1061
maetigh: met mate, zonder overdadige weelde.
voetnoot1062
Daer: waar; duicken: wegschuilen, d.i. veilig rusten (Ned. Wdb. III, 3572).
voetnoot1064
om laegh: de Vierschaar verheft zich n.l. door twee verdiepingen heen. De onderste helft is door Quellinus volgens het plan van Van Campen uitgevoerd; naer den eisch beperckt: gelijk het behoort afgesloten.
voetnoot1065-66
bekleet: overdekt; stoffen van oordeelen: onderwerpen, voorbeelden van (beroemde) vonnissen, in de volgende verzen beschreven; als op het hooft, getroffen: treffend juist uitgebeeld (vgl. de slotregel van Op een gekleurt wassen beelt).
voetnoot1068
duistere: moeielik te beslissen; levendige: levende.
voetnoot1069
dus: zó. Hij weet zozeer gebruik te maken van de natuurlike moederliefde.
voetnoot1073
levendigh: duidelik.
voetnoot1067-74
Het eerste bas-relief bevat Salomon's oordeel.
voetnoot1074
doorzichtigh: diep doorziende; decken: verborgen houden.
voetnoot1075
rechte: rechter.
voetnoot1078
onbesproken: onberispelik; oprecht: rechtvaardig.
voetnoot1075-79
Seleucus of Zaleukus, wetgever in Lokris, had een wet uitgevaardigd dat men elke overspeler beide ogen zou uitsteken. Toen hij nu zijn zoon voor dit misdrijf moest vonnissen, liet hij, om de wet te handhaven, één oog van zijn zoon en één van zich zelf uitsteken.
voetnoot1079-80
straffe: strenge; het derde basrelief stelde Brutus voor, die zijn beide zoons ter dood liet brengen, omdat ze deel genomen hadden aan een samenzwering van de Tarquinii tegen Rome.
voetnoot1080
verstant: verstandhouding.
voetnoot1082
versmaeden: afschuwelik achten.
voetnoot1084
draeght geen kennis van zyn bloedt: houdt er geen rekening mee, dat het zijn eigen zonen geldt.
voetnoot1085
Godts oordeel: het aanvankelik plan om het Laatste Oordeel af te beelden is niet volvoerd. In de plaats daarvan zijn ramen aangebracht.
voetnoot1086
's verwezens: van de ter dood veroordeelde.
voetnoot1087
noodight, en ontstelt: lokt en schrik aanjaagt.
voetnoot1088
't hemelsche penseel: dat het vonnis optekent in het Boek des Oordeels; jongste: laatste.
voetnoot1089
Vierschaer: rechters; opgetoogen: opgestegen op hun zetels.
voetnoot1090
Twee zuivre (schone) beelden: recht tegenover de schepenbank aan de Oostwand.
voetnoot1091
Voorzichtigheit: vooruitziend beleid.
voetnoot1093
Acht marmerbeelden: twee aan twee op de hoeken van de grote galerij: Diana en Mercurius, Jupiter en Apollo, Mars en Venus, Saturnus en Cybele.
voetnoot1100
Fidias: deze bijnaam geeft Vondel hem naar de grote Griekse beeldhouwer. Quellijn was afkomstig uit Antwerpen.
voetnoot1103
Christine van Zweden had hem aan haar hof geroepen.
voetnoot1105
noo dien helt ontsloegh: ongaarne die grote kunstenaar liet gaan.
voetnoot1106
Hij was leerling van François Duquesnoy te Rome.
voetnoot1107-08
staet verbluft: doet onder; Angeloos: van Michel Angelo; aelout vernuft: kunstenaar van de oudheid.
voetnoot1110
de stommen: de stomme beelden.
voetnoot1113
't Kapitool te Rome was ook zetel van de regering.
voetnoot1117
Deze ontworpen schilderijen voor de boogvlakken in de hoeken van de galerijen moesten nog aangebracht worden. Zie over de geschiedenis van deze schilderijen, waarvan er één, aan Rembrandt opgedragen, later verwijderd werd, de aantekening in de uitgave van Mej. Kronenberg, blz. 104-06.
voetnoot1121
Burgerhart: Claudius Civilis.
voetnoot1122
d'adelaers: de Romeinse standaarden.
voetnoot1123
voorstant: verdediging.
voetnoot1124
handel: handelingen; handel onderling: onderling overleg. Hiermee is waarschijnlik bedoeld de samenzwering tegen de Romeinen in het Heilige Woud, later door Rembrandt geschilderd.
voetnoot1125
des Rijns beneden: van de beneden-Rijn.
voetnoot1127
gewaeght: dreunt.
voetnoot1130
Tacitus: in zijn Historiae, boek IV; bloet: geslacht, volk.
voetnoot1131
Hier begint een beschrijving van de schoorsteenstukken in de verschillende kamers (vgl. Mej. Kronenberg, t.a.p., blz. 106-vlg.); geest en gunst: kunstrijke bezieling (aan de schilders).
voetnoot1133
Roomschen: Romeinen.
voetnoot1134
Der Burgermeestren: van de consuls; riecken: waar te nemen.
voetnoot1135
't hooft ophoudt: moed doet houden.
voetnoot1137
Deze ackermans: deze eenvoudige oude magistraten, die zelf nog het land bebouwden (vgl. Roskam, vs. 17-20) vgl. vs. 1209; wancken: wankelen, weifelen.
voetnoot1138
dat bloet: dat geslacht.
voetnoot1139
Behoudt haer verwe noch: blijkt nog duidelik; Lykurgus: stelt zijn pasgeboren neefje aan de Spartanen voor als hun toekomstige koning (verhaal van Plutarchus): schoorsteenstuk van Cornelis Holsteyn in de weeskamer.
voetnoot1142
den vlieshelt: Jazon, de held van het gulden vlies. Dit onderwerp, bedoeld voor de Assurantiekamer, werd niet uitgevoerd, en vervangen door Theseus, die Ariadne het kluwen teruggeeft (Kronenberg, t.a.p.).
voetnoot1144
den Grieck: Odysseus (Odyssea VI): schoorsteenstuk voor de Desolate-Boedelkamer. Het werkelik geschilderde stuk stelt eer Nausikaä voor (Kronenberg, t.a.p.).
voetnoot1145
't heilighdom der letteren: de Heilige Schrift. Zie over deze bijbelse stukken en hun bestemming de uitvoerige aantekeningen van Mej. Kronenberg, blz. 108-09.
voetnoot1147
stijl: pilaar, steun.
voetnoot1149
opgeleide: opgelegde, opgestapelde.
voetnoot1151
Amram: de vader van Mozes.
voetnoot1153
drempel: tempel.
voetnoot1156
Dit onderwerp is niet uitgevoerd.
voetnoot1157
't eeuwigh Woort: Christus.
voetnoot1160
De jongste streeck voltreckt: de laatste penseelstreek zet.
voetnoot1162
hem: Q. Fabius Maximus, wegens zijn taktiek van steeds achteruittrekken Cunctator (de draler) bijgenaamd. Zijn triumftocht was afgebeeld op een wit marmeren fries in de burgemeesterskamer.
voetnoot1165
schrander: op listige wijze.
voetnoot1166
den heirtoght toebetrouden: de leiding van de veldtocht toevertrouwde aan.
voetnoot1167
belaste, zonder schult: de zonder schuld beschuldigde.
voetnoot1169
Stalpaert: de tweede bouwmeester (zie vs. 303 en 562).
voetnoot1170
daer: waar, d.w.z. in hoger sferen; Sint Katrijnes toren: de toren van de Nieuwe Kerk.
voetnoot1171
krits: omvang, hoogte (vgl. vs. 602).
voetnoot1173
weiden: zich verlustigen.
voetnoot1174
afgescheiden: nl. van het aardse.
voetnoot1177
't eenigh: één enkel; orden: juiste plaats.
voetnoot1178
schildergeest: kunstschilder.
voetnoot1181
koole: houtskool, om te schetsen.
voetnoot1183
Pallas: Athene, in volle wapenrusting uit het hoofd van Zeus voortgekomen.
voetnoot1185
Ontworpen: ontwerpen, schetsen.
voetnoot1187
Roomsche: Romeinse; elck by dien Romain: alle andere volken bij de Romeinen(?).
voetnoot1191
elck om 't zwartst: wedijverend in leugenachtigheid.
voetnoot1192
vont: vondst.
voetnoot1193
ontschreeuwen: schreeuwende, heftig ontkennen.
voetnoot1194
Chaldeeuwen: volkstam in Babylonië.
voetnoot1195
naeugezetheit: schrielheid (vgl. vs. 613).
voetnoot1196
begryp: omvang.
voetnoot1198
gingt: ging et; Evander: koning van Pallanteum, die alle pronk versmaadde, toen hij Aeneas ontving (Aeneïs VIII, vss. 362-68).
voetnoot1200
Hiet: heette, beval.
voetnoot1203
het hart: de gezindheid, bedoeling.
voetnoot1205
bulster: matras.
voetnoot1206
vergulster: verguldster.
voetnoot1208
toets: zwarte toetssteen (vgl. vs. 597); bekrompen: zuinig, eenvoudig.
voetnoot1209
in ackeren: vgl. vs. 1137; Staetgenooten: regeerders.
voetnoot1211
aen: bij; ongewent: ongewoon.
voetnoot1213
bewaert: handhaaft.
voetnoot1214
steen verduuren: langer duren dan de stenen monumenten die van de roem moeten getuigen.
voetnoot1215
In de volgende verzen weerlegt Vondel de mopperaars.
voetnoot1216
Vgl. 1213; van: door; 's afgronts spoock: de helse machten.
voetnoot1218
's Rechts gestoelte: de zetel van dat Recht, dus: de zetel van de Regering.
voetnoot1220
En men in alle landen de gewoonte ziet om de Overheid luisterrijk te huisvesten.
voetnoot1221
mombers: voogden; anderde: tweede.
voetnoot1222
Wethouders: regenten (vgl. vs. 490); zelfs: zelf.
voetnoot1224
onbekrompenheit: een ruime huisvesting; waeraen 't gebruick genoeght: waarmee het gebruik, de praktijk, tevreden kan zijn (Ned. Wdb. IV, 1561).
voetnoot1225
De burger, en de Heer: Datief, als bijstelling bij hun (1223).
voetnoot1228-29
vermast van: overladen met, gedrukt door; dit zwaermoedigh pack: deze drukkende, (zwaarmoedig makende) last, d.w.z. de zorgen voor een wereldhandel.
voetnoot1230
hier: zinspeling op het Atlasbeeld boven op het Stadhuis.
voetnoot1231
voeghelijck besteck: passende ruimte.
voetnoot1232
eerlijck: behoorlik, passend bij de waardigheid van het ambt.
voetnoot1234
der zinnen sne: de scherpte van de geest. Navolging van het Latijnse: ingenii acumen.
voetnoot1236
scherp: nauwkeurig. Het was in die kleine vertrekken te gehorig en te onvrij.
voetnoot1238
Verkort aen: te weinig ruimte hebbende voor; kist: kast op poten; vieren: vuur.
voetnoot1239
van: door.
voetnoot1242
slijm: slijk, vuil; stanckgioolen: stinckende gevangenishokken.
voetnoot1245
vergeven: vergiftigd.
voetnoot1247
zinckt: doet zinken.
voetnoot1248-49
leght: ligt, is; en d'overwoge straf In 't recht gesloten is: en na rijpe overweging een rechtvaardige straf opgelegd is.
voetnoot1251
't afbreck: de afbraak.
voetnoot1256
Het eindje vetkaars, waarop ze verlekkerd waren, brandend wegsleepten in de uitgeholde gangen (deurboorde kloven).
voetnoot1259
een bouwvalligheit: een zo bouwvallig gebouw; van zijn geval (door zijn lot) gestiert: dat men aan zijn lot overlaat, d.w.z. verwaarloost.
voetnoot1260
Verstreckt: dient als.
voetnoot1261
manck: bouwvallig.
voetnoot1262
Al teffens: geheel en al, plotseling; verkorten: te kort doen, schaden.
voetnoot1263
eenen: één enkele.
voetnoot1265
geboet: vergoed.
voetnoot1266
brieven: papieren; schat: gelden.
voetnoot1268
Met recht bloot staan aan de schimp van lasteraars.
voetnoot1269
sloffen: nalaten.
voetnoot1271
stoot men zich: neemt men aanstoot, ergert men zich.
voetnoot1273
Ontschuldight: verontschuldigt.
voetnoot1275
Ter noot: in de nood, met moeite; geborgen: gered.
voetnoot1276
ciert den stant: geeft een voorname indruk.
voetnoot1277
ontzaghbaer: ontzag wekkend.
voetnoot1281
wettelooze snootheit: misdadige overval.
voetnoot1283
't noodigh eerlijck nut: het noodzakelike, het eervolle en het nuttige (verenigd).
voetnoot1285
betrouwen: vertrouwen schenken.
voetnoot1287
schets: ontwerp, opzet; wuft: veranderlik.
voetnoot1288
voorgewoge: vooraf overwogen.
voetnoot1289
Latinus raethuis: vgl. Aeneïs VII, vs. 170-vlg.
voetnoot1294
wit: doel; overkloecken: zeer bekwame.
voetnoot1295
in zijne kracht gezet: bekrachtigd.
voetnoot1296
by: door.
voetnoot1298-99
Janus werd afgebeeld met twee aangezichten (troniën).
voetnoot1302
roof: krijgsbuit.
voetnoot1304
voor de vuist met boosheit innespant: onmiddellik geneigd is om met slechte elementen samen te spannen.
voetnoot1306
Die voor de Batavieren steeds eerbied koesterden, die de Batavieren als broeders en vrienden behandelden (Tacitus: Germania, 29).
voetnoot1307
gebiet: heerschappij, regering van burgers.
voetnoot1308
slaende op onzen aert: passende bij onze landaard; naer zyn waerdy: overeenkomstig zijn waarde.
voetnoot1311
de gemeent: het volk.
voetnoot1312
op hun gezagh: vertrouwende op hun gezag.
voetnoot1313
Voltrecken: voltooien.
voetnoot1315
getroost: moedig.
voetnoot1317
grieft: schendt; met een de zegels van haer brieven: tegelijk haar oude privileges, plechtig bezegeld.
voetnoot1319
naeryverigh: naijverig; lijt: duldt.
voetnoot1320
haer' eedt: de aan haar gedane eed.
voetnoot1321
reuckeloos: roekeloos.
voetnoot1322
erf: erfdeel; 't ydel: het lege, het waardeloze; deelen in: een deel ontvangen van.
voetnoot1326
Verzekert: beveiligd; zyne: van de hemel.
voetnoot1328
d'overdrift: het overdrijven; mist: figuurlik voor alles wat glans en luister verduistert (Ned. Wdb. IX, 871); misverstanden: onenigheid.
voetnoot1331
zich verbonden houdt: verbonden blijft (Ned. Wdb. VI, 1160).
voetnoot1333
't hooftgebiet: wereldheerschappij.
voetnoot1336
't eilant Thule: door de Grieken gehouden voor het Noordelike punt van de wereld.
voetnoot1337
de zuider Kreeft: de Kreeftskeerkring; aen: tot aan.
voetnoot1338
Ister: Donau; zyne kruick: vergelijk vs. 708; Pontus: de Zwarte Zee.
voetnoot1339
viel: was.
voetnoot1342
dees Godin (voorw.); van onder: d.w.z. keek eerbiedig tegen haar op.
voetnoot1345
wisselbaer: steeds wisselend; vloeien: toenemen (van vloed).
voetnoot1346
't Roomsch gebiet: de Romeinse heerschappij.
voetnoot1347
Cezars loftrompet: Vergilius, in Aen. I, 278-79.
voetnoot1348
bepaelt van: beperkt door.
voetnoot1351
gaen: te werk gaan.
voetnoot1353
wrevelen: misdadigers, kwaadwilligen; hoonen: krenken.
voetnoot1354
misverstant: onenigheid; verbloemen: ten goede wenden.
voetnoot1356
Eer de te hoge belasting de handel zou schaden; slijt': af zou nemen.
voetnoot1358
doorgaends: voortdurend.
voetnoot1359
De vrijheid van geweten, door onverstand soms in gevaar gebracht, beschermt hij.
voetnoot1361
opgehouden: tegengehouden.
voetnoot1362
vergouden: vergolden.
voetnoot1363
draven hoogh: nemen een hoge vlucht; voortreên: voorgang, voorbeeld.
voetnoot1367
't zogh: het spoor (dat een schip nalaat).
voetnoot1370
d'olijftack: als symbool van de vrede.
voetnoot1371
volcken: gewesten.
voetnoot1375
wassen: aangroeien. Dit slaat op de uitleg van het Amsterdamse gebied door het graven van de nieuwe grachten; stercken behoort bij wallen.
voetnoot1377
Maer (dat de Wijsheid moge) kroonen.
voetnoot1378
stoel en kussen: zetel met het kussen (voorzien van het Amsterdamse wapen).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Inwydinge van 't stadthuis t'Amsterdam


plaatsen

  • Amsterdam