Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingenToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.70 MB)

XML (4.06 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.C. van de Graft

C.R. de Klerk

L.C. Michels

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck

A.A. Verdenius

C.G.N. de Vooys



Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

(1932)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 114]
[p. 114]

Palemon.
Derde Herderskout.aant.

Inhoudt.

1 Menalkas en Dametas, beide herders, schimpen en krakeelen eerst onderling: Palemon 2 ondertusschen op slagh komende, draeght zich als scheitsman, terwijlze by beurte omGa naar voetnootr. 2 3 prijs zingen, daer het geen van beide wint, en Palemon elck even hoogh zet.Ga naar voetnoot3
 
Terwijl Menalkas en Dametas in geschil,
5[regelnummer]
Malkander met de fluit verbluffen, in de weide,Ga naar voetnoot5
 
Gemoet Palemon hun, die met der buren wil,Ga naar voetnoot6
 
Dit pijpgeschil beslecht, en looft hen alle beide.Ga naar voetnoot7

Menalkas. Dametas. Palemon.

8 Men. Zeg my, Dametas, wiens vee is dit? behoort het Melibeus toe?

9 Da. Neen, 't is Egons kudde: Egon bevalze my korts.Ga naar voetnootr. 9

10 Me. Och altijt ongeluckige kudde, zoo lang hy Neëre vrijt, en ducht datzeGa naar voetnoot10 11 my boven hem stelle; want dees vreemde harder melckt de schapen twee-Ga naar voetnoot11 12 mael in een uur; en tapt het vee zijn melk af, en onttreckt den lammeren 13 het zogh.

14 Da. Ghy most dat een' rechtschapen man evenwel zoo niet toeduwen: 15 want wy weten wel wie u; toen de bocken zoo lelijck grimbeckten, en inGa naar voetnoot15 16 wat kapelle: doch de Nymfen loegen, en belghden zich des niet.Ga naar voetnoot16

17 Me. Zoo meen ick, toenze my met een krom snoeimes Mykons boom-Ga naar voetnoot17 18 gaert en nieuwe wijngertrancken zagen snoeien.

19 Da. Of toen ghy hier, by d'oude beuckeboomen, Dafnis hoogh en pijlen 20 in stucken braeckt, en dat u, o wrevelige Menalkas, zoo moeide, toen ghyGa naar voetnoot20 21 zaeght datze den knaep gegeven waren: en waer hem dit leedt niet weder-Ga naar voetnoot21 22 varen, ghy had van spijt geborsten.

23 Me. Wat zullen Heerschappen niet aenrechten, naerdien dieven ditGa naar voetnoot23

[pagina 115]
[p. 115]

Palemon.
Derde Herderskout.

[Het onderwerp van deze Ecloga is een landelike zangwedstrijd; dergelike wedstrijden worden door Theocritus in zijn Idyllen verschillende malen geschilderd. Dametas, die Egon's kudde hoedt, en Menalcas, die het vee van zijn vader weidt, prikkelen en plagen elkaar eerst enige tijd en dan begint het wedgezang. Vergilius laat eerst Dametas een distichon zingen, waarop een van Menalcas volgt, dat zich naar zijn inhoud daarbij aansluit. Zo ontstaan 12 paren disticha, die onderling zeer los, of niet, verbonden zijn. Na de aanroep der goden bezingen beide hun liefdesavonturen (bij Menalcas knapenliefde; bij Dametas niet). Aan het slot komen plagerige herdersgrapjes. Alleen het middengedeelte bevat actuele toespelingen op tijdgenoten van Vergilius, die voor een deel niet meer na te vorsen zijn. Pollio, Vergilius' beschermer wordt genoemd en ook Bavius en Maevius, twee pruldichters uit Vergilius' tijd.]

Menalkas. Dametas. Palemon.

 
Me. Ay zegh, wiens vee is dit? is 't Melibees, Dameet?Ga naar voetnootvs. 1
 
Da. Neen, Egons, die 't my korts beval te hoên voor leedt.
 
Me. Och, altijt arrem vee, zoo lang Neëer hem quelle,
 
Hy zorge datze my in 't minnen hooger stelle:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Want dees, een vreemdling, melckt de schapen, al te straf,Ga naar voetnoot3-5
 
Wel tweewerf op een uur, en tapt hun melleck af,
 
Onttreckt het vee en 't lam hun zogh, waer naer zy gaepen.Ga naar voetnoot7
 
De. Ghy most dat evenwel zoo bits niet een' rechtschapenGa naar voetnoot8
 
Toeduwen, neen bylo: want ons is het wel bekentGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Wie u noch onlangs, toen de bocken hier omtrent
 
Zoo dwers grimbeckten, en, ô schande, in wat kapelle:Ga naar voetnoot10-11
 
Doch d'outergodtheên zelfs beloegen dien gezelle,Ga naar voetnoot12
 
En belghden zich niet eens om 't misdrijf, daer ter ste.
 
Me. Zoo meen ick, toenze met een snoeimes, stomp van sne,
15[regelnummer]
My Mykons jonge ranck en boomgaert zagen snoeien.Ga naar voetnoot14-15
 
Da. Of toen gy, al te stout, daer d'oude beucken groeien,
 
De pijlen en den boogh van Dafnis braeckt in twee,
 
En dat, ô wrevelaert Menalk, u trof met wee,Ga naar voetnoot18
 
Toen gy vernaemt datze aen den knaep gegeven waren:
20[regelnummer]
En, waer hem zulck een smaet en schimp niet wedervaeren,
 
Gy waert misschien van spijt geborsten, en vergaen.
 
Me. Wat zal de heer niet doen, durf dit een dief bestaen?Ga naar voetnoot22
[pagina 116]
[p. 116]

24 durven bestaen? Ghy schalck, zagh ick u niet Damons bock heimelijck wech-Ga naar voetnoot24 25 slepen, terwijl Hontwolf zoo vreesselijck baste? En toen ick riep: waer ver-Ga naar voetnoot25 26 steeckt hy zich nu? Tityr, pas op uw kudde: zoo doockt ghy achter de liezen.Ga naar voetnoot26

27 Da. Behoorde hy, die den zangstrijt verloor, my niet de geit te leveren, 28 die ick met mijne fluit won? Weet ghy het niet? het was mijn geit: en 29 Damon zelf bekende het tegens my; doch dorstze niet leveren.

30 Me. Hebt ghy het hem met zingen afgewonnen? of uw leven wel eenGa naar voetnoot30 31 pijp gestelt? Plaght ghy, onbedreven mensch, met uwe valsche pijp niet 32 menigen deun, op de driesprongen, jammerlijck den hals te breecken?Ga naar voetnoot32

33 Da. Lust het u dan, dat wy een proef nemen, en eens tegens elckanderGa naar voetnoot33 34 aengaen? ick zal dees jonge koe (op dat ghyze niet te kleen acht) die twee-Ga naar voetnoot34 35 mael 's daegs gemolcken wort, en twee jongen zooght, tegen u opzetten:Ga naar voetnoot35 36 nu zeg op, wat zet ghy hier tegen?

37 Me. Ick zou niet een schaep van de kudde tegens u durven opzetten: 38 want mijn vader en stiefmoeder, die boos genoegh is, tellen beide, wanneerGa naar voetnoot38-39 39 ick t'huis kome, tweemael 's daeghs het vee, d'een de schapen, d'ander de 40 bocken. Doch naerdien ghy uw koe quijt wilt zijn, zoo zal ick een paer 41 beucke kroezen, (die ghy zelf bekennen moet meer waerdigh te wezen) daerGa naar voetnoot41 42 tegens zetten: kunstige Alcimedon sneet 'er een' taeien wijngert op, daerGa naar voetnoot42 43 bleeck veil en beziën van eickloof zich met eenen luchtigen zwier omkrullen:Ga naar voetnoot43 44 in het midden staen twee beelden, 't een is Konon; en wie is d'ander, dieGa naar voetnoot44 45 de gansche weerelt, ten dienst der menschen, met den graetboogh afmat;Ga naar voetnoot45Ga naar voetnoot45-47 46 en in wat saizoen men zaeien en maeien moet? Ick hebb 'er noch noit mijnen 47 mont aengezet, maer bewaerze in mijn kevi.Ga naar voetnoot47

48 Da. Ick heb oock een paer kroezen, van dien zelven Alcimedon ge-Ga naar voetnoot48

[pagina 117]
[p. 117]
 
Zagh ick u Damons bock niet achteromme haelen,Ga naar voetnoot23
 
Toen Hontwolf vreeslijck baste, en ick zoo menighmaelen
25[regelnummer]
U toeriep: waer of zich de schalck nu bergen wil?
 
O Tityr, pas vry op uwe kudde; doock gy stilGa naar voetnoot26
 
In riet, en liezen, op datze u niet vinden zouden.
 
Da. Was die den zangstrijt had verloren niet gehoudenGa naar voetnoot28
 
De geit te leveren, die ick met fluiten won?Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Wel weet gy 't niet? het was mijn geit, en Damon kon
 
Het niet ontkennen, doch hy dorstze my niet geven.
 
Me. Hebt gy 't met zang, die dus op zingen zijt bedreven,
 
Hem afgewonnen? of hebt gij uw leven wel
 
Een pijp gestelt? plaght gy, onafgerechte op spel,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Niet menigh veltliet op den drysprong ('t is gebleecken
 
In 't wedtspel,) jammerlijck, helaes, den hals te breecken?
 
Da. Belieft het u dat wy 't beproeven, en bestaenGa naar voetnoot37
 
Eens rustigh tegens een in 't wedtspel aen te gaen?Ga naar voetnoot38
 
Ick zet dees jonge koey (die, dat gy haer, als andre,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Niet al te laegh schat, 's daeghs wel tweemael na elckandre
 
Gemolcken wort, en noch twee jongen zooght, dus vet,)
 
Nu tegens u. zegh op wat gy hier tegens zet.
 
Me. Ick durf geen enckel schaep uit al de kudde waegen:
 
Want vaêr, en stiefmoêr, boos van aert, elck alle dagen
45[regelnummer]
Zoo dick ick t'huis koom', telt uit achterdocht het vee,Ga naar voetnoot45
 
Dees 't schaep, en die den bock: doch nu gy my zoo reeGa naar voetnoot44-46
 
En veil schijnt met uw koey, zal ick twee beucke nappen,Ga naar voetnoot46-47
 
Die gy bekennen moet dat om de meesterschappen
 
Der kunste waerder zijn, opzetten met uw gunst.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Alcimedon sneet hier zoo geestigh en met kunst,
 
Een' taeien wijngert op rondom, om 't ruim te vullen,Ga naar voetnoot51
 
Daer veil en bezien van eickloof zich om krullen,Ga naar voetnoot52
 
Met eenen luchten zwier: en in het midden staenGa naar voetnoot53
 
Twee beelden: Konon wil het een zijn, zoo ick waen;
55[regelnummer]
En wie is d'ander, die, vermaert, en noit vergeeten,
 
De wijde weerelt met den graetboogh heeft gemeeten,
 
En elck saizoen van 't jaer, wanneer men zait en maeit?
 
Ick heb noch noit mijn' dorst uit dezen nap gepaeit,Ga naar voetnoot58
 
Maer hou dien in mijn kasse en kevi opgesloten.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Da. 'k Heb oock twee nappen, van Alcimedon, den grootenGa naar voetnoot60
[pagina 118]
[p. 118]

49 sneden, met zacht beereklaeuw om d'ooren, en daer hy Orfeus, die bosschenGa naar voetnoot49 50 na zich sleepte, in het midden zette. Ick hebb 'er noch noit mijnen mont aen-Ga naar voetnoot50 51 gezet, en bewaerze in mijn kevi: maer wat mogen kroezen by een koe halen?

52 Me. Ghy mooght deze reis niet af: wedt waerom ghy wilt; ick sta u vast.Ga naar voetnoot52 53 Laet het zeggen, wie slechts kome. Zie, daer is Palemon: ick wil maeckenGa naar voetnoot53 54 dat ghy voortaen niemant met zingen verguizen zult.Ga naar voetnoot54

55 Da. Begin slechts, kunt ghy wat: ick zal my niet t'zoek maecken, nochteGa naar voetnoot55 56 van iemant laten verbluffen. Palemonbuur, luister slechts met al uw vijf 57 zinnen toe; dit is bylo geen slecht wedtspel.Ga naar voetnoot57

58 Pa. Zingt op: dewijl wy hier gemackelijck in 't gras zitten, en alle beemdenGa naar voetnoot58 59 en boomen en bosschen nu groeien en bloeien, en het jaer te prijck zit.Ga naar voetnoot59 60 Dametas beginne: Menalkas volge. Zingt by beurte: Zanggodinnen zijnGa naar voetnoot60 61 met beurtzangen beholpen.

62 Da. O Zanggoddinnen, laet ons van Jupijn beginnen: Jupijn vervult hetGa naar voetnoot62 63 al: hy onderhout de weerelt, en vermaeckt zich met mijnen zangk.Ga naar voetnoot63

64 Me. Maer Febus bemint my: ick heb altijt gaven voor Febus, laurier en 65 geurige maybloemen.Ga naar voetnoot65

66 Da. Galatea, dat dertele meiske, worpt my eenen appel naer het hooft,Ga naar voetnoot66 67 loopt in de willigen schuilen, en wou wel dat ick haer eerst zaege.Ga naar voetnoot67

68 Me. Maer Amyntas, mijn stoockebrant, komt my van zelf in den montGa naar voetnoot68 69 geloopen, eer dan de brack een lucht van Diane wech hebbe.Ga naar voetnoot69

70 Da. Ick weet nu wat ick mijn liefste schencken zal: want ick heb hetGa naar voetnoot70 71 nest gevonden, daer de ringelduiven zoo hoogh nestelen.Ga naar voetnoot71

72 Me. Ick pluckte tien goutappels in 't bosch, dat 's al wat ick heb, omGa naar voetnoot72 73 mijnen knaep te sturen; morgen zal ick hem meer appels sturen.Ga naar voetnoot73

[pagina 119]
[p. 119]
 
Aertskunstenaer, gesneên, met zachte beereklaeu
 
Om d'ooren, en daer hy den speelman, die niet flaeuGa naar voetnoot62
 
De bosschen naer zich sleepte, in 't midden zet te proncken.
 
Dus lange heb ick noit uit dezen nap gedroncken,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
En spaer dien in mijn kas zorghvuldighlijck: maer hoe?
 
Wat is een houte nap in waerde by een koe!
 
Me. Gy kunt het deze reis niet weigren, noch ontleggen.Ga naar voetnoot67
 
Nu wedt waerom gy wilt, ick sta u vast: laet zeggen
 
Wie d'eerste koom'. zie daer, Palemon komt'er juist.Ga naar voetnoot68-69
70[regelnummer]
'k Wedt dat gy niemandt met uw' zang voortaen verguist.
 
Da. Begin slechts, kuntge wat: ick ben niet verr' te zoecken.Ga naar voetnoot71
 
Geen zanger zal my trots verbluffen, noch verkloecken.Ga naar voetnoot72
 
Palemonbuur, nu hoor met alle uw zinnen toe.
 
Dit wedtspel is niet slecht: het gelt een' nap, en koe.
75[regelnummer]
Pa. Zingt op, dewijl wy hier, gemackelijck gezeten
 
In 't gras, geboomte, en beemt, en bosschen, niet vergeetenGa naar voetnoot75-76
 
Te bloeien, en de lent te prijck zit, blijde en schoon.
 
Dametas heffe eerst aen: Menalkas volgh' zijn' toon.
 
Houdt beurte, en zingt by beurte, op hoop van prijs te winnen.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Het beurtgezang verquickt oock zelfs de Zanggodinnen.
 
Da. Men heffe van Jupyn, ô Zanggodinnen, aen.
 
Jupijn vervult het al. hy hoedt voor 't ondergaen
 
De weerelt, en verheught zijn' geest met mijn gezangen.
 
Me. Maer Febus acht my waert, en wil mijn gifte ontfangen.
85[regelnummer]
'k Hebbe altijt gaven om Apolloos gunst te voên,Ga naar voetnoot85
 
Den geur der Maybloeme, en den geur van lauwergroen.Ga naar voetnoot86
 
Da. De dertle Galate worpt my uit appelstruicken
 
Met appelen naer 't hooft. zy loopt in wilgen duicken,
 
En wou dat ickze eerst zagh, en greep met mijne hant.
90[regelnummer]
Me. Amynt, mijn minnevier, en heete stoockebrant,
 
Komt zelf my in den mont gevlogen, als met wiecken,
 
Noch sneller dan een brack Dianes lucht kan riecken.Ga naar voetnoot92
 
Da. Nu weet ick eerst wat ick mijn liefste schencken wil.
 
Ick vondt het nest, waerin de ringelduiven stil
95[regelnummer]
En hoogh in nestelen, om eiers uit te broeien.Ga naar voetnoot94-95
 
Me. Tien gouden appels pluckte ick, daerze in 't ooftbosch groeien.
 
Dat is 't al wat ick heb te stuuren aen mijn min.
 
Meer appels stuur ick hem op morgen naer mijn zin.Ga naar voetnoot98
[pagina 120]
[p. 120]

74 Da. Och, hoe menighmael sprack my Galatea zoo minnelijck toe! o 75 winden, luistert hier den Goden iet van in.Ga naar voetnoot75

76 Me. Amyntas, wat baet het, dat ghy my in uw hart wel mooght lijden, 77 indien ick, terwijl ghy wilde zwijnen jaeght, de netten moet bewaren?Ga naar voetnoot77

78 Da. Iölas, 't is heden mijn geboortedagh: zent Fyllis by my: koom zelf,Ga naar voetnoot78 79 wanneer ick een vaerze voor de vruchten offere.

80 Me. Fyllis bemin ick boven al: want toen ick van haer scheide, schreide-Ga naar voetnoot80 81 ze, en sprack: Iölas, leef lang, leef lang, mijn schoone.Ga naar voetnoot81

82 Da. De stal verschrickt voor den wolf, d'oeghst voor regen, de boom-Ga naar voetnoot82 83 gaert voor wint, ick voor Amaryls ongenade.

84 Me. Het gewas verlangt naer regen, de gespeende bock naer haegh-Ga naar voetnoot84 85 appels, het draghtbaere vee naer taeie willegeblaên, ick alleen naer Amyntas.Ga naar voetnoot85

86 Da. Pollio bemint onzen zangk, al luit die boersch. O Zanggodinnen,Ga naar voetnoot86 87 weit een vaerze voor uwen lezer.

88 Me. Pollio dicht zelf nieuwe vaerzen: weit eenen stier, die alree stootsGa naar voetnoot88 89 is, en met zijne klaeuwen het zant in den wint schrabt.

90 Da. O Pollio, dat hy, die u beminne, zich oock met u verblijde; vanGa naar voetnoot90 91 honigh overvloeie, en de Syrische roos op zijn doorne hage bloeie.Ga naar voetnoot91

92 Me. Wie Bavius vermagh, die bemint Mevius dichten, en magh welGa naar voetnoot92 93 vossen onder het juck spannen, en bocken melcken.Ga naar voetnoot93

94 Da. O knapen, die bloemen en aerdtbeziën leest, vlucht van hier; want 95 de waterslang schuilt in het groene gras.Ga naar voetnoot95

96 Me. Keert de schapen, datze niet verder gaen: d'oevers zijn gevaerlijck: 97 nu drooght oock zelf de ram zijn vel.Ga naar voetnoot97

98 Da. Tityr, drijf al de geitjes, die langs den oever weiden, te rugge: ickGa naar voetnoot98 99 zalze in de bron afspoelen, wanneer het tijt zy.Ga naar voetnoot99

[pagina 121]
[p. 121]
 
Da. Hoe dick sprack Galaté, mijn liefste, mijn beminde,
100[regelnummer]
My zoet en minzaem toe, als die my wel bezinde!Ga naar voetnoot100
 
O winden, luistert hier de Goden iet van in.
 
Me. Amynt, wat baet dat gyme uit hartelijcke min
 
Wel lijden mooght in 't hart, indien ick, rijp van jaeren,Ga naar voetnoot103
 
Als gy de zwijnen jaeght, de netten moet bewaeren.
105[regelnummer]
Da. Iölas, heden is het mijn geboortedagh.
 
Zent Fyllis toch by my. Koom zelf, zoo 't wezen magh,
 
Terwijl ick eene vaers opoffre voor de vruchte.
 
Me. 'k Min Fyllis boven al: want zy, van ongenughte,Ga naar voetnoot105-08Ga naar voetnoot108
 
Most schreien, toen ick scheide, en sprack, bedroeft, en bang:
110[regelnummer]
Iölas, och mijn lief, leef lang: mijn lief, leef lang.
 
Da. De schaepstal vreest den wolf, en d'oogst den dichten regen,
 
De boomgaert storm en wint, benijder van dien zegen,Ga naar voetnoot112
 
Ick dat schoone Amaryls gestoortheit my niet wraeckt.Ga naar voetnoot113
 
Me. 't Gewas op regen hoopt: 't gespeende boxke haeckt
115[regelnummer]
Naer ons haeghappels: 't vee, dat draeght, naer wilgebladen:
 
Ick haecke naer Amynt, met zuivre min beladen.
 
Da. De goede Pollio bemint ons veltgezangk,
 
Al luit het plomp, en boersch: hy neemt het aen in danck.
 
O Zanggodinnen, weit een vaers voor uwen zanger.
120[regelnummer]
Me. De goede Pollio gaet zelf van vaerzen zwanger.
 
Men weide een' forssen stier, die, reede stootsgezint,Ga naar voetnoot121
 
Met zijne klaeuwen zant en stof schrabt in den wint.
 
Da. O Pollio, dat uw beminner zich vermaeckeGa naar voetnoot123
 
Met u, van honigh vloey': d'Assyrsche veltroos blaeckeGa naar voetnoot124
125[regelnummer]
Op zijne doornehaegh, en bloze in 't blijde licht.
 
Me. Wie Bavius vermagh, minn' Mevius gedicht,
 
Spann' vossen onder 't juck, en laetze heene trecken,
 
En melcke bocken, magh het melcken hem verstrecken.Ga naar voetnoot126-28Ga naar voetnoot128
 
Da. Gy knaepen, die de bloem en rijpe aerdtbezi leest,
130[regelnummer]
Vlught haestighlijck van hier: want 't geen een wijze vreest,
 
De waterslange schuilt in 't gras, en onder meien.Ga naar voetnoot131
 
Me. Nu keert de schaepen flux, dat zy niet verder weien:
 
Aen d'oevers is gevaer: men hoê zich voor gevaer.
 
Nu drooght de ram zijn vel, en vlies, en 't ruige haer.
135[regelnummer]
Da. O Tityr, drijf de geit te rugge, van de kanten,
 
En oeveren, bedeckt met schaduwen, en planten:Ga naar voetnoot136
 
Als 't tijt is zal ick haer afspoelen in de bron.
[pagina 122]
[p. 122]

100 Me. Ghy knapen, drijft de schapen te koy: want de melck drooght opGa naar voetnoot100 101 van hitte, zoo dat wy, gelijck lest, te vergeefs zullen melcken.

102 Da. Och, hoe mager is mijn stier, in zulck een vette weide! vee en 103 herder quijnen van een zelve minne.Ga naar voetnoot103

104 Me. Zeker dit spruit niet uit minne: hy valt schier van de beenen: ickGa naar voetnoot104 105 weet niet wie met zijn nijdige oogen mijn teere lammers betovert.

106 Da. Zegh my in wat gewest (en ick zal u voor een' grooten waerzegger 107 houden) de hemel pas drie ellen langk zy.Ga naar voetnoot107

108 Me. Zegh my in wat gewest de Koningsbloemen wassen; en behouGa naar voetnoot108 109 Fyllis alleen.

110 Pa. Ick ben niet wijs genoegh, om over dat zwaere geschil te zitten: ghyGa naar voetnoot110 111 verdient de koe zoo wel als hy; en al wie voor zoete minne vreeze, of wienzeGa naar voetnoot111 112 bitter valle. Ghy knapen stopt nu de beecken toe; de beemden zijn natGa naar voetnoot112 113 genoegh.

[pagina 123]
[p. 123]
 
Me. Gy knaepen, drijf het schaep te koie: want de zon
 
Verdrooght de melck en 't zogh, zoo dat wy weder telcken,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Gelijck voorheen, vergeefs den uier zullen melcken.
 
Da. Hoe mager is mijn stier in zulck een vette wey!
 
De herder, en het vee, van 't minnen alle bey
 
Getroffen, quijnen, door een' zelven pijl aen 't steenen.
 
Me. Dit spruit uit minne niet: hy valt schier van de beenen.
145[regelnummer]
Nu weet ick naulijx met wat nijdigh oogh dit dierGa naar voetnoot144-45
 
Mijn teere lammers heeft betovert, als met vier.
 
Da. Ay, zeghme in wat gewest [gy zult van my na dezen,Ga naar voetnoot147
 
Gelijck een groot poeet ten hooghste zijn geprezen,]Ga naar voetnoot148
 
Men 's hemels grootte meet, die op dry ellen past.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Me. Ay, zeghme in wat gewest de schoonste bloem nu wast,
 
Genoemt de koningsbloem, met 's konings naem beschreven:
 
En hou dan Fillis vry alleen, voor al uw leven.
 
Pa. Ick ben niet wijs genoegh te rechten een geschil,
 
Zoo wightigh, en zoo zwaer. gy, zoo men 't vatten wil,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Verdient de koey, als hy, en wie voor zoete trekenGa naar voetnoot155
 
Van minne vreest, af dat zy bitter op moght breecken.Ga naar voetnoot156
 
Gy knaepen, stopt de beeck: het is nu niet te vroegh:
 
De beemden zijn voor 't vee oock zadt en nat genoegh.Ga naar voetnoot158
voetnootr. 2
op slagh komende: juist onder die bedrijven (terwijl ze bezig waren) aankomende; zich dragen als: de functie op zich nemen van.
voetnoot3
daer: waarbij.
voetnoot5
verbluffen: de loef afsteken.
voetnoot6
gemoet: ontmoet.
voetnoot7
pijpgeschil: wedstrijd op de herdersfluit.

voetnootr. 9
bevalze my korts: droeg er mij kort geleden de zorg voor op.
voetnoot10
altijt: voor altijd; de tegenwoordige opvatting van vers 10-11 is (door andere interpunctie): zo lang Egon Neëra het hof maakt...., melkt deze vreemde herder enz.
voetnoot11
dees vreemde harder: Dametas.
voetnoot15
wie u....: de zin wordt opzettelik afgebroken (evenals in wat kapelle); de bedoeling is Menalcas van ontuchtige handelingen te beschuldigen; Latijn: met schele ogen grijnsden.
voetnoot16
De nimfen waren toegeeflik, hoewel de heilige plaats ontwijd werd.
voetnoot17
Zoo meen ick: dat was in diezelfde tijd, meen ik; verder beschuldigt M. zich hier van een feit, dat hij als beschuldiging tegen D. wil aanvoeren.
voetnoot20
wrevelig: boos (Lat. perverse); moeide: speet.
voetnoot21
gegeven (nl. als prijs in een wedstrijd tegen M.); waer hem.... wedervaren; versta: hadt ge hem dit leed niet kunnen aandoen.
voetnoot23
Vondels opvatting is onjuist; wat moeten heren (er tegen) doen, als dieven zulke stukken (als nu volgen) durven uithalen.

voetnootvs. 1
Melibees: dat van Melibee (Melibeus).
voetnoot4
Denk voor Hy: zoo lang; zorge: vreest.
voetnoot3-5
Zie aant. bij de prozavertaling.
voetnoot7
gaepen: smachten, hunkeren.
voetnoot8
een' rechtschapen: een fatsoenlik mens.
voetnoot9
bylo: voorwaar.
voetnoot10-11
Voor deze onvolledige zinnen zie men de aant. bij de prozavertaling.
voetnoot12
d'outergodtheên: de nimfen aan wie de kapel (met altaar) gewijd was; zelfs: zelf; beloegen: lachten uit; gezelle: vrind (dat heerschap).
voetnoot14-15
Zie de proza-aantekening.
voetnoot18
wrevelaert: nijdigaard (dat met klem: zie de proza-aant.).
voetnoot22
Vgl. de aant. bij de prozavertaling.
voetnoot24
schalck: schavuit.
voetnoot25
terwijl; beter: ondanks dat; Hontwolf: Latijn: Lycisca, ook als eigennaam; het woord betekent bastaard van een wolf en een hond.
voetnoot26
Tityr is de herder van Damon; de liezen: het riet.
voetnoot30
of uw leven wel een pijp gesteld: Lat. aut unquam tibi fistula cera unita fuit = heb je ooit een (echte fluit) met was gehecht bezeten; stellen bij Vondel zal hier betekenen: samenstellen.
voetnoot32
op de driesprongen: Lat. in triviis; driesprongen op wegen waren altijd drukke verkeerspunten, waar Jan en alleman samenkwam.
voetnoot33
en eens tegens elkander aengaen: en het eens tegen elkaar opnemen.
voetnoot34
De tussenzin dient eerst te eindigen achter zooght (r. 35); vgl. de vert. in verzen; de bedoeling is: gij zult ze toch niet te gering achten; immers ze wordt enz.
voetnoot35
opzetten: inzetten, instellen (als prijs).
voetnoot38-39
Waarschijnlik is Vergilius' bedoeling: ze tellen allebei tweemaal per dag het kleinvee (het melkgevend vee) en mijn vader bovendien nog apart de bokjes.
voetnoot41
meer waerdigh: kostbaarder, meer waardevol.
voetnoot42
Alcimedon: een overigens onbekend kunstenaar; een' taeien wijngert: een kronkelende wijnrank.
voetnoot43
bleeck veil: helgroen klimop; beziën van eickloof: klimopbessen, vruchtentrossen van de klimop, ter vert. van corymbus; eickloof (niet in 't Ndl. Wdb. vermeld) is een bijvorm van eiloof: klimop (zie Kiliaen i.v.); omkrullen: omheen krullen, slingeren; r. 42-43 zijn een enigszins vrije vertaling van de Lat. tekst.
voetnoot44
Konon: Grieks sterrekundige, ± 250 v. Chr., vriend van Archimedes; de naam van de andere is Menalcas vergeten.
voetnoot45
graetboogh: Lat. radius = meetstaf van mathematici.
voetnoot45-47
Vondel vertaalt hier tamelik vrij.
voetnoot47
kevi: kast, kabinet.
voetnoot48
van: door.
voetnoot23
achteromme haelen: stilletjes weghalen (achter de herder om).
voetnoot26
vry: maar goed.
voetnoot28
gehouden: verplicht.
voetnoot29
fluiten: spelen op de fluit.
voetnoot34
onafgerecht (onafgericht): onbedreven.
voetnoot37
bestaen: ondernemen.
voetnoot38
rustigh: wakker, flink; tegens een: tegen elkaar.
voetnoot39
dat: (ik zeg u dit) opdat; als andre, nl. koeien (opdat ge niet zult denken, het is maar een gewone koe, net als andere).
voetnoot45
Zoo dick: zo vaak.
voetnoot44-46
Zie de aant. bij de prozatekst.
voetnoot46-47
ree en veil schijnen met: op lichtzinnige wijze kwijt willen raken (veil: te koop, prijs leverend).
voetnoot49
waerder zijn: meer waarde hebben (wegens de meesterlike kunst, waarmee ze bewerkt zijn); met uw gunst: met uw welnemen
voetnoot51
't ruim: het gladde oppervlak.
voetnoot52
Daer.... zich om: waarom zich (bij wijngert).
voetnoot53
lucht: luchtig.
voetnoot58
gepaeit: gestild.
voetnoot59
kasse: kast.
voetnoot60
van: door.
voetnoot49
met zacht beereklaeuw om d'ooren: Lat. et molli circum est ansas amplexus acantho: en hij heeft de oren (de handvatten, hengsels) omgeven met kronkelende berenklauw; en daer: terwijl; die bosschen na zich sleepte: wie de bossen (betoverd door zijn spel) volgden.
voetnoot50
in het midden: in het medaillon.
voetnoot52
ghy mooght deze reis niet af: ditmaal ontkomt ge me niet; ick sta u vast: ik blijf uw man.
voetnoot53
Iets juister is: Laat er maar naar luisteren.... wel die daar juist aankomt, kijk dat is P.
voetnoot54
.... met zingen verguizen zult, Lat. voce lacessat: prikkelt met uw woorden (gezang?).
voetnoot55
t'zoeck maecken: uitvluchten zoeken.
voetnoot57
dit is bylo geen slecht wedtspel: dit is voorwaar een hoogst gewichtige zangwedstrijd.
voetnoot58
dewijl: terwijl.
voetnoot59
te prijck zit: te pronk als een bruid in haar bruidstooi.
voetnoot60
beholpen zijn met: behagen scheppen in.
voetnoot62
Jupijn vervult het al; Lat.: omnia plena Jovis: de hele schepping ademt Jupiters almacht.
voetnoot63
zich vermaken met: behagen scheppen in.
voetnoot65
geurige maybloemen, Lat.: suave rubens hyacinthus = de lieflik blozende hyacint; V. vert. hyacinthus meer door meibloem, zie Ndl. Wdb. i.v.
voetnoot66
worpt: werpt; de appel was aan Venus gewijd, het werpen met appels was dus een liefdesspel.
voetnoot67
eerst: voor ze zich verscholen heeft.
voetnoot68
mijn stoockebrant: die mij in liefde ontstoken houdt.
voetnoot69
brack: een soort jachthond; Diana: godin der jacht; wech hebben: in de neus krijgen; volgens de tegenwoordig heersende opvatting is Delia uit de Lat. tekst niet Diana (zoals V. vertaalt), maar een vriendin van M. De vert. luidt dan aldus: zodat onze honden hèm beter kennen dan Delia.
voetnoot70
het nest gevonden: Lat.: de boom gemerkt (met een teken); het geschenk zal dus bestaan in een paar jonge duiven, gewijd aan Venus.
voetnoot71
ringelduif: ringduif, woudduif.
voetnoot72
wat ick heb, Lat.: quod potui = wat ik (voor heden) heb kunnen bemachtigen.
voetnoot73
meer appels: de bedoeling van de Lat. tekst is: nog tien.
voetnoot62
Zie de aant. bij de prozavert.; de speelman is Orpheus; niet flaeu: door zijn vurig, betoverend spel.
voetnoot64
Dus lange: tot nu toe.
voetnoot67
ontleggen: van zich afschuiven, zich afmaken van.
voetnoot68-69
laet zeggen wie d'eerste koom': laat uitspraak doen, wie 't eerst aankome (zie voor vs. 68-69 de aant. bij de prozavertaling).
voetnoot71
Vgl. de prozavertaling.
voetnoot72
verkloecken: de baas zijn.
voetnoot75-76
Denk achter gezeten: zijnde, en versta: terwijl wij hier op ons gemak in 't gras gezeten zijn en geboomte enz. niet vergeten te bloeien.
voetnoot79
Houdt beurte: past op uw beurt.
voetnoot85
om Apolloos gunst te voên: om Apollo's genegenheid te doen standhouden en toenemen.
voetnoot86
Den geur der Maybloeme: de geurige hyacint.
voetnoot92
Zie de aant. bij de prozavertaling.
voetnoot94-95
waerin... in: is niet fraai.
voetnoot98
naer mijn zin: ik heb het plan hem morgen enz.
voetnoot75
luistert.... in: fluistert.... in.
voetnoot77
de netten moet bewaren: de wacht moet houden bij de vangnetten.
voetnoot78
Iölas: misschien een medeminnaar en de meester van Phyllis; een verjaardag was gewijd aan vrolikheid en liefde; op de offerfeesten voor een rijke oogst (de Ambarvalia) golden minnarijen als ongepast en schadelik.
voetnoot80
Menalcas antwoordt hier in de persoon van Iölas.
voetnoot81
Beter is: en riep mij lang na: vaarwel.... (et longum 'formose, vale, vale', inquit, 'Iolla').
voetnoot82
d'oeghst: het rijpe gewas (Lat. maturis rugibus).
voetnoot84
het gewas: Lat. satis (het gezaaide, het te velde staande gewas); haeghappel (arbutus): vrucht van de hagedoorn.
voetnoot85
draghtbaer: drachtig.
voetnoot86
Pollio, zie blz. 45, aant. 27; boersch: landelik.
voetnoot88
nieuwe vaerzen (nova carmina): misschien oorspr. verzen; weidt voor hem, fokt voor hem op een stier, die reeds gaarne stoot met de horens.
voetnoot90
...van honigh overvloeie: (dat voor hem) de honig rijkelik vloeie.
voetnoot91
de Syrische roos: de Lat. tekst heeft amomum: een welriekende Oosterse heester (of bloem daarvan), waaromtrent verder niets bekend is.
voetnoot92
Wie Bavius vermagh: wie de gedichten van B. (zie de inl. bij deze Herdersk.) kan verduwen.
voetnoot93
De hier genoemde vbb. van onbegonnen werk gaan terug op Griekse spreekw.
voetnoot95
de waterslang, Lat. anguis frigidus: de kille slang (adder).
voetnoot97
zelf: zelfs; zelfs de ram, toch de slimste onder de kudde, is in 't water gegleden.
voetnoot98
Tityr: een herder (vgl. de Eerste Herderskout).
voetnoot99
afspoelen: wassen.
voetnoot100
bezinnen: liefhebben; als die: als iemand die (dus: als een liefhebbende minnares).
voetnoot103
rijp van jaeren: volwassen; dus: geen kwajongen meer.
voetnoot105-08
Vgl. de aant. bij de proza-vertaling.
voetnoot108
ongenughte: droefheid.
voetnoot112
van dien zegen: nl. van de heerlike oogst, die de boomgaard belooft.
voetnoot113
Ick vrees dat Amaryl, in boosheid, mij verstoot (niet is overtollig).
voetnoot121
reede: alreede, reeds.
voetnoot123
uw beminner: de bewonderaar Uwer dichtkunst.
voetnoot124
blaecke: schittere.
voetnoot126-28
Zie de aant bij de proza-vertaling.
voetnoot128
verstrecken zal hier wel moeten betekenen vermaken.
voetnoot131
meien: bebloemde struiken.
voetnoot136
bedeckt met schaduwen, en planten: begroeid met schaduwrijk gewas.
voetnoot100
drooght op: namelik: in de uiers.
voetnoot103
een zelve: een zelfde.
voetnoot104
Vondel's vertaling is onnauwkeurig en onduidelik; met dit doelt Menalcas op zijn lammeren: bij dèze (namelik: Menalcas' lammeren) draagt liefde (paarzucht) niet de schuld; zij (niet hij) zijn bijna vel over been.
voetnoot107
pas drie ellen: drie el en niet meer; dic, quibus in terris.... tris pateat caeli spatium non amplius ulnas; volgens de oude grammatici zou Vergilius zelf deze oplossing van 't raadsel gegeven hebben: caeli spatium (de uitgestrektheid van de hemel) moet hier worden opgevat als het graf van de Mantuaanse verkwister Caelius, die al zijn have moest verkopen en slechts drie el, voor zijn graf, behield; verder zijn er tal van andere uitleggingen. In Vondel's vertaling gaat de woordspeling: caeli, gen. van caelum = hemel en Caeli (Caelii), gen. van Caelius verloren.
voetnoot108
Lat.: Dic, quibus in terris inscripti nomina regum nascantur flores: zeg, in welke gewesten bloemen groeien, die koningsnamen als inschrift dragen; de Ouden lazen op de hyacint de Griekse lettertekens A I, de eerste letters van Ajax' naam, of Y, de eerste letter van Hyacinthus' naam; beide waren koningszonen.
voetnoot110
over dat zwaere geschil te zitten: een beslissing uit te spreken over Uw gewichtige wedstrijd.
voetnoot111
al wie voor zoete minne vreeze: misschien: de schuchtere beginner in liefdesaangelegenheden; of wienze bitter valle: die reeds weet, hoeveel bittere smart liefde kan veroorzaken (dus allen die onder de ban der liefde staan, verdienen een vaars).
voetnoot112
De slotregel legt men als volgt uit: Palemon is gekomen om zijn landerijen te laten bevloeien; die zijn nu genoegzaam vochtig en hij geeft zijn knapen bevel de toegangswegen der bevloeiïngskanalen weer af te sluiten; maar tevens betekenen zijn laatste woorden: Dametas en Menalkas, stop de sluizen der welsprekendheid, het is genoeg geweest.
voetnoot139
telcken: telkens.
voetnoot144-45
Zie de aant. bij de prozavertaling; dit dier moet wel evenals hy op de stier (uit vs. 141) slaan en daarmee wijkt de vertaling in verzen nog meer van 't Lat. origineel af dan de prozavert.
voetnoot147
van: door.
voetnoot148
poeet (vgl. waerzegger in de proza-vert.): hier in de betekenis van iemand met goddelike zienerskracht (Latijn: eris mihi magnus Apollo).
voetnoot149
passen op: gelijk staan met.
voetnoot154
zoo men 't vatten wil: wil men een billik oordeel vellen.
voetnoot155
als hy: evenals, zo goed als hij; treken: listen.
voetnoot156
Denk achter of vreest.
voetnoot158
zadt: verzadigd van vocht.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius