Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingenToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.70 MB)

XML (4.06 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.C. van de Graft

C.R. de Klerk

L.C. Michels

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck

A.A. Verdenius

C.G.N. de Vooys



Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

(1932)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 138]
[p. 138]

Silenus.
Zeste Herderskout.aant.

Inhoudt.

1 In dezen Herderskout voert hy Silenus in, heel verzopen, gelijck Bacchus opvoederGa naar voetnootr. 1 2 betaemt, doch geleerdelijck, naer het gevoelen der Epikureen, van der dingen oirsprongkGa naar voetnoot2 3 zingende, en dat Quintilius Varus ten gevalle. Voorts dewijl dit met den lagen stijl desGa naar voetnoot3 4 Herderszangs niet wel overeenkomt, zoo ontschuldight hy zich terstont in den beginne,Ga naar voetnoot4 5 en hier niet lang op malende, zoo vaert hy terstont tot zijn vertellingen voort.Ga naar voetnoot5
 
Sileen, des Wijngodts knaep, in zijne dronckenschapGa naar voetnoot6
 
En ronckende verrascht, en aengeperst tot zingen,Ga naar voetnoot7
 
Verheft zijn schelle stem, en zet zijn zinnen schrap,Ga naar voetnoot8
 
Ontvouwt hun 's weerelts wiegh, gemengt met vremde dingen.Ga naar voetnoot9

10 Onze Thalye gewaerdighde zich d'eerste den toon des Syrakusers na teGa naar voetnootr. 10 11 spelen, en schaemde zich niet in bosschen te woonen. Toen ick van krijghGa naar voetnoot11-12 12 en Koningen wou zingen, trock Apollo my by het oor, en sprack: Tityr, een 13 rechtschapen herder moet zijn schapen hoeden, en een veltdeuntje ture- 14 luren. Dewijl het u, o Varus, nu niet wil ontbreecken aen andere dichters,Ga naar voetnoot14 15 die lustigh zijn om uwen lof op te halen, en bloedige oorlogen te trompetten;Ga naar voetnoot15 16 zoo zal ick nu op een dun riet een veltliet spelen, en Apollos last volgen: 17 zoo iemant nochtans, zoo iemant oock belust zy dit te lezen, die zal hooren,Ga naar voetnoot17 18 hoe onze tamarinden en alle wouden van Varus lof gewaegen: Febus zietGa naar voetnoot18 19 oock geen bladt liever, dan daer hy Varus naem op geschreven vint. Vaert 20 dan voort, o Zanggodinnen.

21 Chromis en Mnasylus, twee jongers, vonden Silenus in een hol leggenGa naar voetnoot21 22 slapen, met zijn aderen noch vol wijns, dien hy 's daeghs te vore gepepenGa naar voetnoot22

[pagina 139]
[p. 139]

Silenus.
Zeste Herderskout.
de dichter.

[Silenus, de leermeester en metgezel van Bacchus, zijn roes uitslapend in een grot, wordt verrast door twee herders, Chromis en Mnasylus, die hem vastbinden met kransen. Om los te komen moet hij voor hen zingen. Wat Vergilius Silenus laat zingen, maakt op 't eerste gezicht een ietwat bonte indruk: na een korte uiteenzetting hoe de wereld is ontstaan, roert hij in weinig woorden enkele der bekendste verhalen uit de mythologie aan, niet in logiese of te verwachten volgorde; Vergilius ziet kans om hier enkele vleiende woorden aan de dichter Gallus tussen te vlechten. Misschien is de hoofdgedachte van deze Ecloga een beeld te geven van de menselike hartstochten, van de liefde in de eerste plaats. Als achtergrond dient dan de in enkele trekken geschetste Cosmogonie. Over andere mogelike bedoelingen, die Vergilius met deze herderskout - die niet een typies voorbeeld is van het genre - mag hebben gehad, moet hier worden gezwegen. Het gedicht is opgedragen aan L. Alfenus Varus (niet aan Quintilius Varus, zoals Vondels Inhoudt vermeldt); deze, een beschermer en vriend van Vergilius, was Pollio's opvolger als proconsul van Gallia Cisalpina (zie blz. 45, r. 27)].
 
Ons Berghthalye liet zich allereerst gevallenGa naar voetnootvs. 1
 
Des Syrakuzers toon te volgen boven allen,
 
En hielt geen schande dat zy 't bosch bewonen zou.Ga naar voetnoot3
 
Toen ick van koningen en oorlogh zingen wou,
5[regelnummer]
Trock Febus my by 't oor, sprack: Tityr, eer der knaepen,Ga naar voetnoot5
 
Een rechte herder weide en hoede zijne schaepen,
 
En tuureluure een liet op 't velt, en in de hey.
 
Dewijl 't, ô Varus, u nu geensins aen een' rey
 
Van andre dichtren, die de krijghstrompetten steecken,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En zweven op uw' lof en eere wil ontbreecken,Ga naar voetnoot10
 
Zoo speel ick op een' halm en dun gesneden riet,
 
Door last van Godt Apol, een velt-en herdersliet.
 
Zoo iemant evenwel belust is dit te lezen,
 
Die zal verneemen hoe gy Varus wort geprezen
15[regelnummer]
Van onze tamarinde, en van een ieder woudt.Ga naar voetnoot15
 
Apollo ziet oock liefst de blaên, daer hy met gout
 
Den naem van Varus op geprent ziet, en geschreven.
 
O Zanggodinnen, nu eens rustigh aengeheven.Ga naar voetnoot18
 
Twee jongers, Chromis en Mnasylus, op den dagh,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Silenus, daer hy vast in slaep gevallen lagh,
 
Zien leggen in een hol, met aderen gezwollen
 
Van klaeren wijn, die hy, een dagh voorheene aen 't hollen,Ga naar voetnoot22
 
Gepeepen had, gelijck hy doorgaens opgevult
[pagina 140]
[p. 140]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

23 had, gelijck hy altijt vol is: ontrent zijn hooft lagen slechts eenige kranssenGa naar voetnoot23-24 24 gevallen, en daer hing een groote wijnkan aen haer gesleten oor. Deze 25 knapen (overmits de grijzert hen alle beide dickwils met belofte van zingen 26 te leur stelde) treden toe, en knevelen hem wel vast met banden van 27 kranssen. Egle quam op slagh, en de verlege maets te hulp; Egle, de schoon-Ga naar voetnoot27 28 ste van alle Veltgodinnen; en juist, toen hy zijn oogen opsloeg, beschil- 29 derdeze zijn troni en voorhooft met roode moerbezien. Hy, om dit bedroghGa naar voetnoot29 30 lachende, zeide: mijn kinders, waerom kneveltghe my? Laet my los: 't isGa naar voetnoot30-31 31 genoegh, dat ghy my dus betrapt ziet: eischt maer wat liet ghy hooren wilt: 32 u zal ick met een liet, haer met wat anders paejen: met hief hy aen. DaerGa naar voetnoot32 33 had ghy de Saters en het wilt op maet mogen zien trippelen: daer begostenGa naar voetnoot33 34 dicke eicken hun toppen te schudden, zoo dat Parnas min met Febus;Ga naar voetnoot34 35 Rodope en Ismarus min met Orfeus vermaeckt zijn: want hy zong, hoe inGa naar voetnoot35 36 dit groote en ledige begrijp alle dingen uit den zade van water en vier enGa naar voetnoot36 37 aerde en lucht te zamen runden: hoe alle dingen uit deze hooftstoffenGa naar voetnoot37 38 sproten, en de weereltkloot eerst in zijnen vorm gegoten wiert. Toen begostGa naar voetnoot38 39 zich de gront te zetten, het water te scheiden, en alles allengs zijn wezen teGa naar voetnoot39 40 krijgen. Nu zagh het aertrijck met verwonderinge eerst de zon schijnen, enGa naar voetnoot40 41 den regen uit d'ontslote wolcken vallen. De bosschen begosten eerst te 42 wassen, en het gedierte liep hier en daer dolen op het geberghte, dat nochGa naar voetnoot42-43 43 nieuw was. Hier na verhaelde hy, hoe Pyrra steenen zaeide; van SaturnusGa naar voetnoot43 44 rijck, Prometheus dieverye, en zijnen Arent op Kaukaes: oock van Hylas,Ga naar voetnoot44

[pagina 141]
[p. 141]
 
En vol is. by zijn hooft lagh krans aen krans, gekrult
25[regelnummer]
Van wijngert, en men zagh een groote wijnkan hangen
 
Aen haer gesleeten oor. de knaepen uit verlangen
 
(Dewijl de grijzert hen zoo menighmael bedroogh
 
Met zijn beloften,) treên naer hem, die nu zijn oogh
 
Geloocken had, en ronckte, en knevelden met banden
30[regelnummer]
Van kranssen hecht en vast zijn voeten, en zijn handen:
 
En Egle quam op slagh de bange maets te baet:Ga naar voetnoot31
 
Nymf Egle, d'allerschoonste en fierste van gelaetGa naar voetnoot32
 
Der Veltgodinnen. toen de Godt nu quam t'ontwaecken,
 
Eu d'oogen opsloegh, zoo bemaeldeze zijn kaecken,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
De kin en 't voorhooft met een moerbay paers en root.
 
Hy loegh om dit bedrogh, en sprack in dezen noot:Ga naar voetnoot36
 
Mijn kinders, laetme los. waerom my dus geknevelt?
 
Het is genoegh dat gy my, dus van 't nat benevelt,
 
Betrapt ziet. eischt nu slechts wat liet gy hooren wilt:
40[regelnummer]
U zal ick met een liet, haer met wat anders milt
 
Te vrede stellen. toen heeft hy dus aengeheven.Ga naar voetnoot41
 
Daer had gy Saters, en het wilt, van lust gedreven,Ga naar voetnoot42
 
Zien tripplen. d'eick begon zijn kruin op zulck een liet
 
Te schudden, dat Parnas met Godt Apollo nietGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Zoo zeer gedient is, noch oock Rodope en IsmarenGa naar voetnoot45
 
Met Orfeus zoeten zangk, en liefelijcke snaeren:
 
Want Bacchus schiltknaep zong hoe, in dit overgroot
 
En ledige begrijp, al wat men ziet eerst sproot
 
Uit zaet van water, vier, en lucht, en aerde, t'zamen
50[regelnummer]
Geronnen, en hoeze al uit deze hooftstof quamen,Ga naar voetnoot50
 
De weereltkloot eerst in zijn' vorm gegooten hing.Ga naar voetnoot51
 
Toen zette zich de gront: het water scheide: elck dingGa naar voetnoot52
 
Verkreegh zijn wezen meer en meer, en d'aerde omheenenGa naar voetnoot53
 
Zagh met verwondering zich van de zon bescheenen,
55[regelnummer]
En hoe de regen uit ontslote wolcken viel.
 
De bosschen groeiden aen.'t gedierte liep, en hiel
 
Zich hier en daer om hoogh op bergen, eerst gesteegen.Ga naar voetnoot57
 
Hier na verhaelde hy hoe Pyrre, om volck verlegen,
 
De steenen zaeide op 't velt; oock van Saturnus rijck,
60[regelnummer]
Prometheus diefstuck; van zijn' arent te gelijckGa naar voetnoot60
[pagina 142]
[p. 142]

45 en in welck een bron de maetroozen hem verloren, roepende: Hylas, Hylas, 46 dat'er al het strant van gewaeghde: en hy vertrooste Pasifaë, op den sneeu-Ga naar voetnoot46 47 witten stier verlieft: geluckigh waerze, hadde 'r noit vee geweest. Och, 48 rampzalige maeght! wat dolheit gingk u over? Pretus kranckhoofdigeGa naar voetnoot48 49 dochters loeiden over al het velt; nochtans verliep geen van deze zich zooGa naar voetnoot49-50 50 schendigh met vee; hoewel elck op het effen voorhooft dickwils naer de 51 horens voelde, en vreesde het ploeghjuck aen den hals te krijgen. Och, 52 rampzalige maeght, ghy zwerft nu op de bergen; en hy leit met zijnen spier-Ga naar voetnoot52 53 witten rugge op een zachte maybloem, en erkaeuwt vast het ingezwolgenGa naar voetnoot53 54 gras, onder eenen bruinen eeckelboom, of zoeckt een vryster onder al denGa naar voetnoot54-55 55 hoop. Veltgodinnen, ay Kretenzer Veltgodinnen, sluit bosschen en beem- 56 den; misschien of wy by geval ergens het spoor van den dwalenden stierGa naar voetnoot56 57 vonden: misschien of zommige koejen hem (die zich in het groene grasGa naar voetnoot57-58 58 vergeet, of een drift ossen volghde) weder te Gortyne in den stal te recht 59 broghten. Daer na zong hy van het maeghdeke, dat zich aen Hesperus appelsGa naar voetnoot59 60 vergaepte: oock hoe Faëtons zusters met mosch en een bittere schorsseGa naar voetnoot60 61 overtrocken wierden, en reizigh als elzen, aen d'aerde gewortelt bleven:Ga naar voetnoot61 62 oock hoe Gallus, aen Permessus oever omzwervende, van eene der negenGa naar voetnoot62-63 63 zusteren op den bergh Helikon geleit wiert, en Apolloos geheele rey hem 64 daer eerbiedigh toeneegh: hoe Linus, een herder, met den krans van bittereGa naar voetnoot64 65 eppe en bloemen om het hooft, hem met een goddelijck dicht dit toezong:Ga naar voetnoot65 66 de zanggodinnen vereeren u, (aenvaertze toch) deze pijpen, te vore denGa naar voetnoot66

[pagina 143]
[p. 143]
 
Op Kaukasus, en oock van Hylas, zoo verkorenGa naar voetnoot61
 
By Herkles; in wat bron maetroozen hem verloren,
 
En Hylas riepen, dat al 't strant hier van gewaeght.
 
Hy troost Pasifaë, van 't minnevier geplaeght
65[regelnummer]
Om dien verliefden stier. zy waer gewis geluckigh
 
Waer noit het vee geweest. rampzalige, al te druckigh,Ga naar voetnoot66
 
Wat dolheit quam u aen? en Pretus kroost, ontsteltGa naar voetnoot67
 
En kranck van zinnen, dwaelde en loeide alom door 't velt;
 
Maer geen verliep zich oit zoo schendigh met de dieren;
70[regelnummer]
Schoon elck op 't effen hooft, met loeien en met tieren,
 
Naer horens voelde, en vreesde een ploeghjuck aen den hals
 
Te krijgen. arme maeght, gy zwerft met veel geschalsGa naar voetnoot72
 
Op bergen, en hy leght met zijn spierwitte lenden
 
Op eene Maybloem, zacht van blaên, en kan zich wenden,
75[regelnummer]
En kaeuwen, waer 't hem lust, het uitgelezen gras,
 
In bruine schaduw van een eicke, of zoeckt dit pasGa naar voetnoot76
 
Een vryster in den hoop der kudden, die hem minnen.
 
Ay Veltgodinnen, ay Kretenzer Veltgodinnen,
 
Sluit bosch, en beemt: misschien ofwe ergens by geval
80[regelnummer]
Het voetspoor van den stier, dus dwaelende overal,
 
Noch vonden: en misschien of koeien in de weiden,
 
Daer hy vast graesde, of volghde een ossendrift, hem leiddenGa naar voetnoot82
 
Den stal in te Gortyne. oock zong hy van de maeght,
 
Die zich aen Hespers ooft, het welck haer oogh behaeght,
85[regelnummer]
Vergaepte; oock hoe het mosch en boomschors vel en locken
 
Der droeve zustren van Godt Febus zoon betrocken,Ga naar voetnoot86
 
En deckten, en hoe elck, die rouw op 't lijck bedreef,
 
Zoo reizigh als een els, aen klay gewortelt bleef:
 
Oock hoe eer Gallus, aen Permessus oever dwaelende,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Van een der drymael dry gezustren, naer hem talende,Ga naar voetnoot90
 
Op Helikon den bergh geleit wiert, daer de rey
 
Van Febus hem onthaelde, en toeneegh met geschrey:Ga naar voetnoot92
 
Hoe herder Linus, met den krans van eppe en bloemen
 
Om 't hooft, dit goddelijck gedicht, waerop zy roemen,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Hem toezong: ay, aenvaert dees pijpen, om de kunst:Ga naar voetnoot95
 
De Zanggodinnen zelfs vereerenze u uit gunst.Ga naar voetnoot96
[pagina 144]
[p. 144]

67 ouden Hesiodus van Askra eigen, en waer mede hy harde esschen ten berghGa naar voetnoot67 68 af plagh te locken: ghy zult hier op den oirsprongk van het GryneescheGa naar voetnoot68 69 bosch verhalen; zoo dat Apollo geen woudt hooger dan dit zal roemen. Wat 70 wil ick meer vertellen? Van Nisus dochter, Scille? die men zeit, dat benedenGa naar voetnoot70 71 haeren blancken navel met bassende honden omgort, Ulysses schepen 72 plaeghde, en de verbaesde maetroozen, helaes! door haere zeehonden inGa naar voetnoot72 73 den diepen afgront verslont? Of hoe hy verhaelde Tereus gestaltwisseling?Ga naar voetnoot73 74 Wat gerecht, wat bancket Filomele hem opdischte? Hoeze de wildernisse 75 in vlughte, en met welcke vlercken die rampzalige eerst over haer hof vloog?Ga naar voetnoot75 76 Hy zong al wat Febus eertijts by den geluckigen Eurotas zong, die zijnGa naar voetnoot76 77 laurieren dit voortleerde: de dalen galmden hemelhoog van zijnen zangk;Ga naar voetnoot77 78 tot dat d'avont [dien dagh te spijt] vallende, den herderen beval hunneGa naar voetnoot78 79 schapen te tellen, en te koy te drijven.

[pagina 145]
[p. 145]
 
Zy waren 't grijs vernuft van Askra voormaels eigen.
 
De harde woudtesch quam zijn kruin en locken neigen,
 
En daelde op 't pijpspel van den bergh af, vry en los.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Gy zult den oirsprong van 't vermaert Gryneesche bosch
 
Hierop verhaelen, en Apollo zal 't beseffen,Ga naar voetnoot101
 
En niet een bosch zoo hoogh als dit door zang verheffen.
 
Wat wil ick nu noch meer vertellen? van de Scil,Ga naar voetnoot103
 
De spruit van Nisus, die men zeght dat nimmer stil,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Beneên den navel, hecht met luid gebas van hondenGa naar voetnoot105
 
Omgort, de schepen van Ulysses uit de grondenGa naar voetnoot106
 
Der baren plaeghde, en droef en fel, na kreet op kreet,Ga naar voetnoot107
 
Den schrickenden maetroos door haere zeejaght beet,Ga naar voetnoot108
 
En slickte in 's afgronts keel? of 't geen hy noch vertelde,
110[regelnummer]
Hoe Tereus van gestalt verandert? wat d'ontsteldeGa naar voetnoot110
 
En dolle Filomeel hem opdischt voor bancket?
 
Hoeze in de wildernis zich bergen most, en met
 
Wat vlercken de bedruckte eerst over 't hof quam zweven?
 
Hy zong wat Febus eer in vaerzen had geweven,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
En by Eurotas zong, die zijnen lauwerier
 
Dit voortleert. dal by dal gaf antwoort op den zwier
 
En galm van zijnen zangk, tot d'avont, aen het vallen
 
Den dagh te spijt, beval den herder 't vee te stallen,
 
Te tellen, en te rust te drijven naer de koy.
voetnootr. 1
Silenus: zie de inleiding; heel verzopen: stomdronken.
voetnoot2
naer het gevoelen der Epikureen: volgens de denkwijze der aanhangers van Epicurus' leer vgl. r. 36.
voetnoot3
Quintilius Varus ten gevalle: om Q.V. een genoegen te doen (vgl. de inleiding).
voetnoot4
ontschuldight: verontschuldigt.
voetnoot5
niet malen op: zich (zijn geest) niet plagen met, niet stilstaan bij.
voetnoot6
knaep: dienaar, volgeling.
voetnoot7
aengeperst: geprest.
voetnoot8
schel: helder, luidklinkend; zet zijn zinnen schrap: spant zich (zijn vernuft) tot het uiterste in.
voetnoot9
's weerelts wiegh: het ontstaan (en de beginperiode) van de wereld.
voetnootr. 10
Thalye: Thalía, de muze van 't blijspel; hier voor Muze van de pastorale poëzie; zich gewaerdighen: zich niet te hoog achten; d'eerste: het eerst; des Syrakusers, nl. van Theocritus (zie blz. 46, r.31).
voetnoot11-12
krijgh en Koningen, hier: epiese poëzie; Apollo trekt hem bij 't oor om er hem aan te herinneren, dat hij in zijn sfeer moet blijven.
voetnoot14
Varus, zie de aant. bij de Inhoudt.
voetnoot15
lustigh: belust, gaarne bereid.
voetnoot17
dit, met klem.
voetnoot18
tamarinden: Latijn: myricae = tamarisken.
voetnoot21
jonger = de comparatief van jong, als subst. gebruikt; twee jongers: twee jongelieden (herders); hol: grot.
voetnoot22
zijn aderen noch vol wijns: lett. vertaling van inflatum venas; de wijn pijpen: een deuntje spelen onder het drinken; bij uitbreiding: het drinken van de wijn.
voetnootvs. 1
Berghthalye: Muze, die de bergen bewoont, Muze der pastorale poëzie; zich laten gevallen: genoegen vinden in.
voetnoot3
hielt: achtte het.
voetnoot5
eer der knaepen: bloem der herdersknapen.
voetnoot9
de krijghstrompetten steecken: uw krijgsdaden bezingen.
voetnoot10
en zweven op uw' lof en eere: en zich in dichterlike vlucht verheffen om uw roem te zingen.
voetnoot15
een ieder: elk.
voetnoot18
rustigh: opgewekt flink.
voetnoot19
op den dagh: toen het la dag geworden was.
voetnoot22
aen 't hollen: in uitgelaten feestvreugde.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: De twee oudste uitgaven (Unger: Bibliographie, nr. 421 en 422) hebben in r. 24 gesloten.
voetnoot23-24
ontrent (vlak bij) zijn hooft lagen slechts eenige kranssen gevallen: de bedoeling van de Lat. tekst (met andere interpunctie dan Vondel gelezen heeft) zal zijn: bij zijn hoofd lagen kransen, die er zo maar afgegleden waren (en dus er vlak naast lagen); aen haer gesleten oor (attrita ansa); denk er bij: waarom zijn hand nog sloot.
voetnoot27
kranssen: nl. de kransen uit r. 23 (ipsis sertis); quam op slagh: kwam juist van pas hierbij; verlege: niet recht durvend (timidis).
voetnoot29
bedrogh: schelmenstreek.
voetnoot30-31
't is genoegh, dat ghy my dus betrapt ziet: wees er mee tevree dat ge me zò te zien hebt gekregen (en knevel me dus niet ook nog).
voetnoot32
paejen: te vreden stellen; met: op hetzelfde oogenblik.
voetnoot33
begosten: begonnen.
voetnoot34
min: minder.
voetnoot35
Rhodope, berg in Thracië; evenals de Ismarus; vermaeckt zijn met: vreugde scheppen uit.
voetnoot36
Hier volgt een korte Cosmogonie, ontleend aan de epicuriese philosophie (zie Inhoudt); Vergilius' woordenkeus staat hier sterk onder invloed van Lucretius' De rerum natura; dit groote en ledige begrijp: deze grote en ledige wereldruimte (Latijn: inane magnum); uit den zade: (Latijn: semina) uit atomen.
voetnoot37
te zamen runden: zich samenvoegden, aaneensloten (de Latijnse tekst zegt: hoe de 4 elementen zich uit atomen van w., v., a. en l. opbouwden).
voetnoot38
in zijnen vorm gegoten wiert: vaste vorm aannam.
voetnoot39
zich zetten: zich (als vaste aarde) afzetten, zich vormen; wezen: natuur en vorm.
voetnoot40
met verwonderinge: met verbaasde bewondering; eerst: voor het eerst.
voetnoot42-43
hier en daer: als enkelingen, nog schaars; dat noch nieuw was: dat voor hen nog nieuw (onbekend) was.
voetnoot43
Nu volgen mythologiese verhalen; Deucalion en zijn vrouw Pyrrha waren na een grote zondvloed, die bijna 't gehele mensdom had verdelgd, als enigen gered; zij zaaiden op aanraden van het orakel stenen, waaruit nieuwe mensen opgroeiden (vgl. Ovidius, Metamorphosen I, 348-415); voor Saturnus rijck, zie Herderskout IV, aant. bij r. 19.
voetnoot44
Prometheus stal het vuur uit de hemel en bracht het aan het mensdom; tot straf werd hij door Jupiter vastgeklonken aan een rots in de Kaukasus, waar een arend iedere dag aan zijn lever, die steeds weer aangroeide, kwam pikken; de schone Hylas, Hercules' vriend en metgezel op de tocht der Argonauten, werd aan de kust van Mysië geroofd door nimfen, toen hij water uit een bron schepte. Hercules zocht en riep hem te vergeefs, zólang, dat de Argonauten hem moesten achterlaten.
voetnoot31
te baet: te hulp.
voetnoot32
gelaet: uiterlik, voorkomen.
voetnoot34
bemalen: beschilderen.
voetnoot36
loegh: lachte.
voetnoot41
dus: bijgevolg.
voetnoot42
van lust gedreven: met onweerstaanbare drang.
voetnoot44
dat: zò zeer (in zò grote verrukking) dat.
voetnoot45
gedient zijn met: zich verheugen over.
voetnoot50
versta: en hoe alle dingen uit deze 'samengeronnen' hoofdstoffen voortkwamen.
voetnoot51
de weereltkloot (orbis mundi): de wereldbol; hing: nl. in de onmetelike ruimte.
voetnoot52
scheiden: zich afscheiden.
voetnoot53
omheenen: (zag zich) rondom.
voetnoot57
eerst gesteegen: die zich pas boven 't aardrijk verheven hadden.
voetnoot60
te gelijck: tegelijkertijd, eveneens.
voetnoot46
gewaeghde: weerklonk; vertrooste: lett. vert. van solatur; de bedoeling is: Silenus zingt ook, hoe Pasiphaë zich troostte met de liefde van (verliefd werd op) een sneeuwwitte stier. Pasiphaë was de gemalin van koning Minos van Creta; de stier verwekte bij haar het bekende monster Minotaurus.
voetnoot48
Met: och, rampzalige maeght wordt Pasiphaë toegesproken; wat dolheit gingk u over: door wat voor razernij werdt gij bevangen; koning Pretus (wiens rijk in Argolis lag) had drie dochters, die òf omdat ze de Bacchusdienst verachtten, òf omdat ze zich schoner waanden dan Juno, tot waanzin werden gedreven en zich verbeeldden koeien te zijn.
voetnoot49-50
zich schendigh verloopen met: schandelike, onterende gemeenschap zoeken met.
voetnoot52
hy is de in r. 47 genoemde stier.
voetnoot53
rug: Latijn: latus = zijde (zie de vertaling in verzen); maybloem: hyacint; vast: ondertussen.
voetnoot54-55
bruin: donkerbladig; eeckelboom: ter vertaling van ilex = steeneik; den hoop: de kudde koeien (hij handelt dus, als van een stier te verwachten is); met Veltgodinnen enz. wordt Pasiphaë zelf sprekende ingevoerd; Kretenzer: van Creta.
voetnoot56
misschien of: mogelik dat.
voetnoot57-58
zich vergeten in: niet kunnen scheiden van; Gortyna: stad op Creta.
voetnoot59
hy: Silenus; het maeghdeke is Atalante, die beloofd had te zullen huwen met de man, die haar in de wedloop overwon. Dit gelukte Hippomanes, die tijdens de wedstrijd gouden appelen liet vallen, welke Atalante opraapte. Deze gouden appelen kwamen uit de tuin der Hesperiden (jonkvrouwen uit de fabelleer, die een eiland in het verre Westen bewoonden); Ovidius, Met. X, 560-707.
voetnoot60
Phaëton was de ongelukkige zoon van Helios, de zonnegod. Toen hij eenmaal voor zijn vader de zonnewagen bestuurde, sloegen de paarden op hol en Jupiter bliksemde hem neer. Zijn zusters werden in haar mateloze droefheid over zijn dood in bomen veranderd; Ovidius, Met. II, 340-66.
voetnoot61
reizigh (de oorspr. spelling) als elzen: als rijzige elzen.
voetnoot62-63
Gallus, Vergilius' beschermer en vriend (zie blz. 45, r. 27), aan wiens dichterlik talent hier enkele vererende woorden worden gewijd; de Permessus is een rivier in Boeotië, ontspringend op de Helicon en gewijd aan de Muzen; de negen zusteren: de Zanggodinnen; evenals de geheele rey.
voetnoot64
Linus, zie Herderskout IV, r. 58.
voetnoot65
eppe (apium): een soort selderie, veel gebruikt voor kransen.
voetnoot66
pijpen: fluiten.
voetnoot61
verkoren by: geliefd, bemind door (zie de aant. bij de prozavert.).
voetnoot66
druckigh: bedroefd.
voetnoot67
ontstelt (van zinnen): lijdend aan verstandsverbijstering.
voetnoot72
geschal: gejammer, misbaar.
voetnoot76
bruin: donker; dit pas: op dit ogenblik, ondertussen.
voetnoot82
vast graesde: bezig was te grazen.
voetnoot86
betrocken: overtrokken, overdekten.
voetnoot89
eer: weleer.
voetnoot90
talende: vurig verlangende.
voetnoot92
onthalen: feestelik inhalen; geschrey: luid vreugdebetoon.
voetnoot94
roemen op: prijzen, de lof verkondigen van.
voetnoot95
om de kunst: ter wille van uw (dicht) kunst.
voetnoot96
zelfs: zelf.
voetnoot67
Askra, een dorpje aan de Helicon, geboorteplaats van Hesiodus, beroemd door zijn epies-didactiese poëzie (o.a. op 't gebied der akker-cultuur).
voetnoot68
Gryneesche, bijv. naamw. bij Grynia; Grynia was een stad in AEolië, op de kust van Klein-Azië, met een tempel aan Apollo gewijd. De geschiedenis van het bij deze stad liggende bos was, zoals Servius mededeelt, bezongen in een gedicht van Eupherion van Chalcis, dat Gallus heeft vertaald.
voetnoot70
vertellen: vul aan: dat S. ook nog zong (van N.-d.); de overlevering heeft twee Scylla's met elkaar verward: de ene is de dochter van koning Nisus, die in een zeevogel veranderde (zie blz. 66, vs. 5 en vgl. Ovid., Met. VIII, 6-151); de andere de dochter van Phorcys, die, uit een betoverde bron, waarin ze zich gebaad had, tredende, haar benedenlijf in blaffende honden veranderd zag, in zee sprong en van toen af een gevaarlike klip voor de zeevaart werd in de Straat van Messina.
voetnoot72
verbaesd: beangst.
voetnoot73
Tereus, een Thracies koning, was gehuwd met Procne; toen hij haar zuster Philomela wilde onteren, verborg hij Procne op het land en verklaarde dat zij gestorven was; Philomela sneed hij de tong uit. Zijn wandaden komen aan het licht en de zusters zetten hem zijn zoontje Itys als gerecht voor. Bij het vernemen van dit misdrijf vervolgt Tereus de vluchtende zusters, die op haar verzoek door de goden in vogels werden veranderd: Procne in een nachtegaal, Philomela in een zwaluw. Tereus werd eveneens een vogel, een hop (van deze sage bestaan ook afwijkende lezingen).
voetnoot75
eerst, voor ze de eenzaamheid opzocht.
hof: paleis.
voetnoot76
de Eurotas, de hoofdrivier van 't landschap Laconië; hier kwam Apollo dikwijls samen met de door hem geliefde Spartaanse koningszoon Hyacinthus (zie Herderskout III).
voetnoot77
voortleerde; de Eurotas, verrukt over Apollo's schone zangen, leerde ze aan de laurieren, die aan zijn oevers groeiden.
voetnoot78
dien dagh te spijt: nog vóór de dag genoeg had van luisteren, tot verdriet van de dag; de Latijnse tekst heeft Olympo invito: de Olympus, de Olympiese Goden ten spijt (die gaarne waren blijven luisteren). Vondel heeft, volgens een oudere opvatting, Olympus weergegeven door (hemel =) dag.
voetnoot99
los, nl. van de aarde; onbelemmerd.
voetnoot101
hierop: op die fluiten: beseffen: (de schoonheid ervan) smaken.
voetnoot103
de Scil: Scylla (zie de aant. bij de prozavert.).
voetnoot104
nimmer stil houdt verband met het woelige water van de maalstroom.
voetnoot105
hecht: vast, stevig; gebas van honden: blaffende honden.
voetnoot106
uit de gronden der baren: van uit de afgrond der golven (van uit de wieling van haar maalstroom).
voetnoot107
droef: somber.
voetnoot108
jaght en beet in verband met de honden van vs. 105.
voetnoot110
ontsteld: waanzinnig.
voetnoot114
in vaerzen weven: in dichtvorm stellen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius