Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingenToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.70 MB)

XML (4.06 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.C. van de Graft

C.R. de Klerk

L.C. Michels

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck

A.A. Verdenius

C.G.N. de Vooys



Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

(1932)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 130]
[p. 130]

Dafnis.
Vijfde Herderskout.aant.

Inhoudt.

1 Menalkas en Mopsus, beide herders, beklagen den doot van Dafnis, den SiciliaenschenGa naar voetnootr. 1 2 herder, by Merkuur geteelt, door Pan in zangkunst onderwezen; en d'een zingt zijn graf-Ga naar voetnoot2 3 schrift, d'ander zijn vergodinge. Men vint'er die by Dafnis Cesar, den Oppergezaghsman,Ga naar voetnoot3-4 4 meenen verstaen te worden, die onlangs eer de Poeet dit dichte, op het hof, met drieen- 5 twintigh wonden getaistert lagh. Zommigen duiden hem op Quintilius Varus, die inGa naar voetnoot5 6 Duitschlant met drie keurbenden neergeleit wert. Zommigen nemen het liever op FlakkusGa naar voetnoot6 7 Maro, Virgilius broeder, van wien noch dit paer wijdtbekende vaerzen, hoewel onzekerGa naar voetnoot7 8 wieze dichtte, voorhanden zijn:
 
Ghy, die op Dafnis naem hier Flakkus lijck beschreit,
10[regelnummer]
Verheft uw' broeder zelf tot aen d'onsterflijkheit.
11 Zommigen leggen het op Salonijn uit, wiens geboorteliet hy in den voorgaendenGa naar voetnoot11 12 Herderskout zong; doch nu zingt hy de vergodinge van dien zelven overleden.Ga naar voetnoot12
 
Menalck, met Mopsus, hier op Dafnis dootbaer weent:
 
Zy voeren hem om hoogh, in 't midden van de Goden,
15[regelnummer]
En bidden, dat hy 't volck van daer zijn gunst verleent,
 
Voor offerwijn en melck, zijn Godtheit aengeboden.

Menalkas. Mopsus.

17 Men. Mopsus, dewijl wy, beide even konstigh, ghy meester op de fluit, 18 ick in 't zingen, wel op malkander passen; waerom gaen wy hier niet neder-Ga naar voetnootr. 18 19 zitten onder deze olmen en hazelaers, door een geplant?

20 Mo. Menalkas, ghy zijt ouder: 't is billijck dat ick u volge; het zy wy onsGa naar voetnoot20 21 nederzetten in de schaduwe van het bevende loof, waer in de westen wintGa naar voetnoot21 22 speelt, of liever in een hol: zie eens, hoe de wilde wijngert dat hol hier enGa naar voetnoot22 23 daer met druiven belommert.

24 Me. Amyntas magh alleen u op ons bergen tarten.Ga naar voetnoot24

25 Mo. En of hy Febus zelf met zingen wou verdooven?Ga naar voetnoot25

26 Me. Nu Mopsus, hef eerst aen, het zy ghy zingen wilt van Fyllis vry-Ga naar voetnoot26-27 27 aedje, of van schutter Alkons lof, met schieten ingeleit, of van Kodrus

[pagina 131]
[p. 131]

Dafnis.
Vijfde Herderskout.

[De sage van Daphnis luidt in 't kort als volgt: Daphnis, de schoonste van alle herders, was geboren op Sicilië onder laurierbomen (= δάφνη), als zoon van Hermes (Mercurius) en een nimf. Terwijl hij zijn vee hoedde, speelde hij bekoorlike liederen op de syrinx en werd de lieveling der nimfen. Volgens sommigen verbrak hij de eed van trouw, aan één harer gezworen, voor een andere geliefde en vond nu jammerlik de dood. Zijn lijden is een geliefd thema der bucoliese poëzie geworden. - In Vergilius' Vde Ecloga zingen Menalcas en Mopsus, nadat ze eerst enkele vriendelikheden hebben gewisseld, een beurtzang - ieder 24 verzen - ter ere van Daphnis. Mopsus wijdt een klaaglied aan zijn dood, Menalcas bezingt zijn apotheose. Ook deze Ecloga is reeds sedert de oudheid allegories opgevat. Servius zag er in Julius Caesar's verheerliking en vermeldt dat anderen aan Quintilius Varus dachten. Suetonius wil in Daphnis Vergilius' broeder Flaccus zien. De mening, dat onder Daphnis Caesar moet worden verstaan, vindt nog verdedigers; zij zien in de tekst zelf meer of minder duidelike toespelingen (bv. de passage over de nieuwe vorm van Bacchus-verering, die door Caesar in Rome zou zijn ingevoerd). Maar de meeste bizonderheden laten zich ook buiten alle allegorie om verklaren: Vergilius vond ze bij Theocritus; terwijl de allegoriese opvatting ook hier aanleiding geeft tot allerlei moeilikheden. Aan het slot (zie de prozatekst, r. 91-93) schijnt Vergilius zich met Menalcas te vereenzelvigen, maar daarmee is niet bewezen, dat hem reeds van de aanvang af deze identiteit voor ogen stond.]

Menalkas. Mopsus.

 
Me. Dewijl wy, Mopsus, beide in kunst al even eêl,Ga naar voetnootvs. 1
 
Gy meester op de fluit, ick op mijn' zang en keel,
 
Op een slaen, waerom niet gezeten op die kanten,Ga naar voetnoot3
 
Daerze olm en hazelaer dus door elckandre plantten.
5[regelnummer]
Mo. Menalk, gy overtreftme in jaeren, dus is 't reênGa naar voetnoot5
 
Dat ick u volg'? het zy wy zitten dicht by een
 
In schaduw van dit loof, en bladen, die dus leven,Ga naar voetnoot7
 
Terwijl de westenwint zoo koel daer in komt zweven;
 
Of liever in een hol. ay zie hoe daer in 't wiltGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
De wijnranck 't hol bedeckt met druiven, zoet en milt.
 
Me. Amint daege u alleen op ons geberght daer boven.Ga naar voetnoot11
 
Mo. En of hy Febus zelf met zingen wou verdooven?Ga naar voetnoot12
 
Me. Nu Mopsus, hef eerst aen; 't zy u behaege een wijs
 
Van Filis vryerye, of Alkons lof en prijs,
[pagina 132]
[p. 132]

28 krackeel: hef aen: Tityr zal ondertusschen de grazende bocken hoeden.

29 Mo. Ick wil u liever deze vaerzen laten hooren, die ick korts op de groeneGa naar voetnoot29 30 schors van beuckeboomen schreef, en by beurte zong en tureluurde: zeghGa naar voetnoot30 31 dan dat Amyntas tegens my zinge.

32 Me. Gelijck de taeje willegeboom voor den blonden olijf; gelijck deGa naar voetnoot32 33 lage lavenderbloem voor den rooden roozelaer moet wijcken; zoo verreGa naar voetnoot33 34 moet, mijns oordeels, Amyntas voor u wijcken.

35 Mo. Genoegh, mijn zoon, hou op: wy zijn alree by 't hol. De VeltgodinnenGa naar voetnoot35 36 beweenden Dafnis, die zoo deerlijck om hals geraeckte: ghy hazelaers enGa naar voetnoot36-37 37 vlieten kost dit van de Veltgodinnen getuigen, toen de moeder, op haer 38 zoons droevigh lijck vallende, over d'ongenade der Goden en starren 39 kermde. Och Dafnis, geene herders drenckten, toen ghy boven d'aerdeGa naar voetnoot39-40 40 stont, hun zatte ossen in den koelen stroom: het vee proefde niet eenen 41 druppel nats, nochte zette zijnen mont eens aen het gras. O Dafnis, woeste 42 bergen en bosschen weten te zeggen, hoe oock de Libyaensche leeuwen 43 om uwe doot steenden. Dafnis leerde ons Armeniaensche tigers voor denGa naar voetnoot43 44 wagen spannen: Dafnis leerde ons de reien, Bacchus ter eere, aenvoeren, 45 en taeje wijngertstocken met zachte wijngertbladen bevlechten. GelijckGa naar voetnoot45 46 wijngert de boomen, en druiven den wijngert; gelijck stieren de kudden, 47 en het gewas de vette ackers vercieren; zoo verciert ghy alleen uwe lants-Ga naar voetnoot47 48 lieden. Sedert de doot ons van u beroofde, verliet zelf Pales, zelf ApolloGa naar voetnoot48 49 de weiden. Daer wy dickwils goet koren in de vore zaeiden, quam niet danGa naar voetnoot49 50 onkruit en stroo en stoppel op: en daer zachte fiolen en roode tyloozenGa naar voetnoot50 51 stonden, wiessen niet dan scherpe distels en dorens. O Herders, bestroitGa naar voetnoot51 52 den wech met loof: beschaduwt de bronnen met meien: Dafnis is wel zulckGa naar voetnoot52

[pagina 133]
[p. 133]
15[regelnummer]
Met schieten ingelegt: of zing 't krackeeligh woeden
 
Van Kodrus. hef eerst aen: terwijl zal Tityr hoedenGa naar voetnoot16
 
De dertle bocken, die gaen grazen aen dien oort.Ga naar voetnoot17
 
Mo. 'k Wil liever datge my de vaerzen zingen hoort,
 
Die 'k in de groene schors van beuckebomen prente,
20[regelnummer]
En tuureluurde, en zong by beurt, naer mijn gewente.Ga naar voetnoot20
 
Zegh dat Amynt my dan met zang tarte, als 't betaemt.Ga naar voetnoot21
 
Me. Gelijck de blonde olijf de taeie wilgh beschaemt,
 
En laegh levender voor den roozelaer moet strijcken,Ga naar voetnoot23
 
Zoo verre moet Amynt, mijns oordeels, voor u wijcken.
25[regelnummer]
Mo. Genoegh, mijn zoon, dit 's 't hol, dat ons tot zingen noodt.
 
De Veltgodinnen droef beweenden Dafnis doot,
 
Die deerlijck raeckte om hals. gy hazelaers, aen 't schreien:
 
Gy vlieten tuight dit van der Veltgodinnen reien,Ga naar voetnoot28
 
Als d'eige moeder 't lijck van haeren zoon omermt,
30[regelnummer]
En over d'ongena der Goôn en starren kermt.
 
Geen herders drenckten, toen, ô Dafnis, hoogh van waerde,
 
Uw nat bekreeten lijck bedruckt stont boven d'aerde,
 
Hun zatte stieren in den koelen waterstroom:
 
Geen kudde proefde nat, noch zette, uit rouw en schroom,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Den mont eens aen het gras. ô Dafnis, woestijnyen,Ga naar voetnoot35
 
Geberghte, en bosschen zelfs getuighden van het lyen
 
Des Libyaenschen leeus, om u met rou belaên:
 
Want Dafnis leerde ons eerst Armeensche tigers slaen
 
En spannen onder 't juck, voor wagen, en voor raden.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
De zelve Dafnis leerde ons wijngertstock met bladen
 
Bevlechten, en, dien Godt ter eere, met geschreyGa naar voetnoot41
 
Aenvoeren op het feest den struickelenden rey.Ga naar voetnoot42
 
Als wijngaert het geboomt, de druiven wijngert, stierenGa naar voetnoot43
 
De kudden, het gewas de vette landen cieren,
45[regelnummer]
Aldus verciertge alleen uw lantsliên door uw deught.Ga naar voetnoot45
 
Toen d'onvermurwde doot ons dus met ongeneughtGa naar voetnoot46
 
Van u berooven quam, verliet Apol de weiden,
 
En Pales zelf het lant: daer wy, voor uw verscheiden,
 
Zoo dick met vruchtbaer graen bezaeiden vore en klont,
50[regelnummer]
Quam niet dan stoppel, stroo, en onkruit uit den gront.
 
Daer eerst fioolen en tyloozen weeligh wiessen,
 
Quam niet dan doren op, en distel, scherp als spiessen.
 
O herders, overstroit den wegh met loof, en bladt:
 
Beschaduwt bron by bron met meien, fier en prat:Ga naar voetnoot54
[pagina 134]
[p. 134]

53 een staetsi waerdigh. Gaet stelt hem een graf met dit grafschrift toe: IckGa naar voetnoot53 54 Dafnis hier in de bosschen, en ten hemel toe vermaert, was een herder 55 van het schoone vee, en zelf schooner dan het vee.

56 Me. O goddelijcke dichter, uw dicht bekomt ons zoo wel, gelijck deGa naar voetnoot56 57 slaep in 't gras het afgeslaefde hart; gelijck een zoete en springende water-Ga naar voetnoot57 58 beeck, by heeten zonneschijn, het dorstige hart verquickt: en gy fluit nietGa naar voetnoot58-60 59 alleen, maer zingt zoo wel als uw meester. Geluckige knaep, ghy zult nu 60 neffens hem zitten. Evenwel willen wy u wederom loven, naer ons beste 61 vermogen, en uwen Dafnis tot aen den hemel verheffen: wy willen Dafnis 62 tot aen den hemel toe loven: Dafnis beminde ons mede.

63 Mo. Kunnen wy wel iet grooters dan zulck een gave verwerven? OockGa naar voetnoot63 64 was dees knaep al prijzens waerdigh, en Stimichon prees ons al overlangGa naar voetnoot64 65 die dichten aen.Ga naar voetnoot65

66 Me. De blancke Dafnis ziet (het geen hy ongewoon was) de poort desGa naar voetnoot66 67 hemels met verwonderinge aen, en wolcken en starren onder zijn voetenGa naar voetnoot67 68 drijven: weshalve bosschen en beemden, Herdersgoden en herders en 69 Boschgodinnen lustigh en vrolijck zijn. De wolf beloert geen schaep, nochte 70 men spant geene netten om harten te vangen: d'oprechte Dafnis is metGa naar voetnoot70 71 vrede gedient. D'ongeschore kruinen der bergen juichen zelfs van blyschap,Ga naar voetnoot71 72 dat het aen den hemel klinckt: klippen en boomgaerden zelfs wedergalmenGa naar voetnoot72 73 nu op dit gezangk: O Menalkas, hy is een Godt, ja een Godt. O Dafnis, 74 begenadigh en zegen uw volck. Zie daer staen vier altaren, twee voor u, en 75 twee voor Febus. Ick zal u jaerlijcks twee kannen opdragen, die van versche 76 melck schuimen, en twee bekers met vetten olijfoli: en eerst de gasten metGa naar voetnoot76 77 eenen rustigen dronck wijns by den haert verheugen, zoo het winter is; desGa naar voetnoot77 78 zomers, onder het groen. Ick zal Ariusischen wijn, als nieuwen nektar, inGa naar voetnoot78 79 schalen schencken. Dametas en de Lyktische Egon zullen voor my opzingen:Ga naar voetnoot79

[pagina 135]
[p. 135]
55[regelnummer]
De brave Dafnis is die staetsi dubbel waerdigh.Ga naar voetnoot55
 
Stelt hem een graf toe, met dit grafschrift, kloeck en aerdigh:Ga naar voetnoot56
 
Ick Dafnis, in het bosch vermaert tot 's hemels stê,
 
Behoede 't schoone vee, was schooner dan het vee.
 
Me. O goddelijck poeet, uw dicht verzacht ons smarten,
60[regelnummer]
Bekomt, gelijck de slaep in 't gras, vermoeide harten;
 
Gelijck een koele bron en springaêr 't hart verquicktGa naar voetnoot61
 
Dat in de heete zon bykans van dorst verstickt.
 
Gy handelt niet alleen de fluit, een lust te hooren,Ga naar voetnoot63
 
Maer zingt zoo lieflijck als uw meester in onze ooren.
65[regelnummer]
O zegenrijcke knaep, ga zet u neffens hem:
 
Wy willen, naer ons maght u loven met ons stem,Ga naar voetnoot65-66
 
En uwen Dafnis hoogh ja hemelhoogh doen rijzen,
 
Hem, die ons minde, luidt tot aen den hemel prijzen.
 
Mo. O kan men grooter gaef verwerven van een' vrient!
70[regelnummer]
Dees knaep hadde oock dien lof en prijs met recht verdient:
 
En Stimichon heeft lang dat dicht ons aengeprezen.
 
Me. De blancke Dafnis ziet [het geene hy voor dezen
 
Niet was gewoon] de poort des blijden hemels aen,
 
En star, en wolcken, die beneên hem ommegaen;Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Dies bosch, en beemt, en Goôn van herderen en wouden
 
Nu blijde en vrolijck zijn. de wolf, in toom gehouden,
 
Beloert geen schaep. men spant geen netten voor het hart.
 
d'Oprechte Dafnis mint de vrede, vry van smart:
 
Zelf d'ongeschore kruin der bergen, reede aen 't danssenGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Van blyschap, wort gehoort tot aen des hemels transsen.Ga naar voetnoot80
 
Zelf klip en boomgaert weckt een' weêrgalm op dien toon.
 
Menalck, hy is een godt, een godt op 's hemels troon.Ga naar voetnootVers 82
 
Nu begenadigh toch, ô Dafnis, die u eeren.Ga naar voetnoot83
 
Daer staen vier outers, twee die wy voor u stoffeeren,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
En twee voor Febus. 'k zal u jaerlijx, als een schult,Ga naar voetnoot85
 
Twee kannen wijden, die met melck en room gevult
 
Noch schuimen, versch van melck, en u twee bekers schencken
 
Met oli van olijf, en eerst de gasten wencken,Ga naar voetnoot88
 
En toevenze aen den haert, indien het winter is,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Met eenen verschen dronck van puickwijn, klaer en frisch;
 
Des zomers onder 't groen. als nieuwe neckterstraelen
 
Wort wijn van Chius u vereert in goude schaelen.Ga naar voetnoot92
 
De Lyktische Egon zingt voor my en voor Dameet.
[pagina 136]
[p. 136]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

80 Alfesibeus zal, gelijck de Saters, danssen. Aldus zullen wy u eeuwigh vieren,Ga naar voetnoot80 81 wanneer wy de Veltgodinnen onze beloften, naer de gewoonte, betalen,Ga naar voetnoot81 82 en d'ackers door offerhanden zuiveren. Zoo lang het wilde zwijn op 't ge-Ga naar voetnoot82 83 berghte, de visch in 't water zal leven, de honighbye den tijm, de springk-Ga naar voetnoot83 84 haen den dauw uitzuigen; zoo lang zal men van uwen naem en faem en lof 85 gewagen. D'ackerman zal u jaerlijcks, gelijck aen Bacchus en Ceres, zijn 86 beloften betalen; ghy hem oock aen zijn belofte verplichten.Ga naar voetnoot86

87 Mo. Wat, ay, wat zal ick u voor dat gezangk schencken? Want geen 88 koelte uit den zuiden, geen strant, waer tegens de baren aenslaen, nochte 89 geene beeck, die door dalen en steenrotsen heneruischt, verquicken mijn 90 hart zoo zeer.

91 Me. Eerst zal ick u deze brosse scherleipijp schencken, die ons leerde:Ga naar voetnoot91 92 Korydon was op den schoonen Alexis verslingert: die zelve pijp leerde 93 ons: wiens vee is dit? behoort het Melibeus toe?

94 Mo. En ghy Menalkas, aenvaert dezen herdersstaf, dien ick noit Anti- 95 genes overliet, hoe dickwils hy my badt, en al verdiende hy elcks gunst:Ga naar voetnoot95 96 de staf is schoon van koperen beslagh, en eenparigh van quasten.Ga naar voetnoot96

[pagina 137]
[p. 137]
 
Alfesibeüs danst als Saters, dat hy zweet.
95[regelnummer]
Dus vieren wy uw feest kerckplechtigh al ons leven,Ga naar voetnoot95
 
Als wy 't beloofde goet aen d'ackergodtheên geven,Ga naar voetnoot96
 
En d'ackers zuiveren met heiligh offervier.
 
Zoo lang het wilde zwijn op 't hoogh geberghte hier,
 
De visch in 't water leeft, de krekel dau zal zuigen,
100[regelnummer]
De honighby den tijm, zoo lange zal men tuigen
 
Van uwen naem en faem en eer, by elck gevoedt.Ga naar voetnoot101
 
De lantman brengt u, jaer op jaer, 't beloofde goet,
 
Gelijck aen Bacchus, en vrou Ceres, die wy minden.
 
Gy zult hem oock aen zijn belofte en eedt verbinden.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Mo. Wat schenck, wat schenck ick best u voor dat schoone liet!
 
Want geene zuider koelte, of strant, daer 't schuim op ziedt,
 
En ruischt; geen beeck, die door de daelen, krom, als stricken,
 
Gevlochten, heene ruischt, kan zoo mijn hart verquicken.Ga naar voetnoot107-8
 
Me. Ick schenck u dan eerst dees scherleypijp, kranck en bros.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Zy leerde ons: Koridon verslingerde te losGa naar voetnoot110
 
Op zijnen jongen knaep Alexis, schoon te wonder,Ga naar voetnoot111
 
En dees scherleypijp leerde ons aertigh in 't byzonder:Ga naar voetnoot112
 
Wiens vee is dit, behoort het Melibeüs toe?
 
Mo. En gy, Menalk, aenvaert dien herdersstaf in 't goe,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Dien ick Antigenes noit over woude laeten,
 
Hoe dickwijl hy my badt: en schoon hy, boven maeten,
 
Elx gunst verdiende. aenschou dien staf, zoo net en vast
 
Van koperen beslagh, eenpaerigh oock van quast.
voetnootr. 1
beklagen: weeklagen over.
voetnoot2
by: door; zingt zijn grafschrift: wijdt hem een lijkzang.
voetnoot3-4
die by Dafnis Cesar.... meenen verstaen te worden (Lat. constr.): die meenen dat met D. Caesar bedoeld wordt: Oppergezaghsman: vert. van imperator; onlangs eer: niet lang voor.... (namelik in 44 v. Chr.); op het hof: in de curia, het senaatsgebouw op het Forum.
voetnoot5
Quintilius Varus: de Rom. bevelhebber die in het Teutoburgerwoud door de Germanen werd verslagen (9 na Chr.) en zich in wanhoop in zijn zwaard stortte.
voetnoot6
keurbende: legioen; neergeleit: verslagen; nemen het op: laten het slaan op.
voetnoot7
van: over.
voetnoot11
Salonijn: Saloninus, zie 4de Herderskout, Inhoudt.
voetnoot12
de vergodinge van dien zelven overleden: de apotheose van hem na zijn overlijden.

voetnootr. 18
op: bij (Lat. quoniam convenimus: daar wij hier samenkwamen. Vondel heeft convenimus als praesens (met ĕ) in plaats van als perfectum (met ē) opgevat).
voetnoot20
ouder: de oudere, de oudste; volge: aan uw verzoek gehoor geeft.
voetnoot21
de westen wint: Lat. zephyrus.
voetnoot22
hol: grot (versta: zijn schaarse trossen over de grot heen laat hangen).
voetnoot24
Amyntas: een herder; tarten: wedijveren met. Vondels Lat. tekst heeft certet, de mod. edities certat.
voetnoot25
Versta: geen wonder, daar hij zelfs Apollo de zangprijs zou betwisten; verdooven: in luister overtreffen.
voetnoot26-27
Phyllis, Alcon en Codrus zijn herdersnamen; Vergilius bedoelt er waaarschijnlik geen historiese of mythiese personen mee, maar de commentatoren hebben ze er wel achter gezocht; vandaar bij Vondel het woord schutter, dat niet in de Latijnse tekst staat, maar stamt uit de commentaar van Servius; ingeleit: behaald; Kodrus krackeel, een minder juiste vert.; Lat.: jurgia Codri: een smaaldicht op Codrus.

voetnootvs. 1
eêl: voortreffelik.
voetnoot3
Op een slaen: bij elkaar passen (zie de aant. bij de proza-vertaling); op die kanten: in die buurt, op die plaats daar.
voetnoot5
't is reên: 't is billik.
voetnoot7
leven: zich bewegen, wuiven.
voetnoot9
in 't wilt, als nadere bepaling bij wijnranck te denken; zie de prozatekst.
voetnoot11
daege: mag het opnemen tegen.
voetnoot12
Zie de aantekening bij de prozatekst.
voetnoot29
korts: onlangs.
voetnoot30
schreef.... op: kerfde.... in (noteerde); en by beurte zong en tureluurde: (noteerde) terwijl ik om en om zong en floot (de Lat. tekst kan ook enigszins anders worden opgevat).
voetnoot32
blond: geelgroen.
voetnoot33
laag: Lat. humilis = nederig.
voetnoot35
De meeste moderne uitg. van Verg. laten Mopsus eerst invallen bij: De Veltgodinnen, Latijn nymphae.
voetnoot36-37
ghy.... getuigen als tussenzin op te vatten; kost: kondt.
voetnoot39-40
toen ghy boven d'aerde stont: zo lang uw lijk onbegraven was (Lat. alleen: illis diebus); zatte ossen: verzadigde ossen (pastos boves); pastos is hier een epitheton zonder veel betekenis, beter weer te geven door goed verzorgd.
voetnoot43
Armeniaensche tigers: Bacchus zou Indië hebben bedwongen en in triomftocht op een wagen door getemde tijgers getrokken, zijn teruggekeerd; Daphnis was een tweede Bacchus (zie ook r. 44-45), hij voerde bij de landlieden de eredienst van B. in.
voetnoot45
bedoeld is de thyrsus, een Bacchusstaf, een der gewone attributen bij Bacchusfeesten.
voetnoot47
zoo verciert ghy..., versta: zo zijt (waart) gij het enig sieraad (al het sieraad) van de uwen.
voetnoot48
Pales: een herdersgodin; zoals Apollo als herdersgod werd vereerd.
voetnoot49
Daer: waar; goet koren (Lat. hordea grandia: dikke gerstekorrels); quam niet.... op; volgens de Lat. bron: groeit nu onvruchtbare dolik (lolium) en wilde haver).
voetnoot50
... roode tyloozen...: Lat. (pro) purpureo narcisso.
voetnoot51
wiessen, versta wassen (surgit).
voetnoot52
.... met loof: om Daphnis te eren (loof misschien op te vatten als: bloemen en blâren); mei: bebladerde tak of boom; in 't Westvlaams ook benaming voor de berk, zie Ndl. Wdb. i.v. mei, kol. 453-54 (Lat.: inducite fontibus umbras: belommert de bronnen, vergelijk Negende Herderskout, regel 26).
voetnoot16
terwyl: intussen.
voetnoot17
oort: vroeger gewoonlik manl.
voetnoot20
gewente: gewoonte (zie verder de aant. bij de prozatekst).
voetnoot21
tarten: uitdagen.
voetnoot23
laegh levender: de nederige lavendel.
voetnoot28
Versta: gij, vlieten kunt dit getuigen (bevestigen) van de in (droevige) rei dansende nimfen.
voetnoot34
rouw en schroom: eerbiedige droefheid.
voetnoot35
woestijny, ongewone contaminatievorm van woestijn en woestenij.
voetnoot39
wagen, en.... raden: wagen (hendiadys).
voetnoot41
dien Godt: Bacchus (hier niet genoemd, maar min of meer aangeduid in de in vs. 40 beschreven thyrsus); geschrey: luide kreten.
voetnoot42
struickelend: in Bacchantiese opgewondenheid dansend.
voetnoot43
Als: zoals.
voetnoot45
alleen: zie de aant. bij de prozavert.
voetnoot46
met ongeneught: tot onze droefheid.
voetnoot54
fier en prat (synoniemen): fris en welig.
voetnoot53
stelt... toe: maak, richt op.
voetnoot56
bekomt: verkwikt.
voetnoot57
het afgeslaefde hart: de vermoeide mens (fessis).
voetnoot58-60
en ghy fluit.... uw meester: en gij evenaart uw meester Daphnis niet alleen op de fluit, maar...; ghy zult nu neffens hem zitten (tu nunc eris alter ab illo = gij zult nu de eerste zijn na hem, nl. Daphnis); loven staat niet in de Latijnse tekst; versta: niettemin wil ik, naar mijn beste vermogen, op mijn beurt u mijn lied zingen.
voetnoot63
zulck een gave: nl. het door Menalkas beloofde lied.
voetnoot64
dees knaep: Daphnis; al: volkomen, in alle opzichten.
voetnoot65
die dichten: uw lofzangen (Stimichon wordt overigens niet door Verg. genoemd).
voetnoot66
blanck: blinkend wit (candidus, epitheton van goden en vergode mensen).
het geen hy ongewoon was: de poort (die hij nooit te voren zag).
voetnoot67
verwonderinge: bewonderende verbazing.
voetnoot70
harten: herten; oprecht: rechtschapen, braaf.
voetnoot71
gedient zijn met: houden van; vgl. Vierde Herderskout; ook deze regels doen denken aan het gulden tijdvak; ongeschore: (dus) met bossen bedekt.
voetnoot72
dat.... klinckt: dat het tegen de hemel weerkaatst.
voetnoot76
eerst, Latijn in primis: vooral.
voetnoot77
rustig: flink, stevig.
voetnoot78
Ariusisch: van het voorgebergte Ariusium, aan de Noordkust van 't eiland Chios; in deze en de voorafgaande regels zegt Men., hoe hij Daphnis op zijn feesten zal eren en vieren met wijn.
voetnoot79
in schalen schencken, versta: uit schalen plengen; Dametas wordt ook in de voorafg. Eclogae (II en III) genoemd; Lyktisch, van Lyctos, een stad op Creta.
voetnoot55
staetsi: plechtig eerbetoon; luisterrijke uitvaart.
voetnoot56
kloeck en aerdigh: zinrijk en gepast.
voetnoot61
springaêr (springader): watersprank.
voetnoot63
handelt: hanteert, bespeelt.
voetnoot65-66
Zie de aant. bij de prozatekst.
voetnoot74
ommegaen: hun gang aan de hemel voltrekken.
voetnoot79
Zelf: zelfs.
voetnoot80
wort gehoort; versta: hun blijdschap, hun blijde vreugde wordt gehoord.
voetnootVers 82
vermeldt de weergalm, de echo, die door rotsen en boomgaarden weerkaatst wordt.
voetnoot83
begenadighen: zijn zegeningen uitstorten.
voetnoot84
stoffeeren: van offergaven voorzien.
voetnoot85
als een schult: als vrome plicht, plichtmatig.
voetnoot88
eerst: zie de aant. bij de prozatekst; wencken: vriendelik uitnodigen, opwekken te komen.
voetnoot89
toeven: onthalen.
voetnoot92
Chius: 't eiland Chios.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: In de uitgave van 1659 is springkhaen, r. 83, veranderd in krekel (vgl. de aant. bij r. 83).
voetnoot80
Alphesibaeus: zo heet ook een der zangers uit de VIIIste Ecl.; de Saters: mythologiese wezens met horens en bokspoten, behoren tot Bacchus' stoet; eeuwigh: tot in eeuwigheid.
voetnoot81
naer de gewoonte: op de jaarlikse feesten, hier: op het elk jaar gevierde oogstfeest; betalen: vervullen.
voetnoot82
(en wanneer wij) d'ackers door offerhanden zuiveren, cum lustrabimus agros = wanneer wij om onze akkers de omgang houden, het feest der Ambarvalia (zie Derde Herderskout, r. 79).
voetnoot83
de springkhaen, Lat. cicadae: de krekels; zie de vertaling in verzen; volgens de dichters leefden de krekels van dauw.
voetnoot86
verplichten: verbinden (namelik door zijn gebeden te verhoren).
voetnoot91
Eerst: vóórdat gij mij iets geeft.
scherleipijp: fluit van pijpkruid; leerde: de melodie ingaf (voor de liederen die volgen, zie Ecl. II en III).
voetnoot95
gunst: genegenheid.
voetnoot96
eenparigh van quasten: met knoesten op gelijke afstand.
voetnoot95
kerckplichtigh: met de vereiste godsdienstige plechtigheid.
voetnoot96
't beloofde goet: de beloofde offers; zie de aantekening bij de prozatekst.
voetnoot101
by elck gevoedt: door ieder in ere gehouden, aangekweekt
voetnoot104
hem: de landman; zie de aant. bij de prozatekst.
voetnoot107-8
krom, als stricken, gevlochten: kronkelend als linten.
voetnoot109
kranck: teer.
voetnoot110
los: lichtvaardig.
voetnoot111
schoon te wonder: verwonderlik schoon.
voetnoot112
aertigh: bevallig.
voetnoot114
aenvaert.... in 't goe: wees zo goed.... aan te nemen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius