Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingenToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.70 MB)

XML (4.06 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.C. van de Graft

C.R. de Klerk

L.C. Michels

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck

A.A. Verdenius

C.G.N. de Vooys



Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

(1932)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 108]
[p. 108]

Alexis.
Tweede Herderskout.aant.

Inhoudt.

1 Korydon, een herder, op Alexis verslingert, verzuimt geene middelen, die dienstighGa naar voetnootr. 1 2 zijn, om een teeder hart tot onderlinge minne te bewegen: maer ziende met klagen nochte 3 smeecken nochte giften niets te winnen, komt eindelijck by zinnen, bekent zijn dwaesheit,Ga naar voetnoot3 4 en neemt voor zijn verwaerloosde huiszaecken waer te nemen, om door gestadigen arbeitGa naar voetnoot4 5 zich van de moeielijckheit zijner ongeluckige minne (die meest uit ledigheit plaght teGa naar voetnoot5 6 spruiten) t'ontslaen. Maer by Korydon (magh men Donaet gelooven) wort Virgilius; byGa naar voetnoot6 7 Alexis Alexander, Pollioos knaep, verstaen, die hem naderhant geschoncken wert.
 
De herder Korydon, verblint door blinde Min,
 
Verhoopt met zijne klaghte Alexis om te zetten;Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Doch al vergeefs, helaes! dies slaet hy 't uit den zin,Ga naar voetnoot10
 
En wisselt van beraet, om op zijn nut te letten.Ga naar voetnoot11

12 Korydon, een herder, was op schoonen Alexis, zijn meesters wellust, ver-Ga naar voetnootr. 12 13 slingert, en zagh niet op te doen. Hy quam slechts gedurigh, in d'eenzameGa naar voetnoot13 14 schaduwe van dichte en hooge beuckeboomen, dit onbeslepen gezangk, uitGa naar voetnoot14 15 yver, te vergeefs voor bergen en bosschen stroien: o Alexis, ghy wreedaert 16 acht mijne klaghten niet: ghy ontfarmt u niet, en zult my ten leste om hals 17 brengen. Nu verquickt zich het vee zelf in koele schaduwe; nu beschaduwen 18 doorne hagen oock de groene haeghdissen, en Thestylis stampt knoploockGa naar voetnoot18 19 en wilden tijm, welrieckende kruiden, voor de maeiers, die afgeslaeft, van 20 hitte versmachten: maer terwijl ick uwe voetstappen, in het steecken van 21 de zon, naspore, zingen de heesche springkhanen uit heggen en struicken 22 my na. Viel het my niet lichter Amaryls bitsheit en ongenade en haer hoo-Ga naar voetnoot22 23 vaerdy en spijt te verdragen? of Menalkas? hoewel hy bruin was, ghy blanckGa naar voetnoot23 24 zijt. O schoone knaep, betrouw niet te zeer op uwe blanckheit: de witteGa naar voetnoot24 25 wintbloem valt af; men leest de bruine beziën. O Alexis, ghy keert my denGa naar voetnoot25 26 neck toe, zonder eens naer mijn gelegentheit te vragen, en hoe veel witteGa naar voetnoot26

[pagina 109]
[p. 109]

Alexis.
Tweede Herderskout.

[Deze Ecloga, naar tijdsorde waarschijnlik de eerste, heeft als thema de Romeinse knapenliefde; zij behelst stellig geen persoonlike ervaringen van Vergilius. Al mag dan het in de 'Inhoudt' genoemde feit juist zijn, het feit (o.a. vermeld in de Vita van Donatus-Suetonius), dat Pollio een slaaf, Alexander, wiens schoonheid Vergilius, bewonderde, aan deze ten geschenke gaf, de rest is fictie, een fantasie, die aansluit bij de XIde Idylle van Theocritus; Corydon is niet Vergilius. - Vergilius, aldus vermeldt de biograaf verder, zou zich belast hebben met de opvoeding van deze Alexander, uit wie een geleerde van naam moet zijn gegroeid. Misschien is deze verhouding van beschermer tot beschermeling het uitgangspunt geweest voor de in een geheel andere sfeer overgebrachte verhouding tussen Corydon en Alexis.]
 
De herder Korydon verslingerde op den schoonen
 
Alexis, 's meesters hart, en zagh zijn min niet loonen,Ga naar voetnootvs. 2
 
En hoopte lang vergeefs. hy quam geduurigh aen
 
In schaduw van den beuck, zoo hoogh als dicht van blaên,
5[regelnummer]
Dit onbesleepen liet met yver, doch verloren,Ga naar voetnoot5
 
Uitstroien voor geberghte, en bosschen, zonder ooren:
 
O wreede Alexis, mijn gekerm beweeght u niet.
 
Gy keert u niet aen my. gy moortme, ô groot verdriet!Ga naar voetnoot8
 
De koele lommer kan de kudden nu verfrissen:
10[regelnummer]
De doornehaegh bedeckt de groene haegedissen
 
In schaduw: Thestylis stampt haer welrieckend kruit,
 
Het knoploock, wilden tijm, voor maejers, geel van huit,Ga naar voetnoot12
 
Versmacht van groote hitte, en afgeslaeft van 't maeien:
 
Maer midlerwijl ick, om mijn minne wat te paeien,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
In 't steecken van de zonne, uw voetspoor gadesla,Ga naar voetnoot15
 
Zingt my uit hegge en struick de heesche krekel na.
 
Och, viel 't niet lichter spijt van Amaril te lyen,
 
Haere ongenade, en schimp, en bitse hoovaerdyen,
 
Of zelf Menalk, hoewel hy bruin is, gy zoo blanck?Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
O schoone knaep, betrouw uw verwe niet: z'is kranck:Ga naar voetnoot20
 
De witte wintbloem valt: men leest de bruine bezen.Ga naar voetnoot21
 
Hoe keertge my, Alex, met zulck een spijtigh wezen
 
Den neck toe, zonder eens te letten op mijn' staet,
 
Hoe wol- en melleckrijck mijn kudde 't velt beslaet?Ga naar voetnoot24
[pagina 110]
[p. 110]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

27 schapen ick weide en melcke. Ick heb duizent lammeren op de Siciliaensche 28 bergen loopen, en winter en zomer altijt versche melck; en zing, gelijck de 29 Thebaensche Amfion, aen zee, op den Aracynt, plagh te zingen, wanneerGa naar voetnoot29 30 hy zijn kudden lockte. Oock ben ick zoo leelijck niet; ick spiegelde my kortsGa naar voetnoot30 31 op den oever, toen 'er niet een windeken ruischte, en de zee heel stil lagh. 32 Bedroogh my mijn schijn noit, ick zwichte voor Dafnis niet, al stont hetGa naar voetnoot32 33 aen uw oordeel. Och luste het u slechts met my, op het kladdige lant, inGa naar voetnoot33 34 een boere stulp te woonen, harten te schieten, en een kudde bocken inGa naar voetnoot34 35 groene maluwe te drijven: ghy zoudt met my in het bosch, gelijck Pan,Ga naar voetnoot35 36 zingen; Pan, die eerst vele rieten met wasch aen een leerde kleven; Pan,Ga naar voetnoot36 37 die voor schapen en schaepherders zorght: en laet het u niet berouwen uwGa naar voetnoot37 38 mondeken op een riet te slijten: wat dede Amyntas niet, om dit te leeren?Ga naar voetnoot38 39 Ick heb een zevendubbele scherleifluit en ongelijck van lengde aen eenGa naar voetnoot39 40 gekleeft, my weleer van Dametas geschoncken, toen hy op zijn sterven leg- 41 gende, zeide: ghy zijt nu de tweede eigenaer hier van. Zoo sprack Dametas: 42 de zotte Amyntas benijde my dat. Behalve dit spaer ick noch voor u tweeGa naar voetnoot42 43 wit gespickelde geitjes, niet zonder mijn gevaer in een dal gegrepen: zyGa naar voetnoot43 44 zuigen tweemael 's daeghs het schaep zijn uïers leegh. Thestylis meende al 45 over een wijl my die af te pracchen; en zal 'er noch mede deurgaen, dewijlGa naar voetnoot45 46 ghy mijn gaven verfoeit. O schoone knaep, koom herwaert: zie hoe de 47 Nymfen u korven vol lelien vereeren: de blancke Nais pluckt bleecke fiolen,Ga naar voetnoot47 48 mankop, en vlecht tyloozen en welrieckende dille; ook lavender met andereGa naar voetnoot48 49 liefelijcke kruiden mengende, schakeert weecke blaeuwe beziën met gout-Ga naar voetnoot49 50 bloemen. Ick zal u graeuwe en ruige queappels plucken, en kastanjen, daerGa naar voetnoot50

[pagina 111]
[p. 111]
25[regelnummer]
'k Wey duizent lammers in Sicilies berregstreecken.
 
My zal by winter noch by zomer melck ontbreecken.
 
Ick zing, gelijck voorheene Amfion zong aen zee,
 
Op Aracinthus kruin: als hy zijn weeligh vee
 
Met zijne wijzen lockte. oock ben ick niet zoo lalijck.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Ick spiegelde my korts aen zee op strant niet qualijck;Ga naar voetnoot30
 
Toen al het water sliep, geen wint zich hooren liet.
 
Bedroogh de schijn my noit, ick wijck voor Dafnis niet,
 
Al stont het aen uw stem. och, of het u moght lustenGa naar voetnoot32-33Ga naar voetnoot33
 
Met my, op 't kladdigh lant, in eene stulp te rusten,
35[regelnummer]
Het hart te schieten, en de bocken, ruigh van lock,
 
In groene maluwe te drijven met den stock:
 
Gy zoudt met my, als Pan, in groene bosschen zingen.
 
't Was Pan, die d'eerste riet aen riet met wasch kon dwingen,Ga naar voetnoot38
 
En kleven hecht aen een: 't was Pan, zoo elck gewaeght,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Die voor schaepherderen en schaepen zorge draeght.
 
't Verdriete u niet den mont te slijten aen de pijpen.Ga naar voetnoot41
 
Wat dede Amyntas niet om 't speelen te begrijpen!Ga naar voetnoot42
 
'k Heb zeven fluiten van scherley, aen een gepast,
 
En, ongelijck van lengde, op wasch gekleeft heel vast.
45[regelnummer]
Dametas heeft weleer dit speeltuigh my gegeven,
 
Toen hy al stervend sprack, op d'oevers van zijn leven:
 
Nu zultge van dees fluit de tweede heerschap zijn.Ga naar voetnoot47
 
Zoo sprack Dametas: maer Amyntas borst, van pijnGa naar voetnoot48
 
En dwaze nijdigheit in 't hart te fel geprickelt.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Noch spaer ick, boven dit, twee geiten, wit gespickelt,
 
Voor u. ick greepze lest, niet zonder lijfsgevaer,
 
Behendigh in een dal. zy zuigen bey te gaêr
 
Het schaep den uier leegh, wel tweewerf alle dagen.
 
Al lang docht Thestijl die met prachten my t'ontdraegen,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
En gaet 'er licht me deur: want gy mijn gaef veracht.
 
O schoone knaep, koom hier. bezie hoe u 't geslacht
 
Der Nymfen korf by korf vol lelibloemen brengen.Ga naar voetnoot57
 
De blancke Naïs pluckt, om onder een te mengen,
 
Fioolen, mankop, en vlecht tijdeloozen me,
60[regelnummer]
En dille, bly van geur, een ieder op zijn ste,Ga naar voetnoot60
 
Levender, en meer kruit, te keurigh uitgekoren,Ga naar voetnoot61
 
Schakeert de goutbloem met de zachte riddersporen.Ga naar voetnoot62
 
Ick zal queappels, graeu en ruigh van bast en schel,Ga naar voetnoot63
 
Voor u gaen plucken, en kastanje, die zoo wel
[pagina 112]
[p. 112]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

51 mijn Amaryl op belust was; oock pruimen, zoo geel als wasch; een ooft, 52 dat met u gedient is: oock zal ick, o lauwer en myrtetelgh, die naest denGa naar voetnoot52 53 lauwer geëert wort, u mede plucken: dewijl ghy zoo byeen gevoeght, uwen 54 liefelijcken reuck onder een mengt. Korydon, ghy zijt een boer: Alexis pastGa naar voetnoot54 55 op uwe gaven niet: en Iölas wijckt u niet, zoo het op gaven aenkomt. Wee 56 my ellendige, wat bestont ick? Ick rampzaligh knecht zont den zuidewintGa naar voetnoot56 57 in de bloemen, het zwijn in de bronnen. Och zinnelooze, voor wien vlughtGa naar voetnoot57 58 ghy? De Goden en Paris van Troje woonden wel in bosschen. Laet PallasGa naar voetnoot58 59 haer sloten bewoonen, dieze zelf stichtte: laet het ons met de bosschenGa naar voetnoot59 60 houden. De norsse leeuwin volght den wolf, de wolf de geit, de dertele geit 61 de groene klaver, en Korydon zijn Alexis. Elck wort van zijn eige zinnelijck-Ga naar voetnoot61 62 heit bekoort. Let eens, hoe d'ossen, met den ploegh op de schraegh t'huisGa naar voetnoot62 63 komen, en de zon aen het ondergaen, de wassende schaduwen verdubbelt:Ga naar voetnoot63 64 nochtans blaeckt my de minne: want hoe kan de minne zich matigen? Och, 65 Korydon, Korydon, wat dolligheit komt u over? Uw wijngert hangt half 66 gesnoeit aen den olm: vlecht liever wat anders, van teenen en zachteGa naar voetnoot66 67 biezen, dat u te stade kome: ghy vint wel eenen anderen Alexis, zoo dees 68 u den neck toekeert.

[pagina 113]
[p. 113]
65[regelnummer]
Mijne Amaryl geviel, oock pruimen, geel als raeten;Ga naar voetnoot65
 
Een lecker ooft, dat zich voor u wil plucken laeten.
 
Oock zal ick, ô laurier, en myrt, die hier in 't lant
 
Naest lauren wort ge-eert, u plucken met mijn hant:Ga naar voetnoot68
 
Dewijlge, dus gepaert, uw geuren mengt te zamen.
70[regelnummer]
O Korydon, gy zijt een boer, en mooght u schaemen.
 
Alexis past toch op uw gaven niet; en 'k houGa naar voetnoot71
 
Dat u Joöl, als 't hier aen hing, niet wijcken zou.
 
Wee my, wat moght ick toch bestaen, te dwaes en schendigh!Ga naar voetnoot73
 
Ick, arremzaligh knecht, verblint van min t'elendigh,
75[regelnummer]
In 't midden van den brant, en by de lentezon,
 
Den zuidwint in de bloem, de zwijnen in de bron
 
Te jaegen! zinnelooze, ô vlietge ons, niet te houden?Ga naar voetnoot77
 
De Goden, Paris zelf, bewoonden wel de wouden.
 
Laet Pallas slot, en burgh, van haere hant gebouwt,
80[regelnummer]
Bewoonen: laet ons bey het houden met het woudt.
 
De razende leeuwin vervolght den wolf in 't razen,
 
De wolf de dertle geit, het geitje klavergrazen,Ga naar voetnoot82
 
En Korydon Alex, zoo lange nagespoort.Ga naar voetnoot83
 
Zoo wort een ieder van zijn zinlijckheit bekoort.
85[regelnummer]
Zie d'ossen met den ploegh, nu moede en mat van ploegen,
 
Geworpen op den schraegh, naer huis toe gaen, en zwoegen.Ga naar voetnoot86
 
De zon, aen 't ondergaen, de schaduw, die nu wast,
 
Verdubbelt: en noch blaeckt de minnetorts my vast:Ga naar voetnoot88
 
Want hoe kan min haer vier toch matigen in 't minnen?
90[regelnummer]
O Korydon, helaes, wat dolheit roert uw zinnen?Ga naar voetnoot90
 
Uw wijngaert aen den olm hangt naulijx half gesnoeit.
 
Vlecht liever iet van teen, en biezen, taey gegroeit,
 
Dat u te stade koom': gy vint wel eenen zachtenGa naar voetnoot93
 
Alexis, zoo u dees blijft hoonen, en verachten.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: In de uitgave van 1659 is: men leest de bruine beziën veranderd (en verbeterd) in: men plukt de bruine violen (zie de aant. bij r. 25).
voetnootr. 1
verslingert op: in heftige liefde ontstoken voor.
voetnoot3
niets: iets (dubbele ontkenning); bekent: ziet in.
voetnoot4
huiszaecken: huishoudelike aangelegenheden, bedrijfswerkzaamheden.
voetnoot5
moeielyckheit: last, verdriet; meest: voornamelik.
voetnoot6
by: onder; zie voor r. 6-7 de inl. hierboven.
voetnoot9
omzetten: tot wederliefde bewegen.
voetnoot10
dies slaet hy 't uit den zin: daarom bant hij die gevoelens uit zijn hart.
voetnoot11
en wisselt van beraet: en komt tot andere plannen (gedachten).
voetnootr. 12
zijn meesters wellust (delicias domini): de lieveling van zijn meester.
voetnoot13
en zagh niet op te doen: en zag geen kans iets te bereiken; Hy quam slechts gedurigh....: zijn enige troost was, al maar enz.
voetnoot14
onbeslepen (incondita): kunsteloos; uit yver: gedreven door zijn hartstocht.
voetnoot18
Thestylis, de dienstmaagd; knoploock (knoflook) en tijm, beide bestanddelen van een spijs, moretum, die veel door de landlieden gegeten werd.
voetnoot22
viel het mij niet lichter (nonne fuit satius): had ik niet beter gedaan; hoovaerdij en spijt: smadelike trots.
voetnoot23
bruin: donker.
voetnoot24
de witte wintbloem (alba ligustra): de witte liguster, het keelkruid.
voetnoot25
valt af: acht men te gering om te plukken; V. vertaalt vaccinia nigra door bruine beziën, wat onjuist is; bedoeld wordt een bloem, welke staat niet vast; misschien de donkere anjer of een soort van hyacint; die wordt geplukt om er kransen van te winden.
voetnoot26
gelegentheit: (maatschappelike) welstand.
voetnootvs. 2
's meesters hart: de lieveling van zijn heer.
voetnoot5
verloren: zijn gezang ging verloren in bossen en bergen, Alexis hoorde het niet.
voetnoot8
zich niet keren aan: niet geven om.
voetnoot12
geel van huit: gebronsd, door de zon gebrand.
voetnoot14
paeien: stillen, kalmeren.
voetnoot15
gadeslaen: nagaan.
voetnoot19
zelf: zelfs.
voetnoot20
kranck: zwak, teer.
voetnoot21
Vgl. de prozavert.
voetnoot24
beslaet: bedekt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: In de uitgave van 1659 is r. 39 aldus gewijzigd: Ick hebbe een fluit, zeven rieten van ongelijcke lengde, aen een gekleeft.
voetnoot29
Amphion, mytiese koning van Thebe, beroemd lierzanger; aen zee, op den Aracynt: de Lat. tekst heeft: op de Attiese berg Aracynthus (in Actaeo Aracyntho); Vondels vert. aan zee gaat waarschijnlik terug op de commentaar van Servius, een beroemd Romeins taalkundige uit de 4de eeuw, die een uitgebreide, in de M.E. veel gebruikte, commentaar op Vergilius' werken heeft geschreven.
voetnoot30
korts: voor kort.
voetnoot32
Bedroogh my mijn schijn noit: de Latijnse tekst si nunquam fallit imago is beter weer te geven door: mag men zich op een beeltenis (weerspiegeling hier) verlaten.
Daphnis, een beeldschoon jager en herder op Sicilië; hij was de zoon van Mercurius en gold voor de vader van de herderspoëzie.
voetnoot33
kladdig (sordidus): vuil, smerig; hier geminacht, niet in aanzien.
voetnoot34
hart: Hollandse bijvorm van hert.
voetnoot35
maluwe: malva (Lat. hibiscum: de gewone heemst).
voetnoot36
Pan, die eerst (= het eerst, als eerste) vele rieten met wasch aen een leerde kleven: Pan verstond het eerst de kunst een fluit te maken, bestaande uit een aantal (vgl. zevendubbel in r. 39) evenwijdig lopende holle rietjes, die door was werden verbonden; waren die ongelijk van lengte (zie r. 39), dan liep de fluit scheef af (vgl. oneffe riet, Dl. 3, blz. 213 en een afbeelding op de linkse figuur der titelprent).
voetnoot37
laet het u niet berouwen; Lat. nec te paeniteat: laat het u niet verdrieten; zie de vert. in verzen.
voetnoot38
Amyntas en Dametas (r. 40), twee herders; D. is een meester op de fluit, A. een beginneling.
voetnoot39
scherleifluit: fluit van pijpkruid; zie Ndl. Wdb. i.v. scharlei.
voetnoot42
spaer: bewaar.
voetnoot43
geitjes: hier waarschijnlik jonge reetjes (capreoli).
voetnoot45
over een wijl: lange tijd; afpracchen: afbedelen, of-vleien (en zal er nog mee gaan strijken).
voetnoot47
Naïs: een stroomnimf; blancke: bleekgele (pallentes).
voetnoot48
mankop: papaver; tyloos: narcis; dille (anethus): een schermbloemige plant.
voetnoot49
weeke blauwe beziën (mollia vaccinia), zie r. 25.
voetnoot50
ruige queappels: kweeappelen met zacht dons.
voetnoot29
zoo, met klem; lalijck, Holl. bijvorm van lelik.
voetnoot30
niet qualijck: niet tot mijn ongenoegen.
voetnoot32-33
Zie prozavertaling.
voetnoot33
stem: oordeel.
voetnoot38
d'eerste: als eerste.
voetnoot39
zoo elck gewaeght: naar ieder verzekert.
voetnoot41
de pijpen: de herdersfluiten.
voetnoot42
begrijpen: (de kunst) meester te worden.
voetnoot47
de heerschap: de bezitter.
voetnoot48
borst: barstte.
voetnoot49
nijdigheit: afgunst.
voetnoot54
ontdraegen: afhandig maken.
voetnoot57
brengen: de meervoudsvorm in aansluiting bij 't meervoudsbegrip van 't onderwerp.
voetnoot60
bly van geur: welriekend.
voetnoot61
Levender: lavendel; te: zeer.
voetnoot62
riddersporen: vgl. de prozavert., aant. bij 25 en 49.
voetnoot63
schel: schil.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: In de druk van 1659 is dat met u gedient is vervangen door: dat van u gepluckt wil zijn (zie de aant. bij r. 52).
voetnoot52
een ooft dat met u gedient is; Lat. honos erit huic quoque pomo = ook deze vrucht zal (door u) gewaardeerd worden; gedient zijn met = ingenomen met; heeft Vondel eris gelezen i.pl.v. erit?
voetnoot54
passen op: geven om; Iölas: de heer van Alexis; wijckt u niet: doet niet voor u onder.
voetnoot56
ick... zont den zuidewint in de bloemen, het zwijn in de bronnen: twee boerenspreekwoorden; men beschutte in Italië de boomgaarden en tuinen tegen de nadelige zuidenwind, de bronnen tegen wilde zwijnen. De bedoeling is: ik heb waanzinnige hartstocht in mijn gemoed laten dringen.
voetnoot57
de zinnelooze is Alexis.
voetnoot58
woonden wel in bosschen, dus: waarom zoudt gij niet met mij het leven op het land delen?; Pallas Athene was de stichtster van Athene en gold als beschermster van steden en burchten.
voetnoot59
sloten: hier steden (arces).
voetnoot61
Elck wort van zijn eige zinnelyckheit bekoort: trahit sua quemque voluptas; ieder wordt door eigen neigingen (ergens heen) getrokken, gedreven.
voetnoot62
met den ploegh op de schraegh; Lat. aratra suspensa jugo: de ploegen hangend aan het juk (zodat ze de aarde niet raken).
voetnoot63
verdubbelt: eens zo lang maakt.
voetnoot66
aen den olm, waarlangs de wijnstok omhoog gevlochten werd; anders past hier niet (zie vert. in verzen; doe liever iets anders en vlecht wat; zacbte biezen: buigzame, taaie biezen (zie vert. in verzen).
voetnoot65
als raeten, vergelijk de prozavertaling.
voetnoot68
lauren: laurieren.
voetnoot71
'k hou: ik acht.
voetnoot73
schendigh: schandelik.
voetnoot77
niet te houden: zonder dat ik u kan tegenhouden.
voetnoot82
klavergrazen is meerv. zelfstandig nw., van graze.
voetnoot83
lange; vul aan: door hem.
voetnoot86
zwoegen: vermoeid, log gaan.
voetnoot88
de minnetorts: de minnevlam, het liefdesvuur; vast: zonder ophouden.
voetnoot90
dolheit: liefdesrazernij.
voetnoot93
zacht: teder, gevoelig voor (uw) liefde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius