Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingenToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.70 MB)

XML (4.06 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.C. van de Graft

C.R. de Klerk

L.C. Michels

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck

A.A. Verdenius

C.G.N. de Vooys



Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

(1932)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 124]
[p. 124]

Pollio.
Vierde Herderskout.aant.

Inhoudt.

1 Asinius Pollio, Veltheer van het Duitsche leger, na het veroveren van Salone, een stadtGa naar voetnootr. 1Ga naar voetnoot1-4 2 in Dalmatie, eerst den laurier, daer na oock het Burgemeesterschap verdienende; won inGa naar voetnoot2 3 het zelve jaer eenen zoon, Salonius, naer de veroverde stadt, genoemt, wien Virgilius hier 4 dit geboorteliet toezingt. Hier op draeit hy het geen de Sibylle van de toekomende goudeGa naar voetnoot4 5 eeuw gespelt hadde: nochtans mengt hy 'er middelerwijl oock den lof van vader Pollio 6 en Augustus zelf onder; want dat hy zeit: en de weerelt, door zijn vaders deughden be-Ga naar voetnoot6 7 vredight, regeeren; duiden zommigen op Augustus, die voor Iulius Cesars zoon was aen-Ga naar voetnoot7 8 genomen. Zommigen duiden dit op Salonius, en verstaen dat het begin van het groote jaer,Ga naar voetnoot8 9 door de Sibylle gespelt, met Pollioos Burgemeesterschap zijnen intre doet, waer onder dit 10 kint geboren wort, zoo dat de groote maenden de maenden van dit groote jaer betekenen.
 
De Dichter groet den zoon van Roomsche Pollio
 
Met dit geboorteliet, voorzeit de goude tijden,Ga naar voetnoot12
 
Uit der Sibyllen mont, en hoort van sterven noo,Ga naar voetnoot13
 
Om noch met veltgezangk die heil-eeuw te verblijden.

15 Laet ons, o Siciliaensche Zanggodinnen, een' toon hooger gaen: wantGa naar voetnoot15 16 elck is niet met elst en lage tamarinden gedient. Indien wy van bosschenGa naar voetnoot16 17 zingen; het opzicht over bosschaedje passe oock den Burgemeester. NuGa naar voetnoot17 18 is de leste eeuw, die ons de Kumaensche Sibylle spelde, voorhanden: nuGa naar voetnoot18 19 komt 'er een lange ry van eeuwen weder op: nu komt de maeght AstreaGa naar voetnoot19

[pagina 125]
[p. 125]

Pollio.
Vierde Herderskout.

[In deze Ecloga voorspelt Vergilius de terugkeer van een gouden eeuw op aarde, van een heilstaat die ingeleid wordt door de geboorte van een kind, dat een rein en onbedorven mensengeslacht zal zien opbloeien. Dat kind zingt Vergilius in zijn IVde Ecloga toe. Onder de vele vragen, die de inhoud van dit gedicht doet rijzen, is dèze wel de eerste geweest: wie is dat wonderkind, dat de gouden eeuw zal herstellen? In de oudheid zag men er een zoon in van C. Asinius Pollio, de consul, tot wie het gericht is; hoewel die opvatting tot verschillende moeilikheden aanleiding geeft, vindt zij nog haar verdedigers. De oude Christenen zoals Constantijn en Augustinus, hebben vast geloofd, dat Vergilius hier onder invloed van goddelike bezieling de komst van Jezus op aarde voorspelde; in de middeleeuwen werd deze verklaring algemeen aangenomen: Vergilius was eigenlik reeds Christen geweest en de bewuste of onbewuste profeet van de Heiland; dat was o.a. ook Dantes mening. - Nog verschillende andere oplossingen zijn voorgesteld, die hier onmogelik alle kunnen worden besproken. Alleen moge de nieuwste, die o.a. door Prof. Dr. H. Wagenvoort wordt verdedigd, worden genoemd; deze verdedigt de opvatting, dat de Ecloga ten doel heeft het beeld te ontwerpen van de jonge God, die in Augustus geboren zou worden, en het leven dat deze - in wedergeboorte vergoddelikt (toen Vergilius deze Ecloga schreef, was Augustus reeds ruim 20 jaar) - op aarde zou leiden. (Zie daarover H. Wagenvoort, Vergils vierte Ecloge und das Sidus Julium, in Mededeelingen der Kon. Akademie van Wetenschappen, Afdeeling Letterkunde, deel 67, Serie A). Wat verder de bronnen en de strekking, de al of niet allegoriese betekenis van dit gedicht betreft, moge het voldoende zijn te vermelden, dat hierover een zeer uitgebreide literatuur bestaat en dat niet alleen over de identiteit van het gelukskind verschil van mening bestaat, maar over tal van andere - grotendeels daarmee samenhangende - problemen, die deze Ecloga stelt. In de aantekeningen bij de ‘Inhoud’ en tekst vindt men een aantal noodzakelike verklaringen, die ten dele ontleend zijn aan A. Geerebaert, Vier Eclogen van Vergilius en aan Varia vita door Dr. H. Wagenvoort.]
 
O Zanggodinnen van Sicilie, nu, gedrongen
 
Van een rechtschape vreught, een' hooger toon gezongen:Ga naar voetnootvs. 1-2
 
Want iegelijck is niet der elzeboomen vrient,
 
Noch met de tamerinde, een laege plant, gedient.
5[regelnummer]
Indienwe zingen van bosschaedjen, hoogh gewassen;
 
Het opzicht over bosch wil burgermeestren passen.Ga naar voetnoot6
 
Nu naeckt de leste tijt, waer van de strantSibylGa naar voetnoot7
 
Te Kuma spelde. nu komt, zonder lantgeschil
 
En strijt, een lange ry van eeuwen aengetogen.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Saturnus eeuw, en maeght Astrea komt gevlogen.Ga naar voetnoot10
[pagina 126]
[p. 126]

20 en de gulde tijt ons weder by: nu wort ons een nieuwe afkomst uit denGa naar voetnoot20 21 hoogen hemel toegezonden. O kuische Lucijn, begunstigh slechts de ge-Ga naar voetnoot21 22 boorte des kints, waer door eerst d'yzere eeuw zal ondergaen, en een goude 23 eeuw over al de weerelt opstaen: uw Apollo regeert alreede. O Pollio, dezeGa naar voetnoot23 24 doorluchtige tijden en heerlijcke jaeren zullen onder uw Burgemeesterschap 25 beginnen en ingaen. Indien 'er noch eenige voetstappen van onze boosheitGa naar voetnoot25 26 staen, die zullen door uw beleit uitgewischt, en het aertrijck van langdurige 27 vreeze ontslagen worden. Hy zal vergodet worden, de helden onder deGa naar voetnoot27-29 28 Goden zien verkeeren, zelf onder hen verschijnen, en de weerelt, door zijn 29 vaders deugden bevredight, regeeren. Maer o kint, d'aerde zal u slecht enGa naar voetnoot29 30 recht d'eerste geschenckjes opofferen, klimop, hazelwortel en kallefskruitGa naar voetnoot30 31 met lachende beereklaeuw, onder een gemengt. De geitjes zullen met volleGa naar voetnoot31 32 uiers t'huis komen, en de kudden voor geene groote leeuwen verschricken: 33 liefelijcke bloemen zullen uit uw wiegh opluicken: de slang zal quijnen, 34 vergiftigh kruit verdwijnen, en d'Assyrische roos op alle velden wassen. 35 Maer zoo ras ghy den lof der helden en uw vaders daden komt te lezen,Ga naar voetnoot35 36 en de deught begint te kennen, dan zullen de korenairen het velt allengs 37 beginnen te vergulden, blaeuwe druiven aen d'ongesnoeide hagedorensGa naar voetnoot37 38 hangen, en harde eicken honighdauw zweeten: niettemin zullen 'er nochGa naar voetnoot38 39 zommige voetstappen van d'oude bedorvenheit onder loopen, die denGa naar voetnoot39 40 gierigaert aenporren het zeegevaer te wagen, steden te bemuren, ackers teGa naar voetnoot40

[pagina 127]
[p. 127]
 
De milde hemel stuurt ons uit zijn' schoot om hooghGa naar voetnoot11
 
Eene andere afkomst toe. begunstigh met uw oogh,
 
O hemelsche Lucijn, begunstigh 's kints geboorte:
 
't Verdrijf deze yzere eeuw, sluit vreedzaem d'oorloghspoorte.
15[regelnummer]
Een gulden tijt verrijst alom langs deze baen.Ga naar voetnoot15
 
Uw blijde Apollo vangt nu zijn regeeringe aen.
 
Dees maenden, wijt befaemt, en heerelijcke jaeren,
 
Nu gy, ô Pollio, den tabbert zult bewaeren,Ga naar voetnoot18
 
En burgermeesters staet, gaen in met uw gebiet.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Indien men noch een vlack van onze boosheit ziet,
 
Die wort schoon uitgewischt door uw beleit, en orden,Ga naar voetnoot21
 
En van de lange vrees zal d'aerde ontslagen worden.
 
Hy, zelf vergodet, zal de helden zien met vreught
 
Verkeeren met de Goôn. hy zelf zal dan verheught
25[regelnummer]
Verschijnen in 't getal der Goôn, en begenadight,Ga naar voetnoot25
 
De gantsche weerelt, door zijn vaders deught verdadight,Ga naar voetnoot26
 
En eens tot vre gebroght, regeeren: maer ô kint,Ga naar voetnoot27
 
Het aerdtrijck zal u, slecht en recht en danckgezint,
 
Opoffren d'eerste gift, klimop, en kallefsbladen,
30[regelnummer]
Oock lachend beereklaeu, en hazelwortel, zaden
 
En geuren onder een gemengelt, blijde en kuisch.Ga naar voetnoot31
 
Dan komt de zatte geit met vollen uier t'huis.
 
Dan zal geen kudde voor de groote leeuwen schricken,
 
De bloem, uit uwe wiege opluickende, u verquicken.
35[regelnummer]
De slang zal quijnen, en het moortvenijn vergaen.Ga naar voetnoot35
 
Dan zal d'Assyrsche roos op alle velden staen.
 
Maer daetlijck als gy komt der helden deught te lezen,
 
En 's vaders dapperheit, ten hemel toe geprezen;
 
Zoo dra gy rieckt wat deught en eer daer boven gelt;Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Zal d'eedle korenair allengs het korenvelt
 
Vergulden, en de druif, zoo blaeu en rijp geboren,
 
Afhangen van de noit besnoeide haegedoren:
 
De harde en heilige eick zweet zoeten honighdouw.Ga naar voetnoot43
 
Men zal 'er evenwel bedrogh, veraert van trou,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Zijn oude stappen noch hier onder zien vermengen,
 
Waer door de gierigheit den mensch zoo verr' zal brengenGa naar voetnoot46
 
Dat hy niet schrick 't gevaer te water uit te staen,
 
De steden met een' muur te stercken, ackers aen
 
Te grijpen met den ploegh: dan zal men op de baren
50[regelnummer]
Een' tweeden Tifys zien verrijzen, om te vaeren
 
Met eene tweede kiel en Argo, rijck bevrachtGa naar voetnoot51
 
Met aller helden bloem, om Kolchis goude vacht
[pagina 128]
[p. 128]

41 beploegen: dan wil'er een tweede Tifys opstaen, om met een tweede ArgoGa naar voetnoot41 42 de bloem der helden aen te voeren: dan wil'er noch een tweede Trojaen- 43 sche oorloogh oprijzen, en een groote Achilles weder voor Troje gezonden 44 worden. Wanneer ghy hier na uw mannelijcke jaren bereickt, dan zal de 45 zeeman het varen staecken, geene kiel heur waeren vermangelen, d'aerdeGa naar voetnoot45 46 overal alles teelen: men behoeft dan geen lant te eggen, geen wijngert te 47 snoeien: d'arbeitzame ackerman zal de stieren uit den ploegh spannen, 48 geene wol allerhande verf behoeven aen te nemen; maer de ram in denGa naar voetnoot48 49 beemt zijnen rugh met een vacht van geurig en gloeiende purper en oranje-Ga naar voetnoot49 50 verf decken, en berghroot den lammeren, onder het grazen, van zelf zijnGa naar voetnoot50 51 verwe geven. De Schickgodinnen, die eenstemmigh de bestendigheit van 52 het goddelijcke nootlot bestemden, zeiden: o spillen, spint ons zulckeGa naar voetnoot52 53 eeuwen. O lieve spruit der Goden, door wie Jupijns afkomst zoo machtigh 54 zal aenwassen, aenvaert, het wort nu tijt, uw hooge tittels. Zie eens, hoeGa naar voetnoot54 55 de wijde weerelt, het gewelf des hemels, en zee en lucht en aerde, onderGa naar voetnoot55 56 hunnen last, bezwijcken. Zie eens, hoe alle dingen zich tegens d'aenstaende 57 eeuw verheugen. Och, had ick noch zoo lang te leven, en geest genoegh 58 om uwe daden te melden: de Tracische Orfeus, nochte Linus zouden myGa naar voetnoot58 59 met geene lofzangen verdooven; al nam Orfeus zijne moeder Kallioop;Ga naar voetnoot59 60 Linus zijnen vader, den schoonen Apollo, te baet: al speelde oock PanGa naar voetnoot60 61 tegens my, voor de vierschaer van Arkadie: Pan most het my oock gewonnenGa naar voetnoot61 62 geven, voor de vierschaer van Arkadie. O kleene knaep, begin uwe moeder 63 met kennisse toe te lachen: uw moeder droegh u pijnelijck tien maendenGa naar voetnoot63 64 onder haer hart. O kleene knaep, begin: wien d'ouders noit toeloegen,Ga naar voetnoot64-65 65 dien achtten Natuurgodt en Bedtgodin hun tafel en bedde onwaerdigh.

[pagina 129]
[p. 129]
 
Te winnen: dan verrijst een krijgh van Griecksche helden:
 
Een tweede Achilles wort gestiert naer Priams velden.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Wanneer gy endelijck uw manbre jaeren krijght,
 
Dan staeckt de zeeman flux het vaeren: ieder zwijght
 
Van vaeren: geene kiel vermangelt heure waeren,
 
En d'aerde baert alom al watze plagh te baren.Ga naar voetnoot58
 
Men hoeft geen lant noch klay dan t'eggen, geene ranck
60[regelnummer]
Te snoeien. d'ackerman ontslagen spant eer langkGa naar voetnoot60
 
De stieren uit den ploegh. men hoeft geen wol te doopen
 
In allerhande verf. de rammen, daerze loopen
 
En weiden, decken zich met vachten, milt van geur,Ga naar voetnoot62-63
 
En schoone oranje verwe, en gloeiend purperkleur.
65[regelnummer]
Waer bergh en dal alom de vette lammers azenGa naar voetnoot65
 
Zal 't berghroot hunnen rugh bekleeden onder 't grazen.
 
De Schickgodinnen, die eenstemmigh 't vast besluit
 
Van 't nootlot stercken, en bestemmen, riepen luit:
 
O spillen, vaert al voort, en spint ons zulcke tijden.
70[regelnummer]
O lieve spruit der Goôn, door wie men met verblijden
 
Zal d'afkomst van Jupijn zien groeien, en bestaen,Ga naar voetnoot71
 
Neem flux, het wort nu tijt, uw hooge titels aen.
 
Aenschou de weerelt eens, hoe d'aerde, en 's hemels rijcken,
 
En lucht, en oceaen van grooten last bezwijcken;
75[regelnummer]
Hoe alle dingen nu verheught zijn, en verblijt,
 
Om 't naecken van uwe eeuwe, en dien aenstaenden tijt.
 
Och, leefde ick noch zoo lang, en wasme een' geest bescheidenGa naar voetnoot77
 
Om uwe dapperheên en daeden uit te breiden;Ga naar voetnoot78
 
De Thracische Orfeus, noch oock Linus zouden my
80[regelnummer]
Verdooven met gezangk; al quam 'er Orfeus by:Ga naar voetnoot80
 
Al nam hij Kallioop zijn moeder, milt van ader;Ga naar voetnoot81
 
Schoon Linus nam Apol, dien schoonen, zijnen vader
 
Te baete; al speelde Pan, voor 't hoogh Arkadisch recht
 
En vierschaer, tegens my; Godt Pan in 't speelgevechtGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Zoudt voor 't Arkadisch recht my zelf gewonnen geven.
 
O kleene knaep, begin te groeien, en te leven,
 
En lach uw moeder toe met kennis: want met smart
 
Droeghze u tien maenden langk geduldigh onder 't hart.
 
Begin, ô kleene knaep: natuur- en bedgoôn achtten
90[regelnummer]
Hun bedde en disch onwaert wien d'ouders noit toelachtten.
voetnootr. 1
Duitsch: Germaans.
voetnoot1-4
Vondel volgt hier de oude commentatoren (Servius), die spreken van twee zoons van Pollio, nl. C. Asinius Gallus en een kort daarna geboren zoon Saloninus, genoemd naar de verovering van Salonae (39 v. Chr.). Het is zeer wel mogelik, dat deze twee zoons identiek zijn, dat Gallus later de bijnaam Saloninus ontvangen heeft. In alle geval ziet niemand meer in 't gelukskind Saloninus; wel zijn er, die Gallus daarmee vereenzelvigen; verder valt op te merken, dat P. reeds consul was, vóór hij Salonae innam.
voetnoot2
laurier: lauwerkrans; hier triomftocht in Rome; Burgemeesterschap: de consulaire waardigheid.
voetnoot4
Hier op draeit hy: op deze brengt hij van toepassing; de Sibylle is de Sibylle van Cumae in r. 18 genoemd; over haar wordt in Aen. VI uitvoerig gesproken. Zij zou een profetes zijn geweest, wonend in een grot te Cumae (in Campanië), van welke vele orakelspreuken, samengevoegd tot boeken, de Sibyllynse boeken, op het Capitool werden bewaard. Toen deze met de brand van 't Capitool in 83 v. Chr. verloren gingen, trachtte men ze te vervangen door van overal orakelspreuken bijeen te garen; zo leverden de Joden van Alexandrië er vele, die getrokken waren uit de profetieën in het Oude Testament; de toekomende goude eeuw: zie bij regel 19-20.
voetnoot6
want dat hy zeit: en de.... regeeren: vgl. r. 28-29.
voetnoot7
duiden op: laten slaan op; voor: als.
voetnoot8
verstaen: vatten (het zò) op; het groote jaer: het wereldjaar; zie bij r. 19, waar gesproken wordt over het magnus annus = het grote jaar, dat weer verdeeld wordt in magni mensis: grote maanden (zie r. 10).
voetnoot12
voorzeit: voorspelt.
voetnoot13
en hoort van sterven noo: en wil ongaarne (niet) van sterven horen.
voetnoot15
Siciliaensche Zanggodinnen: muzen van het herdersdicht; Theocritus, de schepper van dit genre, woonde op Sicilië.
voetnoot16
elst: els; V. kiest opzettelik een niet hoog-groeiende boomsoort ter vert. in 't Lat. arbusta; tamarinden: de Lat. tekst heeft myricae = tamarisken (een sierheester); de bedoeling van r. 16 is: niet ieder houdt van het nederige, eenvoudige herderslied.
voetnoot17
het opzicht enz. is een minder juiste vert. van (si canimus silvas) silvae sint consule dignae = laten dan die bossen (bossen, in tegenstelling hier met het nederige struikgewas in r. 16, als een hoger genre van bucoliese poëzie) een consul waardig zijn.
voetnoot18
de leste eeuw: ultima aetas = de ijzeren eeuw, zie bij 19; is.... voorhanden: breekt aan.
voetnoot19
een lange ry van eeuwen: magnus saeclorum ordo = magnus annus: het wereldjaar; volgens de Stoicijnen grijpt een vernieuwing van 't heelal plaats, telkens wanneer alle hemellichamen, zon, maan en sterren, weer hun oorspronkelike stand hebben bereikt, de stand, waarin ze bij de schepping der wereld stonden. De periode tussen twee zulke vernieuwingen heet een wereldjaar, verdeeld in tijdperken (de grote maanden; soms worden er vier, ook wel meer, aangenomen): het eerste, de gulden eeuw, staat onder Saturnus (zie Dl. 1, blz. 279 en 336), dan volgen de zilveren en bronzen en ten slotte de ijzeren eeuw, onder Apollo of Sol staande volgens Wagenvoort wordt met de leste eeuw (de ultima aetas) niet bedoeld een van deze vier perioden, maar een overgangstijd, waarin èn het zonnekind èn de nieuwe mensheid zullen opgroeien, en de gouden eeuw inleiden.
de maeght Astrea is de godin der gerechtigheid, die eens in de gouden eeuw op aarde woonde, maar door de aangroeiende boosheid van het mensdom ten slotte de wijk nam naar de hemel, waar ze als Astraea onder de gesternten werd opgenomen (de Lat. tekst heeft alleen Virgo).
voetnootvs. 1-2
Sicilie: drielettergrepig te lezen; gedrongen van: (laat ons nu) aangedreven door, opgewekt door; rechtschape: oprecht.
voetnoot6
Zie de prozavert., r. 17.
voetnoot7
de strant Sibyl: de Sibylle van Cumae woonde in een grot aan zee.
voetnoot9
Versta: een lange rij van eeuwen zonder landgeschil en strijd.
voetnoot10
Saturnus eeuw, zie de aant. bij de prozatekst, r. 19; gevlogen: aangevlogen.
voetnoot20
een nieuwe afkomst: een nieuw-geboren kind.
voetnoot21
Lucina: de godin, die moeder en kind in het uur der geboorte beschermt; zij wordt wel gelijkgesteld met Diana; vandaar in r. 23 uw Apollo; A. was de tweelingbroer van Diana.
voetnoot23
Apollo moet heersen op 't einde van 't wereldjaar, zie aant. bij r. 19; Pollio werd in 40 v. Chr. consul.
voetnoot25
voetstappen: letterlike vert. van vestigia = sporen; de regel bevat een toespeling op de burgeroorlogen.
voetnoot27-29
Hy, nl. het kind; volgens Wagenvoort bevatten deze regels toespelingen op drie zinnebeeldige handelingen van het oud-Egypties kronings-ceremonieel: eerst werd de koning het goddelik leven 'overhandigd', dan werd de nieuwe god in de kring der hemelingen voorgesteld en eindelik werd hem de heerschappij overgedragen.
voetnoot29
door zijn vaders deugden bevredight (vgl. Inhoudt r. 6); volgens sommigen slaat dit op Pollio, die in 41 tussen Antonius en Octavianus (Augustus) een vergelijk tot stand bracht te Brindisi, waardoor een oorlog tussen deze twee 'driemannen' werd verhinderd. Wagenvoort, die in 'het kind' Octavianus ziet, laat de woorden slaan op diens aangenomen vader Julius Cesar, die door zijn dapperheid (vgl. 'deugden' in de tekst) vrede in de Romeinse wereld had gebracht; slecht en recht, Lat. nullo cultu: spontaan opgroeiend; de bedoeling van de Lat. tekst is dus: de aarde zal zonder opzettelike cultuur eerst voor u als geschenken voortbrengen...
voetnoot30
de eerste gesch.: beter als e.g.; hazelwortel, ter vert. van baccar = wilde nardus, een exotiese plant; kallefskruit, Lat. colocasia = Egyptiese waterroos.
voetnoot31
lachend: welig groeiend; de geitjes; de Lat. tekst heeft ipsae capellae: de geitjes (zullen) uit eigen beweging....; ook bij opluicken in 33 is van zelf te denken; quijnen: wegkwijnen, uitsterven.
voetnoot35
komt te lezen; versta: zult kunnen lezen (in uw prille jeugd).
voetnoot37
ongesnoeide, Lat. incultis (sentibus) = wilde.
voetnoot38
honighdauw zweeten: Verg. knoopt hier vast aan het oude geloof, dat de honig als dauw op de bladeren rustte.
voetnoot39
voetstappen: vgl. r. 25; onder loopen; versta: overblijven.
voetnoot40
gierigaert: hebzuchtige.
voetnoot11
om hoogh: van omhoog.
voetnoot15
langs deze baen: langs deze weg (door de geboorte van dit kind).
voetnoot18
den tabbart bewaeren: het ambtsgewaad van consul dragen (vs. 19: en de waardigheid van consul bekleden).
voetnoot19
gebiet: ambtsaanvaarding.
voetnoot21
orden: op recht en orde gegrondvest bestuur.
voetnoot25
begenadight: gezegend, begaafd met goddelike macht.
voetnoot26
verdadight: verdedigd (behoed voor de chaos).
voetnoot27
eens: eindelik.
voetnoot31
kuisch: rein, smetteloos (bij aerdtrijck, 28).
voetnoot35
moortvenijn: vergiftige gewassen.
voetnoot39
daer boven: in den hemel.
voetnoot43
heilig, omdat de eik aan Jupiter was gewijd.
voetnoot44
veraert: ontaard, afgeweken.
voetnoot46
gierigheit: hebzucht, winzucht.
voetnoot51
eene tweede kiel en Argo is een hendiadijs: een tweede schip Argo.
voetnoot41
wil: zal; een tweede Tifys: Tiphys was de stuurman op de Argo; de Argo zou volgens de sage het eerste schip zijn geweest, dat zich op zee waagde; het voerde de Argonauten naar Colchis (Oostelike oever Zwarte Zee) om het Gulden Vlies te bemachtigen.
voetnoot45
vermangelen: omruilen (tegen andere waren).
voetnoot48
Denk achter wol zal.
voetnoot49
geurig ter vert. van suave; murice suave rubenti = met zacht gloeiend purper.
voetnoot50
berghroot: 'naar men wil menie', zegt het Ned. Wdb.; het komt mij voor, dat Vondel in navolging der oude comm. (Servius) aan een plant heeft gedacht en dat de wol der lammeren rood zal worden, doordat ze die afgrazen (vgl. Vondel's Adam in Ballingschap, 327-329). Het Lat. heeft sandyx: scharlaken, een minerale verfstof. De bedoeling van r. 49-51 is dat de schapen vanzelf verschillendkleurige vachten zullen gaan dragen.
voetnoot52
bestemmen: instemmen met; spillen: weefspoelen; de drie schikgodinnen of Parcen, voorgesteld als spinsters, spinnen de levensdraad der mensen en breken die af.
voetnoot54
uw hooge tittels: uw verheven ereambt.
voetnoot55
onder hunnen last bezwijcken: V. volgt weer de verklaring van Servius; een andere (jongere) opvatting is van vreugde sidderen (bij uw komst).
voetnoot58
Orpheus: de beroemde mythiese zanger der Oudheid, koning van Thracië; zijn moeder was de muze Calliope; Linus: eveneens een beroemd zanger uit de mythologie, zoon van Apollo.
voetnoot59
verdooven: overtreffen (Lat. vincere).
voetnoot60
te baet: te hulp.
voetnoot61
voor de vierschaer van Arcadië: Arcadië's kunstminnende herders zouden een volkomen bevoegde jury vormen.
voetnoot63
met kennisse toe te lachen: door je lach te bewijzen, dat je je moeder gaat kennen; tien maenden: de aanvangs- en eindmaand beide vol meegerekend.
voetnoot64-65
De laatste verzen zijn onduidelik; de bedoeling is misschien: begin (te lachen); die hun moeder niet hebben toegelachen (qui non risere parenti; maar een andere lezing is: cui non risere parentes en deze heeft V. gevolgd), keurt noch een god de plaats aan zijn dis waardig, noch wil een godin met hen huwen.
voetnoot54
gestiert: gestuurd; Priams velden: de vlakte voor Troje, waarover Priamus regeerde.
voetnoot58
al watze plaght te baren: namelik aan 't begin van 't vorige wereldjaar, zie de aant. bij de proza-vert., r. 8.
voetnoot60
ontslagen: nl. van zwoegen, van veldarbeid.
voetnoot62-63
daerze loopen en weiden: waar ze in de weide lopen; in de wei zelf; milt van geur: zie de aant. bij de prozavert., r. 49.
voetnoot65
azen: voedsel verschaffen.
voetnoot71
bestaen, versta: zien bestaan: zien stand houden.
voetnoot77
bescheiden: toebedeeld.
voetnoot78
uitbreiden: alom verkondigen.
voetnoot80
al quam 'er Orfeus by schijnt een onnodige herhaling.
voetnoot81
Calliope was de muze van het heldendicht en zal in die hoedanigheid hier milt van ader (overvloeiend van dichterlike welsprekendheid) worden genoemd.
voetnoot84
speelgevecht, hier: zangstrijd.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius